atgreijdanus.nlatgreijdanus.nl/files/HAVO 5 Filosofie - Mondiale Rechtvaardigheid...  · Web...

25
Ileane Zielman & Kirsten van der Zwaan Concepts d'extrémité philosophie Abschluß Begriffe Philosophie Final terms philosophy Eindtermen filosofie Peter Singer

Transcript of atgreijdanus.nlatgreijdanus.nl/files/HAVO 5 Filosofie - Mondiale Rechtvaardigheid...  · Web...

Ileane Zielman & Kirsten van der Zwaan

Meneer ter Veen

Concepts d'extrémité philosophieAbschluß Begriffe PhilosophieFinal terms philosophyEindtermen filosofie

Peter Singer

Hoofdstuk 1 wat is rechtvaardigheid?

4. Je kan de definitie van rechtvaardigheid geven volgens het principe van suum cuique tribuere (ieder het zijne geven). Daarbij kun je uitleggen welke spanning er bestaat tussen de categorieën

verdienste en verdeling.

Volgens het principe van “suum cuique tribuere” is rechtvaardigheid: dat iedereen moet krijgen waar hij ‘recht’ op heeft. Dus dat iedereen moet krijgen wat hij verdient. Hierbij kunnen wel spanningen ontstaan tussen “verdienste” en “verdeling”. Rechtvaardigheid heeft namelijk vaak iets te maken met de juiste ‘verdeling/toedeling’ van zaken. Maar ook met het geven aan mensen wat ze ‘verdiend’ hebben/ waar ze ‘aanspraak’ op hebben. Hier kunnen spanningen tussen ontstaan. Bijvoorbeeld:

Iemand heeft heel hard zijn best gedaan met het leren van een toets. Heeft hij dan ‘recht’ op een goed cijfer? Nee. Hij kan heel hard geleerd hebben maar toch niet alle antwoorden weten en een slecht cijfer halen. Dit komt doordat er met nakijken gekeken wordt naar wat die inspanning voor resultaat heeft. En niet naar de inspanning zelf. Het is super dat hij hard geleerd heeft, maar dat betekend niet dat hij het ook snap. Dus hij verdient dan niet persé een goed cijfer.

Zo kunnen er dus spanningen ontstaan tussen het verdienste en de verdeling. Bij verdienste wordt er dus niet gekeken naar iedereen evenveel maar bij verdeling wordt het wel gelijk verdeeld.

5. Je kan een analyse maken van rechtvaardigheid vanuit het principe van ‘een gelijke verdeling van lasten’ en aangeven welke rollen positieve en negatieve discriminatie daarbij kunnen spelen.

Rechtvaardigheid vanuit het principe “een gelijke verdeling van lasten”: Er zijn in bepaalde situaties “lasten” die verdeeld moeten worden. Rechtvaardigheid heeft ook betrekking op dat soort verdelingen. Het heeft dus niet alleen te maken met dat ieder het zijne krijgt, maar ook met de verdeling van lusten en lasten. Het is onrechtvaardig wanneer je niet datgene krijgt dat je toekomt of iets krijgt wat je niet toekomt. Het is ook onrechtvaardig als je iets juist niet of wel hoeft te doen op grond van een ongelijke verdeling. Positieve en negatieve discriminatie spelen hierbij een rol. Een leraar kan bijvoorbeeld de meiden elke keer voortrekken en een hoog cijfer geven en de jongens niet. Dit is dus niet eerlijk verdeeld en de meiden krijgen de “lusten” en de jongens de “lasten”. Deze negatieve discriminatie is dus onrechtvaardig. Maar er kan ook positieve discriminatie zijn. Bijvoorbeeld als een school tijdens een spellingtoets er bij kinderen waarbij de ouders een laag taalbeheer en opleidingsniveau hebben rekening hiermee wordt gehouden. En ze dus ook niet direct een laag cijfer geven bij elke fout. Zo kan er toch een verdeling worden gemaakt tussen de manier van beoordelen per kind.

6. Je kan de betekenis van de volgende vormen van rechtvaardigheid die Aristoteles onderscheidt omschrijven en aangeven waarin zij verschillen: wettelijke/algemene rechtvaardigheid, bijzondere/ speciale rechtvaardigheid,

verdelende rechtvaardigheid en corrigerend recht.

Wettelijke/algemene rechtvaardigheid: Het volgen van de wet en weten wat erin staat. Je bent onrechtvaardig als je de wet overtreedt of meer neemt dan dat je toekomt. Je respecteert de gelijkheid dan niet. Waarom moet je de wet volgen? -> wetten maken een leven in de politieke samenleving mogelijk. En

de politiek streeft volgens Aristoteles altijd het “hoogste goed” na. (= het geluk of de zelfverwerkelijking van de mens.) De wet is niet altijd persé rechtvaardig. Maar wat als de wet iets zegt wat je eigenlijk niet kan maken? Er wordt onderscheid gemaakt: juridisch (het volgen van de heersende wet) en moreel (het volgen van de morele wet. Heeft dus te maken met ideeën over goed en slecht).

Bijzondere/speciale rechtvaardigheid: dit bestaat uit 2 vormen: 1. De verdelende rechtvaardigheid. En 2. Het corrigerend recht.

Verdelende rechtvaardigheid: hierbij slaat het op de relatie van de groep als geheel tot zijn deelnemers. Er zijn dus 2 posities: 1. De centrale positie waarvan uit verdeeld wordt. En 2. De positie van mensen die te maken krijgen met die verdeling. Hierbij kunnen vragen ontstaan als: Wat moet er verdeeld worden? Op basis van welke criteria moeten ze verdeeld worden? Om die vragen te beantwoorden moet je weten wie de ‘gelijken’ zijn. En wat bepaalt wie er deel uitmaken van de eenheid waarop de verdeling van toepassing is: burgers en vreemdelingen/armen en rijken.

Het corrigerend recht: hierbij gaat het niet om de relatie van mensen met betrekking tot een bepaalde verdeling van rechten of plichten, maar om de verhouding van mensen tot elkaar, om de “transacties” tussen mensen. Die kunnen weer vrijwillig of onvrijwillig zijn.

Vrijwillig -> hierbij is het criterium dat iedereen ‘het gelijke’ krijgt. Er moet bijvoorbeeld een balans zitten bij arbeidsovereenkomsten. Hierbij kun je de vraag stellen wat dan een rechtvaardige beloning is voor het werk dat je doet.

Onvrijwillig -> denk hierbij aan: diefstal, moord. Je moet voor iets wat je verkeert doet straf krijgen. Maar wat is nou een rechtvaardige straf die gelijk staat aan hoe erg het gene was dat je hebt gedaan? Wat niet een rechtvaardige straf is, is makkelijk te zeggen, maar wat nou wel een rechtvaardige straf is, dat is moeilijk te zeggen.

7. Je kan vanuit het begrip gelijkheid kritische kanttekeningen maken bij de principes van verdelende rechtvaardigheid en corrigerend recht bij Aristoteles.

Aristoteles beschouwt ‘gelijkheid’ als de kern van zowel de verdelende rechtvaardigheid als het corrigerend recht. “Het gelijke moet behandeld worden”. Iedereen moet de prijs betalen die gelijk staat aan de waarde van het “aangekochte”, maakt niet uit of dit een voorwerp is

of bijv. een arbeidsinspanning. Zo moet de groep gelijk staan aan de deelnemers ervan. De centrale positie moet dus gelijk staan aan de mensen die te maken krijgen met de verdeling. En zo moet de straf die je krijgt gelijk

staan aan de “ernst” van de misdaad die je gedaan hebt.

8. Je kan uitleggen wat de rol is die vraag en aanbod, schaarste en overvloed spelen bij vrijwillige ruilverhoudingen.

Deze spelen een best grote rol. “Voor goederen die veel arbeid vergen of die zeldzaam zijn, zal de prijs volgens Aristoteles hoger zijn dan voor goederen die gewoner zijn. Datzelfde geldt voor arbeidsinspanningen.” Als er dus veel vraag ergens naar is dan moet er ook veel aangeboden worden. Als dit moeilijke producten zijn om te maken dan is het volgens Aristoteles logisch dat de prijzen van die producten omhoog gaan. Als iets schaars is dan kan de prijs ook omhoog gaan doordat mensen er veel voor willen betalen omdat het anders op is. Als er juist een overvloed van is kan de prijs laag zijn doordat er genoeg van is en mensen er dus niet persé heel veel voor willen betalen.

“Toch zeggen de criteria van schaarste en overvloed, van vraag en aanbod nog niet alles. Of de prijs werkelijk ‘rechtvaardig’ is, weten we immers niet.”

9. Je kan beargumenteren waarom het noodzakelijk is om rechtvaardigheid te benaderen vanuit het begrip medemenselijkheid.

Het begrip ‘medemenselijkheid’ houdt in dat je het beste met de medemens voorhebt. Het is belangrijk om vanuit dit oogpunt rechtvaardigheid te benaderen, want er wordt gezegd “ieder heeft recht op het zijne” (en dus ook een juiste verdeling) en dus doe je soms ook wat voor de ander, zonder dat je er iets voor terugverwacht. Het gaat erom dat je de ander ook rechtvaardigheid gunt.

10. Je kan uitleggen wat volgens Cicero het onderscheid is tussen rechtvaardigheid en medemenselijkheid. Daarbij kan je aangeven waarom de plicht van de rechtvaardigheid zwaarder weegt dan de plicht van de medemenselijkheid.

Rechtvaardigheid Medemenselijkheid

Hoe je je hoort te gedragen tegenover de ander, voldoen aan je verplichtingen.

Iets voor de ander doen, niet omdat het moet, maar omwille van de ander.

De plicht van de rechtvaardigheid weegt zwaarder dan medemenselijkheid, omdat als je de plicht van rechtvaardigheid niet nakomt, er dingen mis kunnen gaan, namelijk: als iedereen een taak heeft in een studentenhuis -> Joanne wast af, Harry stofzuigt en Eline

lapt altijd de ramen, en Eline zegt opeens: “Ik ga niks meer doen, zoek het maar mooi uit”, gaat de rest dat uiteindelijk ook doen en langzamerhand verslonst het studentenhuis. En verdwijnt het uiteindelijk. Hetzelfde geldt als

iedereen de wet overtrad. Dan gaat alles naar de “klote” en daarom is rechtvaardigheid zo belangrijk. De plicht om rechtvaardig te zijn is strikt, medemenselijkheid daarentegen niet. Medemenselijkheid is meer als Joanne

bijvoorbeeld ziek is en de afwas dus niet kan doen, dat Harry het bijvoorbeeld even overneemt van haar. Hij hoeft het niet te doen, maar hij doet het uit goedheid.

11. Je kan uitleggen waarom het onderscheid tussen rechtvaardigheid en medemenselijkheid, tussen recht en deugd, ontoereikend (te weinig) is als het gaat om het vraagstuk van de mondiale rechtvaardigheid. Daarbij kun je beargumenteren dat mondiale rechtvaardigheid kan worden benaderd vanuit het begrip menselijke waardigheid en daarbij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (1948) betrekken.

Rechtvaardigeidsplicht geldt voor iedereen. Medemenselijkeheid is slechts een “keuze”. Is het erg dat iemand op de andere kant van de wereld superrijk is, en het eerlijk verdiend heeft, maar er niks van aan de armen wil geven? Nee. De kosten om armoede te bestrijden zijn gigantisch, dus ook medemenselijkheid kan hierbij niks bijdragen. Ieder mens op de wereld heeft recht op een menselijk bestaan menselijke waardigheid. De UVRM heeft beschreven hoe een menswaardig bestaan eruit moet zien. Dus die handelt vanuit de menselijke waardigheid.

12. Je kan de argumentatie van Thomas Pogge in je eigen woorden weergeven waarom het welzijn van de wereldbevolking niet alleen een beroep doet op de brede plicht van de medemenselijkheid, maar ook op de strikte plicht van de rechtvaardigheid.

De rechtvaardigheid speelt een rol op het welzijn van de wereldbevolking, want de hele wereldbevolking heeft RECHT op een menswaardig bestaan. Pogge zegt: “Als iemand wordt bestolen van zijn eigendom is dat erg, maar is het niet even erg dat iemand nieteens bestolen kan worden, omdat hij geen eigendommen heeft?” Wij als Westerse samenleving hebben de plicht om hier iets aan te doen, want ook wij hebben strikte plicht van de rechtvaardigheid, en dan geldt dat niet alleen voor ons als individuen, maar ook voor de wereld om ons heen.

Hoofdstuk 2 de vreselijke gezichten van armoede

18. Je kan de betekenis aangeven van de Millenniumverklaring van de VN en voorbeelden geven van acties om de armoede de wereld uit te krijgen.

De milleniumverklaring staat voor een standpunt welke 190 landen delen met elkaar: Er moet een einde komen aan armoede. Voor 2015 moet het

percentage van mensen die in extreme armoede leven, zijn gehalveerd.

Er worden onder andere demonstraties gehouden, campagnes zoals “Global Call to Action against Poverty”.

19. Je kan aan de hand van voorbeelden uit de literatuur, het internationaal recht en de filosofie uitleggen waarom armoede een fysiek en een materieel tekort inhoudt.

Literatuur - We kunnen bijvoorbeeld kijken naar het boek “Oliver Twist” van Charles Dickens, maar ook naar het boek van John Steinbeck: “De Druiven der Gramschap” In beide boeken worden ellendige situaties omschreven en nare omgevingen. In Oliver Twist bijvoorbeeld “Het weinige meubilair en het totaal ontbreken van zulks als kleren en linnengoed drukte op het geheel een stempel van bittere armoede” & in het boek van John Steinbeck: “Er werden in het natte hooi van lekkende schuren baby’s gebaard door vrouwen die hijgden van de longontsteking, oude mensen lagen ineengekrompen dood te gaan, zodat de lijkschouwers ze niet meer uit die houding kregen.” Het laat zien dat er een fundamenteel tekort is aan materiële zaken die nodig zijn om de primaire levensbehoeften te vervullen.

Het internationaal recht – Het internationaal recht zegt dat ieder mens recht heeft op een levensstandaard die hoog genoeg is om zijn eigen gezin te kunnen onderhouden, waaronder dus huisvesting, voeding, geneeskundige verzorging.

Filosofie – Hoe je armoede invult is afhankelijk van hoe jij de wereld ziet en wat je mensbeeld is. Een libertarist zal bijvoorbeeld iets anders zeggen dan een humentair.

20. Je kan beargumenteren dat het niet kunnen vervullen van bepaalde basisbehoeften niet onder de definitie van armoede hoeft te vallen.

Sommige mensen kunnen er zelf voor kiezen om in armoede te leven: ze weigeren te eten, of om naar de dokter te gaan. Dit kan gaan omdat je in een bepaalde sekte zit, of monnik bent.

21. Je kan uitleggen wat de behoeftepiramide van Abraham Maslow inhoudt en beargumenteren in hoeverre de vijf fundamentele behoeften die in deze piramide worden onderscheiden een criterium voor armoede kunnen zijn.

Je moet de piramide zien als een ladder: oranje is waar alles begint. Er staat ook seks in, maar dat vind ik zelf een beetje onzin… als je alles hebt van het oranje laagje, kun je verder met het paarse laagje. Als je het oranje laagje niet hebt, kun je geen paars laagje als fundament gebruiken.

22. Je kan uitleggen wat Adam Smith onder een eervol leven en relationele armoede verstaat en daarbij aangeven wat het verschil is tussen noodzakelijke en luxe goederen.

Wie in armoede leeft, schaamt zich vaak voor zijn dramatische omstandigheden, voelt zich anders dan de rest. relationele armoede

Het verschil tussen noodzakelijke en luxe goederen Noodzakelijke goederen zijn goederen die onmisbaar zijn in een bepaalde cultuur om geaccepteerd te kunnen worden (bijvoorbeeld een spijkerbroek of t-shirt, iedereen heeft dat wel). Dus niet alleen goederen om in leven te blijven zijn noodzakelijke goederen, ook goederen die iedereen eigenlijk standaard heeft. Luxe goederen zijn geen noodzakelijke goederen, maar bijvoorbeeld goederen van een bepaald merk: Adidas, G-Star. Zonder noodzakelijke goederen voelen arme mensen zich echt anders en gescheiden van de rest.

23. Je kan aangeven welk verband er in de Millenniumverklaring en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens wordt gelegd tussen

armoede en uitsluiting en kanttekeningen maken bij de antropologische en ethische vooronderstellingen die aan deze verklaringen ten grondslag liggen.

In zowel de millenniumverklaring als in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens wordt er gewerkt aan het verminderen van armoede in

de wereld. Bij de millenniumverklaring zijn er 8 doelen gesteld die ze binnen een bepaalde tijd willen bereiken. Dit kan misschien bereikt worden door onder anderen de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Hierin

wordt namelijk gezegd dat mensen recht hebben op een levensstandaard die hoog genoeg is voor de gezondheid van henzelf, en hun gezin. Hierbij hoort dat ze dus ook recht hebben op de basisbehoeften als: kleding, voeding, huisvesting en geneeskundige verzorging.

Als we kijken naar of het verantwoord is om deze doelen te stellen, dan is dat denk ik wel heel erg goed. Iedereen heeft namelijk recht op een normaal leven. En door deze verklaringen kan dit nog wel eens gaan lukken.

24. Je kan de opvatting van Aristoteles over een goed leven weergeven en daarbij uitleggen wat hij verstaat onder de mens als gemeenschapswezen.

Aristoteles is ervan overtuigd dat niemand zou willen leven zonder vrienden of goede relaties ook al heeft diegene alle andere mooie dingen. Als je een goed leven wil leiden zijn relaties dus volgens hem onmisbaar. Het doel in je leven, je identiteit en eigenwaarde worden namelijk mede bepaald door je omgeving en de groep waarbij je hoort. De basisbehoeften van de mensen zijn dus niet alleen materieel maar ook op sociaal vlak. De mens is volgens Aristoteles een “gemeenschapswezen” dit houdt in dat de mens altijd gericht is op zijn medemens, en ook vaak afhankelijk is van zijn medemens. Zonder relaties zou er dus eigenlijk geen menselijk bestaan kunnen zijn. Daarom zijn relaties en vriendschappen volgens Aristoteles 1 van de (sociale) basisbehoeften.

25. Je kan uitleggen waarom armoede geen neutraal etiket is en hierbij een eigen en beargumenteerde opvatting over de menselijke natuur betrekken.

Armoede is geen neutraal begrip want er valt veel over te zeggen. Als je het vanaf de materiële kant kijkt, zien we dat mensen niet kunnen overleven zonder voldoende eten, medische zorg en onderdak. Als we vanaf de sociale kant kijken zien we dat dit niet alleen voldoende is om mensen aan “armoede te onttrekken”. “Er is een verschil tussen simpelweg overleven en het leiden van een minimaal menswaardig bestaan.” Het belangrijke is vooral dat we beseffen

dat ons ‘perspectief’ of kijk op armoede beïnvloed wordt door onze kijk op het menselijk leven en wat het betekent mens te zijn.

26. Je kan uitleggen waarom de definitie van (extreme) armoede afhankelijk is van tijd en plaats. Daarbij kunnen ze de tegenstelling tussen fysieke armoede als absoluut gemis en sociale armoede als relatieve gemis uitleggen, ter discussie stellen en er een

beargumenteerd standpunt over innemen.

De definitie van armoede is afhankelijk van tijd en plaats. Armoede ‘hier’ in Nederland is iets anders dan armoede ‘daar’ in bijvoorbeeld Afrika. Mensen die haast niet rondkunnen komen en heel erg lijden aan een tekort aan eten leven in armoede. Toch zeggen we van mensen die in de bijstand zitten en naar de voedselbank gaan hier in Nederland dat ze ook in armoede leven. Er zit dus wel een groot verschil in waar je woont. Ook in tijd verschilt het begrip. Mensen in de 18e eeuw hadden hele andere armoede dan nu. Mensen toen hadden gewoon weg veel minder dan nu. De levensstandaard lag veel lager toen.De oplossing kan zijn het onderscheid tussen absolute armoede en relatieve armoede. Absolute armoede gaat over dingen die voor ELK mens noodzakelijk zijn om een zeer minimaal fatsoenlijk bestaan te leiden. (Bijvoorbeeld: voldoende eten of drinken.) Het maakt hierbij niet uit waar je woont, ook is het niet belangrijk hoe rijk de mensen om je heen zijn. Als je buren heel rijk zijn heb jij niet in eens minder honger. Er wordt hierbij gekeken naar of mensen leven onder een vaste minimale ondergrens. Hierom wordt absolute armoede ook wel ‘extreme armoede’ genoemd.Bij relatieve armoede vergelijk je de levensomstandigheden van mensen niet met een vaste ondergrens, maar met de levensstandaard die in dat land als minimaal noodzakelijk geldt. Hieronder vallen vaak zaken die niet echt noodzakelijk zijn om in leven te blijven, maar die wel als heel erg wenselijk worden gezien. Arme mensen in Nederland kennen dus geen extreme armoede maar wel relatieve armoede.

Hoofdstuk 3 is wereldarmoede mijn probleem?30. Je kan morele en politiek-ethische vragen stellen over het mondiale probleem van armoede en deze vragen in verband brengen met verschillende mens- en maatschappijbeelden.

Morele vragen:- Wat moet ik doen?- Wat is hier goed?- “Heb ik een morele plicht om geld te geven of om af te zien van de

aankoop van een mobieltje waar bloed aan zit?”Politiek-ethische vragen:

- Wie heef de politiek-ethische verantwoordelijkheid om iets aan de misstanden (honger en kinderarbeid) te doen?

- Wie zijn er politiek verantwoordelijk voor die misstanden?De antwoorden hierop zegt wat over hoe we naar onszelf en naar de mens in het algemeen kijken en naar de maatschappij.

31. Je kan het onderscheid tussen een persoonlijke ethiek en een institutionele ethiek uitleggen aan de hand van de begrippen morele houding, verantwoordelijkheid en rechtvaardigheid.

Persoonlijke ethiek: hierbij gaat het om de regels die direct van toepassing zijn op het handelen van mensen en de relaties tussen mensen. Het gaat hierbij om de goede ‘morele houding’ die wij tegenover elkaar en tegenover anderen moeten aannemen. Hieronder vallen dus ook de slachtoffers van armoede, hongersnood, epidemieën of aardbevingen. Die mensen (die slachtoffers) hebben hulp nodig en wij hebben de mogelijkheid om daar iets aan te doen. Omdat persoonlijke ethiek zich vooral richt op de regels die wij als personen tegenover elkaar hebben, komen hulporganisaties, overheden of andere instituties niet persé direct in beeld. Zij komen pas als blijkt dat staten en hulporganisaties nodig zijn om op een makkelijke en wijze manier geld in te zamelen en ook hulp aan te bieden.

Institutionele ethiek: hierbij gaat het juist om de rechtvaardigheid of onrechtvaardigheid van nationale en internationale instituties. Zijn die instituties wel goed georganiseerd? En is er wel sprake van een eerlijke handel? En wie is er eigenlijk verantwoordelijk voor de wereldarmoede, kinderarbeid, milieuvervuiling en oorlogen?

32. Je kan de argumentatie van Peter Singer in eigen woorden uitleggen en bekritiseren waarom noch de één op één relatie tussen persoon in nood en mogelijke helper, noch de fysieke afstand tot de nood en noch de kwantiteit van de nood verschil maken voor de morele plicht tot helpen.

De één-op-één relatie: Veel mensen geven minder snel geld aan een arm kind ver weg doordat ze niet weten wie het precies is. Ze hebben niet een directe relatie ermee ofzo. En ze denken vaak: “ja hallo, ik ben toch niet de enige die ze

kan helpen? Waarom moeten ze dat dan nou precies aan mij vragen? Er zijn nog genoeg anderen over!”. Als ze een kind zien verdrinken in de vijver dan kunnen ze er snel zélf wat aan doen. Maar Singer vindt dit een slap argument want hij zegt: “zouden we ons minder verplicht

voelen om het kind uit de vijver te redden als er nog meer mensen opdat moment langs doen terwijl zij ook niks doen?”. Het zou volgens hem idioot zijn als het aantal mensen dat in het park loopt maar niks doet, bepaald hoe groot de plicht is dat ik het kindje moet redden. Dus ook al hebben we geen één-op-

één relatie met een arm kindje uit een ver land, en ook al zijn er zat anderen die kunnen helpen. Dit maakt onze plicht tot een goed doel steunen niet kleiner.

De fysieke afstand: Vaak is het zo dat hoe groter de fysieke afstand tussen mensen, hoe onverschilliger mensen gaan reageren op de armoede. Als ze een kind van dichtbij zien verdrinken zullen ze sneller helpen dan wanneer ze een brief krijgen van een hulporganisatie, met de vraag om geld over te maken. Dit vind Singer ook de grootste onzin. Wanneer we ervan uitgaan dat alle mensen gelijk zijn, en dus even veel waard zijn dan zou de fysieke afstand geen enkel verschil moeten maken. Dan zijn we het nog steeds moreel verplicht om te helpen.

Het verschil in kwantiteit: Het redden van 1 kind uit de vijver is nog niet zo moeilijk. Dit probleem kun je makkelijk in je eentje oplossen. Maar het probleem van de wereld armoede is veel groter. Daardoor denken mensen dat het tóch geen zin heeft om te helpen omdat het een veelste groot probleem is. Ook hiermee is Singer het niet eens. Je kan in je eentje niet álle hongerige mensen eten geven, en álle zieke mensen verzorgen, en álle dakloze mensen een huis geven. Maar het aantal mensen ‘dat in nood verkeerd’ heeft volgens Singer een effect op de bereidwilligheid om te helpen. Maar dit betekent niet dat we niet verplicht zijn om een ‘deel’ van die mensen wél te helpen. Als we volgens Singer állemaal een deel helpen kunnen we met z’n allen uiteindelijk wél alle hongerigen eten geven en alle zieken verzorgen en alle daklozen een woning geven.

Met deze 3 tegenargumenten laat Singer dus zien dat hij het grote onzin vindt dat we met z’n allen een verschil maken tussen het redden van een kindje uit de vijver met het helpen van allemaal verhongerde mensen in verre landen ver weg.

33. Je kan het onderscheid tussen de extreme en gematigde variant van opoffering bij Singer uitleggen, toepassen en analyseren.

De extreme variant van opoffering die Singer benoemt is: als je iets slechts kan voorkomen zonder hetzelfde vergelijkbare op te hoeven offeren, dan zijn wij moreel verplicht om dit ook uit te voeren. De gematigde variant van opoffering die Singer benoemt is: als je iets slechts kan voorkomen zonder iets van morele betekenis op te hoeven offeren, zijn we verplicht dat te doen.

Dus: extreme opoffering is eigenlijk gewoon dat je iemand helpt tot op het punt dat je er zelf aan onder doorgaat. Gematigde opoffering is dat je gewoon iets doet zonder dat je er iets van terug verwacht.

34. Je kan de kritiek van Liam Murphy op het opofferingsprincipe van Singer uitleggen. Bovendien kan je beargumenteren in hoeverre het ‘coöperatie- of samenwerkingsprincipe’ van Murphy hiervoor een goed alternatief vormt.

Murphy zegt: “het bedrag wat apart gelegd moet worden om armoede te bestrijden, moeten we berekenen. Dat bedrag moeten we delen door het aantal mensen die in staat zijn om te helpen.”

Opzich een heel goede oplossing. Wanneer anderen zich niet aan hun plicht houden, kunnen we uit liefdadigheid meer geven, maar dat is niet verplicht. Maar je kunt deze oplossing alleen toepassen als iedereen een ideale situatie heeft.

Neem het voorbeeld van een eerlijk mobieltje: je weet dat het gemaakt is van goede grondstoffen en dat de mensen onder goede omstandigheden deze grondstoffen hebben gewonnen. Maar als ik niet zoveel geld te besteden heb, hoef ik niet dit mobieltje te kopen.

Hiermee wordt gezegd: alleen wanneer je situatie ideaal is (dus als je je het eerlijke mobieltje makkelijk kunt veroorloven) kun je helpen. Als je situatie niet ideaal is, kun je niet of nauwelijks helpen.

35. Je kan vanuit een structurele en institutionele benadering kritiek leveren op de persoonlijke ethiek van Singer.

Structurele benadering dit heeft een diepere oorzaak, iets gebeurt niet zomaar. Dus iemand met een structurele benadering zou zeggen: “hallo jongens, dit kan toch niet zomaar? We moeten eerst kijken naar de diepere oorzaak van armoede, voordat we het gaan bestrijden.

Institutionele benadering dit heeft als uitgangspunt dat heel veel aspecten betrokken zijn bij een bepaald probleem. Heel veel dingen beïnvloeden de armoede in de wereld: grootmachten bijvoorbeeld. Dit is anders dan het structurele, want structurele graaft dieper en het institutionele grijpt de dingen die eromheen spelen aan.

Hoofdstuk 4 het is toch niet mijn verantwoordelijkheid?38. Je kan aan de hand van het onderscheid tussen ontwikkelingshulp en noodhulp uitleggen waarom armoede een complex probleem is.

Complex = geheel van dingen die bij elkaar horen.Noodhulp: hierbij staan situaties van “directe, urgente (dat is dringende) en extreme nood centraalOntwikkelingshulp: hier gaat het niet om de onmiddellijke hulp. Maar de structurele en langdurige armoede wordt aangepakt. Het gaat hierbij om het aanbrengen of versterken van instituties die armoede tegengaan. Ontwikkelingshulp laat veel sterker dan noodhulp zien dat armoede een complex probleem is. Het bestrijden van armoede vraagt namelijk inzicht in de specifieke problemen van arme landen. Maar ook inzicht in de specifieke problemen van alle armen in het algemeen, want in rijke mensen kunnen ook armen zijn. Daarbij is het goed om inzicht te krijgen in hoe armoede heeft kunnen ontstaan.

39. Je kan uitleggen dat het bestrijden van armoede niet losstaat van de vraag naar het ontstaan van armoede. Bovendien kunnen zij daarbij de rol betrekken die ‘natuurlijk’

ongeluk en politiek-economische factoren spelen.

Als je armoede wil bestrijden is het van groot belang om inzicht te krijgen in hoe armoede heeft kunnen ontstaan. Veel mensen zien vaak extreme armoede

als het gevolg van ongelukkige omstandigheden. Door een toevallige samenloop van omstandigheden. Maar in het echt is dit vaak helemaal niet zo. Hongersnood of overstromingen hebben vaak een “voorgeschiedenis”.

Hierbij kunnen dingen als: slecht beleid, gebrekkige investeringen, corruptie of conflicten - een grote rol spelen. Als de regering niet wil investeren in nieuwe dijken, en er ontstaat later een overstroming dan had dat dus al kunnen voorkomen eerder. Als je deze factoren ‘beschouwt’ zijn de gevolgen van natuurrampen vaak minder ‘natuurlijk’ of ‘toevallig’ dan dat we denken. Sommige politieke en economische “structuren” kunnen armoede in de hand werken, versterken, of zelfs veroorzaken. “Armoede is met andere woorden ook een ‘economisch en politiek geconstitueerd fenomeen.’”

40. Je kan het onderscheid tussen herstellende verantwoordelijkheid en resultaatsverantwoordelijkheid uitleggen en toepassen.

Er zijn 2 soorten verantwoordelijkheid die besproken worden:Resultaatsverantwoordelijkheid: (outcomeresponsibility) dit is de verantwoordelijkheid die mensen dragen voor de negatieve of positieve resultaten van hun eigen handelen. Dan ben je dus verantwoordelijk voor de resultaten van je eigen gedrag.Herstellendeverantwoordelijkheid: (remedial responsibility) dit is het gevolg van een negatieve stand van zaken die rechtgezet of hersteld moet worden. Het gaat om de verantwoordelijkheid die we hebben om anderen bij te staan wanneer ze in nood verkeren of gewoon hulp nodig hebben. Hierbij gaat het erom dat je in een noodsituatie komt die je zelf niet veroorzaakt hebt maar waaraan je toch iets moet doen. Voorbeeld: een lerares komt terug in haar lokaal na de pauze en ziet dat er in haar klas echt 1 grote puinzooi gemaakt is, alle tafels liggen op de grond en het is gewoon 1 dikke bende. Als ze vraagt: ‘wie is er verantwoordelijk voor deze troep?’ dan gaat het om resultaatsverantwoordelijkheid. Maar als ze vraagt: ‘wie is er verantwoordelijk voor het weer in orde brengen van het lokaal?’ dan gaat het om herstellendeverantwoordelijkheid.Meestal is resultaatsverantwoordelijkheid de basis voor herstellendeverantwoordelijkheid. Maar dat is niet altijd zo. Want stel dat ze er niet achter komt wie die troep gemaakt is, vraagt ze de conciërge (die er helemaal niks mee te maken heeft) om het op te ruimen, omdat het zijn taak is om de school netjes te houden. Door zijn functie/baan draagt hij dus de herstellendeverantwoordelijkheid.

41. Je kan het verband aangeven tussen het utilitaristische mensbeeld van Singer en zijn opvatting over (herstellende) verantwoordelijkheid.

Utilitaristische mensbeeld: “dat mensen streven naar welzijn en pijn willen verminderen en dat zij ook bij anderen welzijn dienen te bevorderen en pijn te verminderen.”Dit mensbeeld pas heel erg bij Singer. Voor Singer telt namelijk vooral

de vraag wie er iets aan de ellende kan doen. Hij vind dat als je de kans hebt om tegen niet al te hogen kosten de situatie kan verbeteren je dat ook moet doen. Ook al heb je helemaal niets te maken met de situatie, en ben je niet schuldig aan de ellende. Singer vindt de herstellendeverantwoordelijkheid dan

ook veel belangrijker dan de resultaatsverantwoordelijkheid. We zijn volgens hem niet alleen verantwoordelijk voor wat we doen, maar ook voor wat we kunnen voorkomen. Bij herstellendeverantwoordelijkheid probeer je dus de

ellendige situatie op te lossen ook al ben jij niet de oorzaak. Dit past weer goed bij het utilitaristische mensbeeld. Want daarbij probeer je zo goed mogelijk te streven dat zo min mogelijk mensen pijn hebben, en dat iedereen welvaardig is. Dus probeer je dit ook bij anderen te bevorderen ook al heb je niks met hun situatie te maken waardoor ze zo’n ellendig leven hebben.

42. Je kan het onderscheid aangeven tussen mensen in nood als hulpeloos slachtoffer en als handelende persoon. Daarbij kunnen ze de opvattingen van Singer en David Miller betrekken.

Mensen in nood kunnen op 2 manieren worden bekeken: als “hulpbehoevende kwetsbare wezens die zonder hulp geen mogelijkheid hebben om op de korte tot iets langere termijn een fatsoenlijk leven te lijden” of we kunnen mensen zien als “handelende personen die keuzes maken die voor henzelf en anderen gevolgen hebben”.

Wanneer we kijken naar hoe Singer tegen wereldarmoede aankijkt dan lijkt hij teveel rekening te houden met de eerste manier waarom we naar mensen kunnen kijken. Singer vindt namelijk dat wij die mensen in nood moeten helpen ook al zijn we niet schuldig aan de oorzaak van de ellende. We moeten dus ook de armen helpen. Hij ziet ze dus als arme, zielige, hulpeloze mensen die het zelf niet normaal voor elkaar kunnen krijgen.

David Miller vindt het een kwestie van respect om bij mensen met beide perspectieven rekening te houden. Wie mensen in nood alleen maar als ‘passieve ontvangers van hulp ziet’, vergeet dat zij ook gewoon handelende wezens zijn. Mensen moeten volgens hem de mogelijkheid hebben om zelf iets aan hun ellende te doen. “slachtoffers” moeten zichzelf ook als handelende wezens beschouwen. Mensen weten zelf vaak het beste welke specifieke hulp nodig is. We moeten ons in hun ‘waarden en overtuigingen’ verdiepen. Die focus op eigen verantwoordelijkheid zie je ook heel sterk terug bij de libertaristen.

43. Je kan uitleggen wat de visie is van de libertaristen als Robert Nozick en Ayn Rand op (resultaats-) verantwoordelijk en op de plicht van rechtvaardigheid. Daarbij kun je het onderliggende mensbeeld en de visie op de staat kritisch evalueren.

Resultaatsverantwoordelijkheid is de verantwoordelijkheid die mensen dragen voor de resultaten van hun eigen handelen: jij hebt die vaas omgegooid, dus je moet zelf zorgen dat het weer in orde komt. Het libertarisme in het algemeen

zegt: “wij zijn niet verantwoordelijk!” Robert Nozick zegt dat individuele vrijheid en verantwoordelijkheid centraal staan. Als iemand lekker kan leven zoals hij dat zelf wilt, zonder dat hij anderen lastig valt daarbij, is vrijheid gebruiken prima. Je bent zelf verantwoordelijk voor jouw

keuzes. De regering en alles daar omheen hoeft dus niks te doen tegen armoede, want degene die arm is heeft er zelf voor gekozen (volgens Nozick en Rand). De regering moet beschermen en veiligheid bieden, maar helpen

hoeven ze niet. Dit is een typisch libertaristische gedachte. Als je weet wie er verantwoordelijk is voor de armoede, kun je het ook oplossen. Dat hoeven anderen niet te doen.

44. Je kan een standpunt innemen ten aanzien van de houdbaarheid van het onderscheid tussen ‘doden’ (handelen) en ‘laten sterven’ (nalaten). Zij kunnen daarbij opponerende argumenten noemen en een eigen beargumenteerde afweging maken.

Doden en laten sterven, laten we dat eerst even wat duidelijker schetsen met 2 voorbeelden van Judith Thomson:

1. Alfred haat zijn vrouw en wil haar dood. Hij stopt giftig schoonmaakmiddel in haar koffie. Hierdoor sterft zij. = doden

2. Bert haat zijn vrouw en wil haar dood. Zijn vrouw stopt per ongeluk giftig schoonmaakmiddel in haar koffie. Bert heeft een tegengif, maar geeft dit niet. Hij laat haar sterven. = laten sterven

Hetzelfde geldt voor het geven aan liefdadigheidsinstellingen. Met bijvoorbeeld €10,- kun je een kind redden. Jij doet dit niet, het kind sterft. Is dit dan jouw schuld? Nee. Het is niet de schuld van jou, omdat jij dat geld niet geeft, dat die mensen overlijden. je hebt alleen niet geholpen met het verhinderen van het overlijden. Je hebt niet gezorgd dat die mensen daar in armoede leven, dus het is geen resultaat van jouw handelen (resultaatsverantwoordelijkheid). Het geven aan een liefdadigheidsinstelling is dus herstellende verantwoordelijkheid.

45. Je kan aangeven wat het onderscheid is tussen negatieve plichten en positieve plichten. Daarbij kun je aangeven hoe dit onderscheid verband houdt met het onderscheid tussen herstellende verantwoordelijkheid en resultaatsverantwoordelijkheid.

Negatieve plichten betekenen: “schaad een ander niet”Positieve plichten betekenen: “bevorder het welzijn van anderen” (Cicero noemt dit medemenselijkheid)

1. Alfred haat zijn vrouw en wil haar dood. Hij stopt giftig schoonmaakmiddel in haar koffie. Hierdoor sterft zij. = doden [schending negatieve plicht]

2. Bert haat zijn vrouw en wil haar dood. Zijn vrouw stopt per ongeluk giftig schoonmaakmiddel in haar koffie. Bert heeft een tegengif, maar geeft dit niet. Hij laat haar sterven. = laten sterven [schending positieve plicht]

Als armoede geen gevolg is van een ander schaden (negatieve plicht) is er GEEN sprake van resultaatsverantwoordelijkheid (= resultaat v/h eigen

handelen) en hoef je dus geen schade te herstellen (herstellende verantwoordelijkheid)

Met andere woorden: John is arm doordat hij al zijn geld heeft uitgegeven. Klara daarentegen niet, die heeft nog geld over maar heeft wel meegedaan met John. John heeft het zelf gedaan. Dus Klara heeft hem niet geschaad. Dus Klara heeft geen resultaatsverantwoordelijkheid (want John heeft zelf zijn geld uitgegeven). Ze hoeft hem dus niet te helpen.

46. Je kan een beargumenteerd standpunt innemen over de vraag of burgers en regeringen van rijke landen resultaatsverantwoordelijkheid dragen voor het lot van de allerarmsten. Je kan daarbij aangeven in hoeverre dit standpunt is gebaseerd op de opvattingen van Singer, op die van de libertaristen of op die van Pogge.

Singer: “armoede is erg, als wij iets kunnen doen daartegen zonder ons eigen welzijn ervoor op te offeren, zijn wij verplicht om dit te doen.”

Pogge:”wij hebben de armoede zelf veroorzaakt; zowel de overheid als alle individuen. Zelf kennen wij in onze directe omgeving geen mensen die in extreme armoede leven, dus is het voor ons bijna ondenkbaar. De kloof tussen arm en rijk zal blijven toenemen.”

Libertaristen:”iedereen is verantwoordelijk voor zichzelf: als iemand in de armoede raakt is het zijn/haar probleem en hoef je niet te helpen, omdat jij het niet hebt veroorzaakt.”

Moeten burgers en regeringen van rijke landen resultaatsverantwoordelijkheid (de verantwoordelijkheid van de resultaten van het eigen handelen) het lot dragen van de allerarmsten? (eigen mening):

Ja. Dat moeten ze. Wij, als het rijke westen zijn de oorzaak van de armoede in Afrika: vroeger hebben wij daar de grond leeggepompt, leeggeroofd. Nogsteeds doen we dit: voor bodemprijsjes halen wij daar de olie uit de grond, zonder dat het land daar zelf van profiteert. Zo hebben we nog meer voorbeelden, zoals cacao, koffie etc. maar nu even het olieverhaaltje. Het is onze eigen schuld dat dat land nu leeft in extreme armoede. Het zijn resultaten van ons eigen handelen in dat continent. Pogge zegt dan ook dat we het zelf hebben veroorzaakt en dus we het zelf ook moeten oplossen. Als we niet ingrijpen, zal de kloof alleen maar

groeien. Singer ondersteunt dit deels: als wij iets kunnen doen zonder dat we zelf ten onder gaan, moeten we dat doen. Zelfs het libertarisme zegt eigenlijk dat we dit ook moeten doen: als we zelf het probleem hebben veroorzaakt, zullen we het ook zelf moeten oplossen. Als je

weet wie er verantwoordelijk is voor de armoede, moet die het ook oplossen, zeggen de libertaristen. We weten wie er verantwoordelijk voor is: wij, het rijke westen. Dus wij zullen het ook op moeten lossen.

Hoofdstuk 5 mondiale gelijkheid?52. Je kan de minimalistische positie ten aanzien van mondiale verdelende rechtvaardigheid uitleggen en daarbij aangeven wat de betekenis is van de standaard van absolute ongelijkheid.

 Minimalisme is een begrip dat aanduidt dat ieder mens een minimaal menswaardig bestaan moet kunnen leiden. De mondiale verdelende rechtvaardigheid  is de rechtvaardigheid van de verdeling van de welvaart, natuurlijke hulpbronnen, rechten, vrijheden en kansen op wereldvlak. Door de verdeling van rechtvaardigheid op de aarde (wat je eigenlijk niet verdeling kan noemen) is minimalisme erg moeilijk: het ligt er maar net aan waar je geboren bent. Ben je in Nederland geboren, dan heb je vrijwel heel erge mazzel/geluk. Maar door de mondiale verdelende rechtvaardigheid is minimalistische positie erg moeilijk. Word je bijvoorbeeld in Afrika of Syrië geboren, dan heb je het geluk niet. Er is dus absolute ongelijkheid: ongelijkheid ten opzichte van wat iemand absoluut fysiek (lichamelijk) nodig heeft. En nu in klare taal: elk mens moet een minimaal menswaardig bestaan kunnen leiden. Ten aanzien van de verdeling van de welvaart, natuurlijke hulpbronnen, rechten, vrijeheden en kansen op wereldvlak, is dit op dit moment onstreefbaar, want in sommige landen zijn er geen middelen voor een menswaardig bestaan. De ongelijkheid ten opzichte van wat iemand absoluut lichamelijk nodig heeft, is dus ook onstreefbaar.

53. Je kan de kritiek vanuit het egalitarisme op de minimalistische positie ten aanzien van mondiale verdelende rechtvaardigheid uitleggen aan de hand van een analyse van het begrip relatieve ongelijkheid.

Egalitarisme: je mag in vergelijking met anderen niet minder krijgen dan waar je recht op hebt. (denk bijvoorbeeld aan dat jij 15 bent en 3 euro verdient en je collega is 44 en krijgt 20 euro, terwijl jullie hetzelfde werk doen). je kan er namelijk niks aan doen dat je nog jong bent. Je hebt dan die PECH.  Minimalisme: een begrip dat aanduidt dat ieder mens een minimaal menswaardig bestaan moet kunnen leiden.

De mondiale verdelende rechtvaardigheid: de rechtvaardigheid van de verdeling van de welvaart, natuurlijke hulpbronnen, rechten, vrijheden en kansen op wereldvlak.Relatieve ongelijkheid: ongelijkheid blijft oneerlijk, ook al leeft er

niemand in extreme armoede. ongelijkheid in relatie tot anderen.

Egalitaristen zullen zeggen over de minimale positie tegenover mondiale verdelende rechtvaardigheid: “het zal altijd oneerlijk blijven, ook al leeft er niemand in extreme armoede, ook al leef je op een goed stukje van de wereld, een stukje die de mondiale verdelende rechtvaardigheid

wel kent. Iemand kan een minimaal menswaardig bestaan leiden, omdat hij op een goed stukje wereld leeft. Maar dan blijft er alsnog ongelijkheid ontstaan: het ligt aan je hele omgeving. Heb je rijke ouders, of arme ouders? Daar heb je niet voor gekozen, maar dat is de mazzel die je hebt (of niet). Je mag niet slechter af zijn dan anderen, simpelweg omdat je pech hebt. Dingen die niet het gevolg van pech zijn, maar van keuzes, mogen daarentegen wel er voor zorgen dat je slechter af bent.

54. Je kan uitleggen dat verdelende rechtvaardigheid een specifieke vorm is van bijzondere rechtvaardigheid, zowel in de opvatting van Aristoteles als in de moderne politieke filosofie.

Verdelende rechtvaardigheid eerlijke verdeling van dingen, door bijvoorbeeld de regering. Iedereen betaalt bijvoorbeeld hetzelfde bedrag aan belasting. Niets met hoe meer je verdient des te meer je moet betalen, nee alles gelijk. Verdeling van rechten en plichten, voordelen en belasting. [vanuit de positie die gaat verdelen] Wat is eerlijk? Dan vraag je de volgende vragen: -Wat is er te verdelen? –Op basis van welke criteria? [vanuit de groep] –wie behoort er tot de groep? –wie zijn de gelijken?

55. Je kan het principe van verdelende rechtvaardigheid herkennen en toepassen aan de hand van de criteria: simpele gelijkheid, behoefte, effectiviteit en verdienste.

We gaan dus nu een eerlijke verdeling toepassen en herkennen. We gaan het bekijken vanuit twee posities: de positie die het gaat verdelen (denk aan de overheid), en de groep (burgers) die het krijgt. Met als het ding dat verdeelt moet worden: brood. - De burger die het meest behoefte heeft aan brood, krijgt het eerder. (behoefte)-De burger die het brood effectief gebruikt (dus eet en dan weer op kracht komt), kan ook weer wat op laten leveren. (effectiviteit)-De burger die het verdient omdat hij bijvoorbeeld veel heeft gewerkt, zou ook meer brood moeten krijgen. (verdienste)-Iemand die gelijk heeft gewerkt met een ander, krijgt ook evenveel brood. (simpele gelijkheid)

56. Je kan beargumenteren dat de aanwezigheid van natuurlijke hulpbronnen in moreel opzicht pas relevant wordt als er

aanspraken op worden gemaakt en er vruchten van worden geplukt.

Natuurlijke hulpbronnen zijn “grondstoffen die de natuur ons ter beschikking stelt.” Welke natuurlijke hulpbronnen elk land heeft is een kwestie van dom geluk of toeval. Zo heeft het ene land heel erg veel van die natuurlijke hulpbronnen en een ander land haast niks. Het wordt pas een ander verhaal als we kijken naar het gebruik van die natuurlijke hulpbronnen. Nederland is bijvoorbeeld erg rijk geworden van de gasbel die ontdekt werd in 1959. Er zijn landen waarvan de welvaart

nog sterker afhangt van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen. De welvaart lijkt soms sterk samen te hangen met de voorraad van die natuurlijke hulpbronnen. Hoe meer hulpbronnen des te meer welvaart. Dus als er iets positiefs kan gedaan worden met die natuurlijke hulpbronnen wordt het pas interessant voor een land.

57. Je kan uitleggen in hoeverre rechtvaardigheid te maken heeft met gelijke kansen en beargumenteren dat de vraag naar verdelende rechtvaardigheid ook gesteld kan worden wanneer er geen sprake is van absolute armoede.

De vraag naar verdelende rechtvaardigheid kan ook gesteld worden als er geen sprake is van absolute armoede. Want mensen zouden dan nog steeds het recht moeten hebben op gelijke kansen. Zelfs als je een fatsoenlijk minimaal bestaan kunt lijden heb je recht op gelijke kansen.

58. Je kan Rawls’ opvatting weergeven over de samenhang tussen vrijheid en sociaaleconomische gelijkheid bij het bepalen van wat een rechtvaardige samenleving is.

Mensen moeten gelijke rechten hebben. Sociaaleconomische verschillen moeten niet onrechtvaardig zijn, tenzij deze verschillen de algemene welvaart bevorderen, en de voordelen het meest voordelig zijn voor de minstbedeelden.En hoe bepaal je nou wat een rechtvaardige samenleving is? Volgens Rawls kan dit door een “gedachtenexperiment”. Hierbij heb je geen idee wat je later gaat worden of waar je bent geboren. En dan moet je met elkaar een aantal regels gaan afspreken. Zo kiest iedereen waarschijnlijk datgene dat voor iedereen het meest gunstig uitpakt. Omdat ze zelf ook niet weten welke positie op de maatschappelijke ladder ze innemen. En zo kiest ook niemand uit eigenbelang.

Rawls staat dichter bij Pogge dan bij Singer. Het gaat er volgens hem niet om hoe je je opstelt tegenover anderen, maar of de institutionele structuren waarbinnen wij leven, rechtvaardig zijn. Rechtvaardigheid is volgens hem de eerste deugd van sociale instituties.Sociale instituties: geheel aan regels en praktijken dat de relaties tussen mensen structureert, en aangeeft welke dingen “toelaatbaar” zijn en welke dingen juist verboden zijn.

59. Je kan aan de hand van het begrip absolute ongelijkheid aangeven wat het verschil is tussen de minimalistische benadering van mondiale rechtvaardigheid van Rawls en de egalitaire benaderingen

van Singer en van Pogge.

Het verschil tussen Rawls en Singer & Pogge, is dat Rawls stelt dat alleen een minimalistische positie voor alle mensen houdbaar is. Grote verschillen in welvaart zijn alleen onrechtvaardig als mensen niet boven een bepaalde ondergrens uitkomen. Dus als ze zich niet in hun

basisbehoeften kunnen voorzien. Absolute armoede is onrechtvaardig, maar grote verschillen in welvaart niet persé, volgens Rawls. Singer & Pogge hebben een egalitaire positie. Zij willen niet alleen bereiken dat niemand op aarde meer in armoede leeft, maar ook nog dat er geen relatieve ongelijkheid bestaat.

De minimalistische positie van Rawls heeft te maken met cultuur. “Veel landen houden er helemaal geen liberale opvattingen over de persoon en de maatschappij op na, maar bijvoorbeeld communitaristische of religieuze. En omdat we er niet van kunnen uitgaan dat al deze landen onrechtvaardig zijn, mogen liberale landen niet van hen verwachten dat zij sociaaleconomische gelijkheidsprincipes accepteren die zij niet omarmen.”

Hoofdstuk 6 misschien kunnen we beter niet helpen67. Je kan kritische kanttekeningen maken bij de vraag naar de morele plicht om mensen ver weg te helpen en de effectiviteit van hulp.

De laatste tijd lezen en horen we het steeds meer, dat ontwikkelingshulp en noodhulp soms helemaal niet goed helpt. Soms maakt het de situatie alleen nog maar erger juist. Daarom moeten we ons afvragen of het nog wel onze morele plicht is om mensen ver weg te helpen. “Stel dat in de praktijk internationale hulp vaak helemaal niet goed werkt, zodat het doel daarvan niet bereikt wordt. Is het voor onze plicht te helpen relevant wat de gevolgen zijn van het naleven ervan?” Soms is de effectiviteit van hulp namelijk helemaal niet groot, en moeten we ons dus gaan afvragen of het dan nog wel zin heeft. Daarom is het de vraag: wat hulp precies is en wat we moeten doen als hulp niet helpt. Er komen in filosofische debatjes vaak 2 vormen vak kritiek naar voren:

- De relatie tussen de morele plicht om te helpen- En de effectiviteit van de hulp.

68. Je kan aan de hand van een concreet voorbeeld het probleem van de ‘vuile handen’ schetsen bij het geven van noodhulp en daarbij morele vragen stellen en evalueren vanuit verschillende ethische benaderingen.

Het ‘vuile handen’ probleem = Mag je om een goed doel te bereiken middelen inzetten waarmee de grenzen van de moraal worden overschreden?

Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het benefietconcert: Live Aid. Hierin traden verschillende bands op (WAARONDER OOK U2) en al het geld dat het concert zou opbrengen zou bestemd zijn om de hongersnood in Ethiopië te bestrijden. Door tegenvallende oogsten was er hongersnood ontstaan, die kon

worden bestreden met geld en goederen. Helaas klopte dit niet helemaal. De grootste oorzaak voor het drama was namelijk niet de droogte maar het wrede regime van Mengistu Haile Mariam. Dit militaire regime stond toen

tegenover het leger van rebellen dat in de noordelijke regio’s gesteund werd door arme boeren. Het regime probeerde de bevolking naar het zuiden van Ethiopië te jagen. Zo verloren de rebellen hun steun in het noorden, en de regering kreeg zo direct goedkope arbeidskrachten om in het zuiden te werken op vruchtbare landouwgronden. Dit waren dus 2 vliegen in 1 klap.

Noodhulp speelt in deze situatie een dubieuze rol volgens Polman. Want de vluchtelingenkampen die in het zuidelijke helft van Ethiopië werden gebouwd, maakten de volksverhuizing van de arme hongerige mensen uit het noorden naar het zuiden alleen nog maar makkelijker. Ook werd het regime alleen maar rijker door de noodhulp. Hulpverleners die naar Ethiopië vlogen moesten daar de munt kopen, en dit was helemaal niet gunstig voor hun, wel voor Ethiopië dus.

Het regime maakte zo dus makkelijk gebruik van de hulpverlening die er werd gegeven in het zuiden van Ethiopië.

Hierbij kun je dus een ethische vraag stellen, namelijk: “Stel dat je weet dat een militair ‘bewind’ profiteert van het geld dat je het land binnenbrengt of van de hulpgoederen die je uitdeelt. Bijvoorbeeld door te pikken en door te verkopen en van de opbrengst wapens te kopen. Wat doe je dan?

- Ondanks alles blijf je neutraal en probeer je zoveel mogelijk voor de slachtoffers te doen?

- Je bekijkt de omstandigheden, en ziet in dat het beter is om te vertrekken omdat het niet langer van toepassing is?

- Of nog radicaler: je vertrekt niet alleen maar roep alle instanties op om de geldkraan helemaal dicht te draaien?

Welke keuze er ook gemaakt wordt, het wordt er niet gemakkelijker op. Het geven van hulp met goede bedoelingen heeft niet altijd even goede gevolgen, maar soms worden handen ook vuilgemaakt.

69. Je kan de argumentatie van Dambisa Moyo reconstrueren dat ontwikkelingshulp geen oplossing is voor armoede, maar er juist de oorzaak van kan zijn en om die reden afgeschaft moet worden.

Moyo zegt dat “structurele hulp” vaak niet de oplossing is. Deze hulp zorgt juist vaak ervoor dat dit probleem ontstaat. Het is dus juist de oorzaak. Ontwikkelingshulp is dan misschien wel goed bedoeld, maar het heeft vaak helemaal geen positieve gevolgen voor de ontwikkeling van arme landen. Doordat arme landen ontwikkelingshulp ontvangen wordt de “zelfredzaamheid en nationale verantwoordelijkheid” van arme landen juist minder. Ze worden dan dus als het ware afhankelijk van de hulp. Moyo noemt dit ook wel “hulpverslaving”.

Er wordt bijvoorbeeld al tientallen jaren geld gepompt in Afrika, en nog steeds gaat het niet goed daar in dat land. Dit kan volgens Moyo alleen maar verklaard worden op grond van de “ongunstige effecten van langdurige ontwikkelingshulp”. Doordat er steeds structurele hulp

wordt gegeven aan Afrika, hebben Afrikaanse leiders niet het idee dat ze zelf goede instituties moeten opbouwen.

Moyo vindt dat er snel iets moet gebeuren aan deze situatie. En zij komt met een bijzondere oplossing, namelijk: Rijke/welvarende landen moeten op korte termijn hun ontwikkelingshulp (aan bijvoorbeeld Afrika) afschaffen. Er moet een wereld komen zonder hulp, vindt zij.

Dit is natuurlijk niet helemaal waar, en er zijn ook heel veel mensen die kritiek hebben op wat Moyo hier zegt. Maar toch zijn er wel wat ethische vragen te stellen bij dit hele fenomeen. Want als structurele hulp dit soort negatieve effecten kan hebben, moeten regeringen van rijke/welvarende landen en internationale organisaties dna nog wel geld uitlenen of donaties geven? “Is hun fundamentele morele plicht tot bijstand boven iedere twijfel verheven?” Is het niet beter dat we arme landen leren hoe ze zichzelf weer moeten redden, in plaats van dat wij ze proberen te redden, en zij zelf helemaal niks ondernemen in hun land als regering?

(Dit geldt ook voor noodhulp: “Moeten wij nog geld geven aan goede doelen, ook wanneer we weten dat noodhulp niet altijd effectief is?”)

70. Je kan de metaforen van de aarde als ‘global village’, van de aarde als ‘ruimteschip’ en van de aarde als ‘reddingboot’ uitleggen, vergelijken en toepassen op het probleem van de armoede in de wereld.

Global village: de hele wereld is één dorp, letterlijk vertaald is global village: “mondiaal dorp”. Mensen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en zijn dus één gemeenschap. We moeten dus arme landen zoals Afghanistan helpen, omdat het ook ons probleem is, het is immers een deel van ons dorp.Ruimteschip: wij, als mensen bevinden ons in een ruimteschip met beperkte middelen, waarvan wij allemaal afhankelijk zijn. We moeten dus eigenlijk alles verdelen, en de dingen die wij, Nederland, te veel hebben, geven aan landen die dat niet hebben, zoals Zimbabwe. Reddingsboot: alle rijke landen zitten op de reddingsboot, de armere landen zijn de drenkelingen eromheen. Als we alle drenkelingen aan boord nemen, zinken we, inclusief de mensen die al op de boot zaten. Dit kunnen we koppelen aan het vluchtelingen probleem: als we alle “zielige” mensen binnenhalen gaan we uiteindelijk zelf ten onder, inclusief de “zielige” mensen.

71. Je kan de visie van Garrett Hardin op de mondiale verdeling van welvaart uitleggen aan de hand van de tragedie van de meent en daarbij de begrippen eindigheid en schaarste en individueel en gemeenschappelijk belang betrekken. [ Schaarste = welvaarttekort, eindigheid = tijdelijk ]

Hardin vindt dat de beelden “mondiaal dorp” en “Ruimteschip” niet kloppen. Hij zegt: “Stel je voor dat er een groot weiland is. Het is van iedereen. Als boer A komt met zijn koeien, wil hij natuurlijk dat er zoveel mogelijk weiland van hem is.

Hij zorgt dat, uit eigen belang, zijn kudde groter wordt. Dat doet elke boer. De boer die zijn eigen kudde niet groter laat worden, is uiteindelijk de figuurlijke lul. De aarde is vergelijkbaar met dit zogenoemde “tragedie van de meent”. Er is een beperkte draagkracht,

net zoals de reddingsboot dat heeft. Voedsel zal altijd opraken, ook al is er nu al meer dan vroeger. Voedselhulp lost dus het probleem van de overbevolking niet op, maar maakt het alleen maar erger. Door het schaarste (=welvaarttekort) is er een eindigheid aan eten. Het is dus maar tijdelijk. In het

gemeenschappelijke belang zou het dus niet goed zijn om voedsel te geven, omdat het toch zo weer op is. Individueel gezien zou het beter zijn, omdat het dan minder snel opgaat.

72. Je kan beargumenteren in hoeverre de armoede in de wereld als een tragedie van de meent beschouwd kan worden.

We kunnen kijken naar bijvoorbeeld de vraag van wie alles is, en of het goed is dat je jezelf voor anderen stelt. Je stelt je eigen ik voor anderen, als je dit toepast. En hoe komen de rijken aan die figuurlijke boot? Misschien omdat ze vroeger alles uit die nu zo arme landen hebben geplunderd? Kan men het probleem van de wereldarmoede wel begrijpen zonder een filosofisch denkend brein? We moeten samenwerken. Het beeld van de tragedie van de meent en de metaforen zijn veel te eenvoudig. Stel je voor dat er te weinig plekken waren in de boot. Je moest beslissen wie er weg moest uit de boot. Zouden de mensen dan voor zichzelf kiezen, of toch eerder voor hun kinderen?