36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij...
Transcript of 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij...
SERV
Sterk door overleg
Jaarverslag 2005Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
STV-Innovatie & Arbeid
Vlaamse Havencommissie
Jaarverslag 2005Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
STV - Innovatie & Arbeid
Vlaamse Havencommissie
SERV
Sterk door overleg
2Colofon 2
Inhoud 2
Voorwoord 6
Deel 1 Sociaal-Economische Raad van
Vlaanderen 9
1 De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen 10
1. Werking 10
2. Taken SERV 10
3. Werkgroepen 11
2 VESOC 12
1. Vergaderingen in 2005 12
2. Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 12
3. Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008:
Lissabonstrategie 2005-2008 13
4. Pact van Vilvoorde 13
3 De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen:
19-de werkjaar 16
1. Werking 16
2. Vergaderingen in 2005 16
4 Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005 19
5 Wetgevingsbeleid 23
1. Evaluatie van het Vlaamse reguleringsmanagement 23
2. Voorstellen voor vereenvoudigingsprojecten 23
3. Voorstellen voor vereenvoudiging en verbetering
van het Vlaamse regelgevingsproces 23
6 Duurzame ontwikkeling 24
1. SERV en MiNa-Raad formuleren gezamenlijk bestuurlijke
aanbevelingen voor duurzame ontwikkeling 24
2. SERV en MiNa-Raad adviseren gezamenlijk over een
kadertekst voor een nationale strategie duurzame
ontwikkeling 24
3. SERV geeft reactie op Vlaamse ontwerpstrategienota
duurzame ontwikkeling 24
7 Economie en innovatie 25
1. Economische dossiers 25
2. Innovatie 26
8 Energie 28
1. Vlaamse Klimaatconferentie gaat op advies van
SERV van start 28
2. Sociale partners doen aanbevelingen bij
benchmarking elektriciteitskosten 29
3. SERV vraagt efficiënte invoering van het
energieprestatiecertificaat 30
4. Aanpassing groenestroomcertificaten is nodig,
maar mogelijk niet stabiel 30
5. Andere 30
Inhoudstafel
Colofon
Sociaal-Economische Raad van VlaanderenWetstraat 34-36
1040 Brussel
Tel.: 02/20.90.1 1 1
Fax: 02/21.77.008
E-mail: [email protected]
http://www.serv.be
RedactieChristine Jacobs
OpmaakDrukkerij Poot N.V.
Foto’s SERV, Studio Dann, VHC-Dirk Neyts, BASF p.19, VRWB p.26,
Aquafin p.39, Toussanit p.47, Van de velde p.57, International
Labour Organization/[Pool photo ILC] p.60, Grip p.63
DrukkerijDrukkerij Poot N.V.
Verantwoordelijke uitgeverPieter Kerremans
Wetstraat 34-36
1040 Brussel
WD/2006/4665/27
39 Regionaal beleid 31
1. Binnenlands bestuur 31
2. Regionaal beleid: ERSV/SERR/RESOC 31
10 Arbeid 33
1. Groenboek economische migratie 33
2. Advies VDAB samenstelling raad van bestuur 33
3. Advies Gelijke kansen en diversiteitsplan
Vlaamse overheid 33
4. Holebi’s en de arbeidsmarkt 34
5. Verticaal overleg armoedebeleid 34
6. Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005 34
7. Regie van ESF 3 zwaartepunt 4 en Hefboomkrediet 34
8. Titels van beroepsbekwaamheid en standaarden
voor competentiebeoordeling 34
9. Advies over het uitvoeringsbesluit decreet titels
van beroepsbekwaamheid 35
10. Advies over de beroepen en titels 2005 35
11. Standaarden voor competentiebeoordeling 35
11 Onderwijs 36
12 Milieu 38
1. Pilootpakketten integrale milieuvoorwaarden
kunnen niet onverkort werken 38
2. Raden adviseren over doelgroepenbeleid 38
3. Milieuplanning moet verbeterd worden 39
4. Andere 39
5. Verdere inspanningen voor bodemsaneringsfondsen
blijven noodzakelijk 39
6. Gemengde gevoelens bij de waterbeleidsnota 40
13 Mobiliteit 41
1. Het maatschappelijk debat 41
2. Het eindverslag 41
3. Gewestelijk Expres Net Brussel 42
14 Ruimtelijke ordening 43
1. De strategische adviesraad ruimtelijke
ordening - onroerend erfgoed (Saro) 43
2. De Vlaamse woonraad 43
3. Het reparatiedecreet 44
4. Een duurzame strategie voor plattelandsontwikkeling 44
15 Begroting en fiscaliteit 45
1. Begroting: evalueren en vooruitzien 45
2. Fiscale maatregelen van de Vlaamse Regering in 2005 46
16 Welzijn 47
17 Jeugd 48
18 Media 49
19 Internationaal 50
1. Internationale missie 50
2. Europese Unie 50
3. Internationale Arbeidsorganisatie 50
4. SER-SERV studiedag in Brussel 51
5. Ontvangst van buitenlandse delegaties 51
20 Sectorconvenants 52
21 Sectorcommissies 53
1. Sectorcommissie Goederenvervoer 53
2. Sectorcommissie Hout en Bouw 53
3. Sectorcommissie Metaal- en Technologische Industrie 54
4. Sectorcommissie Textiel en Confectie 54
5. Sectorcommissie Welzijns- en Gezondheidszorg 54
6. Sectorcommissie Toerisme 54
22 Adviescommissie Private Arbeidsbemiddeling 56
1. Adviescommissie 56
2. Activiteiten in 2005 57
23 Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds 58
1. Herplaatsingsfonds 58
2. Activiteiten in 2005 58
24 Commissie Diversiteit 61
1. Adviezen 61
2. Insteken 62
3. Aanbevelingen 62
4. Jaarprogramma 62
5. Andere activiteiten 62
6. Samenkomst commissie Diversiteit 63
25 Vlaamse Luchthavencommissie 64
Deel 2 STV-Innovatie & Arbeid 67
1 Inleiding 68
2 Onderzoeksas Technologie–Organisatie–Arbeid 70
1. TOA-screening Vlaamse economie (organisaties
met minimaal tien werknemers) 70
2. TOA-screening Vlaamse economie
micro-ondernemingen (organisaties met één
tot maximaal negen werknemers) 71
3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische
innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73
4. Technologieverkenningen 74
3 Onderzoeksas werkbaar werk 76
1. Werkbaarheidsmonitor loontrekkenden 76
2. Werkbaarheidsmonitor voor zelfstandigen 78
3. Welzijn op het werk in de bouwsector:
aanpak van werkdruk 78
4. Werkbaar werk in de textielverzorging 79
5. Werkplekleren in de textielsector 81
6. Opleiding in de voedingsnijverheid 82
4 Vormingsactiviteiten 84
1. STV-vormingsaanbod 84
2. Ondersteuning van vormingsinitiatieven 85
3. Doelgroep vormingsinitiatieven 85
4. Vormingspakketten 85
5. Simulatiespelen 87
6. STV-Innovatie & Arbeid valoriseert onderzoek
via ESF-projecten 88
Deel 3 Vlaamse Havencommissie 91
1 Vlaamse Havencommissie 92
1. Taakomschrijving 92
2 Werking van de Vlaamse Havencommissie in 2005 94
1. Commissievergaderingen in 2005 94
2. Dagelijks bestuur 96
3. Werkgroepen 97
4. Schriftelijke procedures 97
3 Adviezen en aanbevelingen 98
1. Advies over de organisatie van het eigen
vakbondsoverleg voor havenbedrijven 98
2. Aanbeveling over het werkdocument inzake
toegang tot de markt voor havendiensten van
Georg Jarzembowski 99
3. Advies over het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge 108
4. Advies over het ontwerpdecreet betreffende de
begeleiding van de scheepvaart op de maritieme
toegangswegen naar de Vlaamse havens en de
organisatie van het Maritiem Reddings- en
Coördinatiecentrum 119
5. Advies over het ontwerpdecreet tot omzetting van
de richtlijn over de geharmoniseerde voorschriften
en procedures voor het veilig laden en lossen van
bulkschepen 122
6. Aanbeveling over de amendering van de
ontwerprichtlijn inzake toegang tot de markt
voor havendiensten 124
Deel 4 Praktische informatie 127
1 Wetgeving 128
1. Decreet op de SERV: gecoördineerde tekst 128
2. Vlaamse Havencommissie 132
2 Samenstellingen 136
1. Raad 136
2. VESOC 137
3. Sectorcommissie Goederenvervoer 138
4. Sectorcommissie Hout en Bouw 139
5. Sectorcommissie Metaal- en technologische industrie 140
6. Sectorcommissie Textiel en Confectie 141
7. Sectorcommissie Welzijns- en gezondheidszorg 142
8. Sectorcommissie Toerisme 143
9. Adviescommissie voor Private Arbeidsbemiddeling
in het Vlaamse Gewest 144
10. Overlegplatform Vlaamse
Arbeidsbemiddelingsbureaus 145
11. Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds 146
12. Commissie Diversiteit 147
13. Vlaamse Havencommissie 148
14. Vlaamse Luchthavencommissie 150
3 SERV-secretariaat 152
1. Secretariaat-generaal 152
2. Personeels- en financiële dienst 152
3. Studiedienst: SERV-domeinen 152
4. SERV–commissies 153
5. SERV–projecten 153
6. Informaticadienst 153
7. Communicatie 153
8. Documentatiecentrum 153
9. STV-medewerkers 153
10. Ondersteunende diensten 153
4 Externe communicatie 154
1. SERV-bericht 154
2. STV-berichten 154
3. Elektronische nieuwsbrieven 154
4. Adviezen, aanbevelingen en standpunten 154
5. STV-brochures en -informatiedossiers 154
6. Persmededelingen en –conferenties 155
7. Website 155
8. Vlaanderen NV 156
9. Sociaal – economisch jargon 156
10. Documentatiecentrum 156
11. Openbaarheid van bestuur 157
12. Klachtenbehandeling 157
5 Publicatielijst 158
1. SERV 158
2. STV-Innovatie & Arbeid 160
3. Vlaamse Havencommissie 161
4
5
Voor 2005 presenteert de SERV weer een jaarverslag
in drie delen. Vooraf blik ik als SERV-voorzitter graag
terug op de activiteiten van SERV en STV-Innovatie &
Arbeid. Maar het jaarverslag behandelt ook de activiteiten
van de autonome commissies bij de SERV.
Binnen VESOC werd op 20 januari 2005 het Vlaams
Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 afgesloten. Naar
aanleiding van de herijking van de Lissabonstrategie
overlegden regering en sociale partners over het Vlaams
Hervormingsprogramma 2005-2008 en werden de doel-
stellingen van het Pact van Vilvoorde geactualiseerd. De
herijking van de Lissabonstrategie was ook het thema
van de tweejaarlijkse studiedag samen met de Neder-
landse Sociaal-Economische Raad.
In 2005 presenteerde de SERV zijn tweede Sociaal-
Economisch rapport Vlaanderen op een studiedag in
het Vlaams Parlement. Deze studiedag kon op veel
belangstelling rekenen van pers en publiek. Als een ver-
volg op dit rapport organiseerde de SERV nog twee stu-
diedagen rond de medium- en hoogtechnologische sec-
tor in Vlaanderen en rond het thema indirecte
werkgelegenheid. Die indirecte werkgelegenheid werd
overigens nog verder onderzocht voor 20 bedrijfstakken.
De inzichten uit het Sociaal-Economisch rapport Vlaan-
deren 2005 kwamen verder ook van pas bij de aanbe-
veling over innovatie en het standpunt over de Vlaam-
se zorgverzekering.
In 2005 stonden ook twee belangrijke maatschappelij-
ke debatten op de agenda. De Vlaamse Klimaatconfe-
rentie kwam er op advies van de SERV. De SERV zat mee
in de stuurgroep, trok enkele werkgroepen en nam actief
deel aan de debatten. De Klimaatconferentie resulteer-
de in 365 aanbevelingen. In opdracht van de Vlaamse
Regering organiseerde de SERV het maatschappelijk
debat over het betalen voor mobiliteitsinfrastructuur. Het
eindverslag werd op 14 december 2005 voorgesteld.
In 2005 bracht de SERV 35 adviezen en aanbevelingen
uit en kregen 35 adviesvragen een antwoord per brief.
De samenwerking met de MiNa-Raad werd verder gezet
en resulteerde in zes gezamenlijke adviezen over onder
meer duurzame ontwikkeling, waterbeleid en bodem-
sanering. Verder gaf de SERV advies over enkele belang-
rijke economie, energie- en arbeidsmarktdossiers en
uiteraard ook over de Vlaamse begroting met voor het
eerst een meerjarenbegroting.
In 2005 presenteerde de SERV ook een aanbeveling
over de standaarden voor de beoordeling van compe-
tenties voor een titel van beroepsbekwaamheid en het
uitvoeringsbesluit voor het verwerven van een titel van
beroepsbekwaamheid. De SERV ging ook van start met
het opmaken van de eerste tien standaarden. In novem-
ber bezorgde de raad de eerste vier standaarden voor
brood- en banketbakker, kapper, industriële schilder en
torenkraanbestuurder ter goedkeuring aan de minister.
Op 25 november werd de Vlaamse Luchthavencommis-
sie geïnstalleerd. De commissie wordt het platform voor
structureel overleg over het Vlaamse luchthavenbeleid
vanuit een sociaal-economische invalshoek.
De commissie Diversiteit maakte een evaluatie van
Voorwoord
7
beide gemeenschappelijke platformteksten voor even-
redige arbeidsdeelname en diversiteit en gaf advies
over het gelijke kansen en diversiteitplan en de redelij-
ke aanpassingen. Verder waren er twee aanbevelingen
over mobiliteit en toegankelijkheid als barrière en acti-
viteitsval voor tewerkstelling van personen met een
arbeidshandicap en de operationalisering van het con-
cept personen met een handicap.
Voor de sectorconvenants was 2005 een overgangsjaar
waarin er werd onderhandeld over een nieuwe invulling
van de convenants. Dat weerhield de sectorconsulenten
niet massaal deel te nemen aan de elf netwerkbijeen-
komsten en tal van werkgroepen.
STV-Innovatie & Arbeid is de enige paritair beheerde
onderzoeksinstelling in Vlaanderen en uitgegroeid tot hét
kenniscentrum voor de Vlaamse sociale partners voor
de samenhang tussen technologische innovatie, orga-
nisatorische innovatie en nieuwe vormen van inzet van
arbeid in al zijn aspecten.
De projectprogrammatie is opgebouwd rond twee onder-
zoeken die driejaarlijks worden herhaald.
Er is de Technologie-Organisatie-Arbeid (TOA) screening,
een telefonische enquête bij een representatief staal van
bedrijven uit alle sectoren in Vlaanderen. De screening
peilt naar de mate waarin nieuwe managementconcep-
ten of nieuwe vormen van organisatie en innovatie
gekend zijn en worden toegepast. De TOA-screening
wordt in 2007 voor de vierde keer georganiseerd (vori-
ge edities in 1998, 2001 en 2004).
De grootschalige schriftelijke bevraging van een steek-
proef van 20.000 werkende Vlamingen, of Werkbaar-
heidsmonitor, geeft een accuraat beeld van het welzijn
op het werk. Deze monitor past in die doelstelling van
het Pact van Vilvoorde waarin zowel naar een hogere
werkzaamheidsgraad wordt gestreefd als naar een hoge-
re werkbaarheid. De eerste meting gebeurde in 2004,
de volgende, deels aangepaste meting, is gepland voor
2007.
Naast het publiceren van onderzoeksresultaten uit deze
terugkerende projecten voerde STV-Innovatie & Arbeid
in de loop van 2005 nog tal van andere eenmalige
onderzoeksopdrachten uit. In een verkennende studie
werden de belangrijkste toekomstige ontwikkelingen
geschetst in een zevental technologische domeinen. In
het buitenland werden overheidsprogramma’s doorge-
licht die organisatorische innovatie in het bedrijfsleven
willen stimuleren. Op het vlak van welzijn op het werk
werd een sectorale studie in de textielverzorging suc-
cesvol afgerond en werd er één opgestart in de bouw-
sector. Een haalbaarheidsstudie werd uitgevoerd naar het
financieren en uitvoeren van een werkbaarheidsmonitor
voor zelfstandige ondernemers, gepland voor 2007.
Tot slot werden twee projecten gestart in de bedrijfs-
opleidingsfeer: via gevalstudies in deelsectoren van de
voedingssector worden de opleidingsbehoeften in kaart
gebracht en in de textielsector worden goede praktijk-
voorbeelden van werkplekleren beschreven.
Hoofddoel van elk project is het valoriseren van de
resultaten. STV-Innovatie & Arbeid doet geen onderzoek
omwille van het onderzoek, maar wil met de projectre-
sultaten bijdragen aan het overleg tussen de Vlaamse
sociale partners op alle niveaus, en aan het weten-
schappelijk onderbouwen van SERV-adviezen en aan-
bevelingen. Ook in 2005 werd hier met succes aan-
dacht aan besteed met een 25-tal publicaties en opnieuw
meer dan 100 optredens bij vormingsinitiatieven voor de
sociale partners. De vormingstools, die STV-Innovatie &
Arbeid ontwikkelt, worden ook internationaal naar waar-
de geschat via deelname aan enkele ESF-projecten.
Tot slot wil ik benadrukken dat het werk in de SERV alleen
kan gebeuren dankzij de inzet van de medewerkers van
het SERV-secretariaat. Ook voor 2006 ligt er immers
weer heel wat werk klaar. Ik denk bijvoorbeeld aan het
Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2007 waar-
voor het eigenlijke studiewerk al in 2006 gebeurt. Maar
ook aan de ontwikkeling van de standaarden voor de titels
van beroepsbekwaamheid die op kruissnelheid komen en
het eerste werkjaar voor de Vlaamse Luchthavencom-
missie. Ik daag dan ook de SERV-medewerkers uit om in
2007 met volle inzet en proactief het sociaal overleg mee
vorm te geven.
Deel 1
Sociaal-Economische Raad
van Vlaanderen
1. WerkingDe SERV is het overleg- en adviesorgaan van de Vlaam-
se sociale partners. In de raad zetelen tien vertegen-
woordigers van de representatieve Vlaamse werkge-
versorganisaties en tien vertegenwoordigers van de
representatieve Vlaamse werknemersorganisaties. De
raad is het hoogste orgaan binnen de SERV. In de advie-
zen en aanbevelingen streeft de raad naar consensus.
De Vlaamse Regering benoemt de leden op voordracht
van de sociale partners. Hun mandaat duurt vier jaar en
is verlengbaar.
Het uitgebreid dagelijks bestuur van de SERV bestaat uit
telkens één vertegenwoordiger van de SERV-partners
(ABVV, ACLVB, ACV, Boerenbond, UNIZO, en Voka -
Vlaams Economisch Verbond) én, met raadgevende
stem, uit de administrateur-generaal en adjunct-admi-
nistrateur-generaal van de SERV. Het voorzitterschap wis-
selt jaarlijks. Elk jaar levert een andere partner, vol-
gens een toerbeurt, respectievelijk voorzitter en
ondervoorzitter aan het dagelijks bestuur. De voorzitter
en ondervoorzitter komen nooit tegelijk uit de werkge-
vers- of de werknemersgroep.
In 2005 was Ilse Dielen van het ACV voorzitter. Philip-
pe Muyters (Voka – Vlaams Economisch Verbond) was
ondervoorzitter. De dagelijkse leiding over het secreta-
riaat berust bij de administrateur-generaal en de adjunct-
administrateur-generaal.
2. Taken SERVVereenvoudigd kunnen we de bevoegdheden van de
SERV bundelen onder twee krachtlijnen:
■ studie, aanbeveling en advies,
■ overleg.
AdviesDe SERV adviseert over alle belangrijke sociale en eco-
nomische aangelegenheden waarvoor de Vlaamse
Gemeenschap of het Vlaamse Gewest bevoegd zijn, of
waarbij ze worden betrokken. Dat doet de SERV op
eigen initiatief of op verzoek van het Vlaams Parle-
ment, de Vlaamse Regering of een Vlaams Minister. De
Vlaamse Regering moet het advies van de SERV inwin-
nen over elk voorontwerp van decreet met een sociaal-
economische inslag. Ook brengt de SERV elk jaar ver-
plicht advies uit over het Vlaamse begrotingsbeleid.
Daarnaast formuleert de raad aanbevelingen en stand-
punten over sociaal-economische thema’s, maakt studies
en verzorgt publicaties.
In 1995 heeft de SERV een aanpassing van het reglement
van orde goedgekeurd. Het begrip sociale en economi-
sche aangelegenheden wordt strikter ingevuld. De raad
bepaalt, op voorstel van het dagelijks bestuur, of een
adviesvraag betrekking heeft op zijn aandachtspunten.
Dit zijn onderwerpen met een duidelijk sociaal-econo-
mische inslag. Indien dit niet het geval is, deelt de SERV
aan de adviesvrager onmiddellijk en gemotiveerd mee
dat hij m.b.t. deze adviesvraag geen opmerkingen for-
muleert.
1De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
11
OverlegNaast deze adviesopdracht vervult de SERV een over-
legfunctie. Aan de ene kant houdt dit de voorbereiding
in van het drieledige overleg met de Vlaamse Regering
binnen het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité
(VESOC). De SERV verzorgt hiervoor het secretariaat.
Aan de andere kant omvat dit het overleg tussen de socia-
le partners onderling.
3. WerkgroepenVoor het onderzoek van bijzondere vraagstukken kan de
SERV een beroep doen op deskundigen en permanente
of tijdelijke werkgroepen oprichten. De SERV-organisa-
ties kiezen de leden. Ook kan de raad beslissen andere
deskundigen aan de werkzaamheden van de werkgroe-
pen te laten deelnemen.
Het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC),
in 1983 opgericht, is het drieledige overlegorgaan tus-
sen de Vlaamse Regering, de Vlaamse werkgevers- en
de Vlaamse werknemersorganisaties. Deze drie groepen
hebben onderling een protocol afgesloten. Indien binnen
het VESOC een consensus wordt bereikt, verbindt de
Regering zich ertoe deze consensus uit te voeren. De
sociale partners zullen die bij hun leden verdedigen en
aan de uitvoering meewerken.
Het overleg handelt over alle beleidsaangelegenheden
met een sociaal-economische dimensie die ofwel beho-
ren tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap
of het Vlaamse Gewest, ofwel het akkoord, advies of de
betrokkenheid van de Vlaamse Regering vereisen. Ook
andere punten mogen op de agenda komen.
De Minister-president van de Vlaamse Regering zit het
comité voor. Het bestaat uit een vaste delegatie van de
Vlaamse Regering, die aangevuld wordt met de overige
leden van de Vlaamse Regering naargelang de dagorde,
uit acht leden die de werkgevers vertegenwoordigen
en uit acht leden die de werknemers vertegenwoordigen.
De representatieve organisaties vertegenwoordigd bin-
nen de SERV dragen de leden voor benoeming voor aan
de Vlaamse Regering.
Naast dit formeel overleg vindt er ook heel wat informeel
overleg plaats tussen de VESOC-partners en worden
de formele vergaderingen uitgebreid voorbereid in
VESOC-werkgroepen.
Sinds 1 oktober 1990 staat de SERV in voor het secre-
tariaat van het VESOC.
1. Vergaderingen in 2005Het VESOC kwam in 2005 twee maal samen: op 20
januari 2005 met het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord
als onderwerp en op 30 september 2005 met de actu-
alisatie van het Pact van Vilvoorde, het Vlaams Agent-
schap Ondernemen en het Lissabon-hervormingsplan als
onderwerpen.
2. Vlaams Werkgelegenheids-akkoord 2005-2006Op 20 januari 2005 kwam het VESOC tot een Vlaams
Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006. Vijf maatrege-
len moeten een rechtstreeks en zichtbaar effect creë-
ren op de arbeidsmarkt. Ze hebben als doel de mobili-
teit van en naar de arbeidsmarkt te verhogen, oudere
werknemers langer en kwaliteitsvol aan het werk te
houden en een beleid te voeren voor knelpuntvacatures.
De Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners wil-
len met deze maatregelen de werkzaamheid van kan-
sengroepen bevorderen.
Maatregel 1 omvat het verhogen van het aantal werk-
ervaringsplaatsen met het oog op de sluitende aanpak
voor langdurige werkzoekenden. Concreet komen er
200 Wep-plus werkervaringplaatsen in de niet-com-
merciële sector en 1.250 plaatsen in de invoegeconomie.
Maatregel 2 tekent een groeipad uit voor het realiseren
van de sluitende aanpak bij alternerend leren en werken.
In het deeltijds beroepssecundair onderwijs werken
immers ongeveer 2.500 leerlingen officieel niet. Het
groeipad voorziet in de creatie van 1.000 extra plaatsen
2VESOC
Werkgelegenheidsakkoord ■ Lissabonstrategie ■ Pact van Vilvoorde13
werkervaring ( in twee fasen) en een voortraject voor
2.000 leerlingen.
Het verhogen van het aantal oudere werknemers die kwa-
liteitsvol aan het werk blijven, vormt de kerngedachte
van maatregel 3. De doelstelling is om via een premie
oudere werknemers die door een ontslag of een her-
structurering van hun bedrijf getroffen worden te sti-
muleren om aan het werk te blijven.
Het versterken van het beleid over knelpuntvacatures,
maatregel 4, krijgt vorm in een drietal deelmaatregelen.
Naast 1.000 bijkomende opleidingen per jaar en een
Instap-opleiding (IO), krijgen lerenden een tegemoet-
koming in de materiaalkosten.
De laatste maatregel versterkt het beleid rond het
bevorderen van de beroepskwalificaties op de arbeids-
markt. Doelstelling is het stimuleren van het verwerven
van titels van beroepsbekwaamheid. Concreet worden bin-
nen deze maatregel tien titels voorbereid in 2005 en vijf-
tien in 2006.
3. Vlaams Hervormingspro-gramma 2005-2008: Lissabonstrategie 2005-2008De Vlaamse overheid en sociale partners bouwden de
voorbije jaren een traditie op van samenwerking en rap-
portering binnen de Europese Werkgelegenheidsstrategie.
Tot 2004 maakten ze elk jaar een Vlaams Actieplan
voor de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren (VLAP)
op. Dit actieplan, dat de basis vormde voor de Vlaamse
bijdrage aan het Belgisch Nationaal Actieplan, gaf jaar-
lijks een overzicht van de Vlaamse doelstellingen en
realisaties in het kader van de Europese richtsnoeren en
benchmarks.
De Europese raad van 22 en 23 maart 2005 keurde de
herijking van de Lissabonstrategie goed. Deze omvat twee
belangrijke elementen: een prioriteitstelling op groei
en werkgelegenheid en een nationale toeeigening door
driejaarlijkse nationale hervormingsplannen. De basis van
deze nationale hervormingsplannen wordt gevormd
door geïntegreerde richtsnoeren, een integratie van de
globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de
werkgelegenheidsrichtsnoeren.
Het Vlaams hervormingsprogramma 2005-2008 is de
Vlaamse inbreng voor het nationale hervormingspro-
gramma en bestaat uit vier onderdelen: een samenvat-
ting met de voornaamste beleidsprioriteiten 2005-
2008, een algemene omgevingsanalyse, de macro- en
micro-economische uitdagingen en ten vierde de uitda-
gingen voor de werkgelegenheid. Het VESOC besprak de
diverse bijdragen en pleegde overleg over het uiteindelijke
Vlaams hervormingsprogramma 2005-2008 .
4. Pact van VilvoordeHet Pact van Vilvoorde werd op 22 november 2001
ondertekend door de toenmalige Vlaamse Regering, de
Vlaamse sociale partners en natuur- en milieuvereni-
gingen. Het Pact van Vilvoorde was het resultaat van een
proces waarin de Vlaamse sociale partners een belang-
rijke rol hebben gespeeld. In de zomer van 2000 for-
muleerde de SERV in de platformtekst. Een uitgestoken
hand een langetermijnvisie voor Vlaanderen. Volgende
aspecten werden hierin naar voren geschoven als toets-
steen voor een kwaliteitsvolle samenleving: (a) het reali-
seren van volledige en duurzame werkgelegenheid en (b)
kwaliteitsvolle arbeid; (c) het verzekeren van economi-
sche groeikracht; (d) het waarborgen van sociale cohe-
sie en een zorgzame omgeving; (e) het veilig stellen
van een gezond leefmilieu, blijvende bereikbaarheid en
kwaliteitsvolle ruimte; (f) een maatschappelijke betrok-
kenheid verwezenlijken via een verdieping en verbreding
van de democratie.
De uitgestoken hand van de SERV naar het beleid en
anderen op het middenveld heeft geleid tot het Pact van
Vilvoorde. De 21 doelstellingen voor de 21ste eeuw uit het
Pact van Vilvoorde vertolken de breed gedragen streef-
beelden op middellange termijn en betreffen alle aspec-
ten van het maatschappelijk leven. De doelstellingen
kaderen overigens ook in de conclusies van de EU-top
van Lissabon (maart 2000). Daar werd besloten de
Europese Unie op weg te zetten naar de meest concur-
rerende en dynamische kenniseconomie ter wereld, die
in staat is tot duurzame economische groei met meer en
betere banen en een hechtere sociale samenhang.
Doelstellingen, ook langere termijn doelstellingen, moe-
ten worden opgevolgd en op gezette tussentijden tegen
het licht worden gehouden: in welke mate zijn ze intus-
sen gerealiseerd? Of net andersom: waar diept de kloof
zich verder uit? En wat met de doelstellingen gezien zich
voordoende ontwikkelingen en feiten op het vlak van het
beleid? Denken wij maar aan de verscherping van doel-
stellingen op Europees niveau of wijzigende beleidsin-
zichten.
De SERV was al bij het aantreden van de Vlaamse Rege-
ring in 2004 vragende partij om de uitvoering van het
Pact van Vilvoorde te evalueren en waar nodig de doel-
stellingen te actualiseren. In 2005 werd de oefening
afgerond. Op basis van de actualiseringsvoorstellen van
de SERV kon op 30 september 2005 binnen het Vlaams
Economisch en Sociaal Overlegcomité (VESOC) een
consensus worden bereikt. Ook de milieu- en natuur-
verenigingen werden door de Vlaamse Regering bij de
actualisering betrokken. De geactualiseerde doelstel-
lingen leest u in bijgevoegd kaderstuk.
Pact van Vilvoorde 2001-2010Geactualiseerde versie na mid-termreview 20051. Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar een
lerende samenleving. Het levenslang en levensbreedleren zijn ingebed in de samenleving. Minstens12,5 procent van de Vlaamse inwoners tussen 25en 64 jaar neemt dan deel aan permanente vor-ming. In 2010 benadert de participatie van de kort-geschoolden op dit vlak minstens de helft van devermelde streefnorm. Een lerende samenlevingerkent ook dat competenties, waar en hoe men zeook verwerft, evenwaardig zijn.
2. In 2010 is het aantal functioneel geletterden en hetaantal personen met ICT-vaardigheden gestegentot meer dan driekwart van de bevolking. Hetaantal jongeren dat de school verlaat zonder vol-doende startkwalificaties voor de arbeidsmarkt ende samenleving, is tegen dan minstens gehalveerd.Tegen 2010 is het onderwijs meer gedemocratiseerd.De dualisering van de samenleving wordt bestre-den door de toegang tot leerinitiatieven aan ieder-een te garanderen en door doorheen het gehele leer-proces effectief en efficiënt ongelijke kansen aan tepakken. Kinderen van niet-hooggeschoolde oudersbereiken een participatiegraad van 60% in hethoger onderwijs.
3. In het Vlaanderen van 2010 heeft elke persoon opactieve leeftijd de gelegenheid om een volwaardi-
ge job uit te oefenen. De werkzaamheidsgraad ligttegen 2010 zo dicht mogelijk bij de 70 procent. Dewerkzaamheid van afgestudeerde jongeren enouderen neemt voortdurend toe.
4. Dankzij een verhoging van de kwaliteit van dearbeid, van de arbeidsorganisatie en van de loop-baan, is in 2010 werkzaam worden en blijven vooriedereen aantrekkelijk. In 2010 ligt de werk-baarheidsgraad substantieel hoger.
5. In 2010 is de achterstand van vrouwen enerzijdsen van kansengroepen (onder meer allochtonen,arbeidsgehandicapten, en kortgeschoolden) ander-zijds over deelname aan het arbeidsproces inbelangrijke mate weggewerkt. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat zij niet langer oververtegen-woordigd zijn in de werkloosheid.
6. Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar eenondernemende samenleving. Dit uit zich in eennetto-toename van het aantal vestigingen. Hetaantal startende ondernemers stijgt voortdurend enVlaanderen benadert tegen 2010 de positie die hetbest presterende buurland inneemt.
7. De continue dynamiek van de Vlaamse economiekenmerkt zich in 2010 door een toenemende door-groei van kleine en middelgrote ondernemingen. Hetaandeel gazellen bij middelgrote ondernemingenin Vlaanderen neemt stelselmatig toe.
8. Vlaanderen is tegen 2010 één van de meest aan-trekkelijke Europese regio’s voor de vestiging en ont-wikkeling van ondernemersactiviteiten. De dalen-de trend van de investeringsquote in Vlaanderenzal omgebogen worden tot een stijgende trendwaarbij Vlaanderen minstens het niveau nastreeftvan 2000.
9. In 2010 is Vlaanderen geëvolueerd naar eeninnoverende samenleving. Nieuwe producten endiensten zorgen voor een kwart van de totaleomzet van de Vlaamse ondernemingen. Het aan-tal starters dat vanuit de kenniscentra in Vlaan-deren ontspruit, verdubbelt. De toepassing van ver-nieuwende vormen van arbeidsorganisatie enpersoneelsbeleid gericht op ontwikkeling en benut-ting van competenties neemt o.m. via netwerking,substantieel toe.
10. De armoedebestrijding is in 2010 zo ver gevorderddat Vlaanderen zich op dit terrein bij de top vijf vanEU-lidstaten bevindt. Alle inwoners en doelgroe-pen hebben tijdens elke levensfase voldoende ont-wikkelingskansen en keuzemogelijkheden om opelk domein deel te nemen aan het maatschappe-lijke en politieke leven. Zo hebben alle inwoners
14Pact van Vilvoorde
15
toegang tot behoorlijke huisvesting.11. In 2010 waarborgt Vlaanderen een toereikend, effi-
ciënt, effectief en voor iedereen toegankelijk enkwaliteitsvol zorgaanbod.
12. In 2010 hebben de inwoners van Vlaanderen demogelijkheid om een volwaardige loopbaan uit tebouwen en de zorg op te nemen voor gezin en eigenleefomgeving.
13. De stijging van de kwaliteit van het leven heeft ertegen 2010 toe geleid dat de helft van de Vlaam-se bevolking zich een regelmatige cultuurparticipantvoelt.
14. Vlaanderen is tegen 2010 een meer tolerante enmeer verdraagzame samenleving waarin iedereenvolwaardig kansen heeft om aan het maatschap-pelijke en politiek leven deel te nemen.
15. Vlaanderen is tegen 2010 substantieel meer gerichtop en aanwezig in het buitenland en de interna-tionale gemeenschap. Deze toenemende interna-tionale openheid uit zich in een groeiende ontwik-kelingssamenwerking en meer intense internationalecontacten. Zo moet elke jongere uit Vlaanderenvanaf 2010 de kans krijgen om een ervaring opte doen in het buitenland o.m. in het kader van ont-wikkelingssamenwerking, culturele vorming enonderwijs.
16. De positie van Vlaanderen over milieu, gezond-heid, en biodiversiteit verbetert stelselmatig. In2010 heeft Vlaanderen betekenisvolle en sub-stantiële vooruitgang geboekt voor water- en lucht-kwaliteit, bodembescherming, geluid- en geurhin-der en natuurbehoud.
17. In 2010 heeft Vlaanderen een verregaande ont-koppeling gerealiseerd tussen de economische groeienerzijds en milieu-impact, materiaal- en ener-giegebruik anderzijds. Vlaanderen verbetert insubstantiële mate zijn positie t.o.v. de top van debuurlanden.
18. Tegen 2010 heeft Vlaanderen conform de Europeseverbintenissen en rekening houdend met het poten-tieel in Vlaanderen, al een substantiële verhogingbereikt van het gebruik van hernieuwbare ener-giebronnen in de energievoorziening. Er wordttegen dan gestreefd naar een aandeel van elek-triciteit uit hernieuwbare energiebronnen in hettotale elektriciteitsverbruik van 6% (25% metinbegrip van warmtekrachtkoppeling). Het gebruikvan biobrandstoffen of andere hernieuwbare brand-stoffen in het vervoer groeit conform de Europesestreefcijfers.
19. De bereikbaarheid van de economische en maat-
schappelijke activiteiten is in 2010 verhoogd dooreen toename van het gemeenschappelijk vervoer,de wegwerking van missinglinks waar nodig,bedrijfsvervoersplannen en het doelmatig gebruikvan de bestaande vervoerscapaciteit. Hierbij wordter naar gestreefd de maatschappelijke kosten vanhet wegverkeer te drukken.
20. De verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid zijntegen 2010 zo verbeterd dat Vlaanderen sub-stantieel beter scoort dan het Europese gemiddel-de.
21. In 2010 is de actieve betrokkenheid van Vlamin-gen aan het verenigingsleven en het vrijwilligers-werk toegenomen. Door bijzondere maatregelenvoor kansengroepen stijgt specifiek hun participatiesubstantieel. Door de versterking van het sociaalkapitaal is het vertrouwen van de burger in desamenleving en de instituties verhoogd. De burgervoelt zich dankzij een actieve participatie aan envan het middenveld beter betrokken bij de gemeen-schap. Hierdoor is het democratische gehalte vanVlaanderen verbeterd.
1. WerkingNaar jaarlijkse gewoonte geven we een overzicht van de
adviezen en aanbevelingen die de SERV in 2005 heeft
uitgebracht. Er werden 35 adviezen en aanbevelingen uit-
gebracht en op de website gepubliceerd. Ook kregen 35
adviesvragen een antwoord per brief. Rond drie advies-
vragen kon geen consensus worden bereikt en werden
de standpunten van de organisaties in de raad aan de
bevoegde Minister overgemaakt. Voor zes adviezen
werkte de SERV samen met de MiNa-Raad. In februari
presenteerde de SERV het Sociaal-economisch rapport
Vlaanderen 2005. In december presenteerde de SERV
het eindverslag van het maatschappelijk debat over
betalen voor mobiliteitsinfrastructuur.
DDoommeeiinneenn AAaannttaall aaddvviieezzeenn
milieu en energie 10
werkgelegenheid 6
economie 5
begroting en fiscaliteit 3
regionaal beleid 3
onderwijs 1
ruimtelijke ordening 2
regulering 1
bestuurlijk beleid 1
toerisme 1
jeugd 1
media 1
2. Vergaderingen in 200519 januari 2005■ Bekrachtiging advies decreet diverse bepalingen
inzake economie
■ Bekrachtiging briefadvies convenant met de sector
toerisme
■ Bekrachtiging briefadvies verzameldecreet – mate-
ries leefmilieu en landbouw
■ Bekrachtiging briefadvies wetboek successierechten
/ wetboek inkomstenbelastingen
■ Bekrachtiging briefadvies decreet onderwijs
■ Bekrachtiging briefadvies decreet wonen, inburge-
ring en stedelijk beleid
■ Goedkeuring aanbeveling actieplan reguleringsma-
nagement 2005
■ Goedkeuring evaluatierapport begroting
9 februari 2005■ Goedkeuring advies decreet organisatie ruimtelijke
ordening
■ Goedkeuring standpunt decreet oprichting Grind-
fonds en regeling grindwinning
■ Goedkeuring briefadvies elektriciteitsopwekking uit
hernieuwbare energiebronnen
■ Goedkeuring aanbeveling Standaarden voor beoor-
deling competenties i.f.v. titel van beroepsbe-
kwaamheid
■ Goedkeuring aanbeveling mobiliteit en toeganke-
lijkheid als barrière en activiteitsval voor de tewerk-
stelling van personen met een arbeidshandicap
3De Sociaal-EconomischeRaad van Vlaanderen: 19-de werkjaar
17
13 april 2005■ Geen consensus over adviesvraag auditconvenant
energie-efficiëntie in de industrie
■ Bekrachtiging gezamenlijk advies SERV – MiNa-Raad
over het voorontwerp van waterbeleidsnota
■ Bekrachtiging advies ontwerp van milieujaarpro-
gramma
■ Bekrachtiging advies zorgverzekering
■ Bekrachtiging advies Lissabonstrategie
■ Geen consensus adviesvraag invoering forfaitaire
vermindering van de personenbelasting
■ Bekrachtiging briefadvies decreet regeling van het
recht op vrije nieuwsgaring
■ Bekrachtiging adviezen:
• verdrag ter voorkoming van verontreiniging door
schepen (MARPOL)
• verdrag ter voorkoming van verontreiniging van
de zee t.g.v. storten van afval
■ Bekrachtiging advies groenboek over economische
migratie
■ Bekrachtiging gezamenlijk SERV-MiNa-advies duur-
zame strategie voor plattelandsontwikkeling
■ Goedkeuring advies beleidskader voor steun aan
grote kenniscentra t.b.v. innovatie
■ Goedkeuring briefadviezen internationale overeen-
komsten m.b.t. bevordering investeringen:
• BLEU – Bosnië-Herzegovina
• BLEU – Groot Libisch-Arabische Socialistische
Volks-Jamahiriyah
• BLEU – Verenigde Arabische Emiraten
• BLEU – Servië-Montenegro
■ Goedkeuring briefadvies decreet onderwijs XV
■ Goedkeuring financieel jaarverslag SERV 2004
■ Goedkeuring jaarverslag SERV-STV-VHC 2004
11 mei 2005■ Kennisname advies SERV-MiNa-Raad Vlaamse stra-
tegie duurzame ontwikkeling
■ Bekrachtiging advies voorontwerp van gemeente-
decreet
■ Bekrachtiging advies aanpassing van de begroting
2005
■ Bekrachtiging advies geïntegreerde richtsnoeren
voor groei en tewerkstelling
■ Goedkeuring advies vaststelling integrale milieu-
voorwaarden
■ Goedkeuring advies derde waarborgbesluit
■ Goedkeuring briefadvies m.b.t. het internationaal
verdrag voor bescherming van planten
■ Bekrachtiging briefadvies overeenkomst BLEU –
republiek Azerbeidjan
■ Goedkeuring advies oprichting EVA Vlaamse Regu-
lator voor de Media
■ Goedkeuring aanbeveling de verdere ontwikkeling van
een sociaal-economisch streekbeleid in de context
van de RESOC en SERR. Belangrijke aandachtspun-
ten van de sociale partners bij de inhoudelijke invul-
ling van het sociaal-economisch streekbeleid
13 juli 2005■ Bekrachtiging advies verwerven titel van beroeps-
bekwaamheid
■ Bekrachtiging briefadvies interlandelijke adoptie /
hervorming van de adoptie
■ Bekrachtiging briefadvies organisatie tijdelijke pro-
jecten onderwijs
■ Bekrachtiging advies studiefinanciering hoger onder-
wijs
■ Bekrachtiging advies rol en opdracht openbare
omroep VRT
■ Bekrachtiging gezamenlijke SERV-MiNa-advies duur-
zame ontwikkeling IMCD & NSDO
■ Bekrachtiging aanbeveling benchmarking elektrici-
teitskosten
■ Bekrachtiging briefadvies wijzigingsdecreet oprich-
ting IVA’s leefmilieu en natuur
■ Bekrachtiging verslag aan het Vlaams Parlement
houdende de opvolging van de resoluties van de
Wereldvrouwenconferentie
■ Goedkeuring advies internationaal verdrag inzake het
merken van blad- en kneedspringstoffen
■ Goedkeuring briefadvies m.b.t. instemming interna-
tionale overeenkomsten inzake politieke dialoog en
samenwerking tussen:
• EU – Andesgemeenschap
• EU – Centraal-amerikaanse staten
■ Goedkeuring advies provinciedecreet
■ Goedkeuring advies begrip lichte vrachtwagen in
belastingen
■ Geen consensus adviesvraag decreet vriendenle-
ning
■ Goedkeuring begrotingsadvies
■ Goedkeuring jaaroverzicht werking SERV interna-
tionaal
■ Goedkeuring begroting SERV 2006
■ Goedkeuring briefadviezen m.b.t. instemming over-
eenkomsten inzake bevordering en bescherming
investeringen tussen:
• BLEU – Guatemala
• BLEU – Nicaragua
14 september 2005■ Goedkeuring advies eerste selectie beroepen en
overeenkomstige titels
■ Goedkeuring advies invoering energieprestatiecer-
tificaat
■ Goedkeuring gezamenlijk advies SERV en MiNa-
Raad over bodemsanering / oprichting bodemsane-
ringsorganisaties
■ Goedkeuring briefadvies milieuvergunning / schors-
ende werking beroepen
■ Goedkeuring advies steun aan KMO’s voor onder-
nemerschapsbevorderende diensten
■ Goedkeuring briefadviezen m.b.t. instemming inter-
nationale overeenkomsten
• BLEU - Congo
• BLEU - Uganda
■ Goedkeuring briefadvies overdracht personeelsleden
vzw Info-Toerisme
16 november 2006■ Bekrachtiging briefadvies hersteldecreet (VRT)
■ Bekrachtiging briefadvies Nederlands-Vlaamse
Accreditatieorganisatie
■ Bekrachtiging briefadvies gemeente- en provin-
ciekieswet
■ Bekrachtiging briefadvies SAR Ruimtelijke Ordening
– Onroerend goed
■ Bekrachtiging briefadvies ontwerpbesluit versprei-
ding milieu-informatie
■ Bekrachtiging advies milieuplanning
■ Bekrachtiging gezamenlijk advies SERV en MiNa-
Raad over de omzetting Seveso-richtlijn
■ Bekrachtiging advies tweede Vlaams Jeugdbeleids-
plan
■ Bekrachtiging advies begeleiding begroting 2006
■ Bekrachtiging advies bescherming immaterieel cul-
tureel erfgoed
■ Bekrachtiging advies BBB – beleidsdomein ruimte-
lijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed
■ Bekrachtiging briefadvies herstructurering en flexi-
bilisering hoger onderwijs
■ Goedkeuring briefadviezen m.b.t. instemming inter-
nationale overeenkomsten:
• EU – Tadzjikistan
• EU – Zwitserland i.v.m. fraudebestrijding
■ Goedkeuring briefadvies decreet Europees Defen-
sieagentschap
■ Goedkeuring advies opleidingsprofiel begeleid(st)er
buitenschoolse kinderopvang
■ Goedkeuring aanbeveling naar een strategisch inno-
vatiebeleid in Vlaanderen
■ Goedkeuring aanbeveling commissie Diversiteit ope-
rationalisering concept personen met een arbeids-
handicap
■ Goedkeuring aanbevelingen Klimaatconferentie
■ Goedkeuring standaarden voor de titel van beroeps-
bekwaamheid industrieel schilder, torenkraanbe-
stuurder, kapper en brood- en banketbakker
■ Goedkeuring internationale missie SERV
18
De SERV brengt om de twee jaar een Sociaal-economisch
rapport (SERA) uit over de sociaal-economische ont-
wikkelingen die voor Vlaanderen belangrijk zijn op mid-
dellange termijn. Zo ook in 2005. In het SERV-jaarver-
slag 2005 werden de krachtlijnen van dit rapport al
weergegeven.
Op 18 februari 2005 heeft de SERV dan het tweede
Sociaal-economisch rapport Vlaanderen voorgesteld in
het Vlaams Parlement. Het evenement kon op ruime
belangstelling rekenen van pers, politici, sociale partners,
administraties en stakeholders.
Veel kan beterDe inhoud van het rapport van 800 bladzijden op één
namiddag voorstellen is onbegonnen werk. Niettemin pre-
senteerde administrateur-generaal van de SERV, Pieter
Kerremans in vogelvlucht, meer als smaakmaker dan als
samenvatting, de vijf grote sociaal-economisch uitda-
gingen waar Vlaanderen voor staat.
Uit de sociaal-economische positionering van Vlaande-
ren tegenover acht toplanden en topregio’s blijkt dat
Vlaanderen beter kan op het vlak van economische
prestatie per inwoner, het ondernemerschap, het levens-
lang en levensbreed leren, innovatie en duurzaamheid.
Daarna ging hij kort in op de bevindingen uit de zeven
thema’s uit het tweede deel van het rapport. Het profiel
van de actieve 55-plussers in de Vlaamse economie,
de positie van de hightech in de Vlaamse economische
structuur en export, de analyse en behoeften van de her-
nieuwbare energietechnologiesector, de berekening van
de indirecte werkgelegenheid per sector, de mogelijk
financiële toekomstscenario’s voor de Vlaamse zorg-
verzekering en ervaringen uit het buitenland voor het
erkennen van verworven competenties of voor regionale
fiscaliteit, … stuk voor stuk kunnen de beleidsmakers er
feiten uit halen die nuttig kunnen zijn bij het uitstippe-
len van een langetermijnbeleid voor Vlaanderen.
Uitdagingen en keuzesHet Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005 geeft
een rijke opsomming van feiten en nuttig vergelijkings-
materiaal. Een omstandig en belangrijk werk, aldus pro-
fessor Erik Schokkaert van de K.U.Leuven, maar slechts
de eerste stap. De volgende stap behelst immers het
maken van keuzes en dat is heel wat moeilijker maar des
te meer noodzakelijk. Uiteindelijk zullen de politici deze
keuzes moeten maken. Belangrijk is dat daaraan een
brede discussie vooraf gaat. Hierbij mogen omgevings-
factoren en –beperkingen niet verwaarloosd worden en
moeten de verschillende opties/meningsverschillen eer-
lijk en expliciet weergegeven worden. Bij dit debat is er
een belangrijke rol weggelegd voor het sociaal-econo-
mische middenveld.
Erik Schokkaert illustreerde die stelling met drie grote
uitdagingen. Voor elk van deze uitdagingen legde hij
een aantal problemen bloot en wees hij op maatschap-
pelijke vraagstukken en keuzes die een antwoord moe-
ten krijgen. In het debat rond de vergrijzing kunnen bij-
voorbeeld volgende vragen gesteld worden. Willen we
langer werken om behoorlijke pensioenen te financieren?
Is er bereidheid tot structurele besparingen in het ver-
plichte systeem van de gezondheidszorg? Hoeveel vrij-
heid willen patiënten en verstrekkers opofferen? Willen
we betalen voor solidariteit in de toekomstige zorgbe-
hoeften? En hoe gaan we die solidariteit organiseren? En
4Sociaal-economisch
rapport Vlaanderen 2005
dat tegen een achtergrond waarbij de solidariteit de
voorbije jaren behoorlijk is verschrompeld.
Reflecties van de Vlaamse ministersMeteen was het schot voor de boeg gegeven voor een
geanimeerd debat met vijf ministers m.n. Frank Van-
denbroucke, Fientje Moerman, Kris Peeters, Inge Vervotte
en Dirk Van Mechelen. Dit debat werd geleid door Chris
De Nijs, VRT-journalist.
Als eerste thema kwam de zorgverzekering aan bod. De
ministers beaamden dat met het huidige systeem van
financiering de zorgverzekering in de toekomst niet
over voldoende middelen zal beschikken. Minister Ver-
votte benadrukte dat in uitvoering van het regeerakkoord
de ledenbijdrage de eerste jaren niet zal verhogen. Wel
kan de overheidsdotatie aan het systeem verhogen.
Volgens minister Van Mechelen moet dit haalbaar zijn.
Door de afbouw van de Vlaamse schuld komen er immers
middelen vrij.
Bij de milieu-indicatoren hinkt Vlaanderen achterop. Tij-
dens het debat werd ingegaan op de mobiliteitsproble-
matiek. Minister Peeters benadrukte het principe de
vervuiler betaalt. Vlaanderen moet uitkijken naar het
meest gepaste instrument (rekeningrijden, wegenvignet,
…) om sturend op te treden ten bate van milieuvrien-
delijkere voertuigen en/of files, …
Minister Moerman onderschrijft de stelling van het rap-
port dat Vlaanderen te weinig resultaten boekt in de
hoogtechnologische sectoren. Maar innovatie en hoog-
technologische ontwikkelingen vindt men ook terug in
andere sectoren. Ze geeft wel toe dat er een probleem
is met de transitie van O & O naar hoogtechnologische
toepassingen. De Vlaamse overheid nam maatregelen
voor start- en risicokapitaal die hier een duwtje in de rug
kunnen betekenen. Vlaanderen moet er ook voor zorgen
dat meer onderzoeksresultaten in patenten en octrooi-
en worden geregistreerd. Nu is dit te veel een zaak van
grote bedrijven. Vooral het universitair onderzoek kent
te weinig doorstroming naar patenten.
Minister Vandenbroucke stelde dat het oplossen van de
werkloosheidsval een moeilijke opdracht blijft waarin
drie factoren een rol spelen:
■ werken moet financieel aantrekkelijk genoeg zijn in
vergelijking met een uitkering;
■ de loonkosten moeten voor de werkgever draaglijk
zijn;
■ mensen met een uitkering mogen niet in armoede ver-
zeilen.
Dat laatste is ook belangrijk. Daarom telt niet alleen het
financiële, maar we moeten ook mensen overtuigen dat
werken belangrijk is. Zelfs wanneer het onmiddellijke
effect slechts enkele euro’s verschil uitmaakt.
Vinger aan de polsIlse Dielen, voorzitter van de SERV, blikte terug op de cij-
fers uit het rapport met een boutade. Cijfers, dat heb-
ben we al lang geleerd, worden vaak gebruikt zoals een
dronkeman een lantaarnpaal benut: vooral ter onder-
steuning, zelden ter verlichting. Dit doet het rapport niet.
Er wordt immers consequent vergeleken met een zelf-
de korf van landen en regio’s. Het is een eerlijke verge-
lijking, zonder vooringenomenheid. Als het slecht is,
dan is dat zo. Als het goed is, dan zeggen we het ook.
De SERV heeft in Vlaanderen het initiatief genomen
voor een langetermijnvisie op sociaal-economisch vlak:
eerst met de platformtekst van 12 juli 2000, daarna
samen met de toenmalige regering met het Pact van Vil-
voorde. We zijn nu toe aan een mid-term evaluatie. De
SERV wil nagaan of we wel voldoende hebben gedaan om
elk van de doelstellingen van het Pact van Vilvoorde te
realiseren. En zoniet, hoe we elk van de doelstellingen
alsnog kunnen vertalen in actie, met duidelijke priori-
teiten. Het rapport kan een belangrijke insteek vormen
voor dit debat.
De SERV zal ook nog initiatieven nemen in het ver-
lengde van het rapport. Zo vertalen de inspanningen voor
innovatie zich niet in onze economische structuur en
export. In het Vlaams Economisch en Sociaal Overleg
Comité zal het innovatie- en industriebeleid en het
ondernemerschap op de agenda staan. Ter voorbereiding
hiervan heeft de SERV op 16 november 2006 zijn visie
op innovatiebeleid in een aanbeveling aan de Vlaamse
Regering neergeschreven.
Voor het BBP per inwoner haalt Vlaanderen niet het
niveau van de andere landen en regio’s. Dit komt onder
meer door de lage werkzaamheidsgraad. Met het Vlaams
Werkgelegenheidsakkoord willen de sociale partners en
de overheid meer en betere jobs creëren. Ook de voort-
durende aandacht voor levenslang en levensbreed leren
kan bijdragen tot de werkzaamheidsgraad.
Tot slot kwamen ook een aantal thema’s uit het rapport
in afzonderlijke presentatiemomenten aan bod (zie
kaderstukken). Ook in het verlengde van het Sociaal-Eco-
nomisch rapport Vlaanderen 2005 raamde de SERV
voor twintig bedrijfstakken de evolutie van de directe en
indirecte werkgelegenheid.
20Sociaal-economisch rapport
21
Seminarie over de medium- enhoogtechnologische sector inVlaanderen: nood aan structurelebijsturingen?In dit seminarie werd bijzondere aandacht besteedaan de structurele versterking van de medium- enhoogtechnologische sector in Vlaanderen.
Vier gastsprekers formuleren vanuit hun ervaringen enexpertise voorstellen:■ Koen De Backer (Vlerick Leuven Gent Manage-
ment School) stelt vast dat Vlaanderen een zwak-ke economische positie bekleedt in (hoog)techno-logische industriesectoren. Dat houdt een ernstigebeknotting in voor het groeipotentieel van Vlaan-deren. Er gebeuren in Vlaanderen relatief weinigO&O-investeringen in medium- en hoogtechno-logische sectoren, met relatief kleine marktaande-len tot gevolg. Bovendien zijn die investeringenvaak gekoppeld aan de sterke aanwezigheid vanbuitenlandse ondernemingen in Vlaanderen, wateen indicatie vormt voor een relatief zwak eigenondernemerschap. Het toekomstig beleid moetdaarom in de toekomst focussen op de doorgroei vaneigen ondernemingen in bepaalde niches, het aan-trekken van buitenlandse vlaggenschepen voornetwerking en tenslotte de ontwikkeling van men-selijk kapitaal.
■ Dirk Van Steerteghem (afdelingshoofd interna-tionaal ondernemen van Export Vlaanderen) gaatdieper in op de aandacht van Export Vlaanderen(nu FIT) voor hoogtechnologische sectoren. Destrategie van het toekomstige FIT zal gericht zijnop het aantrekken van buitenlandse hoogtechno-logische investeringen in Vlaanderen en ruimeaandacht besteden aan Vlaamse investerings- ensamenwerkingsprojecten in het buitenland, tech-nologie-uitwisselingen en licentieoverdrachten, jointventures, enz. die kenmerkend zijn voor hoog-technologische bedrijven. Daarnaast zijn er talvan andere acties die gericht zijn op hoogtechno-logische sectoren (aangepaste trajectbegeleiding,clusterstimulering, enz.)
■ Wilson De Pril (directeur-generaal Agoria-Vlaan-deren) stelt vast dat België een goede vertrekbasisheeft voor O&O en innovatie, die echter voor ver-betering vatbaar is. Belangrijk is dat Vlaanderenerin slaagt het industrieel weefsel te versterkendoor O&O en innovatie. Dit kan door de ver-sterking van de sterke punten, door nieuwe secto-ren en technologieën te stimuleren en door het aan-
trekken van doelgerichte buitenlandse investerin-gen, die belangrijk zijn voor onze economie enconcurrentiekracht. Hiervoor is er nood aan een stra-tegische visie en een business plan voor het Vlaamseconomisch weefsel.
■ Leo Lauwerysen (LBC-NVK) beklemtoont vieraandachtspunten: er is nood aan permanenteoverheidssteun voor de medium- en hightech sec-tor op basis van een strategische visie, het beslis-singsniveau van de ondernemingen moet terugnaar België gehaald worden, er is nood aan inves-teringen in menselijk kapitaal en er moet aan-dacht zijn voor een werknemersklimaat.
Nadien vond er een debat plaats dat gemodereerdwerd door de heer Bernard De Potter, directeur Inno-vatiestimulering van het IWT-Vlaanderen.
Indirecte werkgelegenheid steedsbelangrijker, en steeds beter in kaartgebrachtEen sleutelindicator om het belang van een bedrijfstakin de economie te duiden is de werkgelegenheid. Werk-gelegenheid omvat iedereen die in een bedrijfstakwerkt, zowel werknemers (arbeiders, bedienden enambtenaren) als zelfstandigen. Naast de eigen direc-te werkgelegenheid is ook de indirecte werkgelegenheidvan belang. De directe werkgelegenheid is de eigen werkgelegen-heid van de onderzochte bedrijfstak. De indirectewerkgelegenheid ontstaat bij andere Belgische bedrijf-stakken door de economische activiteit van de onder-zochte bedrijfstak. Indirecte werkgelegenheid komt op twee manieren totstand. Het indirecte werkgelegenheidseffect bij toele-veranciers ontstaat door bestellingen van de onder-zochte bedrijfstak bij andere binnenlandse bedrijf-stakken. Het gaat bijvoorbeeld om uitbestede taken alsinterim-arbeid en veiligheidspersoneel. Het indirecte effect via consumptieve bestedingen ont-staat door de besteding van inkomen verdiend in deonderzochte bedrijfstak. Werknemers van die bedrijf-stak kopen bijvoorbeeld met hun loon goederen insupermarkten aan, en deze aankoop creëert indirectopnieuw werkgelegenheid bij deze supermarkten enhun toeleveranciers.
Na de publicatie indirecte werkgelegenheid in hetSociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005 orga-niseerde de SERV hierover ook een studiedag op 19april 2005. Op deze studiedag is het fenomeen van-uit verschillende invalshoeken belicht en becommen-
Hoogtechnologische sectoren ■ Indirecte werkgelegenheid
tarieerd door specialisten vanuit werkgevers- en werknemersorganisaties.Vervolgens zijn twintig bedrijfstakrapporten over indi-recte werkgelegenheid opgemaakt die wekelijks voor-gesteld zijn vanaf november 2005. Op 22 novemberis het eerste rapport over de chemie gepubliceerd. Hetlaatste rapport verschijnt op 10 april 2006.
Het belang van indirecte werkgelegenheid is de jong-ste tien jaar voor nagenoeg alle bedrijfstakken inVlaanderen toegenomen. Industriële sectoren creërenvooral bijkomende jobs bij hun toeleveranciers. Veleindustriële bedrijven laten vandaag bijvoorbeeld huninstallaties en terreinen beveiligen door een bewa-kingsfirma, wat vroeger met eigen werknemers gebeur-de. Ook interim-arbeid is een vorm van uitbestede endus indirecte werkgelegenheid. Dienstenbedrijfstakken creëren vooral indirecte werk-gelegenheid via de besteding van inkomen ontstaan indie bedrijfstakken en via de logistieke ketting tussen pro-ducent en consument.
BBeeddrriijjffssttaakk PPuubblliiccaattiieeddaattuumm
rraappppoorrtt iinnddiirreeccttee
wweerrkkggeelleeggeennhheeiidd
Chemie 22/11/2005
Voeding 29/11/2005
Automobiel 06/12/2005
Bouw 13/12/2005
Hout 20/12/2005
Minerale bouwmaterialen 03/01/2006
Horeca 10/01/2005
Post- en telecommunicatie 17/01/2005
Vervoer te land 24/01/2005
Gezondheidszorg 31/01/2005
Zakelijke dienstverlening 07/02/2005
Landbouw / visserij 14/02/2005
Textiel / kleding 21/02/2005
Grafische nijverheid 28/02/2005
Metaal / machinebouw 07/03/2005
Elektrische machines en apparaten 14/03/2005
Energie / water 21/03/2005
Klein- en groothandel en garages 28/03/2005
Banken en verzekeringen 04/04/2005
Overheid en onderwijs 11/4/2005
22Indirecte werkgelegenheid
1. Evaluatie van het VlaamsereguleringsmanagementDe SERV maakte op eigen initiatief een evaluatie van het
Vlaamse reguleringsmanagement. De SERV meent dat
een belangrijke cultuurverandering zal moeten plaats-
vinden, wil het reguleringsmanagement daadwerkelijk en
structureel de kwaliteit van de Vlaamse regelgeving
verbeteren. De prioriteiten zijn volgens de SERV:
1. De verdere operationalisering van reguleringsim-
pactanalyse (RIA) in overeenstemming met de inter-
nationale beste praktijken.
2. De verbetering van de planning en transparantie van
het regelgevingsproces door de invoering van een
regelgevingsagenda en het selectief gebruik van wit-
boeken voor belangrijke nieuwe regelgeving.
3. De verbetering van consultaties en de vergroting
van de rol van doelgroepen en adviesraden bij de
voorbereiding van de Vlaamse inbreng rond belang-
rijke Europese en internationale regelgeving in
opmaak.
4. De versterking van de capaciteit om goede regelge-
ving te maken.
5. De intensifiëring van de samenwerking met e-govern-
ment.
2. Voorstellen voorvereenvoudigingsprojectenVoor het actieplan reguleringsmanagement 2005 van de
Vlaamse Regering formuleerde de SERV op eigen ini-
tiatief een reeks vereenvoudigingsprojecten. De SERV
adviseert in de eerste plaats de correcte uitvoering van
de vele vroeger aangekondigde projecten. Verder her-
neemt de SERV de voorstellen die hij voor het vorige
actieplan reguleringsmanagement formuleerde, en die
nog niet werden gestart of beëindigd. Voor die projec-
ten werd immers beloofd dat ze in een volgend actieplan
zouden worden opgenomen. Ten derde doet de SERV een
aantal nieuwe projectvoorstellen. De SERV adviseert
ook een aanpak waarbij regelgeving horizontaal wordt
doorgelicht, door een onafhankelijke task force met
experten.
3. Voorstellen voor vereen-voudiging en verbetering van hetVlaamse regelgevingsprocesDe SERV formuleerde voorstellen voor de vereenvou-
diging en de verbetering van het Vlaamse regelge-
vingsproces. Al te vaak wordt immers de adviesfase
verantwoordelijk geacht voor lange doorlooptijden. Dat
blijkt niet te kloppen. Bovendien kan raadpleging van
adviesraden nooit op zich als een overbodige adminis-
tratieve formaliteit of vertragende stap in de besluit-
vorming worden gezien. Het is integendeel een onmis-
bare schakel in een goed regelgevingsproces. De SERV
komt tot de conclusie dat het mogelijk is om zowel het
regelgevingsproces te versterken als de regelgevings-
procedure te vereenvoudigen. Er wordt een concreet
voorstel uitgewerkt, gebaseerd op een doorgedreven
koppeling van de regelgevingsprocedure aan eRegeren.
Het voorstel vergroot de efficiëntie van de procedures
en verkort de effectieve doorlooptijden.
5Wetgevingsbeleid
1. SERV en MiNa-Raad formulerengezamenlijk bestuurlijke aanbeve-lingen voor duurzame ontwikkelingSERV en MiNa-Raad formuleerden een reeks aanbeve-
lingen over hoe een Vlaamse strategie duurzame ont-
wikkeling best wordt voorbereid en over de bestuurlij-
ke maatregelen die nodig zijn om in Vlaanderen werk te
maken van duurzame ontwikkeling. Kernboodschappen
zijn
1. dat bij de opmaak en uitvoering van de Vlaamse
strategie duurzame ontwikkeling een breed
eigenaarschap nodig is, via de oprichting van een
multi-stakeholder forum, dat bestaat uit vertegen-
woordigers van overheid, economische actoren en
maatschappelijke groepen en dat belast wordt met de
ontwikkeling en opvolging van de strategie;
2. dat de strategie moet vertrekken van wat er al bestaat,
in het bijzonder van het Pact van Vilvoorde, om dat
te versterken en aan te vullen;
3. dat het beleid over duurzame ontwikkeling zich moet
richten op de verbetering van het maatschappelijk keu-
zeproces, met andere woorden van de kwaliteit van
het beleid en van àlle beleidsprocessen, en niet alleen
die rond duurzame ontwikkeling in enge zin.
2. SERV en MiNa-Raad adviserengezamenlijk over een kadertekstvoor een nationale strategieduurzame ontwikkelingOp vraag van de Vlaamse Minister-President gaven
SERV en MiNa-Raad opmerkingen op een kadertekst
ter voorbereiding van een nationale strategie duurzame
ontwikkeling. De raden stellen in een gezamenlijke reac-
tie dat een nationale strategie alleen zin heeft als ze
meerwaarde creëert ten opzichte van het federale plan
en de regionale strategieën duurzame ontwikkeling. Ze
vragen ook om de bestuurlijke aspecten in de strate-
gieontwikkeling een meer prominente plaats te geven.
3. SERV geeft reactie op Vlaamseontwerpstrategienota duurzameontwikkelingMet het oog op de onderhandelingen tussen de Vlaam-
se overheid, de sociale partners en andere midden-
veldorganisaties stuurde de SERV op 7 december 2005
een reactie op een ontwerpversie van de Vlaamse stra-
tegie duurzame ontwikkeling van de Vlaamse Regering.
Daarin stelt de SERV, dat de relatie tussen het traject
voor de strategie duurzame ontwikkeling en het proces
ter realisatie van het Pact van Vilvoorde onduidelijk
blijft. De SERV meent verder dat de sociaal-economische
dimensie onvoldoende aan bod komt in de strategieno-
ta. De strategie wekt bovendien te veel de suggestie dat
duurzame ontwikkeling primair de uitvoering van een
reeks operationele projecten vergt. Volgens de SERV ligt
niet daar de belangrijkste uitdaging voor een strategie
duurzame ontwikkeling, maar wel op een betere proce-
sengineering. M.a.w. op de versterking en verbetering van
de lopende beleidsprocessen.
6Duurzame Ontwikkeling
In 2005 gaf de SERV advies over een aantal economi-
sche dossiers, waaronder dat over de ondernemer-
schapsbevorderende diensten.
In het Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005
onderzocht de SERV het belang van de medium- en
hoogtechnologische sector in Vlaanderen. In 2005 werd
hier verder rond gewerkt: op 21 april 2005 met een stu-
diedag over de sterkte en de zwakte van de medium- en
hoogtechnologische sector in Vlaanderen (zie Hoofdstuk
4). De SERV maakte ook een analyse van de innovatie-
factoren van de in- en output en inventariseerde Euro-
pese, federale en Vlaamse steuninstrumenten voor toe-
gepast wetenschappelijk onderzoek. Die kennis vormde
de basis voor een SERV-aanbeveling over een strategisch
innovatiebeleid in Vlaanderen.
1. Economische dossiersDe SERV vindt het positeif dat er een waarborgregeling
komt voor kleine en middelgrote ondernemingen die
hinder ondervinden door openbare werken, kortweg het
Derde Waarborgbesluit genoemd. Niettemin waarschuwt
de SERV voor administratieve overbelasting van de
KMO’s. Zowel op het federaal als op het Vlaamse niveau
zitten immers nog gelijkaardige steunmaatregelen in
de pipeline. Naast een oplossing voor dit probleem,
dringt de SERV aan op een proactief beleid dat de duur
van de openbare werken en dus de hinder beperkt voor
bedrijven en omwonenden.
Een belangrijk economisch dossier was de steunmaat-
regel voor KMO’s voor ondernemerschapsbevorderen-
de diensten. De nieuwe steunmaatregel bevat vier pij-
lers (advies, opleiding, kennisoverdracht, mentorschap).
Een aantal bestaande steuninstrumenten worden opge-
heven (gratis starterscheques, starterscheques voor
prestarters, adviescheques en opleidingscheques). De
SERV formuleerde een advies op 14 september 2005. De
kernboodschap van het advies luidt dat het voorgestel-
de instrument onvoldoende inspeelt op de ambitie om
Vlaanderen uit te bouwen tot een ondernemende, innove-
rende en lerende samenleving. Hiervoor geeft de SERV
verschillende indicaties aan. In de eerste plaats is er de
inperking van het voorziene budget voor de onderne-
merschapsportefeuille naar 40,75 miljoen euro per jaar.
Dat is beduidend minder dan de middelen binnen de
chequeregelingen die worden opgeheven. Daarnaast lij-
ken de modaliteiten (ondermeer het terugschroeven
van het steunpercentage, de plafonds per pijler, uitslui-
tend bestemd voor KMO’s,…) in strijd te zijn met de
doelstellingen van het Pact van Vilvoorde waarin onder-
nemerschap (aandacht voor starters) en opleiding belang-
rijke aandachtspunten zijn. Tenslotte wijst de SERV
erop dat de instrumenten opgeheven worden op basis van
externe evaluaties, zonder de vertegenwoordigers van
de gebruikers van de stelsels, met name de Vlaamse
ondernemingen en hun werknemers, erbij te betrekken.
De SERV gaf advies over het voorontwerp van decreet
dat de toekenning van subsidies door het Vlaams Agent-
schap voor Internationaal Ondernemen regelt. De SERV
geeft aan dat er onduidelijkheid bestaat over de ver-
houding tussen dit voorontwerp van decreet en het
besluit van 27 mei 2005 dat inhoudelijk de subsidiere-
gels voor internationaal ondernemen vastlegt, maar in
de titulatuur het begrip uitvoer bevat.
7Economie en innovatie
2. InnovatieOp 14 maart 2005 ontving de SERV een adviesvraag over
een ontwerp van beleidskader voor de steun aan grote
kenniscentra voor innovatie. In een advies van 13 april
2005 geeft de SERV te kennen dat strategische ken-
nissokkels belangrijk zijn voor de internationale con-
currentiekracht van een nationaal/regionaal innovatie-
systeem en dat het beleidskader in dat opzicht een
positief initiatief is omdat het toelaat een strategische
afweging van de initiatieven te doen. Niettemin stelt
de raad vast dat het beleidskader op zichzelf vooruitloopt.
Door in het beleidskader de bestaande en de lopende ini-
tiatieven rond grote kenniscentra al te duiden, worden
er strategische keuzes gepretendeerd, zonder dat het
strategisch gehalte ervan kritisch wordt geëvalueerd
en aangetoond. Dat strategisch gehalte moet volgens de
raad mee bepaald worden vanuit een horizontaal geïn-
tegreerd innovatiebeleid, dat steunt op een lange ter-
mijnvisie over zowel economische groeiopportuniteiten
als maatschappelijke noden.
De invoering van een horizontaal geïntegreerd innova-
tiebeleid is een van de twee strategische pistes die de
SERV voorop stelt in de aanbeveling over een strategisch
innovatiebeleid in Vlaanderen. Aan de basis van de aan-
beveling liggen allerlei signalen en berichten die wij-
zen op een sense of urgency. Die moeten Vlaanderen
ertoe aanzetten om een krachtige impuls te geven aan
het innovatiebeleid. Dit is nodig om de innovatiedoel-
stellingen van het Pact van Vilvoorde en het Innovatiepact
daadwerkelijk te realiseren.
Om het noodzakelijke nieuwe elan voor het innovatie-
beleid te ondersteunen, stelt de SERV de uitwerking
van twee parallelle pistes voorop: enerzijds de verster-
king van het verticale innovatiebeleid en anderzijds de
uitbouw van een horizontaal geïntegreerd innovatiebe-
leid.
Het verticaal innovatiebeleid moet de motor blijven
voor innovaties in bedrijven en voor de creatie van een
optimale innovatieomgeving. Hiervoor geeft de SERV
zeven actielijnen aan:
1. Meer speerpuntvorming en excellentiegerichtheid
waarbij keuzes gemaakt worden in functie van het
potentieel van het Vlaams economisch weefsel.
2. De uitbouw van een doeltreffend innovatiesysteem,
met meer middelen voor onderzoek en ontwikkeling.
3. Een betere commercialisering van onderzoeksresultaten
door samenwerking tussen wetenschap en bedrijfs-
wereld aan te moedigen, door meer kennisdiffusie en
netwerking na te streven, door het kennisabsorptie-
vermogen van de ondernemingen te verhogen, door het
ondernemerschap te ondersteunen, …
4. De uitbouw, het onderhoud en de optimalisering van
onze kennisinfrastructuur. Dit vereist acties gericht
op de ontwikkeling van het menselijk kapitaal, het ver-
beteren en vergemakkelijken van de toegang tot risi-
cokapitaal en een efficiënter reguleringsmanage-
ment.
5. De uitbouw van wetenschappelijke excellentiecen-
tra, zodat de meest competente wetenschappelijke
onderzoeksploegen kunnen samenwerken en er vol-
doende kritische massa ontstaat, zowel op finan-
cieel als op expertisevlak.
6. Een sterkere internationale gerichtheid door meer in
te spelen op Europese instrumenten, en door de
Vlaamse instrumenten en programma’s voor inter-
nationale samenwerking open te stellen.
7. Meer aandacht voor duurzame ontwikkeling en eco-
innovaties.
Het horizontaal innovatiebeleid moet een antwoord bie-
den aan allerlei maatschappelijke uitdagingen, niet alleen
economische. Innovatie is meer dan investeren in onder-
zoek en ontwikkeling. Innovatie kan ook in de vorm van
arbeidsorganisatorische innovatie, van nieuwe modellen
van bedrijfsvoering, procesvernieuwing of competen-
tieontwikkeling bij werknemers.
Een horizontaal innovatiebeleid impliceert dat innova-
tie in de toekomst integraal deel uitmaakt van het
beleidskader binnen elk departement, en horizontaal, over
de verschillende beleidsdomeinen heen, aangestuurd
wordt vanuit een strategische lange termijnvisie op de
Vlaamse economie en samenleving. Het Pact van Vil-
voorde kan hierbij een inspiratiebron vormen. Het uit-
stippelen van deze lange termijnvisie dient te gebeuren
met een grote betrokkenheid van de maatschappelijke
middenveldorganisaties en uit te monden in een Inno-
vatiebeleidsplan.
Het horizontaal geïntegreerd innovatiebeleid moet ook op
het terrein efficiënt ingevoerd worden. Dit vereist een
aangepaste beleidsstructurering en samenwerking zowel
op Vlaams, als op federaal en op Europees niveau. De inzet
van de middelen moet regelmatig worden beoordeeld om
na te gaan of onderzoeksresultaten daadwerkelijk tot
technologische en maatschappelijke innovaties leiden.
Tot slot kan ook de Vlaamse overheid zelf als innova-
tieactor optreden door de ontwikkeling van een effi-
ciënt kennismanagementsysteem en de opbouw van
strategische intelligentie, door te netwerken met ken-
nisinstellingen en universiteiten, door een innovatieve
opdrachtgever te zijn en door in de reguleringsimpac-
tanalyse ook de innovatieve impact mee te nemen.
26Innovatie
27
SERV/VRWB colloquium 17 november 2005Kennis als kracht : een hefboom naarmeer jobsOp 17 november 2005 organiseerde de SERV samenmet de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid een col-loquium over de inzet van kennis als hefboom voor eco-nomische groei en creatie van werkgelegenheid. Doelvan het colloquium was een antwoord te krijgen op vol-gende vragen. Hoe zet Vlaanderen de kennis waar-over het beschikt om in jobs? Hoe wordt er best samen-gewerkt om het aanwezige talent te laten renderen?Hoe verzekeren we de toekomst van Vlaanderen alsregio?Met een gevarieerd programma werd op deze vrageningespeeld. Getuigenissen uit de bedrijfswereld, bui-tenlandse gastsprekers en een debat met de VlaamseMinister-President en Vice-Minister-Presidenten gavenhet colloquium het nodige inhoudelijke cachet.
Innovatie
1. Vlaamse Klimaatconferentiegaat op advies van SERV vanstartOp advies van de SERV nam minister Peeters het initiatief
om een Vlaamse Klimaatconferentie te organiseren ter
voorbereiding van het Klimaatbeleidsplan 2006-2012. De
Klimaatconferentie beoogt een nieuwe vorm van beleids-
ontwikkeling, gebaseerd op een breed en intensief over-
legproces. Dit is nodig: de overschakeling naar een kool-
stofarme economie is een enorme uitdaging die de inzet
van alle maatschappelijke actoren vereist. We kunnen de
gewenste resultaten alleen bereiken door nieuwe vormen
van beleid, waarin leiderschap, creativiteit, interactie,
samenwerking en draagvlakontwikkeling centraal staan.
Op 6 juni 2005, het startmoment van de conferentie,
hebben de minister en de organisaties vertegenwoordigd
in MiNa-Raad en SERV een intentieverklaring onderte-
kend. Die legt de doelstellingen van de conferentie vast:
samen zoeken naar nieuwe maatregelen en oplossingen
én ruimte vrijmaken voor de ontwikkeling van een lan-
getermijnstrategie. Een stuurgroep, met onder meer
vertegenwoordigers van de sociale partners en het
SERV-secretariaat, legde de spelregels vast en coördi-
neerde de werkzaamheden.
Tussen 6 juni en 15 september 2005 kwamen vele werk-
groepen samen om te discussiëren over thema’s die op
het startmoment van de Klimaatconferentie waren afge-
sproken: energie, transport, gebouwen, bedrijven, land-
bouw, innovatie, strategie. Ze discussieerden op basis van
discussienota’s die de Vlaamse administratie of de secre-
tariaten van SERV of MiNa-Raad hadden opgesteld. Elk
werkgroep maakte tegen 15 september 2005 een verslag.
Op 18 oktober 2005 sloot een doorstartmoment de eer-
ste fase van de Klimaatconferentie af met de presenta-
tie van een tussentijdse balans en de aanbevelingen
voor de regering.
De eerste fase van de Klimaatconferentie heeft heel
wat opgeleverd. De verslagen van de werkgroepen bevat-
ten een grote rijkdom aan voorstellen, 365 om precies
te zijn, waaronder nieuwe, creatieve ideeën. De confe-
rentie maakte ruimte voor visievorming en debat over
meer strategische vraagstukken zoals de inzet van flexi-
biliteitsmechanismen, het klimaatbeleid na 2012 en
beter bestuur (governance). Maar bovenal heeft de Kli-
maatconferentie een dynamiek veroorzaakt om zaken
bespreekbaar te maken, nieuwe beleidsnetwerken en
partnerschappen gecreëerd en bijgedragen tot de opbouw
van capaciteit en draagvlak. Die effecten zijn minder tast-
baar, maar kunnen bijzonder waardevol blijken.
Inhoudelijk houden veel werkgroepvoorstellen verband met
(een betere) implementatie en uitvoering van bestaan-
de/besliste maatregelen en met een betere coördinatie
en samenwerking, zowel tussen de beleidsdomeinen in
Vlaanderen als tussen de verschillende beleidsniveaus bin-
nen België. Bijzondere aandacht gaat ook naar het
stroomlijnen en versterken van communicatie en sensi-
bilisering. Ook over strategievorming en over de bestuur-
lijke vernieuwing werden voorstellen geformuleerd.
Uitgaande van de werkgroepverslagen, formuleerden
de organisaties die de intentieverklaring tekenden, stra-
tegische aanbevelingen (zie kader) en thematische aan-
bevelingen. Zij riepen de regering op om het overleg-
proces binnen de Klimaatconferentie voort te zetten. Het
8Energie
29
potentieel van de Klimaatconferentie kon immers nog niet
volledig worden benut.
Strategische aanbevelingen1. Groot potentieel in gebouwen en mobiliteit moet
worden benut2. Meer en betere informatie, communicatie en sen-
sibilisering zijn van groot belang3. Meer samenwerking met andere bevoegdheids-
domeinen en andere beleidsniveaus is essentieel4. Prijsmaatregelen en slimme financiering verdie-
nen meer aandacht5. Geïntegreerd beleid is nodig voor de ontwikkeling
en promotie van hernieuwbare energiebronnen6. Een sterkere wisselwerking met het innovatiebeleid
is nodig7. De overheid moet zijn voorbeeldrol opnemen8. Lokale besturen moeten een actief beleid voeren9. Bestuurlijke maatregelen zijn onmisbaar10. De overheid moet mee investeren in netwerken 11. In aanvulling op binnenlandse maatregelen zul-
len flexibiliteitsmechanismen nodig zijn. Daar-voor is een beleidsplan vereist
12. Het klimaatplan moet nu al een strategie met con-crete acties bevatten om de post 2012 periode voorte bereiden. Daarbinnen staat een transitiebeleidvoor duurzame energiesystemen centraal
Na het “doorstartmoment” van 18 oktober 2005 legde
de minister de aanbevelingennota en de werkgroepver-
slagen voor aan de VVllaaaammssee RReeggeerriinngg. De regering enga-
geerde zich om in het nieuwe Klimaatbeleidsplan de
aanbevelingen van de Klimaatconferentie in acht te
nemen en om een kader te scheppen om de werkzaam-
heden van de Klimaatconferentie voort te zetten.
Op 8 december 2005 hebben MiNa-Raad en SERV de
innovatieve aanpak van de Vlaamse Klimaatconferentie
gepresenteerd aan een internationaal publiek tijdens
een side event van de internationale Klimaatconferen-
tie in MMoonnttrrééaall (Canada).
2. Sociale partners doenaanbevelingen bij benchmarkingelektriciteitskostenTijdens de Ondernemingsconferentie in 2003 was afge-
sproken dat, indien uit een vergelijkende studie over
de industriële gebruikerskosten voor elektriciteit zou blij-
ken dat de Vlaamse ondernemingen een concurrentie-
nadeel ondervinden, de regering de resultaten zou
bespreken met de bedrijven en de bedrijfssectoren en
waar nodig remediëren. Naar aanleiding van van de Ver-
gelijkende studie van de industriële gebruikerskosten
voor elektriciteit in Vlaanderen, Nederland, Frankrijk,
Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, formuleerden de
sociale partners vaststellingen en aanbevelingen voor
remediërende maatregelen, voor de bespreking in VESOC.
De benchmarkstudie toonde volgens de sociale partners
aan dat in 2004 de elektriciteitskost voor de indus-
triële gebruikers in Vlaanderen gemiddeld was ten
opzichte van de benchmarklanden. Voor de hele grote
en elektro-intensieve verbruikers waren echter de tota-
le elektriciteitskosten in 2004 duidelijk hoger dan in
Duitsland en Frankrijk, maar op het niveau van het
gemiddelde van de omringende landen. Ook bleek dat
60% van de kleine professionele gebruikers stan-
daardklanten zijn die het standaardtarief aangerekend
krijgen dat hoger is dan het onderhandeld tarief. Boven-
dien is het aandeel standaardklanten in Vlaanderen
beduidend hoger dan het gemiddelde. Met de invoering
van de Eliaheffing zullen in 2005 de totale kosten voor
de industriële verbruikers in Vlaanderen hoger zijn dan
in 2004.
Uit deze vaststellingen concluderen de sociale partners
dat remediëring gewenst is. Op Vlaams niveau dringen
zij aan op een kostenverlaging van het groenestroom-
certificatensysteem die rekening houdt met de gebruik-
te technologie. Ze dringen ook aan op een verlaging
van de boete, mits een verfijning van de minimumprij-
zen van groene stroom. Daarnaast pleiten zij voor een
versnelde afschaffing van de Eliaheffing vanaf 2006
voor alle verbruikers. Voor de financiering van de gemeen-
ten zullen hierdoor compensaties nodig zijn, maar dit kan
niet ten koste van ondernemers en verbruikers. Verder
moet de marktwerking versterkt worden en de capaci-
teit aan de aanbodzijde uitgebreid, zowel door het
Vlaamse als door het federale niveau. Daarenboven
moet Vlaanderen er bij de federale overheid op aan-
dringen dat de distributienettarieven, transporttarie-
ven, heffingen en kosten die de leveranciers doorreke-
nen en aanrekenen, verder worden bewaakt. Tot slot
Klimaatconferentie ■ Electriciteitskosten ■ Eliaheffing
moet eind 2005 berekend worden of na de daling van de
transport- en distributienettarieven sinds begin 2005,
na de eventuele verhoging van de degressiviteit van de
federale bijdrage en na uitvoering van de voorstellen, een
concurrentienadeel blijft bestaan voor de heel grote
verbruikers. Indien dit zo is, moeten er remediërende
maatregelen komen, in overleg met de sociale partners
en zonder dat dit ten koste gaat van andere gebrui-
kers.
3. SERV vraagt efficiënteinvoering van het energie-prestatiecertificaatHet SERV-advies van 14 september 2005 ondersteunt
de invoering van het energieprestatiecertificaat. Dat
certificaat moet kopers en huurders informeren over het
energieverbruik van een gebouw. Een gunstige beoor-
deling op het certificaat zal de waarde van het gebouw
verhogen. Zo wil Europa eigenaars aanzetten om de
energieprestaties van hun gebouwen te verbeteren. Het
certificaat wordt in Vlaanderen vanaf 2006 verplicht bij
bepaalde bouwprojecten. Vanaf 2008 is het ook verplicht
bij verkoop van bestaande woningen en vanaf 2009 bij
verhuur.
De invoering van een energieprestatiecertificaat is een
goede zaak omwille van de voordelen voor het klimaat
én voor de gebruikers van gebouwen, op voorwaarde dat
dit efficiënt gebeurt en dat de administratieve lasten
beperkt worden. De raad kan voorlopig niet toetsen of
aan deze voorwaarden voldaan is omdat het regelgevend
kader nog niet af is. De raad vraagt daarom om het ont-
brekend kader dringend aan te vullen tot een werkbaar
en efficiënt geheel.
Om pragmatische redenen is bovendien volgens de
SERV een gefaseerde invoering van het energiepresta-
tiecertificaat noodzakelijk. De SERV doet geen uitspraak
over de concrete modaliteiten van het voorgestelde
stappenplan wegens een gebrek aan informatie over
de kosten en baten. De SERV rekent erop dat er tegen
de volgende aanpassing van het besluit wel een onder-
bouwing beschikbaar zal zijn.
4. Aanpassinggroenestroomcertificaten isnodig, maar mogelijk niet stabielOp 27 januari 2005 ontving de SERV een adviesvraag
over een wijzigingsbesluit inzake hernieuwbare ener-
giebronnen. Dat schrapt geografische eisen voor in te die-
nen groenestroomcertificaten, omdat die niet stroken met
het vrij verkeer van goederen. Een aanpassing van het
systeem is volgens de SERV inderdaad nodig. Wel
betreurt de raad dat de hernieuwbare energieregelge-
ving weer eens wijzigt met een spoedprocedure. Dit
beperkt de mogelijkheden om de regelgeving degelijk te
onderbouwen en om alternatieven te overwegen. Hoe-
wel de aanpassing vanuit pragmatische overwegingen de
meest aangewezen optie lijkt, blijft het onzeker of deze
regeling niet opnieuw aangevochten of aangepast zal
(moeten) worden. In ieder geval moeten de regionale cer-
tificatensystemen spoedig via samenwerkingsverbanden
op elkaar afgestemd worden en moet de Europese richt-
lijn inzake de garantie van oorspong omgezet worden.
Het dossier bevestigt volgens de raad bovendien de
nood aan bijkomende inspanningen om via het maat-
schappelijk debat tot een stabiele regelgeving voor her-
nieuwbare energie te komen.
5. AndereMet een wijziging van het grinddecreet, stelde de Vlaam-
se Regering voor om ook na 2005 in Limburg grind-
winning toe te staan, weliswaar binnen de eerder vast-
gelegde productiequota. Die verlenging van de
grindwinning zou noodzakelijk zijn omdat de verleende
quota niet gerealiseerd konden worden door vertragin-
gen in het vrijgeven van ontginningsgronden. Boven-
dien is volgens de regering het behoud van de grind-
winning sociaal-economisch erg belangrijk. De SERV
ondersteunt in zijn standpunt van 9 februari 2005 de ver-
lenging van het grinddecreet zodat de realisatie van de
voorziene quota mogelijk wordt. Over de concrete moda-
liteiten ervan bestaat echter geen overeenstemming
binnen de raad en werden de standpunten van de orga-
nisaties afzonderlijk weergegeven.
Over het aauuddiittccoonnvveennaanntt energie-efficiëntie in de indus-
trie werd geen consensus bereikt en werden de stand-
punten van de organisaties op 21 februari 2005 over-
gemaakt aan de minister.
30Energieprestatiecertificaat ■ Groene stroom ■ Grind ■ Auditconvenant
1. Binnenlands bestuurOp 19 april en 13 juli adviseerde de raad het ontwerp
gemeentedecreet en het ontwerp provinciedecreet.
Beide decreten geven een invulling aan de bevoegdhe-
den waarover de gewesten sinds 1 januari 2002 beschik-
ken voor de gemeentelijke en de provinciale instellingen.
Deze decreten heffen de Gemeente- en de Provinciewet
grotendeels op, althans voor Vlaanderen en binnen de
perken van de nieuwe bevoegdheden.
De raad stelt vast dat met beide decreten een grotere
eenvormigheid en transparantie voor burgers en het
middenveld wordt bereikt. De raad formuleert wel een
aantal gemeenschappelijke kritieken. Ten eerste mag het
werken op maat van de gemeente en provincie - dat nu
mogelijk wordt - niet leiden tot ongelijke behandeling van
de burger in verschillende gemeenten en provincies.
Ten tweede stelt de decreetgever zelf vast dat de vzw
geen geschikt middel is om provinciale en gemeentelij-
ke taken uit te voeren, door het democratisch deficit en
het gebrek aan transparantie. Toch blijft men de vzw als
volwaardig instrument beschouwen voor externe ver-
zelfstandiging. De raad vindt dit niet consequent. Ver-
der vraagt de raad in het decreet meer waarborgen op
te nemen waardoor het maatschappelijk middenveld
beter betrokken wordt bij het beleid, zonder de partici-
patie van de burger tekort te doen.
In het gemeentedecreet mist de raad de regisseursrol.
Een gemeente zou als een regisseur haar burgers, doel-
groepen en middenveld bij het bestuur moeten betrek-
ken.
Het provinciedecreet regelt niet hoe het maatschappe-
lijke middenveld betrokken kan worden bij het bestuur
van de verzelfstandigde agentschappen. De raad krijgt
de indruk dat de decreetgever in de provincies het mid-
denveld niet wil betrekken bij de beleidsuitvoering van
de overheidsagentschappen. Op Vlaams niveau gebeurt
dit in principe wel.
2. Regionaal beleid:ERSV/SERR/RESOCNa een lange hervormingsperiode, functioneert het sub-
regionaal arbeidsmarktbeleid (Subregionale tewerk-
stellingcomités) en sociaal-economisch streekbeleid
(streekplatformen) sinds medio 2005 in één structuur.
Overkoepelend hierbij is de vzw ERSV (Erkend Regionaal
Samenwerkingsverband). In deze koepel functioneren
naar het Vlaamse voorbeeld twee structuren: de twee-
ledige (werknemers/werkgevers) SERR (Sociaal-Econo-
mische Raad van de Regio) en de drieledige (Overheid
namelijk provincie-gemeente/werknemers/werkgevers)
RESOC (Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité).
De raad stelde vast dat in het hervormingsproces veel
energie is gestoken in het op punt stellen van het sys-
teem. Daardoor kwam de inhoudelijke scherpstelling
minder tot zijn recht, waardoor de opdrachten over het
sociaal-economisch streekbeleid onduidelijk zijn. Voor
het subregionale arbeidsmarktbeleid stelde zich het
probleem minder omdat de RESOC/SERR-structuur de
vroegere opdrachten van de STC overneemt.
Het is binnen deze context dat de raad op 11 mei 2005
een aanbeveling formuleerde, die aanknopingspunten
biedt voor de invulling van het sociaal-economisch
streekbeleid.
9Regionaal beleid
De aanbeveling laat zich samenvatten in vijf krachtlijnen:
1. RESOC-formule=VESOC-formuleDe SERR/RESOC structuur is niet alleen naar vorm een
afspiegeling van het Vlaamse overlegmodel. Ook voor de
draagwijdte van het overleg is er een parallellisme. Dit
betekent dat consensus tot gevolg heeft dat de betrok-
ken besturen zich engageren om tot realisatie over te
gaan.
Die overlegfunctie moet uitdrukkelijk onderscheiden
worden van de adviesfunctie. Bij overleg, volgens de
VESOC-formule, gaat het er niet om op afstand advies
te formuleren, waarbij het vervolgens toekomt aan de
politieke overheid om dit in te willigen. Bedoeling is tot
een daadwerkelijk overleg te komen met die politieke
overheid om tot consensus te komen, die door elk van
de overlegpartners nadien ook gehonoreerd wordt.
2. RESOC als strategisch streekorgaan RESOC is het orgaan van de visievorming voor de streek,
zowel op het niveau van het streekpact als voor belang-
rijke streekdossiers. Dit overleg creëert een sociaal-
economisch draagvlak. Omdat de RESOC/SERR struc-
tuur de spil zal vormen van het subregionaal
arbeidsmarkt- en economisch beleid, lijkt het logisch dat
in regio’s waar een verbrede streekwerking bestaat de
mogelijkheid wordt geboden die verbrede invalshoek
ook binnen RESOC te bewaren.
3. Competentieopbouw op RESOC-niveauHet streekoverleg moet voldoende onafhankelijk zijn, wat
voldoende personeel veronderstelt dat verantwoording
moeten afleggen aan de nieuwe streekorganen. Om vol-
doende competentie te kunnen ontwikkelen is er per sub-
regio (volgens de RESOC-omschrijving) nood aan min-
stens een voltijdse kracht voor de meer economische
opdrachten van de RESOC/SERR.
4. Belang van blijvende Vlaamse betrokkenheidDe raad meent dat Vlaanderen moet blijven investeren
in het streekbeleid. Een minimaal engagement van
Vlaanderen bestaat in de permanente financiering uit
Vlaanderen van de nieuwe streekstructuren. De socia-
le partners gaan er ook van uit dat de vormgeving van
en het vastleggen van Vlaamse accenten in het sociaal-
economisch streekbeleid een Vlaamse medeverant-
woordelijkheid blijft.
5. Naast streekpact ook structureel overleg enadvies over streekmateriesDe raad vindt een duurzaam streekoverlegmodel belang-
rijk. Het mag niet na enige tijd verwateren zoals dat in
heel wat regio’s het geval was met het streekplatfor-
menmodel. Één van de zwakkere punten van het streek-
platformenmodel was dat men na de opmaak van het
streekcharter de dynamiek in heel wat regio’s niet kon
handhaven omdat er geen duidelijke finaliteit meer was.
Er is dus ook in het huidige streekmodel een scherpe fina-
liteit nodig.
Het structureel overleg moet handelen over het streek-
pact en de streekprioriteiten, maar ook over alle streek-
materies met sociaal-economische finaliteit, ongeacht
het bestuurlijk niveau.
Binnen de hierboven samengevatte krachtlijnen brengt
de aanbeveling ook thema’s aan waarover dit structu-
reel overleg en advies kan handelen en met welke draag-
wijdte. Deze thema’s situeren zich op terreinen waar het
streekoverleg al mee bezig was zoals het omgevings-
beleid, het ondernemerschap en de innovatie. Verder ziet
de raad mogelijkheden van advies en overleg bij voor de
regio belangrijke ruimtelijk-economische dossiers. Ook
andere voor de regio belangrijke dossiers, zoals struc-
tuur- en uitvoeringsplannen, belangrijke infrastruc-
tuurwerken, streekmobiliteit, streektoerisme, enz. moe-
ten aan bod kunnen komen. Niet onbelangrijk is dat het
hier niet enkel over Vlaamse dossiers gaat maar ook over
provinciale en gemeentelijke dossiers, in zoverre ze een
streekdimensie hebben.
32RESOC
1. Groenboek economischemigratieOp 13 april 2005 bracht de SERV advies uit over een
groenboek van de Europese Commissie over economi-
sche migratie in de Europese Unie vanuit derde landen.
In dit advies heeft de SERV principiële uitgangspunten
geformuleerd om het beleid over economische migratie
in de Europese Unie te harmoniseren:
■ er naar streven om de arbeidsmarktbehoeften van
de EU bij voorkeur in te vullen met de zittende werk-
nemers met daarbij ook de al aanwezige allochtone
werknemers en de aanwezige humanitaire immi-
granten;
■ niet enkel aandacht hebben voor de belangen van het
gastland maar ook voor de belangen van de landen
van herkomst;
■ respecteren van de loon- en arbeidsvoorwaarden
die gelden in het gastland;
■ waarborgen van een aantal sociale basisrechten
voor de immigranten;
■ en aandacht voor opvang en integratie van de immi-
granten;
■ SERV stelt voor om het arbeidsmarktonderzoek –
waarmee economische immigratie wordt toegestaan
– in handen van de betrokken lidstaat en regio te laten
en dus niet door Europa te laten gebeuren. Meer
coördinatie van dit arbeidsmarktonderzoek in de
lidstaten is wel wenselijk.
Verder stelt de SERV in dit advies dat de harmonisatie
van het beleid over economische migratie in de EU best
kan gebeuren via een horizontale aanpak, veeleer dan
met een set van regelingen voor bepaalde categorieën
van werknemers zoals bijv. voor hooggeschoolden.
2. Advies VDAB samenstellingraad van bestuurOp 13 december 2005 gaf de SERV een advies over het
Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het
ledenaantal van de representatieve werkgevers- en
werknemersorganisaties in de raad van bestuur van de
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en de Beroeps-
opleiding
3. Advies Gelijke kansen endiversiteitsplan Vlaamse overheid Op 7 december 2005 brachten de SERV en de commissie
Diversiteit, op vraag van de Vlaamse Minister van
Bestuurszaken, een gezamenlijk advies uit over het
Gelijke kansen en diversiteitplan 2006. Dit advies zette
een jaarlijkse traditie verder. De werkgroep arbeids-
marktbeleid focuste hierbij op gender, kortgeschoolden
en ervaren werknemers. De commissie Diversiteit ging
dieper in op allochtonen en personen met een arbeids-
handicap.
Zoals elk jaar herhaalde de raad en de commissie Diver-
siteit de bezorgdheid dat vrouwen beter vertegen-
woordigd moeten zijn in het topmanagement. Ze steu-
nen dan ook de streefcijfers die zijn opgenomen (33%
vrouwen in topfuncties tegen 2015) en de acties om
die te realiseren (zoals bij gelijke kwalificaties voorrang
geven aan een vrouw). De SERV en de commissie Diver-
siteit verheugden zich verder over het feit dat kortge-
schoolden en ervaren werknemers als doelgroep werden
opgenomen maar dienden vast te stellen dat er geen
actiepunten geformuleerd werden, enkel een aantal
losse ideeën. De SERV en de commissie Diversiteit vra-
10Arbeid
gen dat de dienst Emancipatiezaken ook voor deze doel-
groep een volwaardige aanpak ontwikkelt en daartoe de
nodige ruimte en mogelijkheden krijgt.
4. Holebi’s en de arbeidsmarktOp vraag van de Vlaamse Minister van Werkgelegenheid
onderzocht de SERV of de discriminatie van holebi’s
zich uitstrekt tot de arbeidsmarkt. Dit resulteerde in de
nota Holebi’s en de arbeidsmarkt, die een eerste analyse
van de problemen omvatte. Deze toont aan dat de hole-
bi’s een doelgroep uitmaken voor gelijke behandeling.
Holebi's ondervinden directe of indirecte discrimina-
ties en pesterijen zowel bij werving en selectie, als bij
doorstroming en bij ontslag. Ook het welzijn op het werk
kan voor een deel van de holebi’s problematisch zijn. De
dwingende vraag over het al dan niet open zijn over de
eigen seksuele voorkeur, en de gevolgen van de geno-
men beslissing, vormt voor een niet-gering aantal hole-
bi’s de oorzaak van een verminderd welzijn op het werk.
Op 13 april 2005 organiseerde de SERV in samenwerking
met de Holebifederatie een hoorzitting Holebi's en de
arbeidsmarkt. Tijdens de hoorzitting steldde de SERV een
nota voor en gaven zowel vertegenwoordigers van de
holebi’s als vertegenwoordigers van het beleid hun visie
op deze nota. De nota vormt voor de sociale partners de
basis voor een verdere werking.
5. Verticaal overleg armoede-beleidOp 16 maart 2005 ontving de SERV van de Vlaamse
administratie Werkgelegenheid de vraag te onderzoeken
of de SERV, en meer bepaald de commissie Diversiteit,
een rol kan spelen in de organisatie en inrichting van het
verticale overleg armoedebeleid. De SERV ging in op dit
verzoek omdat een georganiseerd overleg aan de SERV-
partners de mogelijkheid biedt om, via consultatie van
de vertegenwoordigers van het Vlaams netwerk van
verenigingen waar armen het woord nemen, hun ideeën
over thema’s in de beleidsadvisering af te toetsen bij de
kansengroep armen. Omgekeerd kunnen sociale partners
de standpunten van de vertegenwoordigers van het
Vlaams netwerk doorgeven. De werkgroep arbeids-
marktbeleid is het forum waarbinnen dit overleg vanaf
2006 van start gaat.
De SERV werd advies gevraagd over het Vlaams Actie-
plan Armoede 2005-2009. Omdat de adviestermijn
beperkt was en omdat de SERV-opmerkingen enkel in
annex aan het Actieplan zouden worden toegevoegd, for-
muleerde de SERV geen advies.
6. Krachtlijnennota VESOC-actieplan 2005Over de Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005 formu-
leerde de commissie Diversiteit aan de Minister op 9
februari 2005 een insteek. De sociale partners maakten
gelijktijdig met de insteek van de commissie Diversiteit
een begeleidende nota over aan de VESOC-werkgroep.
In deze nota kaarten de sociale partners enkele hangende
dossiers binnen het ruimere diversiteitsbeleid aan.
7. Regie van ESF 3 zwaartepunt 4en HefboomkredietDe SERV is sinds 2000 de inhoudelijke regisseur van
zwaartepunt 4 en het Hefboomkrediet en lanceert elk
jaar samen met het ESF-agentschap een oproep naar
bedrijven en andere organisaties. Zo wil het ESF ver-
sterking geven aan het Vlaamse beleid over Aanpas-
baarheid. Binnen zwaartepunt 4 bestaan er drie ver-
schillende maatregelen: opleidingsbeleid, loopbaan-
dienstverlening en flankerend beleid over EVC.
De nieuwe oproep voor maatregel één leverde 97 posi-
tieve geëvalueerde projecten op. De focus lag op kort-
geschoolden (81), 45-plussers (5), verwerven van
basiscompetenties (7) en tegemoet te komen aan knel-
puntvacatures (4). Voor maatregel twee werden vier
projecten goedgekeurd in 2005. Daardoor zijn er nu
zestien erkende loopbaanbegeleidingsdiensten actief. In
2005 realiseerde deze samen 2.012 begeleidingen. Ten-
slotte kregen zestien projecten een positieve beoorde-
ling voor maatregel 3, met als onderwerp transversale
(niet-beroepsspecifieke) competenties. In 2005 wer-
den in het kader van zwaartepunt 4 aan 117 projecten sub-
sidies toegewezen.
De SERV nam ook deel aan de themawerking Centra voor
Loopbaanbegeleiding. Dit netwerk kwam drie maal samen
in 2005. Daarenboven werd op 24 oktober 2005 een ron-
detafelconferentie georganiseerd.
8. Titels van beroepsbekwaam-heid en standaarden voor compe-tentiebeoordelingIn december 2004 verscheen in het Belgisch Staatsblad
het decreet op de titels van beroepsbekwaamheid. Hier-
mee was in Vlaanderen een belangrijke stap gezet in het
formeel certificeren van de competenties van een per-
soon los van de wijze waarop die competenties werden
verworven. In het jargon erkennen van competenties,
afgekort tot EVC.
De sociale partners en de SERV hebben in de uitvoering
34Diversiteit ■ Holebi’s ■ Armoede ■ Titels beroepsbekwaamheid
35
van dat decreet een zeer belangrijke rol gekregen. Jaar-
lijks moet de SERV een advies geven over de beroepen
waarvoor in het volgende jaar titels van beroepsbe-
kwaamheid kunnen worden uitgereikt. Vervolgens moet
de SERV de standaarden ontwikkelen waaraan de com-
petenties van een individu worden getoetst en moet de
raad die standaarden adviseren.
9. Advies over hetuitvoeringsbesluit decreet titels van beroepsbekwaamheidIn juni 2005 kreeg de SERV een adviesvraag over het uit-
voeringsbesluit van het decreet op de titels van beroeps-
bekwaamheid. In essentie ging de raad akkoord met de
inhoud van het uitvoeringsbesluit. Ook werden tekstu-
ele opmerkingen en vragen geformuleerd.
10. Advies over de beroepen entitels 2005Het advies over de titels voor 2005 kwam volgens een
bepaalde procedure tot stand. De interprofessionele
sociale partners hebben al in het tweede kwartaal van
2004 een oproep gelanceerd bij hun achterban. Daar-
bij werd aangegeven volgens welke criteria de voor-
stellen geselecteerd zouden worden. Het moest gaan om
paritair gesteunde voorstellen, het effect of de meer-
waarde van een titel moest duidelijk zijn, er moest al een
SERV-beroepsprofiel of een door de SERV gelegitimeerd
beroepsprofiel zijn, knelpuntberoepen en titels die de pro-
motiekansen van kortgeschoolden verhogen kregen
voorkeur en het moest bij voorkeur gaan om beroepen
waarvoor geen onderwijsopleiding bestaat. De voor-
stellen moesten eind oktober 2004 ingediend worden bij
de SERV.
In september 2005 bracht de SERV het advies uit om
voor tien beroepen in 2005 titels van beroepsbe-
kwaamheid te creëren.
Titels van beroepsbekwaamheid 2005° autobuschauffeur° autocarchauffeur° begeleider buitenschoolse kinderopvang° brood- en banketbakker° call center operator° industriële schilder° kapper° kapper-salonbeheerder° torenkraanbestuurder° platwever
11. Standaarden voor competen-tiebeoordelingAl in 2004 begon de SERV zich voor te bereiden op de
komst van de titels van beroepsbekwaamheid. De SERV
bezocht landen en regio’s waar men kwalificaties (bijv.
studiegetuigschriften, diploma’s, certificaten, enzo-
voort) baseert op profielen waarvoor de sociale partners
en/of sectoren verantwoordelijk zijn en waar men werkt
rond het erkennen van competenties die informeel en
non-formeel (dus via werkervaring, maatschappelijke
activiteiten, vormingswerk, opleiding, enzovoort) zijn
verworven. De SERV heeft ook de literatuur doorgeno-
men over kwalificaties, competentiestandaarden en het
erkennen van verworven competenties. Dit is uitge-
mond in een aanbeveling over standaarden voor de
beoordeling van competenties voor een titel van beroeps-
bekwaamheid. In die aanbeveling werden onder meer de
criteria vastgelegd waaraan die standaarden moeten
voldoen, met een format en een werkwijze.
In mei 2005 is de SERV gestart met het opstellen van
de standaarden voor de tien titels van 2005. In novem-
ber 2005 zijn de eerste vier standaarden door de raad
geadviseerd. Het ging om: brood- en banketbakker, kap-
per, industriële schilder en torenkraanbestuurder.
SERV-beroepsprofielenwerkingIn 2005 heeft de SERV dertien beroepsprofielengemaakt, twee beroepenclusters en één beroepen-structuur. Het profielenteam is tijdelijk versterkt met vijf extra per-soneelsleden voor het opstellen van standaarden voorde beoordeling van competenties voor titels van beroeps-bekwaamheid. Het gros van de tijd is effectief besteedaan het ontwikkelen van de tien standaarden voor detitels van 2005.
Titels beroepsbekwaamheid
Op 29 maart 2005 vroeg de Vlaamse Minister van werk,
onderwijs en vorming de SERV advies m.b.t. het Voor-
ontwerp van decreet over het onderwijs XV. De SERV zag
af van advisering omwille van de afwezigheid van soci-
aal-economische implicaties.
De SERV kreeg op 3 juni 2005 een adviesvraag m.b.t. het
Voorontwerp van decreet over de organisatie van tijdelijke
projecten in het onderwijs. In een briefadvies stelde de
raad akkoord te gaan met dit voorontwerp mits onder
meer de bemerking dat bij innovatie een tijdige en voort-
durende betrokkenheid van alle relevante en maat-
schappelijke actoren (inrichtende machten, bedrijfsleven,
vertegenwoordigers van het personeel, lerenden, ouders)
cruciaal is.
Op 13 juni 2005 ontving de SERV een adviesvraag bij
hoogdringendheid over het Ontwerp van decreet tot
wijziging van het decreet van 30 april 2004 over de stu-
diefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger
onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, ook wel Wij-
zigingsdecreet genoemd. De raad gaf een beperkt advies
waarin akkoord werd gegaan met de, vooral technische,
wijzigingen. De raad herhaalde de vraag naar een gron-
dige evaluatie van het studiefinancieringsstelstel en
naar een globaal actieplan voor de democratisering van
het hoger onderwijs (zoals ook aangehaald bij de actu-
alisatie van de doelstellingen van het Pact van Vilvoor-
de).
De SERV ontving op 12 september 2005 een vraag naar
advies bij hoogdringendheid over het Voorontwerp van
decreet tot bekrachtiging van het reglement van de
11Onderwijs
Nederlands - Vlaamse Accreditatieorganisatie. De SERV
wenste geen opmerkingen te formuleren. Op 25 oktober
2005 kreeg de SERV een adviesvraag over het Voor-
ontwerp van decreet tot instelling van een aantal maat-
regelen tot herstructurering en flexibilisering van het
hoger onderwijs in Vlaanderen, ook wel minidecreet
genoemd. Omwille van de beperkte sociaal-economi-
sche impact werd ook hierover geen advies uitgebracht.
De SERV werd eind oktober 2005 geconsulteerd over het
ontwerp van Europees kwalificatiekader (European Quali-
fication Framework, EQF). De raad verklaarde zich in de
hoofdlijnen akkoord om tot een Europees kwalificatie-
kader te komen, enerzijds omdat het een aanzet is om
tot een nationale (regionale) kwalificatiestructuur te
komen, anderzijds omdat het de internationale trans-
parantie en daardoor ook de mobiliteit kan bevorderen.
In een advies stelde de SERV dat voor een goede invoe-
ring een benadering vereist is, gebaseerd op leerresul-
taten die het gevolg zijn van het gehele levenslange en
levensbrede leren, met voldoende waardering voor tech-
nische en technologische competenties en met ruimte
voor afstemming met sectorale kwalificatiestructuren.
Op 16 december 2005 ontving de SERV een vraag bij
hoogdringendheid m.b.t. het Ontwerp van decreet hou-
dende instemming met het verdrag over de erkenning van
diploma’s hoger onderwijs in de Europese regio. De raad
ging akkoord met dit ontwerp van decreet dat een ver-
drag van 1997 ratificeert maar vroeg de nodige aandacht
voor de problemen die zich voordoen bij het erkennen
van diploma’s behaald in het buitenland. Algemeen pleit-
te de raad voor een globale geïntegreerde benadering
37
mét kwaliteitswaarborgen van de erkenning van het
geheel van competenties en kwalificaties die in het bui-
tenland worden verworven.
In de schoot van de SERV kwam in het najaar van 2005
twee maal de Taskforce Afwisselend Leren en Werken
samen. Deze taskforce is drieledig samengesteld. Daar
werd de Beroepsinlevingsovereenkomst (BIO) besproken
en de realisatie van de werkervaringsplaatsen voor deel-
tijds lerenden.
1. Pilootpakketten integralemilieuvoorwaarden kunnen nietonverkort werkenIn hun advies van 9 mei 2005 tonen SERV en MiNa-Raad
zich voorstander van het concept integrale milieuvoor-
waarden. Integrale milieuvoorwaarden bundelen per
groep bedrijven de voorwaarden in één beknopt, op
maat geschreven pakket. Bedrijven moeten dus niet
meer in Vlarem gaan sprokkelen . Dat is gebruiksvrien-
delijker en zorgt voor meer rechtszekerheid. Bovendien
zouden de betrokken inrichtingen geen vergunning
(meer) nodig hebben. Een melding volstaat. Verder heb-
ben integrale milieuvoorwaarden potentiële voordelen
voor rechtsgelijkheid, milieuwinst en de mogelijkheid tot
herschikking van mensen en middelen ten voordele van
de toepassing en handhaving van milieuvoorwaarden.
De twee ontwerp pilootpakketten met integrale voor-
waarden voor garages en schrijnwerkerijen bevatten
voorwaarden die beter begrijpelijk, toepasbaar en hand-
haafbaar zijn dan de vergelijkbare VLAREM II-voor-
waarden. Maar, noch het regelgevend kader, noch de
uitwerking van het concept, voldoen om deze pakketten
onverkort in werking te laten treden.
Zo moet de Regering nog kiezen binnen welk decretaal
kader integrale voorwaarden zullen werken en moet zij
het regelgevend kader aanvullen. Er moet ook een nieu-
we meldingsprocedure komen. Daarnaast moeten de
pakketten voor garages en schrijnwerkerijen in milieu-
kundig en juridisch opzicht worden verbeterd. Zij bepa-
len bijvoorbeeld dat de bedrijven vergunningsvoor-
waarden moeten naleven, terwijl deze juist geen
vergunning (meer) nodig zouden hebben. Ook moeten de
pakketten een overgangsregeling bevatten voor bestaan-
de inrichtingen en voor inrichtingen die verschuiven
van het ene systeem naar het andere. Verder moeten de
pakketten geregeld worden gemoderniseerd en moe-
ten bedrijfsfederaties en andere stakeholders beter
worden betrokken bij de voorbereiding. Tot slot moet de
overheid mensen en middelen herschikken voor een
betere normstelling, voor hulp aan bedrijven bij de toe-
passing van de voorwaarden en voor controle. De
gemeenten, die instaan voor de handhaving, moeten
begeleiding en ondersteuning krijgen.
2. Raden adviseren overdoelgroepenbeleidDe MiNa-Raad en de SERV zijn al lang pleitbezorger
voor een doelgroepenbeleid dat streeft naar een grotere
betrokkenheid van actoren en naar een milieubeleid dat
beter uitgewerkt is op maat van de doelgroepen. De
raden verwelkomen daarom in hun advies van 23 decem-
ber 2005 dat er nu actievoorstellen voor een doel-
groepenbeleid in industrie en landbouw voorliggen en
hopen dat die voor de noodzakelijke nieuwe impuls zor-
gen.
Een aantal actievoorstellen komt tegemoet aan de visie
van de raden. Toch hebben de raden bedenkingen. Zo vra-
gen de raden een veel duidelijker conceptueel onder-
scheid tussen beter betrekken van actoren, milieubeleid
op maat en overlegfora met doelgroepen. De betrok-
kenheid bij het beleid mag zich niet beperken tot doel-
groepen in de enge zin, maar moet gericht zijn op alle
actoren. Naast overleg moet ook aandacht gaan naar
andere vormen van consultatie. Kennisopbouw van par-
ticipatieve methoden is nodig. Stimulering van over-
heidsinterne samenwerking is positief, maar sterk afhan-
12Milieu
39
kelijk van kritische succesfactoren die te maken hebben
met bestuurlijke cultuur. Het uitwerken van een milieu-
beleid op maat moet flexibel ingevuld worden. De oprich-
ting van bilaterale overlegfora wordt onderschreven op
voorwaarde dat ze transparant werken.
3. Milieuplanning moet verbeterdwordenIn een brief van 4 maart 2005 haalt de SERV redenen
aan om geen advies te geven over het milieujaarpro-
gramma 2005. Zo vindt de raad onder meer dat de aan-
bevelingen over vroegere milieujaarprogramma’s nog
altijd onvoldoende zijn gevolgd en dat het milieuplan-
ningsstelsel dringend op effectiviteit en efficiëntie geë-
valueerd moet worden.
Op 27 oktober 2005 gaven SERV en MiNa-Raad advies
over de voorstellen van de regering om de milieube-
leidsplanning te verbeteren. Milieuplanning is een waar-
devol instrument maar de efficiëntie moet verbeteren.
Zij vinden de voorstellen voor wijziging van de lokale
milieuplanning voorbarig. Er is behoefte aan een gron-
diger debat in een ruimer perspectief dat ook de Samen-
werkingsovereenkomst met de provincies en de gemeen-
ten in beschouwing neemt. De adviesraden gaan ermee
akkoord het cascadesysteem tussen de lokale planning
en de gewestelijke planning te verlaten, maar pleiten voor
het behoud van een duidelijke hiërarchie. De doelstel-
lingen voor de wijziging van de gewestelijke planning, zijn
positief, maar de uitwerking kan verbeteren. Ook is het
spijtig dat de voorstellen niet alle knelpunten aanpakken.
4. AndereDe raad ontving op 4 januari 2005 een adviesvraag
over het ontwerp decreet over diverse bepalingen inza-
ke leefmilieu en landbouw. Omdat de adviestermijn
beperkt was, sprak de SERV zich niet ten gronde uit over
dit verzameldecreet en beperkte hij zich tot algemene
bemerkingen. Zo is het volgens de raad goed dat de drin-
gende maatregelen die het begrotingskader overstij-
gen via een verzameldecreet aangepakt worden en niet
via het programmadecreet. De maatregelen die minder
dringend zijn en die ook in het verzameldecreet staan,
zoals de wijzigingen aan de milieuheffingen, worden
beter afzonderlijk geregeld omwille van de transparan-
tie, de onderbouwing en de coherentie van de regelge-
ving. Verder heeft de raad bedenkingen bij de retroac-
tieve inwerkingtreding van enkele bepalingen. Dit strookt
niet met de principes van behoorlijk bestuur.
Op 6 juli 2005 ondersteunde de SERV in zijn briefadvies
de wijzigingen voor de oprichting van IVA’s Leefmilieu
en Natuur. Daardoor moet de Vlaamse Milieumaat-
schappij (VMM) en niet het INBO het milieurapport
opstellen en blijven de beleidsvoorbereidende taken
voor lucht en hinder bij het departement.
Op 27 oktober 2005 adviseerden MiNa-Raad en SERV
over een aanpassing van het Seveso-samenwerkings-
akkoord, het samenwerkingsakkoord tussen de federa-
le staat en de drie gewesten over de beheersing van de
gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stof-
fen zijn betrokken. De raden vinden het positief dat een
samenwerkingsakkoord tot stand is gekomen. Belang-
rijke elementen zijn de grotere betrokkenheid van de
(onder)aannemers en de aanpassingen van drempel-
waarden en het toepassingsgebied. De raden betreuren
wel de late omzetting van de Europese richtlijn. Zij vra-
gen ook een verduidelijking en uitbreiding van de toe-
lichting, een betere doorwerking en wisselwerking met
het ruimtelijk beleid in Vlaanderen, een aanpassing van
de openbaarheidsaspecten aan de recente regelgeving
en vaste beslistermijnen voor de overheid. De uitbreiding
van het toepassingsgebied, de verkorte en vaste beslis-
termijn mag niet leiden tot een minder kwalitatieve
beoordeling. De overheid moet zich hiertoe organiseren.
De SERV bracht geen advies uit over het ontwerpbesluit
inzake verspreiding van milieu-informatie, noch over
een wijziging van het milieuvergunningsdecreet inzake
de schorsende werking van beroepen. Ook over instem-
mingsdecreten met internationale verdragen, zoals het
internationaal verdrag voor bescherming van planten, het
verdrag ter voorkoming van verontreiniging door sche-
pen (MARPOL) en het verdrag ter voorkoming van ver-
ontreiniging van de zee t.g.v. storten van afval, gaf de
SERV geen advies.
5. Verdere inspanningen voorbodemsaneringsfondsen blijvennoodzakelijkIn hun advies van 14 september ondersteunen SERV en
MiNa-Raad het voorstel van de Vlaamse Regering om sec-
torale bodemsaneringsfondsen op te richten en dringen
zij aan op een snelle operationalisering. Deze bodem-
saneringsfondsen per bedrijfssector zouden bodemsa-
neringswerken uitvoeren in ruil voor een financiële bij-
drage van de betrokken bedrijven. Deze aanpak heeft heel
wat voordelen. De kosten worden solidair gedragen bin-
nen de sector en gespreid door de jaarlijkse bijdragen.
Bovendien is de fondsbeheerder een grotere markt-
speler die betere prijzen kan bedingen. Saneringsplich-
tigen kunnen zo wellicht tot 20% besparen. Toch zullen
de fondsen niet alle financieringsproblemen rond bodem-
Milieujaarprogramma ■ Milieubeleidsplanning ■ Seveso
sanering oplossen. Belangrijke budgettaire inspanningen
van de Vlaamse overheid blijven nodig.
Ook merken de raden op dat de regeling vooral uitgewerkt
is met de problematiek in de droogkuissector in het
achterhoofd. De regeling biedt niet voor alle sectoren een
werkbare oplossing. Er zijn nog te veel onduidelijkheden
die de uitvoering in het gedrang kunnen brengen, bij-
voorbeeld de berekening van de bijdragen. Zij vragen tot
slot meer waarborgen voor de transparantie van de
financieringsstromen.
6. Gemengde gevoelens bij dewaterbeleidsnotaIn een gezamenlijk advies van 24 februari 2005 waar-
deren MiNa-Raad en SERV dat voor de eerste maal een
waterbeleidsnota voorligt. Volgens het decreet moet
deze nota de krachtlijnen vastleggen van de visie op het
integraal waterbeleid voor het Vlaamse Gewest en per
stroomgebied. De meerwaarde van de ontwerpwater-
beleidsnota als plannings- en programmeringsinstru-
ment lijkt beperkt. De raden vragen daarom een verde-
re invulling. Het is dan ook een goede zaak dat de
waterbeleidsnota wordt beschouwd als een aanbouwnota
en dat de strategische waterbeleidsplanning wordt opge-
vat als een iteratief proces. De nota moet wel nu al aan-
geven hoe naar oplossingen wordt toegewerkt. Daar-
enboven verwachten de raden op korte termijn voor-
uitgang in de uitwerking van de visie op het integraal
waterbeleid en in de vastlegging van doelstellingen en
termijnen. Er moeten dringend krijtlijnen komen waar-
binnen de verschillende overheden plannen kunnen
maken en instrumenten kunnen inzetten. Ook de afstem-
ming met het milieubeleid en met andere beleidsdo-
meinen is onvoldoende uitgewerkt.
De waterbeleidsnota schept verder geen duidelijkheid
over de financiële impact en vermeldt niet of een visie
over de financiering van het integraal waterbeleid ont-
wikkeld wordt en of de kosten aan de gebruikers en de
veroorzakers worden doorgerekend. Hierover moet spoe-
dig overleg starten. Tot slot pleiten de raden nog voor
een versnelde capacity building bij de overheden en bij
de betrokkenen en een spoedige operationalisering van
het integraal waterbeleid. Dit betekent onder meer de
afbakening van de (deel)bekkens en de afwerking van een
goed regelgevend kader voor het integraal waterbeleid.
40Waterbeleidsnota
1. Het maatschappelijk debatIn het regeerakkoord van 2004 heeft de Vlaamse Rege-
ring de invoering van een wegenvignet ter vervanging van
de bestaande verkeersbelasting binnen deze legisla-
tuur in het vooruitzicht gesteld. De regering besliste om
voorafgaand aan de uitwerking van de afspraken uit het
regeerakkoord, een breed maatschappelijk debat te
organiseren. De SERV kreeg de opdracht voor de orga-
nisatie van dit maatschappelijk debat. Vier doelstellin-
gen werden vooropgesteld: Informatie inwinnen over
de standpunten van het maatschappelijk middenveld, over
deze inbreng een debat organiseren tussen de ver-
schillende groepen van het maatschappelijk midden-
veld, binnen het debat deze inbreng confronteren met
beschikbare gegevens en wetenschappelijke analyses en
aangeven welke elementen tot een consensus kunnen lei-
den.
Het maatschappelijk debat is van start gegaan begin sep-
tember. Er vonden in totaal drie debatconferenties (13
oktober, 27 oktober en 10 november) en een slotcon-
ferentie (14 december) plaats. Aan een ruime groep
van organisaties (sociaal-economische organisaties,
organisaties uit de milieu- en natuurbeweging, mobili-
teitsverenigingen, automobilistenverenigingen, soci-
aal-culturele organisaties) werd een vragenlijst toege-
stuurd. Organisaties die de vragenlijst hadden ingevuld
konden op de debatconferenties ook expliciet hun
inbreng toelichten. Negentien organisaties hebben deel-
genomen aan het debat. Uiteraard konden vertegen-
woordigers van organisaties die niet hebben deelge-
nomen aan de schriftelijke bevraging ook deelnemen aan
het debat. Er werden ook deskundigen uitgenodigd die
de visies vanuit het maatschappelijk middenveld con-
fronteerden met beschikbaar wetenschappelijk stu-
diemateriaal.
Dit ruim maatschappelijk debat heeft geresulteerd in een
omstandig eindverslag. Het eindverslag over het maat-
schappelijk debat is op de slotconferentie van 14 decem-
ber officieel voorgesteld en op 17 januari 2006 door de
Vlaamse Minister van Mobiliteit voorgesteld aan de par-
lementaire commissie mobiliteit en openbare werken.
2. Het eindverslagHet eindverslag geeft enerzijds maximale informatie
over het verloop van het debat en in het bijzonder over
de inbreng van alle deelnemende organisaties en des-
kundigen. Anderzijds gaat het verslag nog een stap ver-
der door de grote lijnen van het maatschappelijk debat
te duiden, aan te geven over welke zaken zich al of niet
een maatschappelijke consensus kan aftekenen en welke
resultaten relevant kunnen zijn voor de verdere besluit-
vorming.
Enkele blikvangers uit de resultaten vanhet debatEen vrij ruim draagvlak om op termijn en mits vervullingvan een aantal voorwaarden, te evolueren naar een sys-teem van betalen voor het gebruik van de infrastruc-tuur via een gedifferentieerde kilometerheffing. Eenernstige voorbereiding is hiervoor noodzakelijk.
Een sterk pleidooi om werk te maken van het princi-pe de gebruiker betaalt waarbij de gebruiker betaalt
13Mobiliteit
voor het effectief gebruik van de infrastructuur en de kos-ten die veroorzaakt worden.
Het moet om een prijsinstrument gaan waarmee hetcongestieprobleem kan worden aangepakt.
Geen uitdrukkelijk verzet tegen de invoering van eenforfaitair wegenvignet. Maar wel heel wat vragen bijhet nut ervan, zeker voor de aanpak van het mobili-teitsprobleem.
Als er een nieuw instrument wordt ingevoerd, dansamen met de andere gewesten, waarbij het mogelijkblijft om eigen Vlaamse klemtonen te leggen voor demobiliteitsproblemen waar Vlaanderen voor staat.Ook sterke nadruk op de afstemming van het Vlaam-se beleid op wat in andere landen ontwikkeld engepland wordt.
Meerderheid van het maatschappelijk middenveldvoor een gefaseerde invoering van een prijsinstrument,met een duidelijk tijdspad over een langere termijn. Eenforfaitair wegenvignet is hierbij een opstap naar eenmeer gesofistikeerd systeem.
Zeer sterk pleidooi voor een degelijke voorbereiding eneen volgehouden inspanning om te werken aan eenmaatschappelijk draagvlak met een doorgedrevencommunicatie als één van de sleutelfactoren voor het suc-ces ervan.
3. Gewestelijk Expres Net BrusselDe SERV bleef in 2005 ook verdere aandacht schenken
aan het woon-werkverkeer. Zo was de SERV de trekker
van een gezamenlijk initiatief van de sociaal economi-
sche raden van Vlaanderen (SERV), Brussel (ESRBHG)
en Wallonië (CESRW) over het Gewestelijk Expres Net
Brussel (GEN).
De wegen van, naar en in de Brusselse regio blijven
dichtslibben. Een hoogwaardig, snel en efficiënt open-
baar vervoernetwerk in de Brusselse regio is stilaan
een absolute noodzaak, onder meer voor de duizenden
werknemers die elke dag naar en in het Brussels Hoofd-
stedelijk gewest reizen (woon-werkverkeer). De reali-
satie van het Gewestelijk Expres Net Brussel (GEN) kan
in deze context alvast een essentiële bijdrage leveren.
De drie sociaal economische raden besloten om de han-
den in elkaar te slaan en een gezamenlijk initiatief te
nemen. In een eerste fase hebben de raden zich gron-
dig geïnformeerd over de stand van zaken en de per-
spectieven voor het GEN. De federale ministers Renaat
Landuyt en Johan Vande Lanotte alsook de NMBS wer-
den uitgenodigd om toelichting en informatie te geven
over de stand van zaken. Daarnaast heeft de SERV ook
de Vlaamse Minister van Mobiliteit en De Lijn uitgeno-
digd voor een hoorzitting. Het is de bedoeling om in de
volgende fase een gemeenschappelijke verklaring van de
drie sociaal economische raden over het GEN te for-
muleren.
Wat is het GEN? Het Gewestelijk Expres Net (GEN) is een multimo-daal vervoersconcept van snelle voorstedelijke verbin-dingen per trein, tram en bus in een straal van 30 kmrond de hoofdstad. Het heeft als doel 50% meer rei-zigers naar Brussel te brengen met het openbaar ver-voer. Het GEN moet tegen 2012 operationeel zijn. In2012 zal het GEN bestaan uit acht spoorverbindin-gen die heel nauw met elkaar verweven zijn en ook uitdiverse buslijnen (+ tram- en metrolijnen) om de gebie-den te bedienen waar de treinverbindingen niet langs-komen. Op een meerderheid van deze treinverbin-dingen rijdt minstens een trein om het kwartier tijdensde piekuren. Er komt ook aangepast rollend materieel.De eerste nieuwe GEN-stellen moeten rijden tegen2008. Daarnaast worden ook stations heringericht enkomen er nieuwe stopplaatsen bij. Er wordt gestreefdnaar eenvormige tarieven (1 ticket) voor trein, tram,metro en bus.
42Maatschapplijk debat ■ Wegenvignet ■ Kilometerheffing ■ Gewestelijke Expres Net
1. De strategische adviesraadruimtelijke ordening - onroerenderfgoed (Saro)De Saro wordt opgericht in het voorontwerp van decreet
houdende oprichting van de strategische adviesraad
ruimtelijke ordening - onroerend erfgoed. Omdat de
oprichting van de Saro ook wijzigingen inhoudt in ande-
re decreten - meer bepaald voor de adviesprocedures –
werden ook die decreetwijzigingen voorgelegd. Deze
zijn samengebracht in het voorontwerp van decreet
houdende decretale aanpassingen binnen het beleids-
domein ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed als
gevolg van het bestuurlijk beleid.
De raad formuleerde een advies op 19 oktober 2005.
De Saro neemt de beleidsadviesfuncties over van de hui-
dige adviesinstellingen en krijgt de exclusieve opdracht
toegewezen om adviezen te verstrekken in beleidsma-
tige aangelegenheden rond ruimtelijke ordening en
onroerend erfgoed en wordt verplicht geraadpleegd
voor alle belangrijke beleidsbeslissingen.
Bijkomend zullen door de bepalingen (artikel 88) in het
wijzigingsdecreet de Vlacoro en de Saro exclusief advies
geven over het ontwerp Ruimtelijk Structuurplan Vlaan-
deren. De adviesrol van de SERV en de MiNa-Raad bij het
tot stand komen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaan-
deren wordt afgeschaft.
Het is vooral op die exclusieve rol die de Vlacoro en Saro
krijgen voor de advisering van het (ontwerp) Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen, dat de raad scherpe kritiek
formuleert. De raad stelt dat die exclusiviteit wel van toe-
passing is op de specifieke aangelegenheden als de sec-
tor ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed. Een ande-
re zaak betreft de maatschappelijke (ruimtelijke) keuzes
die via het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden
gemaakt. Omwille van de maatschappelijke dimensie is
het onaanvaardbaar dat de decretaal geregelde advi-
sering van SERV en MiNa-Raad over het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen wordt afgeschaft.
Verder pleit de raad voor een duidelijke definiëring in het
decreet van de middenveldorganisaties en hun aantal die
in de Saro zitting zullen hebben. Het is ook belangrijk dat
de SERV de mandaten voordraagt die aan de sociale part-
ners worden toegewezen.
Niet onbelangrijk tenslotte is ook een duidelijke ver-
houding tussen Saro en technische adviescommissies,
waaronder Vlacoro. Volgens de raad moet de Saro in alle
adviesdossiers het eindadvies geven.
2. De Vlaamse woonraadHet voorontwerp van decreet houdende wijziging van
decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het
bestuurlijk beleid, past bestaande decreten aan, voor-
namelijk de Vlaamse wooncode. Deze aanpassing gebeurt
binnen het bestuurlijk beleid. Daardoor komt de beleids-
voorbereiding in het departement. De beleidsuitvoe-
ring gaat naar het intern verzelfstandigd agentschap
Wonen Vlaanderen, het intern verzelfstandigd agent-
schap Inspectie RWO en het extern verzelfstandigd
agentschap Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
(VMSW). Tenslotte gaat de beleidsadvisering naar de stra-
tegische adviesraad Vlaamse Woonraad.
In het advies van 9 november 2005 focust de raad op
de wijziging aangebracht in de Vlaamse wooncode met
14Ruimtelijke ordening
als doel de strategische adviesraad - Vlaamse Woonraad
- op te richten. De raad vindt het positief dat is rekening
gehouden met een eerder advies van de raad in 2004
waarin gepleit werd om de woonraad af te splitsen van
de Saro, wat in eerdere voorstelen niet het geval was. De
raad ondersteunt ook de gemengde samenstelling, maar
de raad vraagt in het decreet wel duidelijkheid over
welke organisaties in de Vlaamse woonraad zitting zul-
len hebben, alsook het aantal leden.
3. Het reparatiedecreetHet reparatiedecreet (Voorontwerp van decreet tot wij-
ziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de
organisatie van de ruimtelijke ordening en van het
decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoörd-
ineerd op 22 oktober 1996) is een gevolg van rechtspraak
en adviezen van de Raad van State. Slechts een hand-
vol gemeenten voldoen bij de deadline op 1 mei 2005 aan
de vijf decretale voorwaarden om een autonoom gemeen-
telijk vergunningsbeleid te voeren. Deze vaststelling op
zich noopt tot een wijziging van de deadline. Daarnaast
rust op het niet voldoen aan de vijf voorwaarden ook een
sanctie die voor het gros van de gemeenten zou gelden.
Het reparatiedecreet schrapt het artikel dat stamvoor-
schriften verplicht maakt. In het advies van 9 februari
2005 pleit de raad toch voor een zekere uniformisering
van de stedenbouwkundige voorschriften voor de gewes-
telijke RUP, die moeten bovendien doorwerken naar de
lagere bestuurlijke niveaus.
De raad betreurt dat de deadline moet verschuiven
omdat de gemeenten er niet op tijd in slagen aan de vijf
voorwaarden te voldoen.
Dit doet aan de ene kant vragen rijzen over het gevoer-
de ruimtelijke ordeningsbeleid op Vlaams niveau. Aan de
andere kant is een bezinning nodig over de modaliteiten
van het planningssysteem en de capaciteit die dit bij de
gemeenten vergt. De raad dringt er dan ook op aan dat
de in de memorie aangekondigde bezinning hierover
tot structurele oplossingen leidt, binnen de gestelde
periode van twee jaar.
Tenslotte is de voorziene afschaffing van de ingebouw-
de sancties voorbarig en dit schept rechtsonzekerheid
voor zonevreemde woningen en bedrijven.
4. Een duurzame strategie voorplattelandsontwikkelingOp vraag van de administratie formuleerden MiNa-Raad
en SERV op 24 maart 2005 een gezamenlijk advies
over de plattelandsontwikkeling in Vlaanderen voor de
volgende planperiode 2007-2013. De raden benadrukken
het belang van een strategische aanpak. De ontwikke-
ling van een toekomstvisie dient met het oog op de
nieuwe plattelandsverordening, de basis te vormen voor
het volgende plattelandsontwikkelingsprogramma PDPO
2007-2013.
De raden dringen aan op de continuïteit van het huidi-
ge plattelandsontwikkelingsprogramma. De vraag naar
continuïteit mag voor de raden echter geen belemme-
ring zijn om bij de uitwerking van een Vlaamse platte-
landsstrategie maximaal aandacht te hebben voor ver-
nieuwing en transitie. Verscheidene studies wijzen
momenteel op de sterk wijzigende rol van de landbouw
in onze maatschappij en niet in het minst als structu-
rerend element in de plattelandsgebieden.
De raden ondersteunen ook de inbedding van het plat-
telandsontwikkelingsbeleid in het kader van duurzame
ontwikkeling. In die context vragen de raden dat een even-
waardige aandacht voor de sociale, economische en
ecologische dimensie van plattelandsontwikkeling, zich
niet enkel vertaalt in de doelstellingen maar ook tot
uiting komt in de maatregelen en de financiële midde-
len.
De raden stellen ook vast dat in het huidige Europese plat-
telandsbeleid de problematiek van verstedelijkte plat-
telandsgebieden onvoldoende aan bod komt. De raden
dringen er op aan dat Vlaanderen op een actieve manier
de eigenheid van plattelandsgebieden onder verstede-
lijkingsdruk gaat bepleiten op Europees niveau. De Euro-
pese plattelandsverordening moet voldoende vrijheid bie-
den opdat Vlaanderen kan inspelen op de belangrijke
kansen en mogelijkheden van het platteland in verste-
delijkte gebieden.
Tenslotte beklemtonen de raden de belangrijke koppe-
ling tussen het plattelandsbeleid en het gemeenschap-
pelijk landbouwbeleid.
44Reparatiedecreet ■ Plattelandsontwikkeling
1. Begroting: evalueren envooruitzienDe SERV focust ieder jaar twee maal op de Vlaamse
begroting. In januari neemt de SERV de pas goedgekeurde
begroting van het lopende jaar (2005) onder de loep. In
juli is het tijd voor het eigenlijke begrotingsadvies dat
kijkt naar de volgende jaren en in het bijzonder naar de
volgende begroting (2006).
Het evaluatierapport van januari 2005 kon zich echter
niet beperken tot de begroting van 2005. Bijzondere aan-
dacht moest uitgaan naar wat de nieuwe Vlaamse Rege-
ring had gedaan met de belangrijke knelpunten die de
uitvoering van de begroting 2004 stelde. De SERV had
immers in het advies van juli 2004 een aanduiding gege-
ven van de vrij substantiële ingrepen die in 2004 nog zou-
den nodig zijn om de begroting in overeenstemming te
brengen met de begrotingsnormen. Er was sprake van
een vereiste structurele ingreep van euro 285 mln. In
januari stelde de SERV dat de regering de gerezen kloof
met de begrotingsdoelstellingen voor 2004 had opge-
lost. Daarbij kon ze gebruik maken van extra eenmalige
ontvangsten. Dergelijke maatregelen zijn volgens de
SERV niet aan te bevelen voor de toekomst (in een aan-
tal gevallen veroorzaken ze in de toekomst extra uitga-
ven), maar gegeven de situatie in 2004 wel te verant-
woorden. Positief vond de SERV ook dat de hoge
onderbenutting van kredieten die in het verleden wel eens
voorkwam niet werd aangehouden in 2004. Voorts wer-
den ook de schulddoelstellingen gerealiseerd.
Voor de begroting 2005 toetste de SERV eerst de eigen
begrotingsvoorstellen voor de komende jaren met de aan-
bevelingen van de Hoge Raad van Financiën (HRF).
Daarbij steunde de SERV de intenties van de regering om
de verstrengde HRF-norm maar te aanvaarden onder een
aantal voorwaarden die overigens achteraf niet werden
vervuld. In het advies van juli 2004 ging de SERV voor
2005 uit van een zero beleidsruimte. De begroting die
in januari 2005 werd geëvalueerd heeft die hypothese
grotendeels bevestigd. Belangrijk vond de SERV in ieder
geval dat de regering over de twee begrotingsjaren
2004 – 2005 heen de Vlaamse begroting in een toestand
heeft gebracht die vanaf 2006 toelaat om de structu-
rele groei van de ontvangsten volledig om te zetten in
extra beleidsruimte.
De SERV kon dan ook het januarirapport afsluiten met
een positieve evaluatie.
Bij de voorbereiding van het advies in juli kon de SERV
voor het eerst gebruik maken van een degelijk uitge-
werkte meerjarenbegroting die de regering in mei van
2005 aan het Vlaams Parlement had meegedeeld. De
voorgelegde meerjarenbegroting was echter een tech-
nisch document, waarin de Vlaamse begroting voor
2006 – 2009 wordt doorgerekend bij toepassing van
ongewijzigd beleid. Doortrekken van ongewijzigd beleid
en toetsing met de begrotingsdoelstellingen levert een
groeiende beleidsruimte op voor nieuwe initiatieven.
De invulling van die beleidsruimte was nog niet rond en
parallel met de voorbereiding van het SERV – advies heeft
de regering daarover een reeks belangrijke politieke
keuzes gemaakt. De precieze inhoud daarvan was nog
niet duidelijk bij de opmaak van het advies, wat een
beoordeling natuurlijk bemoeilijkte. Verder was er begin
juli intens overleg tussen de federale regering en de
deelregeringen over de inspanningen van de deelrege-
15Begroting en fiscaliteit
ringen bij de begrotingsdoelstellingen van de geza-
menlijke Belgische overheid. Op 6 juli werd in het bij-
zonder aan Vlaanderen een forse verhoging van de
begrotingsinspanning voor 2005 gevraagd, weliswaar
gecompenseerd met verminderde inspanningen in de vol-
gende jaren. Naderhand is gebleken dat ook voor 2006
een dergelijke operatie nodig bleek. De SERV moest
dan ook bij de opmaak van het begrotingsadvies erg kort
op de bal spelen.
Grote aandacht ging in het advies zelf naar de analyse
van de meerjarenbegroting. De SERV begon met veel
waardering voor het voorgelegde document en sprak de
hoop uit dat het ook effectief zou gebruikt worden als
een beleidsinstrument om in het bijzonder de transpa-
rantie van de begroting te verhogen. Toch had de SERV
ook bedenkingen die bij de resultaten van de meerja-
renbegroting enige nuances aanbrachten. Langs de zijde
van de ontvangsten hield de SERV toch rekening met wat
minder groei, vooral omdat ondertussen de tegenvallende
groei in 2005 duidelijk werd en ook via het mechanis-
me van de financieringswet gevolgen heeft voor de vol-
gende jaren. Aan de andere kant is vanaf 2005 de uit-
gesproken hogere dynamiek van de gewestbelastingen
erg opvallend en overigens ook in de loop van de meest
recente maanden bevestigd. Ook langs de uitgavenzij-
de meende de SERV wat correcties te moeten aan-
brengen. Die correcties hadden echter in grote mate te
maken met een andere definitie van wat ongewijzigd
beleid is. De SERV vond immers dat een aantal in het ver-
leden genomen engagementen – waaronder het inno-
vatiepact of de groei van de thuiszorg- als ongewijzigd
beleid bestempeld moesten worden en niet zoals in de
meerjarenbegroting doorgeschoven mochten worden
naar de beleidsruimte. De netto beleidsruimte die de
SERV raamde voor 2006 – 2009 was in die hypothesen
duidelijk lager dan wat de meerjarenbegroting voorop-
zette, een verschil van bijna 1,25 mld. euro gecumu-
leerd voor de gehele periode. Een groot deel had te
maken met een verschillende definitie van ongewijzigd
beleid. Maar toch is enige voorzichtigheid geboden bij
de invulling van de netto beleidsruimte. Voor 2006 zelf
ging de SERV ervan uit dat rekening houdend met een
aantal genomen beslissingen er geen beleidsruimte
meer zou beschikbaar zijn.
2. Fiscale maatregelen van deVlaamse Regering in 2005De regering heeft in 2005 enkele fiscale maatregelen ter
advies voorgelegd. De SERV adviseerde over de invoe-
ring van een fiscale definitie voor lichte vrachtwagens.
Over de voorgenomen korting op de personenbelasting
konden de sociale partners geen unaniem advies berei-
ken.
46Meerjarenbegroting
Binnen het domein welzijn gaf de SERV in 2005 advies
over onder meer het adoptiedecreet, het Vlaams Agent-
schap Geestelijke Gezondheidszorg, VIPA, ...
Belangrijk was het standpunt van de SERV om het stel-
sel van de Vlaamse zorgverzekering maximaal toegan-
kelijk te maken via een regularisatiemechanisme. Aan-
geslotenen bij de Vlaamse zorgverzekering die hun
bijdragen geheel of gedeeltelijk niet betaald hebben, of
voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, personen die
zich niet hebben aangesloten, krijgen voorlopig nog de
kans zich zonder verdere sanctie correct aan te sluiten
bij het stelsel. Daarvoor moet de betrokkene alle open-
staande bijdragen betalen.
De SERV onderlijnde hierbij twee voorwaarden:
1. Iedereen die zich moet aansluiten bij een zorgkas
moet deze verplichting ook nakomen.
Diegenen die de aansluitingsplicht verzuimen moe-
ten volgens de geldende procedures ambtshalve aan-
gesloten worden bij de Vlaamse zorgkas. Een sluitend
controlemechanisme screent permanent wie niet of
niet correct bij de Vlaamse zorgverzekering is aan-
gesloten, bijvoorbeeld door een dubbele aansluiting.
De SERV vraagt inspanningen (ondermeer voor infor-
matica) te leveren om dit sluitend mechanisme te ont-
wikkelen.
2. De leden moeten de verschuldigde bijdragen tijdig
betalen.
Immers, de sanctie op het verzuim van de verplich-
ting - met name een opschorting van de uitvoering van
de tenlastenemingen met vier maanden voor elk jaar
dat een aangeslotene in gebreke bleef - kan ingrijpende
gevolgen hebben als zorgbehoevendheid zich voor-
doet.
Vooral voor financieel mindervermogenden, die boven-
dien vaak minder vertrouwd zijn met administratie-
ve plichtplegingen en bijgevolg niet per definitie te
kwader trouw handelen, kan de opgelopen schorsing
of wachttijd bijzonder zwaar doorwegen. De gederf-
de tegemoetkoming kan immers vlug oplopen tot
een niet onaanzienlijke fractie van het jaarbudget
van betrokkenen.
De SERV meent dat de geboden regularisatiemogelijk-
heid hoe dan ook dient geflankeerd te worden met sen-
sibiliseringsacties zodat personen die tot nu toe een be-
talingsachterstand opliepen zich ook effectief in regel
stellen. De SERV kan zich aansluiten bij de invoering van
een administratieve geldboete en meent dat dit meer
effect heeft op de naleving van de bijdrageplicht dan de
huidige regeling.
16Welzijn
De SERV bracht op 14 oktober 2005 advies uit over het
voorontwerp van het tweede Vlaams Jeugdbeleidsplan
2006-2009.
De SERV onderschrijft de taken van het Vlaamse jeugd-
beleid waartoe het Jeugdbeleidsplan 2006-2009 een bij-
drage levert. Het beoogde jeugdbeleid wil bijdragen tot
de optimale participatie, ontplooiing en ontwikkeling
van alle kinderen en jongeren, zowel als individuen als
in formele en informele groepen. Het besteedt bijzondere
aandacht aan maatschappelijke betrokkenheid en ver-
antwoordelijkheid. De SERV wijst erop dat het aange-
wezen kan zijn in het jeugdbeleid aandacht te besteden
aan specifieke doelgroepen (ondermeer allochtonen,
gehandicapten, kortgeschoolden).
Het voorgestelde Vlaamse jeugdbeleid is categoriaal
opgevat en doorkruist als zodanig meerdere beleidsdo-
meinen en raakt meerdere bestuurlijke niveaus. Dit cate-
goriale Jeugdbeleidsplan vergt nog vele confrontaties
met andere sectoren en niveaus. Daarom moet de dyna-
miek bewaakt worden zodat het uiteindelijke plan vol-
doende stuurt maar ook visie en pragmatisme verenigt.
De SERV dringt erop aan dat voor alle beleidsmaatre-
gelen binnen alle domeinen een toets wordt voorzien voor
de weerslag op de doelgroep.
De SERV onderstreept het belang om het voorgelegde
Jeugdbeleidsplan te kaderen in een bredere Europese
context. Hierbij is het Europees Pact voor de Jeugd
voor de hand liggend, maar ook de herijkte Lissabon-
strategie.
Voor Vlaanderen krijgt de Lissabonstrategie een vertaling
in het Pact van Vilvoorde. Voor de SERV is het vanzelf-
sprekend dat in het Jeugdbeleidsplan alle relevante
doelstellingen uit het Pact van Vilvoorde worden uitge-
voerd.
De SERV is nader ingegaan op de domeinen vrijwilli-
gerswerk, mobiliteit, werkgelegenheid en onderwijs,
altijd in relatie tot de doelgroep.
17Jeugd
De SERV gaf op 13 juli advies over de beheersovereen-
komst tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VRT voor
de periode 2007-2011.
Voor de SERV is het essentieel dat de openbare omroep
originaliteit en kwaliteit brengt naar vorm en inhoud
binnen een brede programmatie (informatie en duiding,
cultuur, educatie en ontspanning). Dit brede aanbod
moet universeel toegankelijk zijn. De openbare televi-
sieomroep mag niet verschrompelen tot een nichezen-
der. Themakanalen mogen geen parkeerplaatsen worden
voor kerntaken. De uitdaging voor de VRT-televisie
bestaat erin om meer kwaliteit te brengen in informatie
en duiding. Hierbij moeten alle thema’s, waaronder ook
sociaal-economische, met de nodige grondigheid en
evenwichtigheid in beeld gebracht worden. De huidige
performantiemaatstaf voor duidings- en informatie-
programma’s op televisie werkt vervlakkend en heeft
ongewenste effecten op de wijze waarop informatie en
duiding op televisie komen. De sociaal-economische
component moet gedifferentieerd en genuanceerd aan
bod komen in de mainstreamprogrammatie van de open-
bare omroep. Daarnaast moet de VRT in samenwerking
met de SERV een kwalitatief hoogstaand sociaal-eco-
nomisch televisieprogramma realiseren. Dit programma
wordt best gemaakt door VRT-journalisten.
De SERV sluit zich aan bij de oprichting van een Vlaam-
se Regulator voor de Media (VRM). De nieuwe instelling
zal instaan voor het toezicht en de naleving van de
mediareglementering en voor het afleveren dan wel
adviseren van omroeperkenningen en –vergunningen. De
bestaande instanties voor het Vlaamse mediatoezicht
(Vlaams Commissariaat voor de Media, Vlaamse Geschil-
lenraad, Vlaamse Kijk- en Luisterraad) worden geïnte-
greerd in de Vlaamse Regulator voor de Media.
De SERV ondersteunt ook het voornemen van de Vlaam-
se Regering om binnen de VRT te komen tot een grotere
financiële transparantie en evenwichtige bestuursver-
houdingen. De Vlaamse Regering heeft een bevoegd-
heidsverdeling tussen de raad van bestuur en de gede-
legeerd bestuurder van de VRT voorgesteld die kan
bijdragen tot evenwichtige bestuursverhoudingen, zon-
der dat de operationele slagkracht van de VRT in het
gedrang komt. De SERV gaat er principieel van uit dat
tussen de Raad van bestuur en de VRT-directie gestreefd
wordt naar een maximale overeenstemmende zienswij-
ze, niet in het minst in strategische aangelegenheden.
18Media
1. Internationale missieDe SERV stuurde in 2005 de internationale missie bij op
basis van de buitenlandse ervaringen van de afgelopen
vijf jaar. De herziene internationale missie draagt als titel
Een open visie op de wereld.
De SERV en de sociale partners gaan niet aan de zijlijn
staan maar delen de mening van de Vlaamse Regering
en van de Internationale Arbeidsorganisatie dat wel-
vaart en economische groei het meest baat hebben bij
harmonieuze sociale verhoudingen. Daarom wil de SERV
het Vlaamse overlegmodel helpen uitdragen en zich
sterker profileren en engageren in internationale pro-
jecten en partnerschappen. De Vlaamse sociale partners
zijn overtuigd van internationale samenwerking en van
uitwisseling van knowhow.
2. Europese UnieIn 2005 werkte de SERV verder aan de uitbouw van het
netwerk met de Europese instellingen.
Er waren contacten met het Economisch en Sociaal
Comité, met het Comité van de Regio’s en met ver-
schillende vertegenwoordigingen van Europese regio’s.
De focus van de Europese werking van de SERV in 2005
lag op de voorbereiding van het PHARE project. In 2004
was de SERV geselecteerd als junior partner in een
PHARE Twinning project met Bulgarije. In 2005 kwam
de voorbereiding van dit project op gang en in 2006 zal
het voorgoed van start gaan. De SERV was actief betrok-
ken bij de eerste stappen. Zo organiseerde het SERV-
secretariaat een kennismakingsronde met de Noord-
Ierse en de Engelse partners in het Vlaams huis te
Londen. Daar werd de eerste basis voor de verdere
samenwerking vastgelegd. Vervolgens was er een ont-
moetingsronde met de Bulgaarse sociale partners op het
verantwoordelijke Ministerie in Sofia. Uiteindelijk werd
de Twinning Convenant pas goedgekeurd in december
2005, de politieke verkiezingen en de vele administra-
tieve procedures zijn hier allicht niet vreemd aan…
Uiteraard geeft de SERV ook aanbevelingen en adviezen
over de omzetting en impact van Europese regelgeving
voor Vlaanderen. Dit komt aan bod bij de betreffende
beleidsdomeinen.
3. InternationaleArbeidsorganisatie De bevoorrechte partner van de SERV op multilateraal
gebied is de Internationale Arbeidsorganisatie: zowel het
hoofdcentrum in Genève als het opleidingscentrum in
Turijn.
Het SERV-secretariaat nam deel aan verschillende ini-
tiatieven van de IAO zoals de 92ste IAO-conferentie in
Genève en de vierjaarlijkse regionale conferentie Euro-
pa in Boedapest.
Het thema van deze laatste conferentie was de grote uit-
daging door de globalisering, voor migratie en werkze-
kerheid in Europa en Centraal-Azië.
Op 26 mei 2005 was het dagelijks bestuur van de SERV
uitgenodigd om deel te nemen aan een high level IAO-
EU symposium over de sociale dimensie van de vrij-
handel. Dit seminarie had de bedoeling de beide inter-
nationale instellingen bij elkaar te brengen samen met
de andere spelers: sociale partners en civiele organisaties.
In de marge van dit symposium was er een ontvangst en
rondleiding in het IAO-opleidingscentrum in Turijn.
19Internationaal
51
Er waren gesprekken met de verschillende afdelingen
maar vooral met de sectie sociaal overleg en met de
woordvoerders van de werkgevers- en werknemers-
groepen van de IAO. Er werd afgesproken de samen-
werking met de SERV en de verschillende samenstellende
organisaties verder te verdiepen.
Nieuwe projecten waaraan de SERV participeert werden
aangekondigd: onder andere een opleidingsproject voor
de bevordering van het sociaal overleg in Oekraïne. In
oktober 2005 werd het project met Oekraïne goedge-
keurd door de Vlaamse Regering. In 2006 zal dit star-
ten.
Twee van de vorige projecten waarbij de SERV als tech-
nische partner optrad, kregen in een assessmentrapport
een ruime voldoende. De doorlichting greep plaats in sep-
tember 2005 en gaat na of en welk elan er na een zeke-
re periode nog overblijft van de trainingen.
4. SER-SERV studiedag inBrusselOm de twee jaar organiseren de Sociaal-Economische-
Raad van Vlaanderen (SERV) en de Nederlandse Soci-
aal-Economische Raad (SER) samen een studiedag.
In 2005 was het de beurt aan de SERV om in te staan
voor de organisatie en de locatie. Op 2 juni had deze
plaats in het Vlaams Parlement rond de Lissabonstra-
tegie. De studiedag focuste op twee pijlers uit de Lis-
sabonstrategie met name onderwijs en arbeidsmarkt en
duurzame ontwikkeling. In de voormiddag kwamen de
visies van de sociale partners en de bevoegde ministers
en staatssecretarissen aan bod. In de namiddag werden
twee werkgroepen georganiseerd. In de eerste werk-
groep was er het verhaal over Slimmer werken in Neder-
land en het erkennen van verworven competenties in
Vlaanderen. In de werkgroep over duurzaamheid bestu-
deerde men het innovatie- en transitiebeleid voor milieu
en energie in beide regio’s.
5. Ontvangst van buitenlandsedelegatiesIn april 2005 was er een vakbondsdelegatie van Griek-
se en Turkse Cyprioten op bezoek. Zij kregen een toe-
lichting over de staatshervorming en de manier waarop
in Vlaanderen het sociaal-economisch overleg is geor-
ganiseerd.
In mei waren de Chinezen aan de beurt. Deze kwamen
voor een VDAB project en bestonden uit afgevaardigden
van het Chinese ministerie van Arbeid en Sociale zaken
en van de regionale tewerkstellingsagentschappen.
In september was er twee maal bezoek van de werkge-
versorganisaties van de Balkan en van Centraal- en
Oost-Europa. Zij wilden graag weten hoe Vlaanderen
de sociale partners betrekt bij de uitvoering van het
Europese structuurbeleid.
2005 was een belangrijk (overgangs)jaar voor de proto-
cols van samenwerking of sectorconvenants afgesloten
tussen de Vlaamse Regering en sectoren. Het algemene
doel van de convenants was en is een grotere afstemming
bereiken tussen het arbeidsmarktbeleid van de Vlaam-
se overheid en de inspanningen van sectoren op het vlak
van onderwijs, van vorming en tewerkstelling voor wer-
kenden en werkzoekenden en van diversiteit. Het aan-
treden van een nieuwe Vlaamse Regering en een Minis-
ter die zowel bevoegd is voor onderwijs als voor werk, gaf
aanleiding tot de opmaak van een nieuwe modelconve-
nant. Deze focust nog sterker op deze drie thema’s.
In de loop van 2005 werden vervroegd onderhandelin-
gen aangevat met de meeste sectoren om de overstap
te zetten naar het nieuwe modelconvenant. Zeker het
invullen van de diversiteitstoets en het werken met zo
concreet mogelijke streefcijfers was voor de onderhan-
delaars van de sectoren niet altijd vanzelfsprekend.
Eventuele knelpunten kunnen sectoren voorleggen op
klankbordgroepen, met vertegenwoordigers van ver-
schillende ministers en administraties. Deze klank-
bordgroepen kwamen in 2005 (nog) niet van de grond.
Er werden in 2005 geen nieuwe convenants afgesloten,
wat maakt dat het aantal op 25 blijft. Wel werden er
onderhandelingen gestart met de sector van de verhui-
zers en kregen enkele sectoren toezegging voor een extra
consulent. Dit brengt het aantal sectorconsulenten eind
2005 op 97,5 (2003: 79,5 – 2004: 94,5). Per consulent
voorziet de overheid een toelage van 51.000 euro. De
verantwoordelijkheid voor de opvolging en de evaluatie van
de convenants ligt bij de administratie Werkgelegenheid;
VDAB, VIZO en SERV zijn betrokken partners.
Bij de start van de convenants kreeg de SERV de coör-
dinatie van drie thematische netwerken van sectorcon-
sulenten als opdracht. Op 1 mei 2004 kwam een extra
medewerker netwerken in dienst om dit te realiseren.
De drie netwerken hebben als thema’s: betere aansluiting
tussen onderwijs en arbeidsmarkt (bruggen tussen leren
en werken), leven lang leren (bruggen naar werk) en
diversiteit. Er vonden elf netwerkbijeenkomsten plaats en
verschillende ad hoc werkgroepen o.a. over kwaliteitszorg.
Ook in 2005 waren op elk netwerk gemiddeld achttien sec-
toren vertegenwoordigd naast vertegenwoordigers van
de administratie Werkgelegenheid, de Dienst Beroeps-
opleiding (DBO) en het ESF - Agentschap.
Het uitwisselen van ervaring en het geven van informatie
blijven de belangrijkste opdrachten van de netwerken.
In 2005 kwamen onder meer volgende thema’s aan
bod: Titels van beroepsbekwaamheid, werkervaring in het
deeltijds onderwijs, cases rond competentiemanage-
ment, beleidsnota’s werk en onderwijs, stages, Janus-
project, Accent op Talent, voorstelling Forum Etnisch-cul-
turele minderheden, VESOC actieplan EAD, jobcoaching,
diversiteitsplannen in de praktijk, strategisch oplei-
dingsbeleid en loopbaanplanning, plan geletterdheid,
de lerende organisatie, Centra voor Leren & Werken,
diversiteitstoets, ….
In het najaar van 2005 werd een eerste gezamenlijk ini-
tiatief op de rails gezet namelijk een sectorenbeurs
voor leerkrachten die plaatsvindt begin 2006.
20Sectorconvenants
Elke sectorcommissie bestaat uit twintig vertegen-
woordigers van de representatieve Vlaamse sociale
partners uit de betrokken sector. Tien leden vertegen-
woordigen de Vlaamse werkgeversorganisaties. Tien
leden vertegenwoordigen de Vlaamse werknemersor-
ganisaties. Het voorzitterschap en het dagelijks bestuur
volgen dezelfde methode als bij de SERV. Jaarlijks wordt
de vertegenwoordiger van een andere organisatie respec-
tievelijk voorzitter of ondervoorzitter van de sector-
commissie en van het dagelijks bestuur. De voorzitter en
ondervoorzitter mogen nooit tegelijk uit de werkge-
vers- of werknemershoek komen.
1. SectorcommissieGoederenvervoerDe sectorcommissie Goederenvervoer werd opgericht op
29 april 1991. Binnen deze commissie gebeurt het soci-
aal overleg over alles wat verband houdt met het goe-
derenvervoer in Vlaanderen: het goederenvervoer over
de weg, per spoor, via de binnenscheepvaart, de lucht-
vaart en het maritiem vervoer.
1.1. ActiviteitenHet dagelijks bestuur van de sectorcommissie Goede-
renvervoer wilde in het debat over de aanrekening van
kosten voor het gebruik van de wegeninfrastructuur
niet aan de kant blijven. Omdat de impact van een
wegenvignet of ander prijsinstrument op de logistiek in
onze regio en de transportsector in het algemeen, niet
mag worden verwaarloosd, wilde het dagelijks bestuur
van de commissie proactief inspelen op mogelijke ini-
tiatieven vanuit het beleid en werd een ontwerpstand-
punt voorbereid waarbij de focus vooral op het vracht-
21Sectorcommissies
vervoer werd gelegd. De ontwerptekst werd echter niet
besproken in de voltallige sectorcommissie en heeft
niet geleid tot de publicatie van een officieel standpunt.
Dit omdat de verschillende organisaties vertegenwoor-
digd in de sectorcommissie, konden deelnemen aan en
een inbreng doen in het maatschappelijk debat over
betalen voor infrastructuur dat door de SERV werd
georganiseerd. De standpunten en bekommernissen van
de organisaties die vanuit de sectorcommissie aan het
debat hebben deelgenomen, werden opgenomen in het
eindverslag van het maatschappelijk debat.
1.2. BijeenkomstenHet dagelijks bestuur kwam bijeen op:■ 7 april 2005
2. Sectorcommissie Hout en BouwDe sectorcommissie Hout en Bouw werd opgericht op 26
maart 1997. Deze commissie formuleert aanbevelingen
en adviezen van de bouw- en houtsector.
2.1. ActiviteitenDe werkgroep bouw heeft in 2005 het actieplan in uit-
voering van het Vlaams sectorconvenant van nabij opge-
volgd (aansturing sectorconsulenten, arbeidsmarkt-
analyse,..) en op basis van een evaluatie van de aflopende
convenantperiode de herijking en verlenging van het
convenant voorbereid. Daarnaast werd geïnvesteerd in
een samenwerking met de VDAB ondermeer voor een
sectorale screening van niet-werkende werkzoekenden.
Met de SERV werden afspraken gemaakt over de ont-
wikkeling van titels voor beroepsbekwaamheid voor de
bouwsector, met name industrieel schilder en toren-
kraanbestuurder. De werkgroep bouw begeleidt daarnaast
als deskundigengroep het onderzoek van STV-Innovatie
& Arbeid naar werkstress in de bouwsector. De werkgroep
heeft ook de bijeenkomst van het VBOC van 18 januari
2006 voorbereid.
2.2. BijeenkomstenDe sectorcommissie Hout en Bouw kwam in 2005 niet
samen, het dagelijks bestuur evenmin.
De werkgroep bouw van de sectorcommissie Hout en
Bouw kwam samen op:
■ 31 januari
■ 14 maart
■ 29 april
■ 28 juni
■ 23 augustus
■ 3 oktober
■ 21 oktober
■ 8 november
■ 10 november
■ 22 november
■ 14 december
3. Sectorcommissie Metaal- enTechnologische IndustrieDe sectorcommissie Metaalverwerking is opgericht op
29 april 1991.
In de loop van 2000-2001 heeft de sectorcommissie
een dossier voorbereid om de titulatuur en bevoegd-
heidsomschrijving te wijzigen. Dit initiatief werd geïn-
spireerd vanuit de vaststelling dat de geldende titel en
bevoegdheidsomschrijving niet langer de lading dek-
ten van de sector, zowel organisatorisch als ratione
materiae.
Dit initiatief mondde uit in een besluit van de Vlaamse
Regering van 14 december 2001 (B. S. 1 februari 2002)
waarbij de artikelen 1 en 2 van het besluit van de Vlaam-
se Regering van 19 september 1990 tot uitvoering van
artikel 7bis van het decreet van 27 juni 1985 op de
SERV, worden gewijzigd.
Sindsdien gaat de sectorcommissie door het leven onder
de benaming sectorcommissie Metaal- en Technologische
Industrie. Binnen deze commissie gebeurt het sociaal
overleg over alles wat verband houdt met volgende
domeinen: metalen en materialen, de eerste metaal-
verwerking, de ijzer- en staalproductie, de metaalpro-
ducten, de metaalbouw inclusief montageactiviteiten, de
machinebouw, de productie van defensie- en veilig-
heidsmateriaal, van elektrotechniek en elektronica, van
informatie- en communicatietechnologie, de vervaar-
diging van automobiel-, lucht- en ruimtevaartuigen als-
mede van ander transportmateriaal, de kunststofver-
werking inclusief de nieuwe materialen.
3.1. BijeenkomstenDe sectorcommissie Metaal- en Technologische Indus-
trie kwam in 2005 niet bijeen.
4. Sectorcommissie Textiel enConfectieDe sectorcommissie Textiel en Confectie werd opge-
richt op 29 april 1991. Binnen deze commissie gebeurt
het sociaal overleg over alles wat verband houdt met tex-
tiel en confectie in Vlaanderen: de bewerking of ver-
werking van textielstoffen in de diverse stadia van het
omvormings- of veredelingsproces, de productie van
textielvezels voor scheikundige procédés, het roten en
zwingelen van vlas, de confectie en maatwerk van alle
artikelen in textielstoffen en de fabricage, de confectie
of de omvorming van bestanddelen of van kledingtoe-
behoren inclusief het verven of reinigen ervan.
4.1. BijeenkomstenDe sectorcommissie Textiel en Confectie kwam in 2005
niet bijeen.
5. Sectorcommissie Welzijns- enGezondheidszorgDe sectorcommissie Welzijns- en Gezondheidszorg werd
opgericht op 21 april 1994. Binnen deze commissie
gebeurt het sociaal overleg over alles wat verband
houdt met de welzijns- en gezondheidszorg in Vlaande-
ren: onderdelen van het gezondheidsbeleid, de bijstand
aan personen, het onthaal en de integratie van inwijke-
lingen, het bejaardenbeleid en de jeugdbescherming.
5.1. BijeenkomstenDe sectorcommissie Welzijns- en Gezondheidszorg kwam
in 2005 niet bijeen.
6. Sectorcommissie ToerismeDe sectorcommissie Toerisme werd opgericht op 31
oktober 2001. Deze commissie heeft als opdracht het
sociaal overleg binnen de sector Toerisme op gang bren-
gen. De bedrijfstakken binnen dit sociaal overleg zijn erg
verscheiden: de logiesverstrekkende bedrijven, de res-
taurants en cafés, de vermaak- en recreatiebedrijven, de
kantoren die organiseren, verkopen en/of bemiddelen
(reisbureaus, touroperators,…) en het personenvervoer.
6.1. ActiviteitenIn 2005 heeft de commissie twee adviezen afgeleverd
bij de Minister van Toerisme: een advies over de koppeling
54
55
tussen toerisme en buitenlands beleid en een advies over
de toepassing van administratieve vereenvoudiging in het
toeristische beleid. Deze twee thema’s waren overigens
al belangrijke aandachtspunten in een memorandum
van de commissie van 2004.
In het advies buitenlands beleid ging de aandacht voor-
al naar een betere strategie in de buitenlandse promo-
tie van Vlaanderen als toeristische bestemming. De
commissie stelt enkele knelpunten vast in het promo-
tiebeleid en betreurt dat het uitvoerend orgaan (Toerisme
Vlaanderen) geen uitgebouwd strategisch plan volgt.
De informatie stroomt niet genoeg door naar de priva-
te sector toerisme, groepstoerisme kan prominenter
aanwezig zijn en het Vlaamse promotiebeleid bezit geen
goede positie op de verre niet-Europese markten. Het
advies somt enkele strategische en operationele aan-
dachtspunten op om deze problemen weg te werken.
Het advies administratieve vereenvoudiging rappor-
teert de bevraging bij de sectorcommissie Toerisme
over knelpunten in de regelgeving voor de toeristische
sector. De commissie stelt vast dat de meeste problemen
federaal aangepakt moeten worden. De vertegenwoor-
digers ondervinden geen moeilijkheden in de regelgeving
voor subsidieaanvragen en vergunningen voor de toe-
ristische sector.
In mei 2005 legde de Minister een nieuwe adviesvraag
voor aan de commissie, over de aanpak van het cul-
tuurtoerisme. De centrale vraag luidde: hoe kan een
wederzijdse win-win-situatie tussen de culturele sector
en de toeristische sector tot stand gebracht worden? Bin-
nen het dagelijks bestuur van de commissie is dit advies
in de loop van 2005 grondig voorbereid. Het advies
wordt uitgebracht in 2006.
Bijzondere aandacht is dit jaar uitgegaan naar het sec-
torconvenant dat de Vlaamse Regering eind 2004 met
vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur van de sec-
torcommissie heeft afgesloten. Door dit convenant kon
vanaf juli 2005 een sectorconsulent aan de slag gaan bij
de SERV. Het actieplan stelde een analyse van de wer-
king van de sectorcommissie Toerisme voorop, als eer-
ste en voornaamste taak van de sectorconsulent. Een
mondelinge bevraging van de leden van de commissie en
van externe toerismedeskundigen geeft een beeld van
de verschillende problemen en oplossingen over de wer-
king van de commissie. Zo werd de samenstelling van de
commissie onderzocht, de thema’s die er aan bod komen,
maar ook de rol van de commissie op dit ogenblik en in
de toekomst. Het rapport wordt voorgesteld in 2006.
Het sectorconvenant toerisme werd in november 2005
verlengd voor een periode van acht maanden. Zowel
het convenant als het actieplan werd aangepast naar een
meer realistisch werkprogramma, dat rekening houdt met
de specificiteit van de sector toerisme. De verlenging stelt
de sectorconsulent in staat het analyserapport over de
werking van de sectorcommissie af te werken en voor
te stellen. Anderzijds verwoordt het convenant de nood-
zaak om ook in de toeristische sector aandacht te schen-
ken aan diversiteit, levenslang leren en de afstemming
onderwijs- arbeidsmarkt. Het actieplan benadrukt de
verzameling van gegevens voor deze aspecten van
tewerkstelling in de toeristische sector.
6.2. BijeenkomstenDe commissie kwam bijeen op:
■ 11 januari
■ 24 januari
■ 3 maart
■ 24 maart
Het dagelijks bestuur vergaderde op:
■ 11 januari
■ 24 januari
■ 12 mei
■ 22 juni
■ 26 augustus
■ 12 september
■ 9 december
1. AdviescommissieIn Vlaanderen zijn er tal van ondernemingen actief in de
arbeidsbemiddeling: uitzendbureaus, wervings- en selec-
tiebureaus, outplacementbureaus, impresario’s, sport-
makelaars, … .
De privé-ondernemingen die in Vlaanderen arbeidsbe-
middelingsactiviteiten willen uitoefenen moeten hiertoe
– op grond van het decreet van 13 april 1999 – door de
bevoegde Vlaamse Minister erkend worden.
Ook in Wallonië en in Brussel is er een erkenningsrege-
ling.
Bedoeling van deze gewestelijke erkenningsregelingen
is de arbeidsbemiddelingssector doorzichtig te houden
en vooral ook controle mogelijk te maken en aldus de
rechten van de werkzoekenden/werknemers maximaal
te beschermen.
De adviescommissie adviseert de Vlaamse Minister
bevoegd voor werkgelegenheid over de erkenning of de
intrekking van de erkenning van private arbeidsbemid-
delingsbureaus.
Van bureaus die de sociale regelgeving niet naleven,
kan – indien het om ernstige en/of herhaalde overtre-
dingen gaat – op voorstel van de adviescommissie de
erkenning ingetrokken worden.
Eind 2005 waren er 862 bureaus erkend om arbeids-
bemiddelingsactiviteiten in Vlaanderen te verrichten. Heel
wat bureaus zijn erkend voor meerdere vormen van
arbeidsbemiddeling. Aan de 862 erkende bureaus wer-
den er 1.285 erkenningen toegestaan.
De bureaus worden in beginsel erkend voor onbepaalde
duur. Indien er n.a.v. het onderzoek van de erkennings-
aanvraag van een bureau in de commissie enige twijfel
bestaat rond de naleving van aspecten van de regelge-
ving, kan de commissie een erkenning van beperkte
duur voorstellen. In de praktijk gaat het hierbij altijd om
erkenningen voor één jaar. In 2005 heeft de commissie
voor vijf bureaus (waarvan vier uitzendbureaus) een
erkenning voor één jaar voorgesteld. Na verloop van
dit jaar kan – als blijkt dat de betrokken bureaus de
regelgeving correct naleven – deze erkenning voor één
jaar overgaan in een erkenning voor onbepaalde duur.
Eind 2005 beschikten 736 bureaus over een algemene
erkenning voor private arbeidsbemiddeling.
Deze erkenning is vereist om aan werving en selectie voor
gewone, vaste jobs te doen. Sinds het decreet van 13 april
1999 worden bureaus die een aanvraag doen voor een
bemiddelingsactiviteit waarvoor een aparte erkenning
vereist is, automatisch ook erkend als bureau voor pri-
vate arbeidsbemiddeling.
Eind 2005 beschikten 119 bureaus over een erkenning om
(algemene) uitzendactiviteiten in Vlaanderen te ver-
richten; waren er 101 bureaus erkend om outplacement-
activiteiten te verrichten; waren er 85 bureaus erkend om
aan arbeidsbemiddeling van betaalde sportbeoefenaars
te doen en waren er 220 bureaus erkend om schouw-
spelartiesten te bemiddelen. Verder waren er in Vlaan-
deren twaalf bureaus die een erkenning hebben voor
het verrichten van uitzendactiviteiten in de bouwsec-
tor. Uitzendactiviteiten in de bouw mogen niet gecom-
bineerd worden met uitzendactiviteiten in andere sectoren.
22Adviescommissie PrivateArbeidsbemiddeling
57
Sinds 2003 is er ook een afzonderlijke erkenning inge-
steld voor uitzendactiviteiten in de artistieke sector.
Hiervoor waren er eind 2005 twaalf bureaus erkend.
2. Activiteiten in 2005In 2005 waren er tien bijeenkomsten van de advies-
commissie. Er werden door de commissie 104 adviezen
uitgebracht.
In 2005 werden er 36 hoorzittingen gehouden met de
vertegenwoordiger(s) van bureaus, waarvan achttien
n.a.v. het indienen van een nieuwe erkenningsaanvraag.
Er werden in 2005 door de adviescommissie 97 nieuwe
erkenningsaanvragen geadviseerd. Verder waren er
zeven uitbreidingsaanvragen van bureaus die al voor
bepaalde bemiddelingsactiviteiten erkend waren en die
ook andere bemiddelingsactiviteiten willen verrichten.
Van de bureaus die in 2005 een nieuwe erkenning heb-
ben gevraagd, waren er elf die – naast de algemene
erkenning voor arbeidsbemiddeling (cf. supra) – ook uit-
zendactiviteiten willen verrichten en dertien die ook
outplacementactiviteiten willen verrichten.
Door 27 firma’s of natuurlijke personen werd een erken-
ning aangevraagd om schouwspelartiesten (zangers;
acteurs; …) te bemiddeling en vier sportmakelaars heb-
ben een erkenning gevraagd.
Er waren in 2005 twee erkenningsaanvragen voor uit-
zendactiviteiten in de bouwsector (Paritair Comité 124).
In 2005 heeft de adviescommissie de intrekking voor-
gesteld van de erkenning van twee bureaus: een uit-
zendbureau en een wervings- en selectiebureau.
Beide erkenningen werden ingetrokken door de bevoeg-
de Vlaamse Minister.
Verder werd door de adviescommissie negatief advies
uitgebracht over twee erkenningsaanvragen omdat niet
voldaan was aan de erkenningsvoorwaarden.
Alle adviezen in 2005 werden door de adviescommissie
bij eenparigheid uitgebracht. Alle adviezen werden ook
gevolgd door de bevoegde Vlaamse Minister.
In 2005 werd(en) de erkenning(en) geschrapt van 37
bureaus wegens stopzetting van de arbeidsbemidde-
lingsactiviteiten.
Erkenningsaanvragen
1. HerplaatsingsfondsHet Herplaatsingsfonds – opgericht bij decreet van 18 mei
1999 – heeft als doel outplacementbegeleiding vanuit
Vlaamse overheidsmiddelen te betalen voor werkne-
mers die werkloos geworden zijn in een onderneming of
vzw die zelf niet meer over de financiële middelen
beschikt om deze begeleiding te financieren.
Aanvankelijk was het toepassingsgebied beperkt tot
werknemers die werkloos geworden zijn door het fail-
lissement van een onderneming of van de gerechtelijke
ontbinding van een vzw wegens kennelijke staat van
onvermogen.
In 2003 werd dit toepassingsgebied uitgebreid tot de ex-
werknemers van ondernemingen waaraan een gerech-
telijk akkoord is toegestaan en de ex-werknemers van
ondernemingen in moeilijkheden. Deze laatste onder-
nemingen moeten het bewijs leveren dat ze onvoldoen-
de financiële middelen hebben om zelf de outplace-
mentbegeleiding te financieren.
De tegemoetkoming vanuit het Herplaatsingsfonds
bedraagt € 2.220,81 per ex-werknemer die begeleiding
krijgt.
Voor de moeilijkst herplaatsbare ex-werknemers kan
er een verhoogde tegemoetkoming van € 4.441,63 wor-
den toegekend. Dit laatste kan maar voor maximum
20% van de begeleide ex-werknemers van een onder-
neming of vzw. De verhoogde tegemoetkoming wordt toe-
gekend voor ex-werknemers die om- en bijscholing nodig
hebben om opnieuw aan werk te geraken.
De begeleidingscommissie van het Herplaatsingsfonds
geeft de Vlaamse Minister bevoegd voor Werkgelegen-
heid advies over de aanvragen tot tegemoetkoming
vanuit het Herplaatsingsfonds.
De begeleidingscommissie brengt advies uit over:
■ de ontvankelijkheid en gegrondheid van de aan-
vraag;
■ de bepaling van de categorieën van ex-werknemers
die bij voorrang in aanmerking komen gelet op de toe-
stand op de arbeidsmarkt;
■ het aantal ex-werknemers dat in aanmerking komt
voor een gewone of voor een verhoogde tegemoet-
koming;
■ specifiek voor ondernemingen in moeilijkheden, de
bewijsstukken die worden voorgelegd om aan te
tonen dat de onderneming zelf onvoldoende finan-
ciële middelen heeft om de outplacementbegeleiding
te financieren.
Een stuurgroep binnen de betrokken onderneming of vzw
duidt de ex-werknemers aan die – binnen de toegeken-
de enveloppe – in aanmerking komen voor de outplace-
mentbegeleiding.
De bureaus die de outplacementbegeleiding verstrekken,
rapporteren over de resultaten van deze begeleiding
bij de begeleidingscommissie.
2. Activiteiten in 2005De begeleidingscommissie heeft in 2005 56 aanvra-
gen voor tegemoetkoming geadviseerd, tegenover 72
aanvragen in 2004.
Voor alle ingediende aanvraagdossiers werd door de
begeleidingscommissie voorgesteld om de gevraagde
tegemoetkomingen (inclusief de verhoogde tegemoet-
komingen) toe te staan.
De aanvragen tot tegemoetkoming die in 2005 werden
23Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds
59
ingediend hadden betrekking op 1.713 gewone tege-
moetkomingen (2.639 in 2004) en 403 verhoogde tege-
moetkomingen (660 in 2004).
De hiernavolgende tabel geeft een overzicht – per dos-
sier – van het aantal gevraagde en door de begelei-
dingscommissie goedgekeurde tegemoetkomingen:
Aanvragen Herplaatsingsfonds
AANTAL
TEGEMOETKOMINGEN
DOSSIERFIRMANAAM totaal gewone verhoogde SECTOR
NR.
VG.HF.134 NV PROGRESSIVE SOFTWARE SER. 12 10 2 levering van softwareprogramma’s
VG.HF.135 BVBA VERVATEX 6 5 1 textielsector
VG.HF.136 BVBA SUN CLEANING 26 21 5 industriële reiniging
VG.HF.137 NV DE WIT 21 17 4 fabricage ramen en deuren
VG.HF.138 BVBA DAILY BAKERY 108 87 21 industriële bakkerij
VG.HF.140 NV STT-GENT 27 22 5 onderhoud en reparatie auto’s
VG.HF.141 NV NEW ARF SHIPPING 42 34 8 bouw en reparatie schepen
VG.HF.142 NV YSENBAARDT 11 9 2 schrijnwerk van hout of van kunststof
VG.HF.143 NV EMPIRE CARPETS 68 55 13 vervaardiging tapijt
VG.HF.144 NV DS FURNITURE 38 31 7 vervaardiging meubelen
VG.HF.145 NV SALYP 5 4 1 vervaardiging machines
VG.HF.146 BVBA MADEB 6 5 1 superette
VG.HF.139 GROEP CALL CENTER 138 111 27 call center
VG.HF.147 GROEP NICOLAI 18 15 3 boomkwekerijen
VG.HF.148 BVBA ALWEBO 12 10 2 bouw
VG.HF.149 NV D.F.B. 24 20 4 verv. kantoor-, winkel- en ateliermeubelen
VG.HF.150 NV PARAPHANE PLUS 83 67 16 verv. golfkarton en verpakkingsmateriaal
VG.HF.151 NV CLAES TRADIGITAL PHOTOLAB 10 8 2 fotografische activiteiten
VG.HF.152 NV RENEW 26 21 5 textielsector
VG.HF.154 BVBA ELECTRO MARINE 23 19 4 metaalsector
VG.HF.155 BVBA RIMOTRANS 3 3 - wegenbouw
VG.HF.156 NV VDM LASER OPTICS 3 3 - reinigen optische spiegels
VG.HF.157 GROEP DIMACO KNITTING textielsector
VG.HF.158 BVBA GELITEX 24 20 4 textielsector
VG.HF.159 NV T.P.A.I. 31 25 6 metaalsector
VG.HF.160 NV GLOBEGROUNDS BRUSSELS 142 114 28 ondersteunende activiteiten luchtvaart
VG.HF.161 NV BELGIUMEXEL 45 36 9 logistieke ondersteuning luchtvaart
VG.HF.162 BVBA ARDUCO 64 52 12 installatie elektrische bedrading
VG.HF.163 BVBA DAELEMANS TRANSPORT 9 8 1 goederenvervoer over de weg
VG.HF.164 BVBA ETS. A. CANTENS 11 9 2 textielsector
VG.HF.165 NV DRN INFRA 176 61 15 bouwsector
VG.HF.166 NV TURPA 7 6 1 vervaardiging van papier en karton
VG.HF.167 vzw JOB & CO CBW 2 2 - beroepsopleiding
VG.HF.168 BVBA VANDAELE 1 1 - verf – vernis – drukinkt
VG.HF.169 NV DRUKKERIJ VAN IN 31 25 6 drukkerij
VG.HF.170 NV ATRAMEF 70 56 14 expeditiekantoor
VG.HF.171 BVBA RENOVE 6 5 1 vervaardiging machines
VG.HF.172 NV HEBROS 62 50 12 vervaardiging onderdelen motor
VG.HF.173 NV WELLS & MOMMAERTS 42 34 8 groothandel voeding
VG.HF.174 NV UNALIT 68 53 13 houtsector
VG.HF.175 BVBA ELIAERTS CONSTRUCTIEW. 11 9 2 wegenbouw
VG.HF.176 NV BRUNO MAES 25 20 5 voeding
Uit het feit dat in 2005 voor 2.116 ex-werknemers een
tegemoetkoming van het Herplaatsingsfonds werd
gevraagd, mag niet afgeleid worden dat dit aantal ex-
werknemers inderdaad ook een outplacementbegeleiding
heeft gevolgd. In de praktijk volgt altijd maar een gedeel-
te van de ex-werknemers waarvoor een tegemoetkoming
wordt gevraagd, de outplacementbegeleiding. Uiteraard
betaalt het Herplaatsingsfonds de tegemoetkoming
maar voor de ex-werknemers die de begeleiding vol-
gen.
Alle adviezen van de begeleidingscommissie werden
door de bevoegde Vlaamse Minister gevolgd.
In 2004 werd vastgesteld dat ondanks de uitbreiding van
het toepassingsgebied tot de ex-werknemers van onder-
nemingen waaraan een gerechtelijk akkoord is toegestaan
en van ondernemingen in moeilijkheden, er van de 72 aan-
vragen tot tegemoetkoming maar drie uitgingen van
ondernemingen in moeilijkheden en één van een onder-
neming waaraan een gerechtelijk akkoord werd toege-
staan.
Alle overige aanvragen gingen uit van ondernemingen
in faling.
Ook in 2005 ging het merendeel van de aanvragen uit
van gefailleerde ondernemingen. Slechts vier aanvragen
gingen uit van ondernemingen in moeilijkheden
(nv Turpa; nv Breigoedfabrieken Lucien De Poortere;
nv Sturzo en vzw Job & CO CBW) en één van een onder-
neming waaraan een gerechtelijk akkoord werd toege-
staan (groep Nicolai).
60Aanvragen Herplaatsingsfonds
VG.HF.177 NV BALBRO 16 13 3 textielsector
VG.HF.178 NV INALFA 353 283 70 metaalsector
VG.HF.179 BVBA EVIRO 10 8 2 verpakkingsbedrijven
VG.HF.180 NV BREIGOEDFABRIEKEN
LUCIEN DE POORTERE 59 48 11 textielsector
VG.HF.181 NV GEREEDSCHAPSMAKERIJ
OVERPELT 64 52 12 vervaardiging van gereedschap
VG.HF.182 NV HEBBELYNCK & CO 21 17 4 vervaardiging onderdelen motor
VG.HF.183 NV SEMCOM 6 5 1 verhuur niet-residentiële gebouwen
VG.HF.184 NV FONTEYN WOUTERS 32 26 6 groothandel kranten, boeken, tijdschriften
VG.HF.185 BVBA ELIAERTS 9 8 1 wegenbouw
VG.HF.186 NV CHARLES DELVOYE 35 28 7 textielsector
VG.HF.187 NV STURZO 13 11 2 vervaardiging van meubels
VG.HF.188 BVBA AGFAPHOTO BELGIUM 20 16 4 groothandel in fotografische apparaten
VG.HF.189 BVBA DIS 20 16 4 goederenvervoer over de weg
VG.HF.190 NSC CONCEPT GROEP 12 10 2 elektrische installatie
2.116 1.713 403
De commissie Diversiteit, bestaande uit de SERV-part-
ners en vertegenwoordigers van de kansengroep alloch-
tonen en de kansengroep personen met arbeidshandicap,
heeft als opdracht om het beleid te adviseren over de
evenredige arbeidsdeelname van kansengroepen en
diversiteit. De commissie Diversiteit bestaat uit twee
werkgroepen (personen met een arbeidshandicap en
allochtonen), een dagelijks bestuur en een commissie
Diversiteit. De werking van de commissie Diversiteit
vindt onder meer haar basis in de twee Gemeenschap-
pelijke platformteksten over evenredige arbeidsdeel-
name en diversiteit, namelijk die voor allochtonen (3
december 2002) en die voor personen met een arbeids-
handicap (2 december 2003).
1. Adviezen De commissie Diversiteit werd op 25 april 2005 door de
Vlaamse Minister van Werk gevraagd een evaluatie te
maken voor het jaar 2004 van beide Gemeenschap-
pelijke platformteksten voor evenredige arbeidsdeelname
en diversiteit. Hiermee wordt verder gebouwd op de
werkzaamheden van 2004. Bij het opstellen van de eva-
luaties van beide platformteksten werd gestreefd naar
meer uniformiteit. Beide evaluaties bevatten nu een
beschrijvend gedeelte, een evaluatief gedeelte met aan-
bevelingen en tenslotte een actieplan met heel concre-
te actiepunten. Op 15 juli 2005 ontving de Vlaamse
Minister van Werk de evaluatie van de Gemeenschap-
pelijke platformtekst van 2 december 2003 voor per-
sonen met een arbeidshandicap. De evaluatie van de
Gemeenschappelijke platformtekst van 3 december
2002 voor allochtonen werd op 3 oktober 2005 aan de
Minister overgemaakt.
De Vlaamse Minister van Bestuurszaken vroeg op
7 november 2005 een advies over het Gelijke kansen
en diversiteitplan 2006. Naar een evenredige verte-
genwoordiging van kansengroepen in de Vlaamse over-
heid. De commissie Diversiteit en de SERV formuleer-
de op 12 december 2005 een gezamenlijk advies. Dit gaat
onder meer dieper in op de implementatie van het uit-
voeringsbesluit van 24 december 2004. De commissie
Diversiteit en de SERV vragen een globaal streefcijfer
per kansengroep, een groeipad om dat te realiseren en
een nulmeting. Verder gaat het advies dieper in op het
raamstatuut, de instroom van kansengroepen (startba-
nen, stageplaatsen) en de campagne over de beeldvor-
ming. Specifiek voor de kansengroep allochtonen ijvert
het advies voor de aanpak van de nationaliteitsvoor-
waarde, het integreren van de Erkenning van Verworven
Competenties en het afstemmen van de taalvereiste
aan de functie. Voor personen met een arbeidshandicap
worden de invoering van een rendementssubsidie, het
voorzien van loopbaanbegeleiding en het ontwikkelen van
redelijke aanpassingen in testsituaties bepleit.
Op 12 december formuleerde de commissie Diversiteit,
op vraag van de Vlaamse emancipatieambtenaar, een
advies over het charter (en aanvullende handleiding)
Redelijke aanpassingen bij werving en selectie voor
personen met een arbeidshandicap . De commissie
Diversiteit juicht in het advies het initiatief om een stap
voorwaarts te zetten toe. Indien het charter slaagt in zijn
opzet zal dit een positieve invloed hebben op de instroom-
kansen van personen met een arbeidshandicap. Bij de
inhoud van het charter heeft de commissie Diversiteit
geen principiële bezwaren maar zij is wel van mening dat
24Commissie Diversiteit
het ondertekenen van het charter toekomt aan de indi-
viduele partners.
2. Insteken Over de Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005 ontving
de commissie Diversiteit op 17 januari 2005 een vraag
tot insteek van de Vlaamse Minister van Werk. De insteek
werd aan de Minister bezorgd op 9 februari 2005. Van-
uit de sociale partners werd gelijktijdig een begelei-
dende nota overgemaakt aan de VESOC-werkgroep met
enkele hangende dossiers binnen het ruimere diversi-
teitsbeleid. De Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005
resulteerde in een Besluit van de Vlaamse Regering van
3 juni 2005.
Vanuit de Vlaamse Minister van Werk werd de leden
van de werkgroepen van de commissie Diversiteit een
insteek gevraagd over de communicatie naar de kan-
sengroepen bij de opleidingscheques voor werknemers.
Het beleid hoopt het bereik van werknemers uit kan-
sengroepen te vergroten en wenste dan ook dat de
leden van de werkgroepen zouden aangeven hoe de
communicatie naar werknemers uit deze kansengroepen
kan verbeteren. Op 25 april 2005 ontving het kabinet van
de Minister deze insteek.
Voor het SERV-advies over de nieuwe beheersovereen-
komst van de VRT, werd voor het luik diversiteit een
insteek gevraagd aan de leden van de werkgroepen van
de commissie Diversiteit. Zowel vanuit vertegenwoor-
digers van personen met een arbeidshandicap als van-
uit vertegenwoordigers van de allochtone gemeen-
schappen werd aangegeven welke klemtonen ze hier
wensen te leggen. Deze inbreng werd geïntegreerd in het
SERV-advies van 20 juni 2005.
3. AanbevelingenMobiliteit en toegankelijkheid als barrière enactiviteitsval voor de tewerkstelling vanpersonen met een arbeidshandicap (9 februari2005)De commissie Diversiteit analyseert in deze aanbeveling
de mobiliteitsproblemen die personen met een arbeids-
handicap bij tewerkstelling ondervinden. Aansluitend
formuleert de commissie Diversiteit zeven aanbevelin-
gen om het woon-werkverkeer van personen met een
mobiliteitsbeperking te vergemakkelijken.
Operationalisering van het concept personenmet een arbeidshandicap (18 juli 2005)In de gemeenschappelijke platformtekst Evenredige
arbeidsdeelname en diversiteit 2010 van 2 december
2003 staat het concept personen met een arbeidshan-
dicap centraal. De commissie Diversiteit komt in deze aan-
beveling tot een operationalisering van het concept en
dit voor zowel het micro-, het meso- als het macroniveau.
Met de overheveling van bevoegdheden naar het beleids-
domein werk en sociale economie kwam deze aanbeve-
ling tot stand in een veranderende omgeving. Ze gaat dan
ook dieper in op de vraag waaraan de toekomstige toe-
kenning van ondersteuning voor werk dient te voldoen.
4. JaarprogrammaOp 29 september 2005 keurde het dagelijks bestuur van
de commissie Diversiteit het programma voor septem-
ber 2005 – juni 2006 goed. Hierbij weerhield het dage-
lijks bestuur volgende mogelijke onderwerpen voor een
aanbeveling: loonkostensubsidies voor personen met
een arbeidshandicap, de rol en mogelijkheden van de sec-
tor aangepaste tewerkstelling, de ondersteuning van
werkenden personen met een arbeidshandicap, de
arbeidsmarktpositie van hooggeschoolde allochtonen en
de meerwaarde van instroombevorderende maatregelen
voor allochtonen.
Daarnaast selecteerde het dagelijks bestuur ook enke-
le thema’s voor een bespreking in de werkgroepen: eva-
luatie van de commissie Diversiteit en de bijhorende
werkgroepen, activiteitsvallen voor personen met een
arbeidshandicap, mobiliteit, interactie allochtonen -
autochtonen op de werkvloer, taalverwerving, registra-
tie voor de diversiteitsplannen, werking van de structurele
projecten en de projecten van de eigen organisaties, de
diversiteitstoets en EVC.
Tenslotte stemde het dagelijks bestuur ook in met de
organisatie van een gesprek met het centrum voor
Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding en een
gesprek over de invoering van streefcijfers met de social
profit, De Lijn en de VDAB.
5. Andere activiteitenNaast het formuleren van adviezen en aanbeveling
behoort ook het uitwisselen van standpunten en het
stimuleren van de onderlinge discussie, zonder onmid-
dellijk te moeten komen tot een consensus, tot de
opdrachten van de commissie Diversiteit. Dit gebeurt op
een impliciete manier tijdens de samenkomsten van de
werkgroepen. Met het organiseren van de discussiena-
middag tewerkstellingsmaatregelen voor kansengroe-
pen op 23 maart 2005, werd deze opdracht voor een eer-
ste maal expliciet vorm gegeven. Vertrekkende van twee
inleidingen, één met als focus het VIONA-onderzoek
naar de diversiteitsplannen en één waarin een over-
62Opleidingscheques ■ VRT ■ Mobiliteit ■ Arbeidshandicap ■ Kansengroepen
63
zicht van mogelijke maatregelen werd gegeven, wissel-
den de deelnemers pro en contra’s uit over de diverse
maatregelen.
Op vraag van de nieuwe opdrachthouder Emancipatie-
zaken vond op 17 mei 2005 een overleg plaats tussen
haar en de leden van de werkgroepen van de commis-
sie Diversiteit. Mevr. Pelssers hield er aan, bij het begin
van haar opdracht, haar ideeën over de rol en de opdracht
van de dienst Emancipatiezaken te toetsen bij relevan-
te actoren in het veld.
6. Samenkomst commissieDiversiteitDe commissie Diversiteit bestaat uit de leden van de
SERV-raad en uit de door de minister aangeduide ver-
tegenwoordigers van de kansengroep allochtonen en
kansengroep personen met een arbeidshandicap. Op 16
november 2005 kwam de commissie Diversiteit samen
in aanwezigheid van Vlaams minister van Werk Van-
denbroucke. Op deze samenkomst schetste de Minister
de eerste contouren van wat begin 2006 werd goedge-
keurd als het Samen voor meer banen plan.
Op vrijdag 25 november 2005 werd de Vlaamse Lucht-
havencommissie plechtig geïnstalleerd in aanwezigheid
van de minister-president Yves Leterme en ministers Kris
Peeters en Fientje Moerman.
De Vlaamse Luchthavencommissie is in de schoot van
de SERV opgericht, maar kent een eigen werking. Deze
commissie is het platform voor structureel overleg over
het Vlaamse luchthavenbeleid. Tot de missie en opdrach-
ten van de commissie behoren het bijdragen tot de
voorbereiding van het luchthavenbeleid in Vlaanderen
vanuit een sociaal-economische invalshoek, die rekening
houdt met de draagkracht van de omliggende regio en
de principes van duurzame ontwikkeling. De commissie
zal via studie en eigen onderzoek de ontwikkeling van
de luchthaven van Zaventem en van de regionale Vlaam-
se luchthavens - Oostende, Antwerpen-Deurne en Kort-
rijk-Wevelgem - als logistieke poorten voor Vlaanderen
stimuleren. De Vlaamse Luchthavencommissie verleent
ook advies en aanbevelingen op vraag van de Vlaamse
Regering of op eigen initiatief.
Op de installatievergadering benadrukte de voorzitter van
de SERV het toegenomen belang van de poorten van
Vlaanderen: de havens en de luchthavens in een mon-
diale wereldwijde economie. De voorzitter van de SERV
beklemtoonde de rol van de Vlaamse Luchthavencom-
missie in een coherent beleid rond de luchthaven van
Zaventem en de regionale luchthavens.
De minister-president noemde de oprichting van de
Vlaamse Luchthavencommissie een nieuwe structure-
le stap in de uitvoering van het START-actieplan (STra-
tegisch Actieplan voor de Reconversie en Tewerkstelling
luchthaven Zaventem). Hij beklemtoonde verder de
noodzaak van een stabiel en rechtszeker kader voor de
luchthavenactiviteiten en het belang van een samen-
werkingsakkoord hierover tussen de bevoegde overhe-
den.
Vlaams minister Kris Peeters schetste vier doelstellin-
gen. Een eerste doelstelling is de vrijwaring van de
bereikbaarheid van de luchthaven, zowel landzijdig als
luchtzijdig. Ten tweede beklemtoonde hij de nood aan een
verzekerde beveiliging van de luchthavens in overeen-
stemming met vooral de Europese verordeningen. Een
derde doelstelling ligt bij een verbetering van de aan-
vaarding door de omgeving van de luchthavenactivitei-
ten. Een vierde doelstelling is de realisatie van de aan-
sluitende economische ontwikkeling. Hij verwacht dat de
Vlaamse Luchthavencommissie mee de bouwstenen zal
aanreiken om deze doelstellingen te realiseren.
Vlaams minister Fientje Moerman stelde dat sinds 1999
het dossier luchthavens te veel in een negatief per-
spectief terecht is gekomen. Het verhaal van een lucht-
haven is breder dan hinder en overlast. Het is ook een
verhaal van werkgelegenheid, bedrijfsontwikkeling,
infrastructuur, mobiliteit en een visie op de toekomst van
mensen en bedrijven in een luchthavenregio. Binnen
deze context verwacht Vlaams minister Fientje Moerman
dat de Vlaamse Luchthavencommissie expertise aan-
draagt ter versterking van de kwaliteit van het Vlaam-
se luchthavenbeleid.
25VlaamseLuchthavencommissie
65
Deel 2
STV-Innovatie &Arbeid
STV-Innovatie & Arbeid is de enige paritair beheerde
onderzoeksinstelling in Vlaanderen. Opgericht eind 1983
en operationeel sinds 1984 is STV-Innovatie & Arbeid uit-
gegroeid tot hét kenniscentrum voor de Vlaamse socia-
le partners voor de samenhang tussen technologische
innovatie, organisatorische innovatie en nieuwe vor-
men van inzet van arbeid in alle aspecten.
Alle projecten die STV-Innovatie & Arbeid uitvoert bren-
gen de sociale partners zelf aan. Een paritair samen-
gestelde deskundigengroep begeleidt elk project. Het
valoriseren van de projectresultaten is erg belangrijk.
STV-Innovatie & Arbeid doet geen onderzoek omwille van
het onderzoek. Met de projectresultaten willen we een
bijdrage leveren tot het overleg tussen de Vlaamse
sociale partners op alle niveaus en tot het weten-
schappelijk onderbouwen van SERV-adviezen en aan-
bevelingen.
Ook internationaal wordt het werk van STV-Innovatie &
Arbeid naar waarde geschat, onder andere binnen het
forum van het UKWON-netwerk (United Kingdom Work
Organisation Network) waarin expertise over organisa-
torische innovatie in de EU wordt uitgewisseld.
De ruggengraat van de projectprogrammatie zijn twee
grootschalige onderzoeken die driejaarlijks worden her-
haald. Ze leveren een schat aan data op die op zichzelf
een boeiend inzicht geven in de Vlaamse economie,
maar die ook als achtergrondinformatie worden gebruikt
voor andere eenmalige projecten.
Het eerste van deze terugkerende projecten is de Tech-
nologie-Organisatie-Arbeid (TOA) screening. Deze tele-
fonische enquête bij een representatief staal van bedrij-
ven uit alle sectoren in Vlaanderen schetst de mate
waarin nieuwe managementconcepten of nieuwe vormen
van organisatie en innovatie gekend zijn en worden toe-
gepast. De TOA-screening loopt in 2007 voor de vierde
keer (vorige edities in 1998, 2001 en 2004).
Het tweede terugkerende project is de grootschalige
schriftelijke bevraging van een steekproef van 20.000
werkende Vlamingen. De resultaten geven een accu-
raat beeld van het welzijn op het werk en dienen voor het
samenstellen van de Werkbaarheidsmonitor (WBM).
Deze monitor past in die doelstelling van het Pact van
Vilvoorde die zowel naar een hogere werkzaamheidsgraad
als naar een hogere werkbaarheid streeft. De eerste
meting gebeurde in 2004, de volgende is gepland voor
2007.
Onderstaande figuur geeft een overzicht van de pro-
jectuitvoering in 2005.
1Inleiding
69
Onderzoeksas TOA
TOA-screening 2004
TOA-screening micro-ondernemingen
Technologieverkenningen
Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische
innovatie (lessen uit het buitenland)
Onderzoeksas Werkbaar Werk
Beheer WBM-databank Loontrekkenden
Haalbaarheidsstudie WBM Zelfstandigen
Welzijn op het werk in de Bouwsector
Werkbaar werk in de Textielverzorging
Werkplekleren in de Textielsector
Opleidingsbehoeften in de Voedingssector
Figuur 1 overzicht van de projectuitvoering 2005
Figuur 2 geeft een overzicht van de verschillende
valorisatie-initiatieven
Figuur 2 overzicht van projectvalorisatie 2005
Dit jaarverslag 2005 gaat op elk van de projecten die-
per in en schetst de vormingsinitiatieven meer in detail.
Technologie Organisatie Arbeid ■ Werkbaar Werk
Type valorisatie
Publicaties
Vormingsactiviteiten
Vormingstools
Uitvoering in 2005
7 informatiedossiers
4 brochures
4 STV-Berichten
8 elektronische nieuwsbrieven Focus (vanaf november
2005: twee thema’s per mail)
Diverse artikels
110 optredens
Checklist Keeping up Competence (herwerkte, aan het
onderwijs aangepaste versie)
Deelname aan 2 ESF-projecten i.v.m. het ontwikkelen
van tools voor werkplekleren
1. TOA-screening Vlaamseeconomie (organisaties metminimaal tien werknemers)1.1. Waarover gaat het project?Om de drie jaar houdt STV-Innovatie & Arbeid de Tech-
nologie, Organisatie & Arbeid (TOA)-screening over de
toepassing van nieuwe bedrijfs- en organisatieconcep-
ten. De pragmatische aanpak staat garant voor duide-
lijk interpreteerbare cijfers en een hoge respons. Samen
met de driejaarlijkse herhaling is dit onderzoek een
uniek instrument om de verschuivingen in de Vlaamse
economie in kaart te brengen.
1.2. Projectaanpak Dit project is volledig gebaseerd op een telefonische
enquête bij personeelsverantwoordelijken uit een repre-
sentatief staal van de Vlaamse economie met inbegrip
van de non-profit en de overheid. Er werden 1.646 vol-
ledige vragenlijsten geregistreerd, dit is een respons
van 59%. In 2007 wordt de vierde editie uitgevoerd,
waarbij dan ook de micro-ondernemingen (minder dan
tien werknemers) worden opgenomen.
1.3. Belangrijkste resultatenTrendsDit zijn de belangrijkste trends in de periode 2001 -
2004:
� Toenemende informatisering: de e-commerce kent een
toenemende toepassing; ook het werken met beeld-
scherm of computer wordt alsmaar belangrijker;
� Meer aandacht voor competenties;
� Stilstand in de product- of dienstinnovatie: het gemid-
delde percentage van de omzet dat gerealiseerd
wordt op basis van nieuwe of verbeterde producten
neemt niet toe;
� Er zit weinig beweging in de toepassing van teamwerk.
Het streven naar een vlakkere hiërarchie door het
delegeren van verantwoordelijkheden of het ver-
minderen van het aantal leidinggevenden is stilge-
vallen;
� Geen verdere uitbesteding: voor de bestudeerde
activiteiten die uitbesteed kunnen worden is er ofwel
een terugloop ofwel een status-quo van het effectief
uitbesteden.
Nieuwe gegevensEr zijn nieuwe gegevens beschikbaar over de motieven
die organisaties en ondernemingen drijven bij het door-
voeren van organisatieveranderingen en over de hin-
dernissen die ze ervaren bij het implementeren ervan.
Organisatieverandering wordt in de eerste plaats gedre-
ven door een streven naar meer kwaliteit. Vaak spelen
ook personeelsgebonden motieven zoals het beter benut-
ten van competenties van de medewerkers.
Wettelijke beperkingen en moeilijkheden met informa-
tica of techniek zijn de meest voorkomende hindernis-
sen, op het tweede plan staan de moeilijkheden met de
planning en weerstand bij het uitvoerend personeel.
Indicatoren voor het Pact van VilvoordeOp basis van de gegevens van de TOA-screening zijn indi-
catoren berekend voor de opvolging van twee aspecten
van doelstelling 9 van het Pact van Vilvoorde. Deze
doelstelling beoogt zowel een toename van product- of
dienstinnovatie als van het competentiegericht onder-
nemen.
2Onderzoeksas Technologie–Organisatie–Arbeid
71
Product- of dienstinnovatie
De sociale partners en de Vlaamse Regering hebben in
het Pact van Vilvoorde een toename van de product- of
dienstinnovatie als een belangrijke doelstelling gefor-
muleerd. Meer bepaald willen ze dat 25% van de tota-
le omzet van de Vlaamse economie ontstaat uit nieuwe
of verbeterde producten. Het gemiddelde percentage van
de omzet dat in het voorbije jaar gerealiseerd is op
basis van nieuwe of verbeterde producten was 17,9% in
2001 en 18,6% in 2004. Dat kleine verschil is statistisch
niet significant.
Indicator voor competentiegerichte ondernemingen
(ICO)
Aan STV-Innovatie & Arbeid werd de opdracht gege-
ven een indicator uit te werken voor het opvolgen van
vernieuwende vormen van arbeidsorganisatie en per-
soneelsbeleid gericht op de ontwikkeling en benutting
van competenties. Dat is de Indicator voor Competen-
tiegerichte Ondernemingen (ICO) geworden.
De ICO is samengesteld uit dertien criteria. Het cijfer dat
de ICO weergeeft is het percentage ondernemingen dat
op minstens de helft van de criteria scoort (dus 7 op 10).
Het aantal ondernemingen met minstens tien werkne-
mers dat aan dit criterium voldoet bedroeg in 2001
42,4%, in 2004 50,6%. Er is dus voor de periode 2001-
2004 een duidelijke toename te zien in het competen-
tiegericht ondernemen.
1.4. ValorisatieEr zijn over dit onderzoek twee informatiedossiers gepu-
bliceerd:
Delagrange, H. (2005). TOA 3 Deelanalyses Volume 1:
Competentiegerichte ondernemingen, Product- of dien-
stinnovatie en Motieven en hindernissen bij organisa-
tieveranderingen. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid,
149 p.
Delagrange, H. (2005). TOA 3 Trendrapport 2001 –
2004. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 43 p.
Delagrange, H. (2006). Nieuwe vormen van werkorga-
nisatie. Trends 2001-2004. Brussel: SERV/STV-Inno-
vatie & Arbeid, 24p.
STV-Innovatie & Arbeid gebruikt de gegevens in tal van
andere onderzoeken en vormingssituaties.
ContactpersoonHendrik Delagrange, 02.20.90.16, [email protected]
2. TOA-screening Vlaamseeconomie Micro-ondernemingen(organisaties met één totmaximaal negen werknemers)
2.1. Waarover gaat het project?In dit project brengt STV-Innovatie & Arbeid voor het
eerst de aanpak van technologie, organisatie en perso-
neel in micro-ondernemingen in kaart. Ruim 80% van de
werkgevers in Vlaanderen zijn micro-ondernemingen of
bedrijven met één tot negen werknemers. Onze regio telt
ongeveer 120.000 micro-ondernemingen en deze bedrij-
ven staan in voor 325.000 jobs.
Het onderzoek stelt vast dat ondernemers bij de uitbouw
van hun bedrijf gebruik maken van nieuwe manage-
mentinstrumenten. Bedrijfsleiders die verder willen
groeien hebben een sterke behoefte aan organisatie-
verandering en innovatie.
Een van de doelstellingen van het project is het profiel
van de micro-ondernemingen vergelijken met dat van de
grotere bedrijven (= of > 10 werknemers). Deze vergelijking
plaatst de invoering van managementpraktijken in micro-
ondernemingen in perspectief.
2.2. ProjectaanpakIn 2004 werkten een representatief staal van onder-
nemers uit bedrijven met één tot negen werknemers mee
aan een meting voor kleinere KMO-werkgevers, de zgn.
micro-ondernemingen. De telefonische enquête behaal-
de een antwoordpercentage van ruim 64% of 510 respon-
denten. Dit onderzoek past in het TOA-onderzoek van
STV-Innovatie & Arbeid. De SERV volgt hiermee de
belangrijkste ontwikkelingen voor management en per-
soneelsbeleid in bedrijven en instellingen cijfermatig
op. In 2005 werden analyses rond o.a. organisatie-
structuur, innovatie en personeelsbeleid afgerond. Ook
was een vergelijking mogelijk met de gegevens van de
TOA-enquête over 2004 voor grotere organisaties.
Technologie Organisatie Arbeid ■ Competenties ■ Micro-ondernemingen
2.3. Belangrijkste resultatenWe focussen hier op de mate waarin micro-onderne-
mingen verschillen van grotere bedrijven.
De vergelijking van de micro-ondernemingen op de voor-
naamste TOA-indicatoren met de grotere bedrijven beves-
tigt het bestaan van een aanzienlijk grootte-effect. Over
het algemeen mag men stellen dat micro-ondernemingen
verschillende nieuwe zaken voor de technologie, de werk-
organisatie en het personeelsbeleid minder vaak toe-
passen, maar er ook minder goed van op de hoogte zijn.
Dit wordt geïllustreerd voor functioneringsgesprekken en
de vernieuwing van producten en diensten.
Functioneringsgesprekken in klein en groot.
In bijna de helft van de micro-ondernemingen vinden er
regelmatig functionerings- of evaluatiegesprekken plaats,
zo leert ons tabel 1. Deze vorm van systematische feed-
back tussen managers en medewerkers over de taak-
uitoefening kent duidelijk al een veel ruimere verspreiding
in groei KMO’s (10-49 WN), waar in zeven op tien bedrij-
ven dergelijke gesprekken worden georganiseerd. In mid-
delgrote bedrijven ligt het aandeel toepassers op 82%.
Functioneringsgesprekken worden quasi algemeen toe-
gepast in heel grote bedrijven (200+ WN = 93%).
TTaabbeell 11
WWoorrddeenn eerr ffuunnccttiioonneerriinnggss-- eenn//ooff eevvaalluuaattiieeggeesspprreekkkkeenn
ggeehhoouuddeenn??
1-9 WN 10-49 WN 50-199 WN 200 + WN
Ja 47% 71% 82% 93%
Neen 53% 29% 18% 7%
100% 100% 100% 100%
Dat functionerings- en evaluatiegesprekken minder
voorkomen in micro-ondernemingen hoeft niet te ver-
bazen. In kleine arbeidsorganisaties kan de communicatie
en de feedback tussen de ondernemer en de medewer-
kers vaak direct plaatsvinden. Toch ziet bijna de helft van
de bedrijfsleiders een meerwaarde in systematische
gesprekken met het personeel.
Innovatie in klein en groot
Volgens de figuur kent slechts 11% van micro-onderne-
mingen een sterke mate van vernieuwing van de pro-
ducten of diensten. Sterk innovatieve bedrijven reali-
seerden meer dan een kwart van hun omzet via nieuwe
producten of diensten. Het aantal sterk innovatieve
bedrijven ligt voor de grotere ondernemingen ongeveer
drie maal zo hoog. Er zijn maar beperkte verschillen tus-
sen groei-KMO’s, middelgrote – en grote bedrijven.
Micro-ondernemingen lijken dus sterk achterop te hin-
ken voor innovatie. Wellicht werken kleine bedrijven in
marktniches waar zij minder nood ervaren aan snelle ver-
nieuwing. Niettemin betekent dit dat micro-onderne-
mingen ondanks hun dynamiek, een kwetsbaar segment
vormen in het economische weefsel.
Figuur 3 Vernieuwing van producten en diensten
2.4. Valorisatie van het project De uitgebreide onderzoeksresultaten zijn opgenomen in
twee informatiedossiers:
De Hondt P., Roelandt P. (2004). Organisatievernieuwing
in Vlaamse micro-ondernemingen. Resultaten van de
TOA-survey bij KMO-werkgevers met minder dan tien
werknemers. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid.
Informatiedossier, 177p.
De Hondt P., Roelandt P. (2005). Organisatievernieuwing
in Vlaamse micro-ondernemingen. Statistische oefe-
ningen over organisatiestructuur, productinnovatie,
organisatieverandering, opleiding, HRM en IKZ Brussel:
SERV/STV-Innovatie & Arbeid. Informatiedossier, 109p.
Een brochure vat de voornaamste vaststellingen samen:
De Hondt P., Roelandt P. (2005). Micro-ondernemingen
in Vlaanderen. Ondernemerschap en organisatiever-
nieuwing. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid. Bro-
chure, 28p.
72Technologie Organisatie Arbeid ■ Micro-ondernemingen
11% 29% 26% 32% 0%
25%
50%
75%
100%
1-9 WN 10-49 WN 50-199 WN 200+ WN
geen
beperkt
sterk (>25% omzet)
73
ContactpersonenPaul De Hondt, 02.209.01.62, [email protected] Roelandt, 02.209.01.76, [email protected]
3. Overheidsbeleid ter stimuleringvan organisatorische innovatie bijbedrijven: lessen uit hetbuitenland3.1. Waarover gaat het project?Almaar vaker vallen de termen breed innovatiebeleid,
innovatiebeleid van de derde generatie, horizontaal
innovatiebeleid. In essentie gaat het telkens om het
centraal stellen van innovatie als motor van onze eco-
nomie. Men hanteert hier expliciet een ruim begrip van
innovatie, naast technologische innovatie zijn andere vor-
men van innovatie, zoals het vernieuwen van arbeids-
organisatie, van cruciaal belang. Ter voorbereiding van
het debat hierover tussen de sociale partners en de
overheid, onderzocht STV-Innovatie & Arbeid hoe over-
heden organisatorische innovatie kunnen en proberen aan
te moedigen. De focus lag dus op concrete, recente
overheidsprogramma’s in het buitenland waarin het sti-
muleren van organisatorische innovatie in het bedrijfs-
leven ofwel centraal staat, ofwel een belangrijke plaats
krijgt. Het opzet was om vanuit deze buitenlandse voor-
beelden lessen te trekken voor Vlaanderen.
3.2. ProjectaanpakDit onderzoeksproject bestond uit een uitgebreide lite-
ratuurstudie over deze problematiek en het opzoeken van
buitenlandse voorbeelden van een overheidsbeleid waar-
in het stimuleren van organisatorische innovatie in
ondernemingen ofwel centraal staat ofwel een belang-
rijke doelstelling is. Een dertigtal programma’s worden
gescreend en besproken naar hun opzet, omvang, orga-
nisatie, partnerships en resultaten.
3.3. Belangrijkste resultatenEr werden tien algemene succesfactoren afgeleid uit
de buitenlandse ervaringen. Die succesfactoren zijn
samen te vatten in: een brede visie, een geëngageerde
aanpak en maatwerk.
Een brede visie
Het blijkt bij het stimuleren van organisatie-innovatie erg
belangrijk expliciet te vertrekken vanuit een brede visie
op innovatie. Dit houdt in dat men het innovatieproces
ziet als een samengaan tussen technologische proces-
en productinnovatie en innovatie voor bedrijfsvoering en
organisatie.
Ook wordt de aandacht voor organisatie-innovatie dik-
wijls ingebed in programma’s met een brede maat-
schappelijke thematiek (bijv. vergrijzing, duurzame ont-
wikkeling, welzijn, … ). Hierdoor kan iedereen er zich in
herkennen of er ten minste de relevantie van inzien.
Dergelijke overheidsprogramma’s krijgen best een lan-
getermijnperspectief. Tussentijdse evaluaties en bijstu-
ringen zijn dan mogelijk en noodzakelijk. Zo kan men ook
kennis cumuleren, zowel binnen de overheid als op pro-
jectniveau. Deze capacity building lijkt immers een
essentieel element van succes.
Een geëngageerde aanpak
De betrokkenheid van alle actoren (overheid, sociale
partners, bedrijfsleven, deskundigen, onderzoekers) is
hierbij van cruciaal belang. Mensen en bedrijven veran-
deren niet omdat de overheid dat oplegt. Organisatie-
innovatie is alleen mogelijk als alle actoren intensief
worden betrokken zowel bij het globaal uitwerken van de
overheidsprogramma’s als bij de projecten binnen de
bedrijven.
Daarbij is het opzetten van netwerken duidelijk een
belangrijke opdracht voor de overheid. Zo stimuleert de
overheid de overdracht van ervaringen tussen mensen
en organisaties. Netwerken spelen zo ook een belang-
rijke rol bij het valoriseren van de resultaten en bij de con-
tinuïteit van het beleid.
Het vooropstellen van kwantificeerbare doelstellingen
werkt duidelijk versterkend voor het engagement van de
betrokken actoren. Het geeft ook de mogelijkheid om de
impact van het beleid te meten. Toch moet men altijd voor
ogen houden dat niet alle aspecten meetbaar en kwan-
tificeerbaar zijn en dat de resultaten van organisatori-
sche innovatie eerder op lange termijn zichtbaar worden.
Opvallend is dat het bij de succesvolle buitenlandse
programma’s altijd gaat om gedeelde engagementen
en om een gedeelde financiële verantwoordelijkheid
(overheid, bedrijven, sociale partners, intermediaire
organisaties). Voor het succes van dergelijke over-
heidsprogramma’s is het van cruciaal belang om over lan-
gere periodes voldoende financiële middelen te voorzien
om zo voldoende kritische massa te hebben.
Op maat
Waar op algemeen programmaniveau de doelstellingen
duidelijk moeten omschreven zijn, kan er op projectni-
veau een grote flexibiliteit gehanteerd worden om die
doelstellingen te realiseren. Deze flexibiliteit komt ook
Organisatorische innovatie ■ Buitenland
tegemoet aan het besef dat er geen one best way is om
organisatievernieuwing door te voeren. Tegelijk biedt deze
flexibiliteit mogelijkheden om experimenten op te zet-
ten en ze stimuleert bottom-up initiatieven.
Ook is het van groot belang een breed gamma van in-
strumenten en mechanismen in te zetten om zo flexibel
te kunnen inspelen op verschillende doelgroepen, sec-
toren, types ondernemingen,… Het hele gamma kan aan
bod komen van seminaries, publicaties, bekend maken
van best practices, initiëren van opleiding, tot het opzet-
ten van onderzoek en experimenten.
Van bij de start van een programma dient er erg veel aan-
dacht te gaan naar valorisatiemechanismen: zowel voor
het lokale niveau (bijvoorbeeld de ondernemingen die bin-
nen projecten zijn betrokken), als voor het regionale,
nationale en zelfs het internationale niveau. Valorisatie
van resultaten verloopt immers niet volgens een spon-
taan proces maar moet effectief gestimuleerd, begeleid
en ondersteund worden.
In Vlaanderen bestaan er al heel wat aanknopingspun-
ten bij deze succesfactoren, zoals het Pact van Vil-
voorde en zijn indicatoren, het werkgelegenheidsak-
koord, de aandacht voor levenslang leren en erkennen
van verworven competenties (EVC’s), het groeiende
debat rond het brede innovatiebeleid,... Er blijven nog heel
wat aandachtspunten, waaronder een innovatiebeleid dat
hoofdzakelijk technologisch is georiënteerd, de zorg
voor het behoud van een langetermijnperspectief en
de geëngageerde betrokkenheid daarin van alle actoren.
3.4. ValorisatiePublicatie van een informatiedossier:
Bamps H., Berckmans P. (2005) Overheidsbeleid ter
stimulering van organisatorische innovatie in bedrij-
ven: lessen uit het buitenland. Brussel: SERV/STV-Inno-
vatie & Arbeid, 155p.
Inbreng in de SERV Werkgroep Innovatie
Uitnodiging door netwerk UKWON (UK Work Organisa-
tion Network) voor seminaries rond Social Dialogue and
Work Organisation binnen een project van de Universi-
ty of Nottingham (Prof. Dr. Peter Totterdill) voor de
Europese Commissie.
ContactpersoonPaul Berckmans, 02.20.90.160, [email protected] Bamps, 02.20.90.172, [email protected]
4. Technologieverkenningen4.1. Waarover gaat het project?Met dit onderzoek keert STV-Innovatie & Arbeid terug
naar haar wortels, namelijk de sociale gevolgen van
technologische ontwikkelingen. De technologieverken-
ningen omvatten zeven technologiedomeinen: materia-
len, ICT, life sciences, energietechnologie, transport,
milieutechnologie en nanotechnologie. Voor ieder van
deze technologiedomeinen werd nagegaan welke tech-
nologische ontwikkelingen de komende tien tot vijftien
jaar van belang zullen zijn. Daarnaast werd gepeild naar
de mogelijke impact van deze technologische innovaties
op de economische ontwikkeling en de samenleving.
4.2. ProjectaanpakBestaande (internationale) overzichtliteratuur, toe-
komstverkenningstudies en een doelgerichte analyse
van het internet vormden de basis voor een eerste
inventaris van de belangrijkste innovaties per techno-
logiedomein en hun mogelijke sociaal-economische
gevolgen. Deze overzichten werden voor ieder techno-
logiedomein door deskundigen op het terrein nagelezen,
aangevuld en/of gecorrigeerd.
4.3. Belangrijkste resultatenMaterialen
Technologische ontwikkelingen voor materialen richten
zich op het begrijpen, controleren en toepassen van
bruikbare materiaaleigenschappen zoals hardheid en
hittebestendigheid. In de toekomst zullen keramische
materialen, kunststoffen en samengestelde materialen
relatief aan belang winnen ten koste van metalen. Mate-
rialen evolueren naar multifunctionele en intelligente
materialen.
ICT
ICT staat voor informatie- en communicatietechnologie,
zoals computer, GSM en softwareprogramma’s. Doordat
computers alsmaar kleiner worden is ICT alom aanwe-
zig. Ook ontwikkelingen voor mens-machine interface-
systemen, draadloze en naadloze communicatie dragen
hiertoe bij. Door het toenemend gebruik van ICT worden
er alsmaar meer gegevens verzameld en opgeslagen
waardoor de nood ontstaat om al deze kennis te behe-
ren. Beide trends zorgen ook voor nieuwe ontwikkelin-
gen voor veiligheid.
Life sciences
Life sciences is een verzamelterm voor verschillende
wetenschappen die te maken hebben met de levens-
processen van mensen, dieren en planten. Met de ont-
dekking van het DNA, de informatiedrager van erfelijke
74Innovatie ■ Technologie
75
eigenschappen en de ontwikkeling van technieken om dit
erfelijke materiaal te veranderen is men in staat om
eigenschappen van planten, dieren en micro-organismen
(gisten, schimmels en bacteriën) gericht te veranderen.
Dit zal leiden tot verscheidene toepassingen voor gezond-
heidzorg bijv. gentherapie, landbouw en voeding bijv.
functionele voeding en industriële processen bijv. bio-pro-
ductieprocessen.
Energietechnologie
Energietechnologie zet de energie uit primaire bron-
nen zoals steenkool, de zon en uranium om in secundaire
energie zoals warmte, kracht en elektriciteit. In de tech-
nologieverkenning wordt vooral gefocust op elektriciteit.
Toekomstige ontwikkelingen binnen de hernieuwbare
energietechnologieën (zoals zonne- en windenergie)
zullen vooral gericht zijn op het verbeteren en het kos-
teneffectief maken van bestaande technieken, terwijl
technologische innovaties binnen niet-hernieuwbare
energietechnologieën (zoals steenkool- en kerncentra-
les) zich vooral zullen richten op het reduceren van de
milieu-impact.
Transport
De technologieverkenning is gericht op wegtransport. Ze
gaat in op ontwikkelingen die te maken hebben met het
aandrijven van motoren zoals het gebruik van alterna-
tieve brandstoffen, de integratie van elektronica zoals
het gebruik van navigatiesystemen en het gebruik van
nieuwe materialen en structuren zoals lichtere en ste-
vigere materialen. Deze ontwikkelingen zijn gericht op
het beperken van de milieuverontreiniging, het aan-
pakken van mobiliteitsproblemen en het verzekeren van
de veiligheid van transport- en andere weggebruikers.
Milieutechnologie
Milieutechnologie omvat iedere technologie die dient om
het milieu te beschermen of milieuverontreiniging op te
sporen. Drie groepen van milieutechnologie komen aan
bod. Beheer van verontreiniging wordt op het einde van
een productieproces geïnstalleerd, zoals membranen
bij afvalwaterbehandeling. Schonere technologieën zijn
in hun geheel minder verontreinigend, zoals het gebruik
van biomassa als bron van energie voor chemische pro-
cessen. Ten slotte beheer van hulpbronnen waarbij men
zo efficiënt mogelijk gebruik maakt van hulpbronnen
(water, energie, afval, …), zoals rationeel watergebruik.
Nanotechnologie
Nanotechnologie staat voor het bestuderen en het mani-
puleren van materialen op de schaal van atomen en
moleculen. In deze wereld van het extreem kleine ver-
toont materie nieuwe eigenschappen dit zich op grote-
re schaal niet voordoen. Dit stelt nanotechnologie in
staat om materialen en systemen te ontwikkelen met
totaal nieuwe chemische, fysische en biologische eigen-
schappen. De technologieverkenning gaat in op ont-
wikkelingen voor nanomaterialen zoals dekmaterialen
waarin nanodeeltjes worden verwerkt, nano- en bio-
elektronica zoals kwantumcomputers en elektronische
zintuigen en ten slotte biomedische nanotechnologie
zoals DNA-chips en moleculaire beeldvorming.
4.4. ValorisatieDe onderzoeksresultaten werden gepubliceerd in een bro-
chure:
Hedebouw L. (2006). De technologie van morgen. Tech-
nologische innovatie en mogelijke sociaal-economische
gevolgen. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 80p.
ContactpersoonLiselotte Hedebouw, [email protected]
Innovatie ■ Transport ■ Milieutechnologie ■ Nanotechnologie
1. Werkbaarheidsmonitorloontrekkenden1.1. Waarover gaat het project?De Vlaamse Werkbaarheidsmonitor is een instrument om
de kwaliteit van arbeid of de werkbaarheid in Vlaande-
ren te meten en op te volgen. De monitor werd door
STV–Innovatie & Arbeid ontwikkeld naar aanleiding van
het engagement van de sociale partners en de Vlaam-
se Regering om stappen te zetten die tegen 2010 leiden
tot een hogere werkbaarheidsgraad.
De monitor brengt vier facetten van werkbaarheid in
beeld: psychische vermoeidheid, welbevinden in het
werk, leermogelijkheden en de werk-privé-balans. Om
zicht te krijgen op oorzaken en achtergronden van werk-
baarheidsknelpunten zoomt de monitor ook in op poten-
tiële risicofactoren in de arbeidssituatie: werkdruk, emo-
tionele belasting, belastende arbeidsomstandigheden,
gebrek aan autonomie of taakvariatie en een deficit
voor sociale steun en coaching.
De informatie van de nulmeting 2004 werd in 2005
verder verwerkt. Er werd nagaan welke elementen in de
arbeidssituatie een risico vormen voor werkbaar werk.
De resultaten tonen het algemeen beeld voor de Vlaam-
se arbeidsmarkt maar laten ook toe om in te zoomen op
de situatie voor sectoren of beroepsgroepen.
1.2. ProjectaanpakDe Werkbaarheidsmonitor is gebaseerd op een schrif-
telijke bevraging van 12.000 loontrekkenden of een
respons van 60% op de 20.000 verstuurde enquêtes. De
resultaten garanderen een representatief beeld van de
werkbaarheidssituatie van de loontrekkenden op de
Vlaamse arbeidsmarkt. Het is de bedoeling om deze
meting in 2007 en 2010 te herhalen zodat de werk-
baarheidsevolutie in beeld komt.
1.3. Belangrijkste resultatenWelke elementen in de arbeidssituatie vormen een kans
of een risico voor werkbaar werk? Deze vraag stond
centraal bij het verder uitdiepen van de informatie van
de nulmeting. Er werd nagegaan welke rol de zes risico-
indicatoren (werkdruk, emotionele belasting, routine-
matig werk, onvoldoende autonomie, onvoldoende onder-
steuning door de directe leiding, belastende
arbeidsomstandigheden) spelen bij het ontstaan van
stress, motivatieproblemen, een deficit voor leermo-
gelijkheden en een onhaalbare werk-privé-combinatie.
De analyse gebeurde onder controle van de relevante ach-
tergrondkenmerken (zoals leeftijd, geslacht, beroeps-
groep) en met de techniek van logistische regressie.
Deze werkwijze laat toe het zuivere risico-effect van een
specifiek kenmerk van de arbeidssituatie te bepalen.
Naast de algemene analyse voor de Vlaamse werknemer
zijn er resultaten beschikbaar op het niveau van de sec-
tor en de afzonderlijke beroepsgroepen.
Een groep van 29,8% of 600.000 Vlaamse werknemers
kampt met psychische vermoeidheidsproblemen. De zes
risicofactoren doen de kans op problematische psychische
vermoeidheid stijgen, maar werkdruk vormt het meest ern-
stige risico. Bij werknemers die onder hoge werkdruk
moeten presteren is de kansverhouding vijf keer deze van
de collega’s die niet onder hoge werkdruk moeten pres-
teren. Ook emotionele belasting en onvoldoende onder-
steuning vanuit de directe leiding verhogen in sterke
mate het risico op psychische vermoeidheid.
3Onderzoeksas werkbaar werk
77
Bij 18,7% of 390.000 werknemers is de arbeidssituatie
voor welbevinden in het werk problematisch. Onvol-
doende ondersteuning vanuit de directe leiding en onvol-
doende taakvariatie zijn de sterkste risicofactoren. Bij
werknemers die onvoldoende steun krijgen van de direc-
te leiding (resp. onvoldoende gevarieerde taken heb-
ben) is de kansverhouding problematisch/niet-proble-
matisch voor het welbevinden in het werk meer dan
vier keer deze van collega’s die wel voldoende onder-
steuning krijgen (resp. voldoende gevarieerde taken
hebben). Ook hoge werkdruk is een sterk risicoverho-
gende factor voor problemen met welbevinden in het
werk.
22,6% of 470.000 werknemers hebben een job die voor
de leermogelijkheden problematisch is. Hoge werkdruk
en emotionele belasting zijn geen risicofactoren voor pro-
blemen met leermogelijkheden. Dat arbeidssituaties
onvoldoende leermogelijkheden in zich hebben kan voor-
al verklaard worden door het gebrek aan taakvariatie,
autonomie en ondersteuning door de directe leiding.
Voor 11,8% of ongeveer 245.000 werknemers is de
werk-privé-balans problematisch. Jobs waarin onder
hoge werkdruk moet gepresteerd worden vormen het
belangrijkste risico voor dit probleem maar ook emo-
tioneel belastend werk draagt sterk bij tot een oneven-
wichtige balans.
1.4. ValorisatiePublicaties
Bourdeaud’hui, R., Janssens F., Vanderhaeghe S. (2005),
Wat maakt werk werkbaar? Onderzoek naar determi-
nanten van werkbaar werk op basis van de nulmeting
Vlaamse Werkbaarheidsmonitor 2004, Brussel:
SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 217p.
Bourdeaud’hui, R., Vanderhaeghe S. (2005), Werkbaar
werk in Vlaanderen. Nulmeting Vlaamse werkbaar-
heidsmonitor 2004, Brussel: SERV/STV-Innovatie &
Arbeid, 32 p.
Bourdeaud’hui, R., Janssens F., Vanderhaeghe S. (2005),
Workable jobs in Flanders, The Flemish workability
monitor provides a picture of quality work in Flanders,
Conference book, Labor Market Research and Policy
Making in Flanders;
Focus op werkbaar werk (elektronische nieuwsbrief)
Sectoren onder de loep (januari 2005)
Leermogelijkheden in de job ongelijk voor mannen en
vrouwen (maart 2005)
Nood aan een leeftijdsbewust personeelsbeleid
(mei 2005)
Wat maakt werk werkbaar? (juni 2005)
Een werkbaar beroep? (juli 2005)
Werkstress bij ploegen- en nachtwerker (augustus 2005)
Leerkracht: een job als geen ander (augustus 2005)
Minder werkbaar werk voor deeltijders (november 2005)
Weg met de herrie (december 2005)
Technische nota’s
Werkstress bij werknemers in ploegen- of nachtdienst
(augustus 2005)
Werkbaar werk bij deeltijders (november 2005)
Sectorprofielen
Werkbaarheidsprofiel voor veertien sectoren: voe-
dingsindustrie, textiel- en confectiesector, chemische
industrie, metaalindustrie, bouwsector, groot- en klein-
handel, horeca, transportsector, post- en telecommuni-
catiesector, financiële sector, zakelijke dienstverlening,
openbaar bestuur, onderwijssector, gezondheids- en
welzijnssector.
Ter beschikking stellen van databank
Onder bepaalde voorwaarden staat de databank ter
beschikking voor wetenschappelijk onderzoek naar
aspecten van kwaliteit van de arbeid. Zes protocols met
academische instellingen werden al afgesloten.
website www.serv.be/werkbaarwerk
ContactpersoonRia Bourdeaud’hui, 02.20.90.168, [email protected]
Werkbaarheidsmonitor
Leeswijzer: de figuur geeft de mate van ernst van elke
van de relevante risicofactoren voor één werkbaar-
heidsindicator weer. De mate van ernst van de risicof-
actor (bijv. werkdruk) voor de werkbaarheidsindicator
(bijv.stress) hangt af van twee factoren:
1. aandeel mensen dat met de risicofactor(bijv. werkdruk)
geconfronteerd wordt: het probleem is ernstiger
naarmate een groter % van de werknemers met een
specifieke risicofactor geconfronteerd wordt (hoe
meer naar rechts op de horizontale as)
2. de impact van de risicofactor (bijv. werkdruk) op de
werkbaarheidsindicator (bijv. stress): het probleem is
ernstiger naarmate de specifieke risicofactor de
werkbaarheidsindicator sterker doet toenemen (hoe
hoger op de verticale as)
De figuur laat zien dat voor de Vlaamse werknemer een
hoge werkdruk het voornaamste probleem is voor stress.
Van de zes onderzochte risicofactoren komt werkdruk
niet alleen het meest voor (verder op de X-as), hoge werk-
druk verhoogt ook het meest het risico op stress (hoger
op de Y-as).
2. Werkbaarheidsmonitor voorzelfstandigen2.1. Waarover gaat het project?De Werkbaarheidsmonitor is een instrument om de kwa-
liteit van het werk of de werkbaarheid in Vlaanderen te
meten en op te volgen. De monitor werd door STV-Inno-
vatie & Arbeid ontwikkeld naar aanleiding van het enga-
gement van de sociale partners en de Vlaamse Regering
in het Pact van Vilvoorde om stappen te zetten die
tegen 2010 leiden tot een hogere werkbaarheidsgraad.
Het huidige meetinstrument van de Werkbaarheidsmo-
nitor is beperkt omdat het enkel georiënteerd is op
loontrekkenden. Hierdoor blijft een belangrijk deel van
werkend Vlaanderen, met name de zelfstandige beroeps-
bevolking, buiten beeld. Omdat het streven naar een
werkzamer en werkbaarder Vlaanderen op alle wer-
kenden betrekking heeft en het aanmoedigen van onder-
nemerschap ook rekening moet kunnen houden met
een werkbare toekomst voor de zelfstandige, heeft
STV–Innovatie & Arbeid onderzocht of een werkbaar-
heidsmonitor voor zelfstandigen haalbaar is.
2.2. ProjectaanpakInhoudelijk werd afgetoetst in welke mate het meetin-
strument van de Werkbaarheidsmonitor voor loontrek-
kenden toepasbaar gemaakt kan worden voor een schrif-
telijke enquête bij zelfstandigen. Vervolgens ontwikkelde
STV-Innovatie & Arbeid een nieuwe/bijkomende vraag-
stelling voor de arbeidsproblematiek bij zelfstandigen.
Methodologisch werd gezocht naar een bruikbaar data-
bestand voor een schriftelijke enquêtering en werd een
stappenplan vastgelegd voor de uitvoering van deze
enquête.
2.3. Belangrijkste resultatenDe Werkbaarheidsmonitor voor zelfstandigen wordt een
eerste maal uitgevoerd in het voorjaar 2007. De eerste
resultaten worden verwacht in juni 2007.
Contactpersoon:Stephan Vanderhaeghe, 02.20.90.171, [email protected]
3. Welzijn op het werk in debouwsector: aanpak van werkdruk3.1. Waarover gaat het project?De afgelopen jaren is de aandacht voor de werkdruk in
organisaties sterk toegenomen. Te hoge werkdruk kan
zowel voor organisaties als voor de leden van die orga-
nisaties ongewenste sociale en economische gevolgen
met zich meebrengen.
Dit vormde voor de paritaire sectorcommissie Hout &
Bouw en de werkgroep bouw van de SERV een aanlei-
ding om de werkdruk op de agenda te plaatsen en een
onderzoek door STV-Innovatie & Arbeid te laten uit-
voeren naar werkdruk binnen de Vlaamse bouwsector.
De sectorcommissie Hout & Bouw, werkgroep bouw gaf
er de voorkeur aan om te werken met gevalstudies.
Doelstelling van het project was om op basis van deze
gevalsstudies preventiemaatregelen te formuleren.
3.2. Projectaanpak Met zaakvoerders, preventieadviseurs, HRM-verant-
woordelijken, bouwvakkers en werknemersvertegen-
woordigers uit elf bouwbedrijven werd nagegaan welke
organisatorische veranderingen bouwbedrijven kunnen
78Werkbaarheidsmonitor ■ Zelfstandigen ■ Bouw
risicofactoren voor stress (Vlaamse werknemer)
hoge werkdruk
onvoldoendeondersteuning leiding emotioneel belastend
werk
belastende arbeidsomstandigheden
onvoldoende autonomie
onvoldoende taakvariatie
0
1
2
3
4
5
6
0% 10% 20% 30% 40% 50%
% van werknemers
kan
sver
ho
ud
ing
str
ess/
gee
n s
tres
s
79
uitvoeren om werkdruk te voorkomen. De aandacht ging
naar maatregelen ter verbetering van de afstemming tus-
sen medewerkers, de taakverdeling, en/of de communi-
catie- en overlegstructuur. Belangrijk was dat deze orga-
nisatieveranderingen bijdragen tot een vermindering
van de faalkosten, een verbetering van het rendement
en een verminderde werkdruk. Dit is zowel in het belang
van het bedrijf als van de medewerkers.
3.3. Belangrijkste resultatenDe uitvoering van een bouwproject gebeurt vaak in een
tijdelijk samenwerkingsverband, doorgaans met andere
onderaannemers, binnen een vooropgestelde deadline.
Het productieproces is opgesplitst in gespecialiseerde
deeltaken, wat de planning en de afstemming bemoei-
lijkt. De kans op (onzichtbare) afstemverliezen is groot:
dit leidt tot vele kleine en grote verstoringen van het pro-
ductieproces met als gevolg vertragingen, piekbelasting
en afstemverliezen. Deze afstemmingsproblemen (bijv.
wachttijden) samen met strikte deadlines houden een risi-
co op werkdruk in.
Hoe meer van deze processtappen men samenvoegt
hoe minder afstemmingsproblemen er in principe optre-
den. De creatie van geheel zelfstandige (bouw-)ploe-
gen is daarom al een stap in de goede richting. Een der-
gelijke vaste groep bestaat uit allround werknemers die
zich in de groep kunnen ontwikkelen en hun vakbe-
kwaamheid uitbreiden. Naast louter uitvoerende taken
krijgt de ploeg ook regelende taken zoals de (detail-) plan-
ning toegewezen.
Werk dat in de loop der jaren naar de werfleider is over-
geheveld, keert voor een deel terug bij de ploeg. Door-
dat werfleiders taken afstoten die de bouwvakkers ook
kunnen, vermindert hun werkdruk en kunnen zij zich
meer richten op hun kerntaken.
Een bijkomend voordeel is dat de invoering van zelf-
standige (bouw)ploegen ook tot een vermindering van
interne afstemmingsproblemen kan leiden. Storingen
en wijzigingen in de planning kunnen binnen de ploeg wor-
den opgevangen.
Werkdruk kan voor een stuk ook worden voorkomen
door het verbeteren van de communicatiestromen tus-
sen de verschillende deelnemende onderaannemers en
tussen de commerciële en technische diensten binnen
het bouwbedrijf. Het betrekken van alle medewerkers op
de bouwplaats zelf kan de organisatie en de planning al
voor een groot stuk verbeteren. Bouwvakkers krijgen dan
meer zicht op de totaliteit van het project. Als ze een
eigen inbreng hebben voelen ze zich ook meer betrok-
ken.
Een belangrijk aandachtspunt in het voorkomingsbe-
leid naar stress en werkdruk is een verbeteren van de
stijl van leiding geven, het geven van voldoende onder-
steuning, waardering, de werksfeer en overleg o.m. via
functioneringsgesprekken en toolboxmeetings.
Het benutten van de verschillende opleidingsmogelijk-
heden die er in de sector bestaan voorkomt dat mede-
werkers boven hun niveau moeten presteren.
De arbeidsomstandigheden binnen de sector zijn een blij-
vend aandachtspunt. Arbeid in de bouw staat synoniem
voor zwaar fysiek werk in weer en wind. Samen met de
factor woon/werkverkeer draagt dit bij tot het verloop
in de sector. Dit is ook een belangrijke oorzaak van het
instroomprobleem. Door de personeelkrapte is er te
veel werk voor te weinig volk en ontstaat werkdruk.
Ook oudere werknemers kampen met dit probleem: for-
mules zoals tijdskrediet kunnen voor hen een oplossing
bieden maar dit is organisatorisch moeilijker te regelen.
3.4. ValorisatieDeelname aan Partnerdag de BOUW-WERFt (29 sep-
tember 2005). Leren en werken in de bouw, Gent: stad
in werking:
Een brochure met aanbevelingen om werkdruk te voor-
komen wordt in het voorjaar 2006 voorbereid.
ContactpersoonPatrick Roelandt, 02.20.90.176, [email protected]
4. Werkbaar werk in detextielverzorging4.1. Waarover gaat het project?Het onderzoek gaat na welke organisatiekenmerken
positief zijn voor werkbaar werk. STV-Innovatie & Arbeid
bouwt met dit onderzoek voort op gelijkaardig onderzoek
in de textielsector en in de confectiesector. Voor de
analyse van de arbeidsorganisatie zijn tien kenmerken
bestudeerd: technologie, ergonomie, werkorganisatie,
werkverdeling, kwaliteitszorg, competentiemanagement,
leidinggevenden, loonbeleid, arbeidstijden en werkze-
kerheid. Het onderzoek gebeurde in opdracht van het
Gemeenschappelijk Fonds voor Textielverzorging.
4.2. ProjectaanpakMet een grootschalige enquête bij de helft van de arbei-
ders in de textielverzorging (respons: 55%) werden
arbeidsorganisatie, risico’s en indicatoren van werkbaar
werk in kaart gebracht. Diepte-interviews met sleutel-
Werkbaar Werk ■ Textielverzorging
figuren in enkele bedrijven maakten een kwalitatieve
duiding van de verbanden tussen organisatie en kwali-
teit van het werk mogelijk. Werkbaar werk wordt geme-
ten met de Werkbaarheidsmonitor.
4.3. Belangrijkste resultatenVan de mensen die vaak met storingen te maken hebben
heeft 47,7% stress, wie nooit storingen meemaakt heeft
25,4% stressproblemen. Bij grote ergonomische belas-
ting is de werkdruk voor 67,5% van de werkneemsters
problematisch, bij lage belasting is dat 18,2%. Afwisse-
ling in het werk is voor 67,7% van de bandwerkers een
probleem tegen 50,4% bij de teamwerksters en 51% op
individuele werkposten. Multi-inzetbaarheid zonder poly-
valentie geeft voor 59,8% een probleem van taakvariatie,
bij polyvalente werknemers is dat 46,5%. Aandacht
voor kwaliteit bepaalt de werkdruk, stress en motivatie.
Waar snelheid primeert heeft 63,4% problemen met
de werkdruk, in tegenstelling tot 14,1% wanneer kwali-
teit voorop staat. Voor stress is dat respectievelijk
48,6% tegenover 19,9%.
In de textielverzorgingssector voelt 13,1% zich altijd
goed opgeleid, 21,5% meestal, 31,3% soms en 34,1%
nooit.
Van de werkneemsters die nooit voldoende opgeleid
zijn om de taken uit te voeren heeft 51,2% problemen
met de werkdruk, in vergelijking met 20,5% wanneer men
altijd goed opgeleid is. Het percentage arbeidsters met
stress daalt van 40,1% naar 20,1% en voor de motiva-
tieproblemen is dat een daling van 43,7% naar 12%. Goed
opgeleide leidinggevenden kunnen de werkdruk en de
stress beperken.
Wanneer het werk nooit tijdig georganiseerd is, wordt de
werkdruk voor 58,6% problematisch. In de situatie
waarin altijd tijdig gepland wordt heeft 27,1% problemen
met de werkdruk. De stress daalt van 41,8% van de
werkneemsters naar 26,6% en de motivatieproblemen
van 48,8% naar 18,2%. Van de werkneemsters die niet
in de juiste loonklasse zitten heeft 38% een problema-
tische stress en 40,1% is gedemotiveerd. Bij de voltijd-
se arbeidsters heeft 35,2% problemen met stress en
29,4% heeft motivatieproblemen. Bij de deeltijds wer-
kenden met een minder dan 3/5 opdracht daalt die
groep tot 18,6% voor stress en 17,3% voor motivatie. Van
de werkneemsters met een kleine werkzekerheid heb-
ben 47% problemen met stress en 40,6% zijn gede-
motiveerd.
Bedrijven die erin slagen om hun werknemers in de
meest gunstige omstandigheden te laten werken slagen
erin om het werk werkbaar te houden.
80Werkbaar Werk ■ Textielverzorging
% problematisch63,4
38,5
14,1
48,6
31,8
19,9
43,5
25,6
13,3
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Snelheid (24,7%) Beiden (55,9%) Kwaliteit (19,4%)
Kwaliteit of rendement (% werkneemsters)
Werkdruk
Stress
Motivatie
% problematisch
51,2
41,3
29,5
20,5
40,136,3
26,7
20,1
43,7
25,1
17,4
12,0
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Nooit (34,1%) Soms (31,3%) Meestal (21,5%) Altijd (13,1%)
Voldoende competent om taken uit te voeren (% werkneemsters)
Werkdruk
Stress
Motivatie
% problematisch
58,6
45,1
38,2
27,1
41,838,5
32,1
26,6
48,8
34,3
25,5
18,2
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Nooit (13,6%) Soms (29,3%) Vaak (22,1%) Altijd (35,1%)
Het werk tijdig plannen en organiseren (% werkneemsters)
Werkdruk
Stress
Motivatie
% problematisch
50,3
29,7
18,8
44,3
26,0
11,7
0
10
20
30
40
50
60
70
80
Staart (32,7%) Peloton (32,7%) Koplopers (34,6%)
Organisatietypes (% werkneemsters)
Stress
Motivatie
81
In de staartbedrijven heeft 50,3% van de werkneemsters
problemen met stress, in de koploperbedrijven is dat
18,8%. Voor motivatie daalt de groep met problemen van
44,3% naar 11,7%.
Wanneer werkneemsters in ongunstige werkomstan-
digheden werken, is de kans groot dat men uitkijkt naar
ander werk.
Het aantal werkneemsters dat regelmatig uitkijkt naar
ander werk daalt van 22,5% bij de staartbedrijven naar
3,4% in de koploperbedrijven. In staartbedrijven denkt
41,9% nooit aan veranderen van werk. In koploperbe-
drijven is dat 82,3%.
4.4. ValorisatieDe bevindingen zijn gerapporteerd in een informatie-
dossier en in een brochure. De resultaten werden voor-
gesteld in vormingssessies voor de verschillende socia-
le partners. Bedrijven maken gebruik van de brochure om
het preventiebeleid te ondersteunen.
Verdonck G. (2003) Werkbaar werk in de textielver-
zorgingssector? De organisatie maakt het verschil.
Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 32p.
Verdonck G. (2005). Werkbaar werk in de textielver-
zorgingssector. Risico-indicatoren en arbeidsorganisa-
tie, Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 306p.
ContactpersoonGert Verdonck, 02.20.90.165 [email protected]
5. Werkplekleren in detextielsector5.1. Waarover gaat het project?Het project gaat na welke plaats werkplekleren heeft in
de Vlaamse textielsector (Nace-bel 17), welke metho-
dieken gebruikt worden en wat efficiënt en effectief
werkplekleren kan bevorderen.
5.2. ProjectaanpakHet project bestudeert de kwaliteit van werkplekleren via
secundaire bronnen (beschikbare studies, verslagen,
enz.) en met acht casestudies in verschillende textiel-
bedrijven qua grootte, subsector, regio.
5.3. Belangrijkste resultatenDe focus van het onderzoek is gericht op on-the-job
trainingen, maar zonder het globale beleid uit het oog
te verliezen. De on-the-job trainingen of de opleidin-
gen aan de machine op de werkplek worden dikwijls ook
aangevuld met theorie of instructies los van de werkvloer.
Naast deze formele vormen van opleiding krijgen ook de
informele leermomenten meer en meer aandacht. Veel
bedrijven spreken niet meer van een opleidingsbeleid,
maar van een competentiebeleid. De term competen-
tiemanagement voldoet meer aan de permanente ont-
wikkeling van kennis, vaardigheden en attitudes waar
bedrijven vandaag de dag zoveel nood aan hebben.
Om de opleidingsinitiatieven in kaart te brengen wordt
vertrokken van het schema p. 82.
Werkplekleren ■ Textiel
Verloopintentie
41,9
56,9
82,3
35,631,8
14,3
22,5
11,3
3,4
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Staart (32,7%) Peloton (32,7%) Koplopers (34,6%)
Organisatietypes (% werkneemsters)
Nooit
Af en toe
Regelmatig
In de figuur komen twee soorten leren aan bod, beiden
zijn belangrijke hefbomen voor de competentieontwik-
keling van werknemers. Werknemers kunnen enerzijds
leren op een formele manier en dan gaat het om oplei-
dingen en zelfstudie, en anderzijds op een informele
manier terwijl men werkt. Beide vormen zijn belang-
rijk, want werknemers moeten al hun competenties kun-
nen ontwikkelen. Onderzoek wijst uit dat bedrijven die
veel inspanningen leveren voor formele opleidingen,
ook veel informele leermogelijkheden bieden. Formeel
en informeel leren gaan hand in hand. De casestudies in
de textielsector hebben plaats in het najaar 2005 en
voorjaar 2006.
5.4. ValorisatieDe bevindingen worden gerapporteerd in een informa-
tiedossier en in een brochure. De resultaten worden
voorgesteld in vormingssessies voor de verschillende
sociale partners. Bedrijven kunnen de brochure gebrui-
ken om het opleidingsbeleid en het werkplekleren te
ondersteunen.
ContactpersoonGert Verdonck, 02.20.90.165 [email protected]
6. Opleiding in de voedings-nijverheid6.1. Waarover gaat het project?In een meer geglobaliseerde markt verandert ook de voe-
dingsnijverheid in Vlaanderen: de marktpositie van
bedrijven, de productie- en werkorganisatie, de arbeids-
markt. De inhoud van functies verandert door de toe-
genomen eisen over kwaliteit en voedselveiligheid, door
automatisering en informatisering, door het inspelen
op nieuwe marktniches (export naar niet-buurlanden),
door nieuwe producten (functionele en kant-en-klare
82Werkplekleren ■ Textiel
Leren vorm versus inhoud Technisch én
jobgerichtTechnisch éncarrièregericht
Algemeen en/ofsociaal-vormend
Formeel: doelgericht leerprocessen Met didactische ondersteuning van het leerproces
On-the -jo b Opleiding en training tijdens het werken of formeel werkplekleren peterschap initiatie door toekomstige
collegaidem
instructeur collega of extern idem idemzelfstudie werkgroepen
lectuur
Off-the -job Opleiding en training apart van de werkplek intern
extern
Informeel: spontane, niet gestuurdeleerprocessen tijdens het werk
appellerend op vakinteresse, bijv.verloning, ...
motiverend voor doorgroei:functioneringsgesprekken, verloning, ..., bezoek aan beurzen
mogelijkheden tot het ontwikkelen van de persoonlijkheid
ondersteund door de arbeidsvoorwaarden (vnl. de promotiemogelijkheden en verloning)
ondersteund door de arbeidsinhoud (resultaat van de arbeidsorganisatie, de arbeidsomstandigheden en de gebruikte software)
leergerichte functies: sociale en functionele contacten, werkoverleg (communicatie, organiseren)
Met didactische onderbouw van de organisatiecontext en arbeidsvoorwaarden:
leergerichte functies: vaktechnisch
leergerichte functies: vaktechnisch
idem, bezoek aan beurzen, zelfstudie, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...
idem, bezoek aan beurzen, zelfstudie, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...
eigen of externe trainers, klas, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...
eigen of externe trainers, klas, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...
didactische job aids: simulaties, handboeken, ...
didactische job aids: simulaties, handboeken, ...
collega, chef
eigen of externe trainers, klas, simulaties, spreekbeurten, panel- of groepsdiscussie, ...
idem, zelfstudie, simulaties, spreekbeurten, panel- of groepsdiscussie, ...
83
voeding), door andere verpakkings- en traceringstech-
nieken. Door de veranderingen ontstaan er nieuwe leer-
behoeften. STV–Innovatie & Arbeid onderzoekt in samen-
werking met IPV – Initiatieven voor Professionele Vorming
van de Voedingsnijverheid - nieuwe tendensen voor de
evolutie in functies, vereiste competenties en oplei-
dingsnoden en –inspanningen.
6.2. ProjectaanpakHet gaat om een kwalitatief onderzoek. STV-Innovatie
& Arbeid verzamelde de informatie door casestudies in
enkele voedingssectoren. Volgende sectoren kwamen aan
bod: zuivel, vleesverwerking, bereide maaltijden en
groenteverwerking en industriële bakkerijen.
Het uitgangspunt is dat de situatie niet in alle bedrijf-
stakken van de voedingsnijverheid dezelfde is.
De informatie wordt verzameld door gesprekken met HR-
en productiemanagers, een rondgang in de productie en
de studie van enkele functies, bijvoorbeeld inpakker,
productiemedewerker, productieoperator, procesope-
rator. De bevindingen worden besproken met expert-
groepen aan werkgevers- en werknemerszijde.
Het onderzoek wordt eind maart 2006 afgerond.
6.3. ValorisatieDe bevindingen in de bedrijven en de feedback uit de
expertgroepen leiden tot een rapport per deelsector
en een synthese voor de verschillende deelsectoren
samen.
ContactpersoonLeen Baisier, 02.209.01.74, [email protected]
Opleiding ■ Voeding
De eerste opdracht van STV-Innovatie & Arbeid bestaat
erin onderzoek uit te voeren rond de veranderingen die
zich in het bedrijfsleven voordoen en die de inzet van
arbeid beïnvloeden. Een belangrijke graadmeter voor het
nut van het STV-onderzoek is wat met de resultaten ervan
tijdens of na het onderzoeksproject gebeurt: de ver-
spreiding van STV-publicaties, de aandacht in de pers of
de publicaties van de sociale partners, de mate waarin
de onderzoeksresultaten tijdens studiedagen of vor-
mingactiviteiten aan bod komen, …
1. STV-vormingsaanbodIn 2005 werkten we mee aan meer dan 100 vorming-
sinitiatieven. In dit taartdiagram krijgt u een overzicht
van de thema’s die aan bod kwamen.
In 2004 verschenen de eerste cijfers van de nulmeting
van de Werkbaarheidsmonitor. Ook het voorbije jaar
werden medewerkers van STV-Innovatie & Arbeid
gevraagd om deze resultaten op vormingsdagen en/of
seminaries toe te lichten. Bijna 45% van onze vor-
mingsactiviteiten houdt verband met het thema werk-
baar werk (bijv. stressonderzoek in het hoger onder-
wijs, kwaliteit van de arbeid, werkstress in specifieke sec-
toren).
Met het simulatiespel Ruimte voor competenties wer-
den zowel open spelsessies als in company sessies geor-
ganiseerd. In scholen speelden we het spel met stu-
denten die een opleiding HRM of personeelsbeleid volgen.
Maar competentiemanagement kwam ook aan bod in pre-
sentaties (op basis van eigen onderzoek) en uit de TOA-
cijfers werden dertien indicatoren gelicht die aangeven
hoe competentiegericht een organisatie is.
Voor bedrijfsleiders van KMO’s werden trainingen uit-
gewerkt: moderne HR-oplossingen, motiverend belo-
nen, werkverzuim aanpakken, competentiemanagement,
…
Een voorstelling van de onderzoeksresultaten uit het pro-
ject ploegenarbeid werd in enkele sectoren aangegrepen
om een discussie over bestaande ploegensystemen op
gang te brengen. Vormingswerkers kregen een training
over het vormingspakket Ploegenarbeid, gezondheids-
risico’s en sociaal leven.
In de grafiek bevat werkplekleren activiteiten binnen het
ESF-project Effectiever leren op de werkplek en Indica-
toren voor kwaliteitsvol werkplekleren, waar STV-Inno-
vatie & Arbeid aan meewerkt.
In trainingen over motiverend belonen gebruiken we de
simulatieoefening “Wie verdient het?”.
Organisaties die teamwerk willen invoeren of teamwerk
willen verbeteren doen een beroep op STV-Innovatie &
Arbeid om voor hen het Teamspel te begeleiden.
De varia zijn een verzameling van eenmalige vormings-
activiteiten zoals outsourcing, wat is STV-Innovatie &
4Vormingsactiviteiten
Werkbaar werk en werkdruk
Personeelsbeleid in de KMO
Ploegenarbeid en gezondheidsrisico's
Werkplekleren
Motiverend belonen
Teamwerk
Varia
Competentiemanagement
85
Arbeid, arbeidsflexibiliteit, kengetallen bedrijfsoplei-
dingen, …
2. Ondersteuning van vormings-initiatievenOrganisaties (bedrijven, vakbonden, beroepsfederaties,
onderwijsinstellingen enz.) kunnen een beroep doen op
STV-Innovatie & Arbeid ter ondersteuning van vor-
mingssessies, cursussen, studiedagen, infovergaderin-
gen, seminaries enzovoort. Die ondersteuning kan ver-
schillende vormen aannemen. Van louter informatie
verstrekken via het documentatiecentrum of onder-
zoekers laten meewerken aan een vormingsprogramma
(heel actueel onderzoeksmateriaal ter beschikking stel-
len, inhoudelijk bijwerken van vormingswerkers en/of
kaders) tot het geven van een lezing, een uiteenzetting
over een onderzoek of de resultaten.
Rondetafel met ondernemers over beloningsbeleidEen 15-tal ondernemers ontmoeten elkaar in een res-taurant. De regiovoorzitter van UNIZO KMO con-tact verwelkomt de deelnemers, licht het opzet van deavond toe en leidt de begeleider in. Tijdens het aperi-tief op deze Rondetafel krijgen KMO-bedrijfsleidersvan een STV-medewerker een inleiding over innova-tieve trends voor het belonen van personeel. Daarbijstaat de vraag centraal of en hoe dergelijke belo-ningsaanpak het personeel daadwerkelijk motiveert.Na een lichte maaltijd is er ruim de tijd voorzien zodatondernemers hun eigen aanpak kunnen voorstellen enervaringen kunnen delen over goede motiverende prak-tijken voor het belonen van personeel. STV-Innovatie& Arbeid structureert de gedachtewisseling met spraak-makende discussiestellingen. Bijv. transparantie overlonen is een voorwaarde of een valkuil voor motivatie.
3. Doelgroep vormingsinitiatievenDe helft van de vormingsactiviteiten is gericht naar een
vakbondspubliek, zowel afgevaardigden als vrijgestelden
(vaak zijn de groepen gemengd).
Bij de bedrijven bereiken we vooral KMO-werkgevers. De
voorstelling van onderzoeksresultaten in de textielver-
zorging richtte zich ook tot een werkgeverspubliek.
Via het competentiespel bereiken we vooral het manage-
ment in organisaties (HR-verantwoordelijken, perso-
neelsmanagers en opleidingsverantwoordelijken), maar
ook werknemers.
Studenten zijn vooral studenten van sociale hogescho-
len (Ehsal, SH Antwerpen, SH Heverlee) uit de richting
personeelswerk of hogescholen lange type (Vlecko,
Ehsal) of KU Leuven.
In 2005 was er geen enkele activiteit voor een paritair
publiek.
4. VormingspakkettenOm vormingswerkers, opleidingsverantwoordelijken,
docenten, die op zoek zijn naar duidelijke informatie
voor een opleiding/cursus, al een aardig eind op weg te
helpen werkt STV-Innovatie & Arbeid vormingspakket-
ten uit. Deze pakketten zijn modulair samengesteld
zowel voor de inhoud als de werkvormen. Dit betekent
dat iedere organisator of samensteller van een cursus
zelf een selectie kan maken uit het pakket dat best aan-
sluit bij de eigen doelstellingen en het doelpubliek van
de cursus.
Nieuwe technologieën, meer of mindergeschoold werkEen pakket over de invloed van innovaties op de vereiste
kwalificaties in de bedrijven. Hoe verandert de kwalifi-
catiestructuur? Is er een verhoging, verlaging of pola-
risatie? Worden die veranderingen enkel veroorzaakt
door de innovaties of spelen ook andere elementen een
rol? Wat heeft de toekomst in petto?
Innovatie als baanbrekerHoe wordt de werkgelegenheid beïnvloed door innova-
ties? Gaan we naar een onbemande fabriek?
Werken in kringen, kwaliteit in overlegHoe werken kwaliteitskringen, werkoverleg? Wat komt
er in aan bod, wie neemt er aan deel enz. Waarom neemt
het management het initiatief om dit soort overleg in te
voeren? Hoe evalueren managers, vakbonden en werk-
nemers deze werkplekparticipatie?
Beeldschermwerk en ergonomieDit pakket wil niet alleen theorie aanreiken, maar gebrui-
Vormingsinitiatieven ■ Doelgroep ■ Vormingspaketten
Vakbondsafgevaardigdenvrijgestelden; 44
Werkgevers KMO; 13
Werkgevers; 2
Management; 11
Werknemers; 6
Studenten; 9
Anderen; 6 Paritair publiek; 0
kers, ontwerpers, management, elementen en actie-
middelen aanbieden om ergonomische efficiënte en
gebruiksvriendelijke beeldscherm werkposten tot stand
te brengen.
Werkstress: achtergronden en aanpakOp basis van onderzoeksbevindingen rond werkstress in
het onderwijs, de textielsector, ziekenhuizen en groot-
warenhuizen publiceerde STV-Innovatie & Arbeid een
algemene brochure Gejaagd door het werk. Arbeid en
stress in veranderende bedrijven die de grondslag vormt
van dit vormingspakket. Dit vormingspakket wil vooral
basisinformatie en discussiestof aanreiken die van nut
kan zijn bij het uittekenen van een preventiebeleid op
ondernemingsvlak. Het pakket gaat in op de achter-
gronden van werkstress, wat is werkstress en hoe her-
kent men stressbronnen in de werkomgeving. Het bevat
werkvormen om een robotfoto te maken van risicovol-
le werksituaties. Het geeft aan hoe nieuwe trends over
management en personeelsinzet geanalyseerd kunnen
worden vanuit de vraag of een toename van werkstress
onontkoombaar is. Het vormingspakket bespreekt de
belangrijkste elementen uit een stresspreventieplan en
geeft een overzicht van de desbetreffende regelgeving.
Andere tijden, andere bedrijven? Bedrijven waar zelden of nooit termen zoals human
resources, integrale kwaliteitszorg, lean production,
teamwerk, total quality, outsourcing, organisatieveran-
dering, … worden gebruikt zijn vandaag de dag uiterst
zeldzaam. Het management is constant op zoek naar mid-
delen om de concurrentie een stapje voor te zijn. Men
hoort niet zelden voortdurend veranderen is de enige
kans op overleven in deze moordende concurrentieslag.
Deze veranderingen gaan ook aan de werknemers en hun
vertegenwoordigers niet onopgemerkt voorbij. Werk-
nemers worden medewerkers, zij krijgen een nieuw pro-
fiel aangemeten, men spreekt van taakverruiming, ver-
antwoordelijkheid, samenwerking, teamspirit, enzovoort.
Dit pakket maakt het mogelijk allerlei bedrijfsverande-
ringen ruimer te kaderen. Welke invloed heeft de omge-
ving op het bedrijfsbeleid? Hoe reageren bedrijven op
nieuwe uitdagingen van de markt? Heeft dit invloed op
het personeelsbeleid? Samen met de deelnemers kan u
de veranderingen in het eigen bedrijf in kaart brengen
en verduidelijken. Op basis van de gegevens die de deel-
nemers verstrekken via de bedrijventest kan u niet
alleen werken rond de situaties in de bedrijven zelf,
maar ook rond de gemeenschappelijke kenmerken en de
uitgesproken verschillen.
De klok rond. Een vormingspakket overgezondheidsrisico’s en sociaal leven inploegenarbeidIn Vlaanderen werken iets meer dan 200.000 mensen
in ploegen. Zij werken op andere uren of momenten van
de dag: ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s nachts, tij-
dens het weekend. Een kwart draait ploegen in een vol-
continu systeem, 24u op 24, 7 dagen op 7.
Werken in een volcontinu ploegensysteem houdt risico’s
in voor de gezondheid en het sociale leven. De onre-
gelmatige uren waarop ploegenarbeiders werken kunnen
slaapproblemen en spijsverteringsproblemen veroor-
zaken door opgebouwde vermoeidheid, onregelmatig
te eten en/of verkeerde eetgewoonten. Toch zijn er ook
werknemers die al jaren in ploegen meedraaien en geen
klachten hebben.
Gezondheidsproblemen en sociale problemen bij men-
sen die in ploegen werken ontstaan meestal door:
■ slecht roosterontwerp;
■ moeilijke combinatie arbeid – gezin,
arbeid – sociale leven;
■ problemen op het werk (ontoereikende supervisie,
slechte organisatie van het werk, weinig overleg,
…);
■ verschillen in individuele tolerantie ten opzichte van
ploegenwerk.
Hét beste ploegenstelsel bestaat niet. Elk stelsel heeft
sterke en zwakke punten. Maar ook elke ploegenarbei-
der zal andere accenten leggen. Wat voor de ene een pro-
bleem is, is voor de andere een voordeel.
Varianten in ploegenstelsel komen er niet zomaar. Ze zijn
het gevolg van keuzes die een onderneming maakt in haar
bedrijfs- en arbeidsorganisatie. Met dit vormingspakket
willen we aangeven dat binnen bepaalde marges ver-
beteringen mogelijk zijn aan bestaande ploegensystemen.
In dit pakket vindt u inspiratie om wie betrokken is bij
ploegenarbeid (werknemers, managers, lijnverantwoor-
delijken, preventieadviseurs, bedrijfsgeneeskundige
diensten, personeelsverantwoordelijken, vakbondsaf-
gevaardigden, trainingsverantwoordelijken, sectorver-
antwoordelijken, …) inzicht te geven in ploegenstelsels
en de mogelijke gezondheidsrisico’s en sociale risico’s.
Het pakket stelt werkwijzen voor om tijdens vormings-
sessies ploegenstelsels te analyseren en mogelijke ver-
beteringen bespreekbaar te maken.
Met dit pakket willen we niet in de plaats treden van die-
genen die betrokken zijn bij het vormgeven van ploe-
genstelsels. Een ploegenstelsel concreet invullen of ver-
86Vormingspakketten
87
beteren is een ondernemingsgebonden aangelegenheid
met een eigen rol voor de verschillende partijen. Wij
hopen wel dat het pakket een inspiratiebron of onder-
steuning kan zijn in dit vaak ingewikkelde besluitvor-
mingsproces.
5. Simulatiespelen Wie een complex thema wil behandelen waarin allerlei
factoren een rol spelen, waar het eerder gaat om evo-
luties en mechanismen dan om exacte informatie en
wie vooral deelnemers hierin een inzicht wil geven kan
gebruik maken van een simulatiespel.
Het toeleveringsspelIn dit simulatiespel worden de deelnemers geconfronteerd
met de realiteit van een toeleveringsnetwerk en met
Just-in-time. De spelers moeten oplossingen zoeken
voor problemen zoals transportproblemen, kwaliteits-
problemen, organisatieproblemen, stockbeheer proble-
men enzovoort. De deelnemers krijgen een inzicht in de
grote afhankelijkheid tussen de bedrijven en de gevol-
gen hiervan op de inzet van machines en mensen.
Het netwerkspelIn dit spel staat de make-or-buy beslissing centraal. De
spelers staan voor de beslissing om activiteiten van
een bedrijf al dan niet uit te besteden. Door het spel krij-
gen zij inzicht in de motivatie om uit te besteden, het ver-
loop van een uitbesteding en de gevolgen ervan, de
relaties en communicatiestromen tussen de bedrijven.
Het teamspelHet teamspel wil teamwerk niet promoten. Het wil wel
het inzicht in het veranderingsproces vergroten. Wat ver-
andert er? Welke problemen duiken op? Hoe pakken we
problemen aan? Zo worden hardnekkige mythes de
wereld uitgeholpen.
Het teamspel verduidelijkt hoe teamwerk functioneert
en geeft de bedrijfseconomische noodzaak ervan aan. Het
spel gaat in op de belangrijkste problemen (samenwer-
ken in een team, het takenpakket van het lagere kader,
het invoeringsproces) en maakt die bespreekbaar. Het
biedt ook de mogelijkheid om organisatorische veran-
deringen zoals JIT, integrale kwaliteitszorg en andere te
kaderen binnen teamwerk.
Het Teamspel beantwoordt duidelijk aan een vraag van
de bedrijven. Grote bedrijven gebruiken het op grote
schaal. Het spel werd aangekocht door Volvo Cars, IVOC
(Instituut voor Vorming en Opleiding in de Confectie),
Bayer Antwerpen nv, CIS (Centrum Informatieve Spelen),
Philips Matsushita Battery Corporation, Fabrimetal/
Delphi, Fabrimetal/CKZ Antwerpen, BACOB, Volkswagen,
Teamconsult, Interface Consult, CM (Christelijke mutu-
aliteiten) en ACLVB.
Wie verdient het?In het voorjaar slaat de evaluatiekoorts weer toe in
bedrijven en organisaties. Dat zorgt vaak voor de nodi-
ge commotie zowel bij medewerkers als leidinggevenden.
Toch vinden medewerkers het belangrijk om één keer per
jaar met hun direct leidinggevende een gesprek te heb-
ben over het eigen functioneren en dat van hun afdeling.
Voor de beloning gaan zowel leidinggevenden als mede-
werkers principieel akkoord met de koppeling van belo-
ning aan een prestatiebeoordeling. Maar ondanks deze
principiële goedkeuring, bestaat er zowel bij leidingge-
venden als bij medewerkers heel wat kritiek op het
(eigen) systeem.
STV-Innovatie & Arbeid ontwikkelde in samenwerking met
het Centrum Informatieve Spelen een spelvorm om in
organisaties de discussie over het beoordelings- en
beloningssysteem op verschillende niveaus mogelijk te
maken. Maar niet alleen de systemen zijn onderwerp van
gesprek, ook elementen als loon naar werk, samenwer-
ken, problemen oplossen, afspraken maken, elkaar onder-
steunen, evaluatiegesprekken houden, … komen aan
bod.
Ruimte voor competentiesIn 2002 vroeg STV-Innovatie & Arbeid aan 1.581 perso-
neelsverantwoordelijken of zij vertrouwd zijn met het
begrip competentiemanagement. Voor een grote meer-
derheid van ondernemingen (60%) was het antwoord
negatief. Toch zegt 33% van de ondernemingen het
geheel of gedeeltelijk toe te passen. Dit is een opmer-
kelijk hoge score. Het concept wordt hoofdzakelijk in grote
bedrijven toegepast en is meer doorgedrongen in de
non-profit.
Bedrijfsstrategen zien competenties als de unieke com-
binatie van resources waarmee een organisatie een
strategisch voordeel kan opbouwen. HRM-specialisten
zien er een kans in om een geïntegreerd personeelsbe-
leid te voeren en via competentiemanagement bij te
dragen tot het succes van de organisatie. Voor de mede-
werkers vormt het een versterking van hun positie op de
interne en externe arbeidsmarkt.
Toch staat de sociale dialoog rond competenties in
Vlaanderen nog in de kinderschoenen. Dat niet alle par-
tijen rond de tafel evenveel kennis hebben van het
gebruikte jargon is een van de belangrijke oorzaken van
een stroeve dialoog. Uit onderzoek blijkt dat een goed
werkend systeem van competentiemanagement alleen
Simulatiespelen
mogelijk is als er een draagvlak voor bestaat. Dat kan er
enkel komen als er daadwerkelijk overleg gepleegd
wordt met de werknemers en hun afgevaardigden.
Daarom werd met de steun van de Vlaamse overheid, over
de vakbondsgrenzen heen, een project opgestart rond
de sociale dialoog over competenties. Het resultaat is een
simulatieoefening om deelnemers wegwijs te maken in
competentiemanagement: Wat houdt het begrip pre-
cies in? Hoe moet u er in uw organisatie mee omgaan?
En wat betekent dat uiteindelijk voor de medewerkers?
Wat zijn de kansen en valkuilen van competentie-
management?
Het antwoord krijgt u als u Ruimte voor Competenties
speelt.
Het competentiespel werd ontwikkeld met de (heel hete-
rogene) doelgroep van vakbondsafgevaardigden in het
achterhoofd, dat zowel bruikbaar is voor de groep van
uitvoerenden (arbeiders, lagere bedienden) als voor
kaderleden en hoger geschoolden.
Ondanks deze uitdrukkelijke keuze is het competentie-
spel niet enkel bruikbaar binnen vakbondsmiddens maar
voor iedereen die ten gronde rond competenties, com-
petentiemanagement en competentieontwikkeling wil
werken. Het was een bewuste keuze van de initiatief-
nemers om in het spel geen dogmatische vakbonds-
houding te verwerken t.a.v. competenties. Wel om er
een uitnodiging van te maken om met kennis van zaken
en vanuit een constructief kritische houding een visie te
ontwikkelen rond het thema.
Ruimte voor competenties is een simulatiespel. De deel-
nemers kruipen in de rol van een werknemer uit het
bedrijf TEKAR 6 (tekar is gewoon een omkering van
het woord raket) . Deze onderneming heeft zich gespe-
cialiseerd in het ontwikkelen van spaceshuttles met als
eindbestemming het ISS (Internationaal ruimtestation).
De spelers (het spel is gemaakt voor groepen van 6 tot
30 deelnemers) hebben als initiële opdracht een dege-
lijke spaceshuttle op het lanceerplatform te brengen
en die te voorzien van een competente bemanning.
Het spelen van Ruimte voor competenties neemt ideali-
ter één dag in beslag (2 spelrondes), nabespreking inbe-
grepen.
Voor de uitvoering van het spel tekende het Centrum
Informatieve Spelen, STV-Innovatie & Arbeid was bij
het project betrokken als expert (onderzoek compe-
tentiemanagement en expertise in de ontwikkeling van
simulatiespelen).
Ruimte voor competentiesEen simulatieoefening over competenties, ontwikkelingvan competenties en competentiemanagement.Wat zijn competenties? Hoe kan je werken met eenportfolio? Welke competenties zijn het belangrijkst? Hoekan je competenties meten? Hoe kan je competentiesontwikkelen? Welke gebeurtenissen in een organisa-tie hebben een invloed op de vereiste competenties? Kanje competentieontwikkeling rijmen met teamontwik-keling? Hoe link je competenties aan andere domeinenvan personeelsbeleid?Dit is maar een greep uit vragen die aan bod komenin het simulatiespel Ruimte voor competenties . In eenbedrijf dat ruimteshuttles bouwt en bemant leren de deel-nemers al spelenderwijs over competenties en compe-tentieontwikkeling. Ze krijgen inzicht in de mogelijk-heden én beperkingen van competentiemanagement engaan zelf aan de slag om competenties te ontwikkelen.
Meer informatie over dit spel en het gebruik ervan vindt
u in de brochure Vormingsideeën over organisatiever-
nieuwing en personeelsbeleid.
6. STV-Innovatie & Arbeidvaloriseert onderzoek via ESF-projectenIn 2004 organiseerden 32,6% van de bedrijven in Vlaan-
deren een opleiding van minstens acht uur voor minstens
de helft van hun personeel. Ten opzichte van 2001 is dit
een stijging met 5,9%. Het aantal niet-opleiders is
gedaald tot 8,8% van de bedrijven. Deze cijfers uit de
TOA-enquête van STV-Innovatie & Arbeid zegt alleen iets
over de formele off-the-job opleidingen. Cijfers over
inspanningen voor werkplekleren zijn quasi onbestaan-
de. Toch hebben we in het project Effectiever leren op
de werkplek vastgesteld dat heel wat bedrijven met
werkplekleren bezig zijn. Werknemers leren terwijl ze wer-
88Simulatiespelen ■ Competenties
89
ken, problemen oplossen en feedback krijgen. Werkne-
mers leren van hun peter of coach, via werkoverleg met
collega’s, door goed uitgeschreven werkinstructies, via
on-line opleidingen, enzovoort.
Het nieuwe ESF-project Indicatoren voor kwaliteitsvol
werkplekleren met als promotor VOV-Lerend Netwerk
werd goedgekeurd in juni 2005.
Dit tweede project rond werkplekleren heeft als doel-
stelling indicatoren te ontwikkelen die kunnen helpen de
kwaliteit van de leerprocessen op de werkplek te beoor-
delen en te verbeteren.
De kwaliteit van het leren op de werkplek is afhankelijk
van verschillende factoren zegt Prof. dr. Herman Baert
(K.U.Leuven). De projectpartners onderzoeken eerst
een aantal van deze aspecten in een reeks bedrijven vol-
gens de methodiek van Prof. dr. René Bouwen (K.U.Leu-
ven).
Zo kijken we naar de organisatie van de werkplek (wan-
neer en in welke mate is zij leervriendelijk?). De leerre-
levante karakteristieken van medewerkers voor leerbe-
reidheid, leerervarenheid, leerstijl, leermotivatie of
leerbelangen worden onder de loep genomen. Speciale
aandacht gaat uit naar de mate waarop leeftijd resp.
anciënniteit een invloed heeft.
Verder gaan we na wanneer en in welke mate de dage-
lijkse formele en informele contacten tussen medewer-
kers en collega’s, leidinggevenden en tussen medewer-
kers en hun leveranciers, klanten leerbevorderend zijn.
Tenslotte wordt ook gekeken naar de invulling van de
werkplekopleidingen. In welke condities zijn zij leerbe-
vorderend en sorteren zij duurzame leereffecten? En hoe
deze effecten meten? Helpt het gebruik van ICT de kwa-
liteit van werkplekopleidingen te verhogen of juist niet?
Aan welke voorwaarden moet de ICT voldoen om het for-
mele opleiden op de werkplek te ondersteunen of te
verbeteren?
Na deze onderzoeksfase zullen de projectpartners check-
lists opstellen met relevante kwaliteitsindicatoren voor
de verschillende aspecten van werkplekleren en een
inventaris van de best practices samenstellen.
Het verloop van dit project kan gevolgd worden via
www.vov.be/werkplek (door in te schrijven op de user-
groep-mailinglist).
De partners in dit project zijn Vibam, IPV, SERV/STV-Inno-
vatie & Arbeid, VIA-opleidingen, COBOT, VDAB, Vectes,
IVCO, K.U.Leuven: Centrum voor Sociale en Beroeps-
pedagogiek en Centrum voor Organisatie en Perso-
neelspsychologie. In de klankbordgroep (voor het tus-
sentijds toetsen van de bevindingen) zitten bedrijven
zoals Pfizer en IMEC.
De Dienst Beroepsopleiding van het Ministerie van
Onderwijs diende tegelijkertijd een project in onder de
naam WELP. Zij willen in dit project kwaliteitsindicato-
ren ontwikkelen voor stageplaatsen of leerwerkplek-
ken. Omdat er heel wat overeenkomsten zijn tussen
beide projecten zal er een intensieve samenwerking
zijn met de partners in dit project.
ESF ■ Werkplekleren
Deel 3
Vlaamse Havencommissie
1. TaakomschrijvingDe Vlaamse havens Antwerpen, Gent, Zeebrugge en
Oostende zijn bijzonder belangrijk voor de Vlaamse en
Belgische economie. De havens kennen een enorme
rechtstreekse en onrechtstreekse bedrijvigheid: ver-
voer, overslag en opslag, logistiek, distributie, handel,
diensten, industrie, enz. Elk van deze activiteiten zorgt
voor tewerkstelling en toegevoegde waarde. Het spreekt
voor zich dat Vlaanderen een groot belang hecht aan de
havens en aan een gedegen havenbeleid.
Daarom heeft de Vlaamse Regering in 1989 een com-
missie opgericht: de Vlaamse Havencommissie (VHC).
De Havencommissie levert een bijdrage tot de voorbe-
reiding van het havenbeleid. Deze taak bestaat uit ener-
zijds een advies- en aanbevelingsopdracht en ander-
zijds een informatie- en studieopdracht.
1.1. De advies- en aanbevelingsopdrachtHet Vlaams Parlement, de Vlaamse Regering, de bevoeg-
de Minister en de SERV kunnen de Havencommissie om
advies vragen of de Havencommissie kan op eigen ini-
tiatief een aanbeveling doen.
De algemene adviezen en aanbevelingen hebben betrek-
king op het uitwerken van algemene beleidsobjectie-
ven voor de infrastructuur en exploitatie van de havens,
algemene voorstellen over de concurrentievoorwaar-
den tussen havens (financiering, subsidiëring, samen-
werkingsverbanden), de bevordering van de coördinatie
tussen het beleid van de havens en overleg en een ver-
sterkte samenwerking tussen de havens. De Vlaamse
Havencommissie kan ook aanbevelingen formuleren
over alle hinterlandverbindingen van de havens en het
interregionaal en internationaal overleg over het zee-
havenbeleid. De algemene beleidsobjectieven moeten
worden omgezet in infrastructuurplannen en projecten
voor het geheel van de havens.
Aan de Havencommissie wordt ook advies gevraagd
over ontwerpen van decreet, ontwerpbesluiten en beleids-
nota’s die relevant zijn voor het havenbeleid. Deze advie-
zen worden gevraagd voordat er op regeringsniveau
een beslissing over wordt genomen.
Analoog adviseert de commissie ook over projecten die
de havens realiseren en waarvoor de Vlaamse overheid
subsidie verleent of (mede-)investeerder is. De Minister
is uitdrukkelijk gebonden om aan de commissie advies
te vragen over de projecten met een overheidsinveste-
ring van ten minste tien miljoen euro. Tot enkele jaren
geleden lag de nadruk in de adviezen van de Vlaamse
Havencommissie vooral op de haalbaarheid en de wen-
selijkheid van investeringsprojecten in de havens. Belang-
rijke voorbeelden van dergelijke investeringsprojecten
zijn de Flanders Container Terminal (Zeebrugge), het Ver-
rebroekdok (Antwerpen), het Kluizendok (Gent), de reno-
vatie van de haven van Oostende, de Containerkade
Noord en de Containerkade West (Antwerpen). Onder-
tussen is de nadruk in de adviezen en aanbevelingen wat
verschoven naar de meer algemene beleidsmatige onder-
werpen, zoals Europese aangelegenheden (Havenricht-
lijn), Strategische plannen, het Ruimtelijk Structuur-
plan Vlaanderen, havenbestuurlijke bevoegdheden,
financiering van havens, enz.
1Vlaamse Havencommissie
93
1.2. De informatie- en studieopdrachtHet secretariaat van de Havencommissie vervult
autonoom de algemene informatieopdracht van de
Vlaamse Havencommissie. Op regelmatige tijdstippen
publiceert de Vlaamse Havencommissie informatieve
rapporten over bijvoorbeeld de toekomstige verkeers-
evolutie in de havens, het hinterlandvervoer van en
naar de havens of over het sociaal-economische belang
van de Vlaamse zeehavens (met gegevens over toege-
voegde waarde, tewerkstelling, enz.). Binnen haar infor-
matie- en studieopdracht kan de Vlaamse Havencom-
missie ook opdrachten geven aan externen, bijvoorbeeld
studiebureaus, om één of meerdere aspecten van een
havenrelevant probleem te onderzoeken. In oktober
2000 heeft de Havencommissie een rapport gepubliceerd
over de trends in de containerbusiness zoals schaal-
vergroting, allianties en fusies en de gevolgen daarvan
voor de Vlaamse havens. Begin 2004 publiceerde de
Vlaamse Havencommissie een boekje over de invloed van
de Europese Unie op de Vlaamse zeehavens: Wegwijzer
in Europese haven- en vervoerdossiers. Voor een hele
reeks Europese dossiers staat hierin bondig maar dui-
delijk uitgelegd waar het over gaat en wat de actuele
stand van zaken is van het dossier. Begin 2005 werd de
tweede uitgave van dit boekje gepubliceerd en het wordt
continu op de website van de Vlaamse Havencommissie
actueel gehouden.
De jaarverslagen, jaaroverzichten, rapporten en stu-
dies zijn verkrijgbaar bij het secretariaat van de Vlaam-
se Havencommissie of via de bestelmodule van de SERV-
website (www.serv.be).
1. Commissievergaderingen in2005In 2005 is de Vlaamse Havencommissie drie maal samen-
gekomen, namelijk op 18 maart, 30 mei en 20 septem-
ber 2005. Op 30 mei vond de plechtige installatiever-
gadering van de vernieuwde Vlaamse Havencommissie
plaats. Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste
agendapunten van deze drie vergaderingen.
18 maart 2005Er werden twee belangrijke agendapunten besproken:
enerzijds het ontwerpadvies van de Vlaamse Haven-
commissie over de organisatie van het eigen vak-
bondsoverleg voor havenbedrijven en anderzijds de
stand van zaken in het dossier van de tweede haven-
richtlijn (ontwerprichtlijn van de Europese Commissie
inzake toegang tot de markt voor havendiensten).
Als eerste punt op de agenda werd het ontwerpadvies
besproken over het vakbondsoverleg in de havenbe-
drijven. De Vlaamse Havencommissie had op 7 decem-
ber 2004 een adviesvraag gekregen van de heer Kris
Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Ener-
gie, Leefmilieu en Natuur over een specifiek element in
het Intersectoraal akkoord 2003-2004. De Minister
vroeg meer bepaald advies over de wenselijkheid en de
modaliteiten van de oprichting van een eigen sociaal over-
leg voor havenbedrijven. In het Intersectoraal akkoord
2003-2004 werd door de vakbonden de vraag gesteld
om een aparte overkoepelende overlegstructuur voor de
Vlaamse havenbedrijven op te richten in het kader van
het syndicaal statuut van de overheidssector. Dat er
dergelijke overlegstructuur moest worden opgericht,
was een uitgemaakte zaak. De vorm waaronder dat
moest gebeuren was nog het voorwerp van discussie en
was de aanleiding voor de adviesvraag van de Minister.
Het Advies van de Vlaamse Havencommissie over de
organisatie van het eigen vakbondsoverleg voor haven-
bedrijven van 18 maart 2005 formuleerde een voorstel
van overlegstructuur dat met unanimiteit van stemmen
werd goedgekeurd.
Het tweede punt op de agenda van de plenaire verga-
dering van de Vlaamse Havencommissie was de stand
van zaken van de tweede Havenrichtlijn. De Haven-
richtlijn werd op dat ogenblik behandeld in de trans-
portwerkgroep van de Europese Raad (Shipping Working
Party). Deze werkgroep had in enkele vergaderingen de
verschillende artikels van de ontwerprichtlijn stuk voor
stuk besproken. Hierbij werd er door verschillende leden
aangedrongen op een impact assessment studie. De
heer Georg Jarzembowski werd opnieuw aangesteld als
rapporteur voor het Europees Parlement. Hij kondigde
toen aan dat hij tegen 29 augustus 2005 een finaal
rapport zou klaar hebben. Daarop konden opmerkingen
worden geformuleerd tegen 15 september. Al op
10 december 2004 formuleerde de Vlaamse Haven-
commissie haar standpunt over het tweede voorstel
voor een havenrichtlijn dat de Europese Commissie op
13 oktober 2004 deed (Advies van de Vlaamse Haven-
commissie over het voorstel van richtlijn van de Euro-
pese Commissie inzake toegang tot de markt voor haven-
diensten). Sinds dan werd de ontwerprichtlijn in de
werkgroepvergaderingen van de Havencommissie bespro-
ken in functie van eventuele vervolgacties. In de werk-
groep werden enkele pertinente vragen gesteld die zijn
2Werking van de VlaamseHavencommissie in 2005
95
doorgespeeld aan een deskundige van de Europese
Commissie, de heer Malcolm Colling. De heer Malcolm Col-
ling gaf in de daaropvolgende werkgroepvergadering
toelichting bij die vragen en bij het ontwerp van de
Europese Commissie.
Voorts werd op de plenaire vergadering van 18 maart
2005 de nieuwe, uitgebreide editie van de publicatie Weg-
wijzer in Europese haven- en vervoerdossiers voorgesteld.
In een werkgroepvergadering werd gepolst naar moge-
lijkheden om rond het thema Natuur en havens een
gemeenschappelijk advies van de MiNa-Raad en de
Vlaamse Havencommissie te geven. Naar aanleiding
van die bespreking had het secretariaat een nota opge-
steld. In een mogelijk gemeenschappelijk advies zou
geprobeerd worden om de rechtsonzekerheid die er
voor natuur en havens nog bestaat, weg te werken.
Deze nota werd in de plenaire vergadering besproken.
De mandaten in de Vlaamse Havencommissie zijn gel-
dig voor vier jaar en vervielen op 31 maart 2005. Het
secretariaat heeft na bevraging bij de leden een voor-
stel van de nieuwe samenstelling opgemaakt. Na goed-
keuring door het dagelijkse bestuur werd dat voorstel van
de nieuwe samenstelling van de Vlaamse Havencom-
missie, ter goedkeuring overgemaakt aan minister Kris
Peeters. De nieuwe ambtstermijn is ingegaan op 1 april
2005.
30 mei 2005 (installatievergadering)De Vlaamse Havencommissie is op 1 april 2005 aan een
nieuwe ambtstermijn van vier jaar begonnen. Op 30
mei 2005 vond de plechtige startvergadering van de nieu-
we ambtstermijn, of de installatievergadering plaats.
Bij die eerste vergadering hielden voorzitter Willy Win-
kelmans en minister Kris Peeters elk een toespraak.
Voorzitter Willy Winkelmans maakte de balans op van de
laatste drie ambtstermijnen sinds de oprichting van de
Havencommissie eind 1989. Hij merkte daarbij vooral op
dat de aard van de adviezen en aanbevelingen is ge-
ëvolueerd van overwegend projectevaluaties naar over-
wegend aanbevelingen over Strategische Plannen, Ruim-
telijke Structuurplannen Mobiliteits- en andere plannen
enerzijds en – heel belangrijk – Europese dossiers ander-
zijds. De voorzitter vroeg zich af of de Vlaamse Haven-
commissie nu nog nodig is, een vraag waarop hij zelf
onmiddellijk ja antwoordde. Voor de argumentatie verwees
hij onder meer naar de manier waarop politiek wordt
omgegaan met de adviezen en aanbevelingen van de
Vlaamse Havencommissie. Veel van de standpunten van
de Havencommissie worden immers rechtstreeks of
onrechtstreeks gebruikt in beleidsnota’s en officiële
standpunten. Voorts wees Willy Winkelmans op de stu-
diefunctie die door de Vlaamse Havencommissie wordt
uitgeoefend. Zowel de aanbevelingen, de adviezen, als de
rapporten, als andere publicaties en de website worden
erg geapprecieerd en zijn dikwijls terug te vinden in de
bronvermeldingen van thesissen, rapporten en boeken.
Minister Kris Peeters bouwde zijn toespraak op rond een
aantal thema’s uit zijn Beleidsnota Openbare Werken,
onderdeel havens. Hij legde daarbij de nadruk op de
strategische en operationele doelstellingen die op één
of andere manier verband houden met de Vlaamse
Havencommissie. In Operationele doelstelling 12 van de
beleidsnota nam de Minister zich voor om de Europese
dossiers nog beter op te volgen en in functie van dit voor-
nemen stelde hij voor dat de Vlaamse Havencommissie,
en meer bepaald het secretariaat daarvan, hiervoor nog
intensiever zou samenwerken met de Administratie
Waterwegen en Zeewezen. Bij beide instanties is in het
verleden rond dit thema al veel inspanning geleverd en
het zou heel zinvol zijn om dit nog te versterken. Ook
pleitte de Minister ervoor dat de Havencommissie zelf
een concreet plan zou opstellen om het maatschappe-
lijk draagvlak van de Vlaamse havens te vergroten. De
Havencommissie, die in feite de hele havensector ver-
tegenwoordigt, is bij uitstek de geschikte instantie om
dergelijk plan op te stellen.
20 september in AntwerpenNa de hernieuwing van de ambtstermijn op 1 april 2005
van de leden van de Vlaamse Havencommissie maakten
heel wat leden hun debuut in de Havencommissie. Om
de nieuwe leden de mogelijkheid te bieden zich ver-
trouwd te maken met de Vlaamse Havencommissie en
met de havens werd beslist om de vier volgende plenaire
vergaderingen achtereenvolgens te organiseren in elk van
de vier Vlaamse havens. Iedere plenaire vergadering
Havenrichtlijnen ■ Installatievergadering
wordt gevolgd door een havenbezoek. De eerste verga-
dering in die reeks van vier vond plaats op 20 septem-
ber 2005 in Antwerpen.
Tijdens de vergadering van de Vlaamse Havencommis-
sie van 20 september 2005 werden vier onderwerpen
besproken: de voorbereiding van de amendementen op
de tweede havenrichtlijn, het advies over het Strategisch
Plan voor de haven Brugge-Zeebrugge, het advies over
de omzetting van de richtlijn Bulk en het advies over de
omzetting van de Monitoringrichtlijn (het Scheepvaart-
begeleidingsdecreet).
Als eerste punt op de vergadering werd een overzicht
gegeven van de stand van zaken in het dossier van de
tweede havenrichtlijn. Op 7 juni 2005 heeft de Vlaam-
se Havencommissie de Aanbeveling over het werkdo-
cument 'inzake toegang tot de markt voor havendiensten'
van Georg Jarzembowski schriftelijk goedgekeurd. Onder-
tussen zijn er de volgende zaken gebeurd in dit dossier:
Prof. Eric Van Hooydonk heeft in opdracht van de Vlaam-
se Havencommissie en de VNA (AWZ) ontwerpamen-
dementen opgesteld op de Havenrichtlijn 2. Daarover is
drie keer vergaderd in werkgroepverband en één keer (uit-
sluitend m.b.t. de knelpunten en de aanpak) in het dage-
lijks bestuur.
Vervolgens werd het advies over het Strategisch Plan
voor de haven Brugge-Zeebrugge besproken. De Vlaam-
se Havencommissie heeft daarover op 23 juni 2005
een adviesvraag gekregen van de secretaris-generaal van
het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van de
Vlaamse Gemeenschap, in opdracht van de Vlaamse
Regering. In de adviesvraag werd een reeks heel speci-
fieke vragen over het dossier geformuleerd. Het advies
moest binnen de drie maanden geformuleerd worden. Op
15 juli heeft de werkgroep hierover een eerste keer ver-
gaderd, met een voorstelling van het plan door twee men-
sen van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Op
basis van deze vergadering heeft het secretariaat een
ontwerpadvies gemaakt, dat op 6 september werd
besproken in de werkgroep. Het dagelijks bestuur heeft
dit ontwerpadvies besproken op 12 september 2005. Na
bespreking in de plenaire vergadering werd het Advies
van de Vlaamse Havencommissie over het Strategisch
Plan Brugge-Zeebrugge met unanimiteit van stemmen
goedgekeurd.
Op 27 juli 2005 heeft de SERV van de minister van
Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris
Peeters, een adviesvraag gekregen over het Ontwerp van
decreet tot omzetting van richtlijn 2001/96/EG van het
Europees Parlement en Raad van 4 december 2001 tot
vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en pro-
cedures voor het veilig laden en lossen van bulkschepen,
zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/84/EG van het Euro-
pees Parlement en de Raad van 5 november 2002 hou-
dende wijziging van de richtlijnen op het gebied van
maritieme veiligheid en voorkoming van verontreini-
ging door schepen. Gegeven de inhoud van dit dossier
heeft de SERV aan de Vlaamse Havencommissie
gevraagd om deze adviesvraag te behandelen. Het
advies werd verwacht binnen de 30 werkdagen. Op de
werkgroepvergadering van 6 september werd een eer-
ste korte bespreking gehouden over dit dossier. Het
secretariaat heeft een ontwerpadvies opgesteld. Dit
Advies van de Vlaamse Havencommissie over het ont-
werpdecreet tot omzetting van de richtlijn over gehar-
moniseerde voorschriften en procedures voor het vei-
lig laden en lossen van bulkschepen werd door de plenaire
vergadering van 20 september 2005 met unanimiteit van
stemmen goedgekeurd.
Ook op 27 juli 2005 kreeg de SERV van de minister van
Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris
Peeters, een adviesvraag over het Voorontwerp van
decreet over de begeleiding van de scheepvaart op de
maritieme toegangswegen naar de Vlaamse havens en
de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördi-
natiecentrum. Ook deze adviesvraag moest binnen de 30
werkdagen worden beantwoord en werd om inhoudelij-
ke redenen doorgeschoven naar de Vlaamse Haven-
commissie. Aan de hand van de bespreking van het dos-
sier in de werkgroepvergadering van 6 september 2005
heeft het secretariaat een ontwerpadvies opgesteld.
Het Advies van de Vlaamse Havencommissie over het
ontwerpdecreet over de begeleiding van de scheep-
vaart op de maritieme toegangswegen naar de Vlaam-
se havens en de organisatie van het Maritiem Reddings-
en Coördinatiecentrum werd met eenparigheid van stem-
men goedgekeurd.
2. Dagelijks bestuurHet dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de alge-
mene werking van de Vlaamse Havencommissie en for-
muleert de opdrachten aan de werkgroepen en het
secretariaat. Het finaliseert, op basis van de voorstel-
len van het secretariaat en de werkgroepen, de ont-
werpaanbevelingen en/of ontwerpadviezen voor de
Vlaamse Havencommissie.
In 2005 kwam het dagelijks bestuur twee maal samen,
namelijk op 30 mei en op 12 september 2005.
96Havenrichtlijn ■ Strategisch plan Brugge-Zeebrugge ■ Bulk
97
30 meiDe vergadering van het dagelijks bestuur van 30 mei
2005 vond juist vóór de plechtige installatievergadering
van de Vlaamse Havencommissie plaats. Op de agenda
van deze vergadering stond maar één punt: de bespre-
king van de ontwerpaanbeveling van de Vlaamse Haven-
commissie over het werkdocument inzake toegang tot
de markt van havendiensten van Georg Jarzembowski.
Tijdens de vergadering van het dagelijks bestuur werden
nog opmerkingen op de ontwerptekst geformuleerd.
Aan de hand van de opmerkingen werkte het secretari-
aat een nieuw voorstel uit. Op 30 mei besloot de raad
om via een schriftelijke procedure de nieuwe ontwer-
paanbeveling verder op te volgen en goed te keuren. De
goedkeuring vond plaats op 7 juni 2005.
12 septemberHet dagelijks bestuur vergaderde opnieuw op 12 sep-
tember 2005. Er werd over vier belangrijke agenda-
punten vergaderd. Vooreerst werd de stand van zaken
van het dossier over de tweede havenrichtlijn andermaal
besproken. Vervolgens werd gedebatteerd over drie
adviesvragen, namelijk over de adviesvraag over het
Strategisch Plan voor de haven Brugge-Zeebrugge, over
de adviesvraag over de omzetting van de richtlijn Bulk
en over de adviesvraag over de omzetting van de Moni-
toringrichtlijn.
3. WerkgroepenDe dossiers voor het dagelijks bestuur en de Haven-
commissie werden in de loop van 2005 voorbereid door
de verschillende werkgroepen.
De werkgroepen zijn verantwoordelijk voor de voorbe-
reiding van het grootste deel van de adviezen en aan-
bevelingen. Ze zijn samengesteld uit vertegenwoordigers
van de werknemers, werkgevers en havenbesturen. Het
secretariaat kan deskundigen van de administratie
Waterwegen en Zeewezen (Departement Leefmilieu en
Infrastructuur) uitnodigen, indien dat nodig is.
In 2005 vergaderden de werkgroepen van de Vlaamse
Havencommissie tien maal. Eén vergadering werd gewijd
aan de mogelijke samenwerking van de Vlaamse Haven-
commissie met de MiNa-Raad voor Haven en Natuur. Er
werd nagegaan hoe de samenwerking het best kon ver-
lopen. Twee werkgroepvergaderingen bereidden het
advies voor van de Vlaamse Havencommissie over het
Strategisch Plan voor de haven Brugge-Zeebrugge en
zeven vergaderingen behandelden het tweede ontwerp
van een Havenrichtlijn die de Europese Commissie op 13
oktober 2004 formuleerde. Deze laatste werkgroep-
vergaderingen bereidden een aanbeveling voor met het
standpunt van de Vlaamse Havencommissie over het
werkdocument van de rapporteur van de commissie
Vervoer en Toerisme van het Europees Parlement (Aan-
beveling van de Vlaamse Havencommissie over het
werkdocument inzake toegang tot de markt voor haven-
diensten van Georg Jarzembowski). De werkgroepver-
gadering Havenrichtlijn 2 formuleerde amendementen
op het werkdocument van de rapporteur en op de ont-
werptekst van de tweede havenrichtlijn (Aanbeveling van
de Vlaamse Havencommissie over de amendering van de
ontwerprichtlijn inzake toegang tot de markt voor haven-
diensten) en stelde een stemadvies op over de amen-
dementvoorstellen. Het secretariaat van de Vlaamse
Havencommissie heeft op het kabinet over dit stemad-
vies op 16 november 2005, in aanwezigheid van minis-
ter Kris Peeters, een toelichting gegeven aan de Vlaam-
se Europarlementsleden.
4. Schriftelijke proceduresWegens het dringend karakter van sommige adviesvra-
gen kan de gewone procedure (voorbereiding van het
advies in een werkgroep, beoordeling door het dagelijks
bestuur van het door de werkgroep uitgewerkt ontwerp
en de uiteindelijke bespreking en goedkeuring in de ple-
naire vergadering van de Vlaamse Havencommissie)
door tijdsgebrek niet worden gevolgd. In dat geval ver-
loopt het overleg over de ontwerptekst schriftelijk. In
2005 was dit het geval in verschillende dossiers, met
name in het advies over het vakbondsoverleg van 18
maart 2005 (Advies van de Vlaamse Havencommissie
over de organisatie van het eigen vakbondsoverleg voor
havenbedrijven), in het advies over de omzetting van de
richtlijn bulk van 20 september 2005 (Advies van de
Vlaamse Havencommissie over het ontwerpdecreet tot
omzetting van de richtlijn over de geharmoniseerde
voorschriften en procedures voor het veilig laden en
lossen van bulkschepen) en in het advies over de omzet-
ting van de monitoringrichtlijn (Advies van de Vlaamse
Havencommissie over het ontwerpdecreet over de bege-
leiding van de scheepvaart op de maritieme toegangs-
wegen naar de Vlaamse havens en de organisatie van het
Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum). Ook de
opmaak van de Aanbeveling van de Vlaamse Haven-
commissie over het werkdocument inzake toegang tot
de markt voor havendiensten van Georg Jarzmbowski van
7 juni 2005 verliep met een schriftelijke procedure. De
schriftelijke goedkeuring door de raad werd telkens ach-
teraf door de plenaire Vlaamse Havencommissie beves-
tigd.
1. Advies over de organisatie vanhet eigen vakbondsoverleg voorhavenbedrijven1.1. InleidingDe Vlaamse Havencommissie heeft op 7 december 2004
een adviesvraag gekregen van de heer Kris Peeters,
Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leef-
milieu en Natuur over een specifiek element in het Inter-
sectoraal akkoord 2003-2004. De Minister vroeg meer
bepaald advies over de wenselijkheid en de modaliteiten
van de oprichting van een eigen sociaal overleg voor
havenbedrijven.
1.2. Probleemstelling1. In het Intersectoraal akkoord 2003-2004 werd door
de vakbonden de vraag gesteld om een aparte over-
koepelende overlegstructuur voor de Vlaamse haven-
bedrijven op te richten in het kader van het syndicaal
statuut van de overheidssector. Dat er dergelijke
overlegstructuur moet worden opgericht, is een uit-
gemaakte zaak. De vorm waaronder dat moet gebeu-
ren is nog het voorwerp van discussie en is de aan-
leiding voor de adviesvraag van de Minister, waarop
onderhavig advies een antwoord biedt.
2. Er is een consensus tussen de vakbonden en de direc-
ties van de vier havenbedrijven dat het syndicaal
statuut van het personeel van de openbare diensten
blijft gelden voor de vier havenbedrijven.
3. Eén van de basisprincipes van het Havendecreet is dat
de havenbedrijven over een ruime autonomie inzake
personeelsbeleid moeten kunnen beschikken.
4. De Havenbedrijven van Antwerpen, Gent en Oosten-
de zijn gemeentelijke havenbedrijven. Het paritair
overleg voor deze havenbedrijven valt onder Comité C
(lokale overheidsinstanties).
5. Het Havenbedrijf van Zeebrugge heeft een afzon-
derlijk statuut, dat erop neerkomt dat het steeds de
vorm heeft aangenomen van een VOI (Vlaamse Open-
bare Instelling). Het paritair overleg voor het haven-
bedrijf Zeebrugge heeft steeds plaatsgevonden onder
Comité B (nationale, gemeenschaps- en gewestelijke
overheidsdiensten). Naar aanleiding van de invoering
van het Havendecreet heeft de Vlaamse Gemeen-
schap, die hoofdaandeelhouder was van het haven-
bedrijf Zeebrugge (MBZ), alle aandelen overgedra-
gen aan het stadsbestuur van Brugge, zodat nu quasi
alle (+98%) aandelen in handen van de stad Brugge
zijn. Door deze aandelenoverdracht is de MBZ niet lan-
ger een VOI en ressorteert de MBZ daarom niet onder
het Sectorcomité XVIII van het Comité B.
1.3. Advies van de VlaamseHavencommissie1. De Vlaamse Havencommissie is van mening dat er een
aparte overkoepelende paritaire overlegstructuur voor
de Vlaamse havenbedrijven moet worden opgericht.
2. Deze overkoepelende overlegstructuur moet wor-
den opgericht als een afzonderlijke onderafdeling
van het Comité C (lokale overheidsinstanties). De
Wet van 19 december 1974 voorziet in een Comité C
(lokale overheidsinstanties), met afdelingen en onder-
afdelingen (zoals het Vlaams Gewest en de Vlaamse
Gemeenschap). Het is mogelijk om een onderafdeling
Vlaamse havenbedrijven op te richten die specifiek
voor die havenbedrijven sectorale akkoorden kan
afsluiten.
3Adviezen en aanbevelingen
99
3. Voor elk havenbedrijf moet een bijzonder comité
worden opgericht zodat elk havenbedrijf een
autonoom personeelsbeleid kan voeren.
4. Er moeten bij de oprichting van de overkoepelende
paritaire overlegstructuur voor de Vlaamse haven-
bedrijven de nodige maatregelen worden getroffen
teneinde ervoor te zorgen dat de autonomie van de
havenbedrijven niet wordt aangetast door de sectorale
akkoorden van de provinciale en lokale besturen.
5. De oprichting van de overkoepelende paritaire over-
legstructuur voor de Vlaamse havenbedrijven onder
Comité C mag geen gevolgen hebben voor de hoe-
danigheid of het statuut van de MBZ als onderneming.
De MBZ is geen gemeentelijk havenbedrijf zoals de
andere drie havenbedrijven dat wel zijn, maar een N.V.
van publiek recht zoals bepaald in het Havendecreet,
en de oprichting van de nieuwe overlegstructuur ver-
andert daar niets aan.
6. Voor de MBZ wijzigt het overlegniveau van Comité B
naar Comité C, door het feit dat de Vlaamse overheid
geen aandeelhouder meer is en omdat de MBZ niet
meer als VOI beschouwd wordt. Deze overgang vergt
overgangsmaatregelen die ervoor zorgen dat de
bestaande verhoudingen tussen de huidige vak-
bondsvertegenwoordigers en de MBZ niet worden
geschaad.
7. De Vlaamse Havencommissie vraagt uitdrukkelijk
aan de Minister om alles in het werk te stellen om de
voorgestelde maatregelen (o.m. de voorlegging aan
Comité A) om te zetten in de praktijk en om op de
hoogte gehouden te worden van de verdere afwikkeling
van dit dossier.
2. Aanbeveling over het werk-document inzake toegang tot demarkt voor havendiensten vanGeorg Jarzembowski2.1. InleidingDe Europese Commissie heeft op 13 oktober 2004 de ont-
werprichtlijn inzake toegang tot de markt voor haven-
diensten aangenomen. Over deze ontwerprichtlijn werd
door de Vlaamse Minister van Openbare Werken, Ener-
gie, Leefmilieu en Natuur advies gevraagd, dat door de
Vlaamse Havencommissie op 10 december 2004 werd
geformuleerd. In dat advies stelde de Havencommissie
uitdrukkelijk dat het ging om een advies dat heel vroeg
in de procedure werd geformuleerd en dat er opnieuw
advies zou worden uitgebracht van zodra het dossier zelf
of de standpunten erover op significante wijze zijn gewij-
zigd of aangevuld.
Het dossier is nu inderdaad in een nieuwe fase terecht-
gekomen. Ter voorbereiding van de discussies in het
Europees Parlement heeft rapporteur Georg Jarzem-
bowski een werkdocument opgesteld, dat dient als dis-
cussiedocument. Verschillende mogelijke opties wor-
den in dat werkdocument opengelaten voor latere
invulling. De Vlaamse Havencommissie reageert in deze
aanbeveling op het werkdocument van de rapporteur door
voor elk van de behandelde elementen een standpunt te
voorzien.
De standpunten die werden ingenomen door de Vlaam-
se Havencommissie in het betreffende advies van
10 december 2004 blijven onverminderd geldig.
Deze aanbeveling bespreekt in punt 2 het werkdocument
van de rapporteur, meer bepaald hetgeen in het docu-
ment wordt opgenomen onder B. Centraal deel.
De Vlaamse Havencommissie is voorts voorstander van
een impact assessment studie en werkt in deze aanbe-
veling een lijst uit met elementen die in dergelijke impact
assessment studie aan bod moeten komen. Dat gebeurt
in punt 3. In punt 4 worden de conclusies geformuleerd.
Vakbondsoverleg havenbedrijven ■ Havenrichtlijn
2.2. Bespreking van het werkdocumentvan de rapporteur2.2.1 Noodzakelijkheid van een Europeseregeling(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
I. Regels voor de mededinging en toegang tot demarkt in één afzonderlijke haven1. Noodzakelijkheid van een Europese regelingOveral binnen de Europese Unie geldt de vrijheid vandienstverrichting als fundamentele vrijheid, dus ook inde zeehavens en op waterwegen van en naar eenhaven. Hetzelfde valt te zeggen voor de binnen de gehe-le EU geldende mededingingsregels. Op grond vanobjectieve redenen zoals capaciteitsproblemen in eenhaven of om veiligheidsredenen kan de vrijheid vandienstverrichting echter worden beperkt. Hiertoe zijnevenwel passende objectieve, transparante en niet-discriminerende wettelijke bepalingen op Gemeen-schapsniveau nodig.Dit fundamentele standpunt werd bij de voorafgaan-de wetgevingsprocedure zowel door de Commissie alsdoor het Parlement en de Raad ingenomen. Uit het oog-punt van de rapporteur zijn er geen argumenten dieeen afwijking van dit standpunt zouden kunnen recht-vaardigen.Integendeel, de noodzaak van een Europese regelingwordt nog onderstreept door het feit dat zeven van detien staten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijntoegetreden, over zeehavens beschikken. Daardoor isde diversiteit van nationale regelingen inzake zeeha-vens nog verder toegenomen en de noodzaak vangelijkvormige, binnen de gehele Unie geldende voor-schriften nog dringender geworden. Deze fundamen-tele behoefte aan een Europese regeling neemt nietweg dat het Parlement en de Raad speelruimte heb-ben ten aanzien van de vraag, voor welke diensten ophet gebied van zeehavens zij op welke wijze en inwelke mate Europese regelingen willen treffen. Daar-om is het bij deze wetgevingsprocedure van doorslag-gevend belang de door de Commissie voorgesteldeafzonderlijke bepalingen wat betreft hun noodzake-lijkheid en hun specifieke uitwerking nauwkeurig teonderzoeken, en aan het einde van de eerste lezing uithet oogpunt van het Parlement gedetailleerde wijzi-gingen voor te leggen.
De Vlaamse Havencommissie is, algemeen gesteld, voor-
stander van een reglementering (bijvoorbeeld in de
vorm van een richtlijn), waarin voor de dienstverlening
in de havens duidelijke regels worden voorzien. Logische
en noodzakelijke voorwaarden voor dergelijke regelge-
ving zouden zijn: proportionaliteit en duidelijkheid en een
vrijwaring van de eigenheid van de verschillende types
van havens in Europa, voor zover die typische eigen-
schappen niet leiden tot inbreuken op de regels van het
Europees Verdrag. Dergelijke nieuwe reglementering
mag niet leiden tot een ondermijning van de nationale
regelgeving en heeft pas nut als deze leidt tot een sub-
stantieel grotere mate van rechtszekerheid voor alle
betrokken marktpartijen.
Naar analogie met het SERV-advies over de ontwerp-
richtlijn Diensten op de interne markt hebben de kritische
bemerkingen in deze aanbeveling niet zozeer betrek-
king op het principe van de interne markt voor diensten
en de Lissabon-doelstellingen, die niet in vraag worden
gesteld, noch op de behoefte aan een rechtszeker kader
voor diensten (met inbegrip van diensten van algemeen
belang), maar wel op de wijze waarop deze doelstellingen
en principes in deze ontwerprichtlijn werden geopera-
tionaliseerd, in het bijzonder naar de havensector.
In eerdere aanbevelingen van de Vlaamse Havencom-
missie werden kritische commentaren geleverd over
het nut en de noodzaak van de vorige Havenrichtlijn. De
Vlaamse Havencommissie heeft bij de nieuwe Haven-
richtlijn gelijklopende belangrijke bezwaren:
1. De argumentatie voor de opstelling van de procedu-
reregels suggereert dat er op dit moment onvol-
doende toegang tot de markt bestaat en vooral dat
er daarover grote ontevredenheid bestaat. De Euro-
pese Commissie toont echter niet aan dat dit inder-
daad zo is. Bovendien is er in de havensector al een
liberalisatie aan de gang. De ontevredenheid over
de huidige situatie zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit
het bestaan van een groot aantal klachten bij de
Europese instanties, maar dat is niet zo. Als de onte-
vredenheid minder groot is dan wordt gesuggereerd,
dan zijn een aantal onderdelen van de richtlijn (zoals
bijv. over de duurtijd van de vergunningen, introduc-
tie van zelfafhandeling) te ingrijpend, en dus dreigt
de regel van de proportionaliteit in het gedrang te
komen.
2. In de ontwerprichtlijn worden maatregelen voorgesteld
ter voorkoming van situaties waarin het aantal dienst-
verleners wordt beperkt (Artikel 9). In feite moet
steeds een zo groot mogelijk aantal dienstverleners
worden toegelaten en wanneer er toch beperkingen
worden opgelegd, dan moeten alle geïnteresseerde
partijen geïnformeerd worden over de redenen van die
restricties. Dergelijk artikel geeft de indruk dat er zich
100Havenrichtlijn
101
op dit vlak problemen voordoen, doch dit is niet het
geval. Deze maatregelen zijn dus niet nodig. In de zeer
sterk concurrentiele Noord-Europese havencontext
vergelijken rederijen, voor wat de lijnvaart betreft, prij-
zen tussen dienstverleners niet alleen binnen het
havengebied maar ook – en vooral – tussen verschil-
lende havens. Wanverhoudingen tussen prijs en pres-
tatie in de dienstverlening, zelfs als het slechts om
één aanbieder per haven gaat, worden automatisch
afgestraft door het vertrek van de reder naar een
andere haven. Het aanbod van havens in de Europe-
se Unie is dermate dat deze optie voor de reder reëel
is. De prijzen zijn dus al laag en de kwaliteit is hoog.
Recent studiewerk geeft aan dat de Europese haven-
sector, samen met deze van de Verenigde Staten, de
meest efficiënte ter wereld is. Deze efficiëntie kan niet
los worden gezien van de organisatie van de haven-
arbeid in de Vlaamse havens.
Binnen een wettelijk kader wordt een permanente en
intensieve sociale dialoog gevoerd tussen werkgevers-
en werknemersorganisaties. Herhaaldelijk werd aan-
getoond dat dit sociaal overleg in staat is antwoor-
den te geven op nieuwe uitdagingen die vanuit de
haveneconomie worden aangebracht. Er kan in dit ver-
band verwezen worden naar het specifieke stelsel voor
de logistieke dienstverlening dat recent ontwikkeld
werd in het kader van de havenarbeid.
3. In de Noord-Europese havens zijn ondernemingen
gevestigd die beschikken over de allermodernste
installaties. Deze installaties vergen enorme inves-
teringen die slechts gedragen kunnen worden door de
grootste ondernemingen. De laatste decennia hebben
fusies en overnames plaatsgevonden in de havens tus-
sen kleinere ondernemingen, precies omwille van de
financiële implicaties van deze investeringen. Als
een moderne Noord-Europese haven slechts beschikt
over één onderneming voor de overslag van een
bepaald soort goederen (bijv. fruit), dan is dit meest-
al noodzakelijk in functie van de enorme investerin-
gen die werden gedaan. Teruggaan naar een situatie
met meerdere kleine ondernemingen zou de grote
investeringen onmogelijk maken, hetgeen een aan-
tasting zou kunnen zijn van de efficiëntie van de
haven. Misbruiken op het vlak van prijszetting zijn ook
in dit geval onwaarschijnlijk, omdat de klant steeds
over de mogelijkheid beschikt om naar een andere
haven te gaan. Bovendien zou een tendens naar
meerdere kleinere dienstverleners contrasteren met
de tendens naar een steeds groeiende omvang en
marktmacht van reders en verladers (de klanten).
4. Totale liberalisering van publieke dienstverlening
zoals dit in sommige Europese havens voorkomt voor
bijvoorbeeld loodsdiensten en sleepdiensten, is niet
na te streven en contraproductief. Dit in tegenstelling
tot de intenties van de richtlijn. In de eerste plaats is
de publieke dienstverlening ‘universeel’, d.w.z. beschik-
baar voor alle klanten ongeacht hun grootte of markt-
macht, hetgeen in een geliberaliseerde markt veel
moeilijker gerealiseerd kan worden. Een geliberali-
seerde markt voor bijv. sleepdiensten kan leiden tot
situaties waarin de grote klanten gunstige prijzen
kunnen bedingen of eigen nautische dienstverlening
kunnen organiseren doch waarbij kleinere klanten
onevenredig hoge prijzen betalen of zelfs in het
geheel geen of inferieure dienstverlening krijgen (het
zgn. ‘cherry-picking’). Voor bepaalde diensten, zoals
sleepdiensten, biedt de publieke dienstverlening dus
een noodzakelijke solidariteit tussen en een garantie
op gelijke behandeling van alle havengebruikers. Wat
de beloodsing betreft wordt in de nieuwe richtlijn nu
wel de mogelijkheid geboden aan de bevoegde auto-
riteit om, omwille van de veiligheid en de publieke
dienstverlening, de beloodsing zelf uit te voeren of om
deze taak toe te wijzen aan één enkele dienstverle-
ner. Voor sleepdiensten geldt deze regeling niet,
waardoor er een ongewenst onderscheid ontstaat in
de behandeling van de technisch-nautische diensten.
Het behoud van publieke dienstverlening moet nagestreefd
worden, maar deze dienstverlening moet wel gestoeld zijn
Havenrichtlijn
op bedrijfseconomische principes, op het streven naar
een efficiënte werking, de verzekering van de continuïteit
van de dienstverlening en volledige transparantie.
2.2.2 Werkingssfeer van de richtlijn(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
2. Controle van de voorgestelde afzonderlijkebepalingenHieronder worden de detailvragen behandeld die reedsin de voorafgaande wetgevingsprocedure in het Par-lement en tussen het Parlement en de Raad omstredenwaren en die nu weer tot hevige openbare discussiesover het nieuwe voorstel van de Commissie hebbengeleid. a) Werkingssfeer van de richtlijnDe werkingssfeer strekt zich overeenkomstig artikel 2alleen over de grotere zeehavens in de Unie.aa) Drempelwaarden Er zou over kunnen worden gediscussieerd of de voor-gestelde drempels en de overige afbakeningscriteriagepast en zinvol zijn.bb) Havens in openbaar en particulier bezit Speciaal uit het oogpunt van de eigendomswaarbor-ging in de Grondwet zou ter discussie kunnen wordengesteld of überhaupt, en zo ja, op welke manier havensof gedeelten van havens in particulier bezit mogenworden beheerd.cc) Waterwegen van en naar havensEr zou kunnen worden besproken of de waterwegenvan en naar havens in het algemeen binnen het toe-passingsgebied van artikel 2 vallen en reeds in het alge-meen in de doelstelling van artikel 1 dienen te wordenopgenomen.
De Vlaamse Havencommissie is er voorstander van dat
alleen de grotere zeehavens in de Europese Unie aan de
richtlijn worden onderworpen. De drempels die werden
ingesteld in de ontwerp-Havenrichtlijn van 13 oktober
2004 zijn voldoende en hoeven niet ter discussie gesteld
te worden.
De Havencommissie vindt dat er voor wat het toepas-
singsgebied betreft geen onderscheid mag gemaakt
worden tussen havens in openbaar bezit en particulier
bezit. De Havencommissie vindt het in vraag stellen
van de mogelijkheid om havens of gedeelten daarvan in
particulier bezit te beheren, niet relevant en zeker niet
passend in de discussie die leidt tot de opstelling van een
Havenrichtlijn.
De waterwegen van en naar de havens moeten volgens
de Vlaamse Havencommissie binnen de werkingssfeer
van de Havenrichtlijn vallen.
2.2.3 Toepassingsgebied van de richtlijn(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
b) Toepassingsgebied van de richtlijnHet toepassingsgebied omvat overeenkomstig artikel 2,lid 1 de in artikel 3, punt 6 genoemde havendiensten.aa) Technisch-nautische dienstenWat betreft de technisch-nautische diensten – (1) lood-sen, (2) slepen en (3) afmeren – had het Parlement bijde besprekingen in de voorafgaande wetgevingspro-cedure nog in tweede lezing geëist de loodsdiensten bui-ten het toepassingsgebied van de richtlijn te laten. DeRaad had dit steeds van de hand gewezen, maar inde bemiddelingsprocedure met het Parlement voorge-steld de bevoegde nationale instanties de mogelijk-heid te geven loodsdiensten, onder andere om veilig-heidsredenen, ofwel zelf te verzorgen of aan eendienstverlener uit te besteden, dat wil zeggen de vrij-heid van dienstverlening in dit opzicht te beperken. Erzou over kunnen worden gediscussieerd of deze uit-zonderingsregeling voor loodsdiensten, die de vrijheidvan dienstverlening beperkt, ter zake doende is, of datde loodsdiensten geheel buiten het toepassingsgebiedvan de richtlijn vallen en aan de lidstaten moeten wor-den overgelaten.bb) VrachtafhandelingUw rapporteur had in eerste lezing van de vooraf-gaande wetgevingsprocedure voorgesteld deze ver-richtingen – laden en lossen, stuwen, overschepen enandere transportverrichtingen aan de terminals – bui-ten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden,aangezien onder de heersende mededingingsomstan-digheden geen regulering nodig is. Het Parlement ende Raad waren het er echter steeds over eens dat er welbehoefte aan regulering bestaat. Er zou opnieuw kun-nen worden bediscussieerd of de vrachtafhandelingbinnen het toepassingsgebied van de richtlijn dient teblijven. cc) PassagiersdienstenDezelfde discussie en hetzelfde vraagstuk als in hetgeval van de vrachtafhandeling bestaan eveneens metbetrekking tot de passagiersdiensten met inbegrip vanhet in- en ontschepen.
De Vlaamse Havencommissie is voorstander van de
opname van de technisch-nautische diensten in de richt-
lijn. Om veiligheidsredenen moet aan de lidstaat de
102Havenrichtlijn
103
mogelijkheid geboden worden om voor de technisch-nau-
tische diensten de vrijheid van dienstverlening te beper-
ken.
Het is essentieel dat technisch-nautische diensten als
diensten van algemeen economisch belang worden
beschouwd. Het behoud van publieke dienstverlening voor
loodsen en beloodsing en andere technisch-nautische
diensten moet nagestreefd worden. Deze dienstverlening
moet uiteraard wel gestoeld zijn op bedrijfseconomi-
sche principes, op het streven naar een efficiënte wer-
king, de verzekering van de continuïteit van de dienst-
verlening en volledige transparantie. In deze geest dient
de nautische dienstverlening zowel binnen als buiten het
havengebied conform dezelfde richtlijn geregeld te wor-
den.
Het al dan niet opnemen in de richtlijn van de vrachtaf-
handeling is een discussie die nauw samenhangt met de
beoordeling van het nut en de noodzaak van de richtlijn
(zie ook punt 2.1. van deze aanbeveling). Gegeven de
marktomstandigheden waarin de huidige ondernemin-
gen voor vrachtafhandeling functioneren in de Europe-
se haven, met een zeer efficiënte werking, een hoge
graad van concurrentie, enz., is er volgens de Haven-
commissie geen nood aan een Havenrichtlijn die deze
dienstverlening reguleert. Principieel is de Havencom-
missie dus voorstander van een Havenrichtlijn waarin de
focus ligt op transparantie en het nastreven van een level
playing field en de invoering van een duidelijk wettelijk
kader. In dergelijke Havenrichtlijn hoort de vrachtaf-
handeling niet thuis.
De redenering voor de passagiersafhandeling is volledig
analoog aan deze voor de vrachtafhandeling.
2.2.4 Vergunningsplicht voor havendiensten(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
c) Vergunningsplicht voor havendienstenOvereenkomstig artikel 7 moeten alle verleners vanhavendiensten over een door de overheid verleendevergunning beschikken. Er zou kunnen worden bespro-ken:– of ten eerste een dergelijke algemene vergunningplichtüberhaupt noodzakelijk is dan wel of, volgens hetsubsidiariteitsbeginsel, de toepassing daarvan aan delidstaten dient te worden overgelaten (zie artikel 8, lid1 van de ontwerptekst van het bemiddelingscomité), – ten tweede op welke wijze, indien de vergunningplicht
zou blijven bestaan, de verlening van de vergunningmet minder bureaucratische rompslomp kan wordengeregeld en– ten derde door middel van welke vereenvoudigde pro-cedure vergunningen aan de reeds werkzaam zijndedienstverleners kunnen worden verleend.
De Vlaamse Havencommissie is voorstander van een alge-
mene vergunningsplicht, gekoppeld aan de uitdrukkelijke
vermelding van de voorwaarden en criteria die in deze
vergunningen moeten gehanteerd worden. In de ont-
werp-Havenrichtlijn van 13 oktober 2004 worden voor-
waarden opgenomen die de Havencommissie als vol-
doende beschouwt. Een efficiënte vergunningsverlening
zonder administratieve rompslomp is uiteraard te ver-
kiezen en ook is het nuttig om vereenvoudigde procedures
te voorzien voor reeds werkzaam zijnde dienstverle-
ners.
Wat de criteria van de vergunningen betreft is het nood-
zakelijk om een onderscheid te maken tussen vergun-
ningen die te maken hebben met het verlenen van dien-
sten die ook nu al vallen onder de wetgeving over de
toekenning van overheidsopdrachten enerzijds en de
domeinconcessies anderzijds. Voor de toewijzing van
domeinconcessies worden traditioneel minder complexe,
doch wel openbare, regels gehanteerd en het is voor de
toekomst ook noodzakelijk dat dergelijke vereenvou-
digde procedures mogelijk blijven.
De Vlaamse Havencommissie plaatst een groot vraag-
teken bij en vreest voor de gevolgen van de koppeling
tussen de concepten vergunning voor dienstverlening en
de domeinconcessies.
2.2.5 Looptijd van de vergunningen(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
d) Looptijd van de vergunningenIn artikel 12 worden de verschillende beperkte loop-tijden voor de vergunningen bepaald, die in vergelijkingmet artikel 15 van het bemiddelingscomité zijn gere-duceerd. Er zou over kunnen worden gediscussieerd ofde looptijden weer conform het voorstel van het bemid-delingscomité dienen te worden verlengd om duurza-me economische voorwaarden te scheppen voor denodige investeringen in de havens.
In functie van de creatie van duurzame economische
voorwaarden is het essentieel dat de looptijd van ver-
Havenrichtlijn
gunningen voldoende lang is en in overeenstemming
met de investeringen die de bedrijven hebben gedaan in
roerende en onroerende goederen. De Vlaamse Haven-
commissie is voorstander van de volgende maximum
looptijden van de vergunningen:
■ In het geval er geen betekenisvolle investeringen
werden gedaan: 10 jaar;
■ In het geval er wel betekenisvolle investeringen wer-
den gedaan in roerende goederen: 15 jaar;
■ In het geval van betekenisvolle investeringen in
onroerende goederen: 45 jaar.
De Vlaamse Havencommissie vindt het essentieel dat de
termijnen van lopende domeinconcessies geëerbiedigd
worden, voor zover de maximale looptijden van de
Havenrichtlijn, te rekenen vanaf de inwerkingtreding
van de richtlijn, niet overschreden worden.
2.2.6 Verplichte selectieprocedure(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
e) Verplichte selectieprocedureIn het geval van de beperking van het aantal verlenersvan een of meer havendiensten voert de bevoegdenationale instantie overeenkomstig artikel 8 en artikel9 onder de bestaande en de nieuwe dienstverleners eenselectieprocedure uit voor de verlening van een ver-gunning. Er zou kunnen worden besproken of eenselectieprocedure door de bevoegde instantie achterwegekan blijven indien:– ten eerste in een haven reeds twee of drie verlenersvan een bepaalde havendienst werkzaam zijn en/of– ten tweede binnen een reeks havens reeds mede-dinging tussen twee of drie havens ten aanzien van eenbepaalde havendienst bestaat (waarbij de relevantemarkt niet een afzonderlijke haven is, maar een exactte definiëren reeks havens).
Hoewel in bovenstaande paragraaf van het werkdocument
van de heer Jarzembowski geen uitspraak wordt gedaan
over het onderscheid tussen de termen competent aut-
hority (bevoegde instantie) en managing body of the port
(havenbeheerder), wijst de Vlaamse Havencommissie op
het inconsistente gebruik van beide termen doorheen de
richtlijn. De regel zou moeten zijn dat binnen het haven-
gebied de havenautoriteit de bevoegde instantie is.
2.2.7 Vergoeding voor voormaligedienstverleners(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
f) Vergoeding voor voormalige dienstverlenersIn artikel 10, lid 2, tweede alinea worden de lidstatenop verkapte en rudimentaire wijze verplicht vergoedingten gunste van voormalige dienstverleners te waar-borgen. Er zou kunnen worden besproken of een gede-tailleerde en substantiële vergoedingsregeling voorbestaande dienstverleners (vergelijk artikel 12 van deontwerptekst van het bemiddelingscomité alsmedeamendement 24 op artikel 9 bis uit de tweede lezingvan het Parlement in de voorafgaande wetgevings-procedure) dient te worden opgenomen om duurzameeconomische voorwaarden voor de nodige investeringenin de havens te waarborgen.
De Vlaamse Havencommissie is van mening dat in de
Havenrichtlijn uitdrukkelijk moet gesteld worden dat
de lidstaten moeten voorzien in een regeling die ervoor
zorgt dat voormalige dienstverleners verplicht worden
vergoed indien zij bij een de selectie van een nieuwe
diensverlener niet geselecteerd worden. Er moet in de
Havenrichtlijn worden opgenomen dat deze vergoeding
moet bestaan uit de klassieke boekhoudkundige ele-
menten die bij overnames worden gehanteerd, uitdruk-
kelijk met inbegrip van immateriële zaken en goodwill.
2.2.8 Zelfafhandeling(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
g) ZelfafhandelingDe bepalingen van artikel 3, punt 9 en 10 alsmedeartikel 13 regelen de zelfafhandeling. Er zou kunnenworden besproken of:– ten eerste de definitie van de zelfafhandeling weertot scheepsbemanningen dient te worden beperkt (ver-gelijk artikel 4, punt 9 van de ontwerptekst van hetbemiddelingscomité) en– ten tweede de nieuwe specifieke bepaling voor lijn-diensten in het kader van de korte vaart en maritiemesnelwegen overeenkomstig artikel 13, lid 2 überhauptnoodzakelijk is dan wel op een andere manier kan wor-den geregeld.
De Vlaamse Havencommissie constateert dat de bepa-
lingen in Artikel 13 rond zelfafhandeling slechts in
beperkte mate afwijken van de formuleringen in de vori-
ge Havenrichtlijn. De definitie van zelfafhandeling in
104Havenrichtlijn
105
Artikel 3 van de nieuwe Havenrichtlijn is echter onaan-
vaardbaar ruim geworden en zal het level playing field
tussen de havens aantasten (in tegenstelling tot de
doelstelling van de ontwerprichtlijn). Zelfs als de meest
strikte voorwaarden worden toegepast, dan:
■ zal de toepassing van de nationale regelgeving door
zelfafhandelaars zeer moeilijk te controleren zijn in
de praktijk, waardoor de nationale sociale wetgeving
wordt ondermijnd;
■ kan de toepassing van zelfafhandeling aanleiding
geven tot variabele loon- en arbeidsvoorwaarden
voor zelfafhandelaars, telkens het schip in een ander
land aanmeert.
■ Artikel 4 en Artikel 13.4 over sociale bescherming is
niet voldoende om de toepassing van onze sociale
wetgeving te garanderen. Zelfafhandeling door
scheepsbemanning zal gebeuren, zoals vastgelegd
in internationale wetgeving, onder de loon- en
arbeidsvoorwaarden van de vlag waaronder het schip
vaart. Aangezien internationale wetgeving primeert
op Europese wetgeving zorgt artikel 4 niet voor het
respecteren van onze wetgeving inzake havenar-
beid.
De Vlaamse Havencommissie is van mening dat het
introduceren van zelfafhandeling in een Havenrichtlijn
niet aanvaardbaar is. Specifieke regelingen dienen op
lokaal of nationaal niveau onderhandeld te worden en
horen dus niet thuis in een Havenrichtlijn.
2.2.9 Overgangsregelingen(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
h) OvergangsregelingenHet voorstel van de Commissie bevat in artikel 10, lid3 slechts rudimentaire bepalingen met betrekking totovergangsmaatregelen voor bestaande dienstverleners.Er zou kunnen worden besproken of gedetailleerde ensubstantiële overgangsregelingen voor bestaande dienst-verleners (vergelijk artikel 24 van de ontwerptekstvan het bemiddelingscomité) dienen te worden opge-nomen om duurzame economische voorwaarden voorde tewerkstelling van de werknemers en voor de nodi-ge investeringen in havens te waarborgen.
In de overweging 40 van de eerste Havenrichtlijn staat
De huidige situatie in de havens in de Gemeenschap, die
wordt gekenmerkt door een veelheid van vergunnings-
en selectiemethodes en -periodes, en de behoefte aan
rechtszekerheid vereisen dat duidelijke overgangs-
maatregelen worden genomen. In die versie van de eer-
ste Havenrichtlijn werd een afzonderlijk artikel opge-
nomen (Artikel 24) met de overgangsmaatregelen. In de
nieuwe Havenrichtlijn zijn geen overgangsmaatregelen
meer voorzien.
De Havencommissie vindt het inderdaad nodig, over-
eenkomstig de suggestie van de rapporteur, om gede-
tailleerde en substantiële overgangsregelingen te voor-
zien voor bestaande dienstverleners teneinde duurzame
economische voorwaarden voor de tewerkstelling van de
werknemers en voor de nodige investeringen in havens
te waarborgen.
De Vlaamse Havencommissie vindt het essentieel dat
lopende domeinconcessies geëerbiedigd worden, voor
zover de maximale looptijden van de Havenrichtlijn, te
rekenen vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn, niet
overschreden worden.
2.2.10 Waarborging van de sociale bescherming,veiligheid, beveiliging en milieubescherming(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
i) Waarborging van de sociale bescherming, vei-ligheid, beveiliging en milieubescherming, devoorschriften op het gebied van opleidingen ensociale zaken alsmede de internationale status vande havensIn artikel 4 – sociale bescherming –, artikel 5 – vei-ligheid, beveiliging en milieubescherming –, artikel13, lid 4 – voorschriften op het gebied van opleidingenen sociale zaken bij zelfafhandeling – alsmede artikel20 – internationale status – wordt uitdrukkelijk ver-klaard dat de nieuwe richtlijn deze gebieden onverletlaat. Zie in dit verband artikel 7, lid 3, letter c, twee-de volzin, artikel 7, lid 7, artikel 8, lid 8 en artikel 13,lid 3. Er zou kunnen worden besproken of naderebepalingen bij deze gebieden noodzakelijk zijn.
De Vlaamse Havencommissie wijst op de passages in de
preambules die betrekking hebben op de volledige nale-
ving van de bestaande sociale en arbeidswetgeving, bij
groeiende werkgelegenheid in de sector.
2.2.11 Regels voor de mededinging tussenhavens(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-
den in een kader weergegeven)
II. Regels voor de mededinging tussen havens1. Noodzakelijkheid van een Europese regelingZoals de sterke concurrentie tussen havens binnen éénreeks havens aantoont, zijn ten behoeve van de behoor-lijke werking van eerlijke mededinging op de Europe-se interne markt duidelijke en specifiek op de zeeha-vens toegesneden gemeenschappelijke regelingen tenaanzien van overheidssubsidies voor havens en haven-bedrijven evenals bijstandsrichtsnoeren absoluut nood-zakelijk. Dit door het Parlement oorspronkelijk inge-nomen standpunt was in de bemiddelingsprocedure inhet kader van de voorafgaande wetgevingsprocedureonomstreden en is derhalve door de Commissie in haarnieuwe voorstel opgenomen.
2. Controle van de voorgestelde afzonderlijkebepalingena) TransparantiebepalingenEr zou besproken kunnen worden of de bepalingeninzake de transparantie van de financiële betrekkin-gen in artikel 16 (vergelijk het nagenoeg eensluiden-de artikel 5 van de ontwerptekst van het bemidde-lingscomité) afdoende zijn of nog aanvulling behoeven. b) BijstandsrichtsnoerenEr zou kunnen worden besproken of de regeling metbetrekking tot bijstandsrichtsnoeren in artikel 17 (ver-gelijk het nagenoeg eensluidende artikel 6 van de ont-werptekst van het bemiddelingscomité) afdoende zijnof nog aanvulling behoeven. c) Titel van de richtlijnNoch in de titel van het voorstel voor de richtlijn – toe-gang tot de markt voor havendiensten – noch in arti-kel 1 – doel van de richtlijn – komt tot uitdrukking datdeze richtlijn ook de materie van de financiële trans-parantie van financiële hulp door de staat en van deconcurrentie tussen havens wil regelen, twee gebiedendie van cruciaal belang zijn voor het Europese ver-voersbeleid. Het is echter in de wetgevingspraktijkgebruikelijk de inhoud van een richtlijn duidelijk aante geven, en vooral ook in het belang van de betrok-ken burgers en ondernemingen. In dit opzicht is hetonvolledig en misleidend dat de titel van de richtlijnbeperkt blijft tot de havendiensten. Er zou over kunnen worden gesproken:- ten eerste de titel van de richtlijn te veranderen in richt-lijn inzake zeehavens en
- ten tweede de doelstelling van eerlijke mededin-gingsvoorwaarden tussen zeehavens in artikel 1 van de richtlijn op te nemen.
De Vlaamse Havencommissie heeft geen probleem met
transparantiebepalingen en bijstandsrichtsnoeren op
zich. Ook is het al dan niet wijzigen van de titel van de
ontwerprichtlijn geen zwaarwegend punt. Echter, de
zeer zinvolle bepalingen over financiële transparantie en
concurrentie tussen havens zouden in feite zèlf het
hoofdvoorwerp moeten zijn van de Havenrichtlijn. Nu wor-
den deze elementen toegevoegd, als secundaire ele-
menten, aan een ontwerprichtlijn waarvan het nut en de
noodzaak nog te veel betwijfeld wordt.
2.3. De noodzaak van een impactassessment studie en de elementen diedaarin aan bod moeten komen2.3.1 De noodzaak van een impact assessmentstudieDoor verschillende lidstaten en organisaties werd op
verschillende vergaderingen en fora de vraag gesteld aan
de Europese Commissie om een Impact Assessment
studie uit te voeren. M.a.w., er werd herhaaldelijk gevraagd
om grondig na te gaan wat de gevolgen zijn van de
invoering van de Havenrichtlijn en er werd ook gevraagd
om met de resultaten van dergelijke studie rekening te
houden bij de verdere behandeling van het dossier. De
Vlaamse Havencommissie is nadrukkelijk ook voor-
stander van dergelijke studie, waarin op zijn minst de vol-
gende elementen aan bod moeten komen.
2.3.2 De elementen die aan bod moeten komenin de impact assessment studie
2.3.2.1 Algemeen
■ Heeft de ontwerp-Havenrichtlijn, in de huidige vorm,
positieve of negatieven effecten voor de havens?
■ In welke mate versterkt/verzwakt de Havenrichtlijn
de mogelijkheid om de strategische businessplannen
van de havenbedrijven te realiseren?
■ Wat is de invloed van de Havenrichtlijn op het aan-
deel van het vrachtvervoer over de weg?
2.3.2.2 Effecten op de concurrentie
■ In welke mate zal de Havenrichtlijn de huidige struc-
tuur van de markt veranderen?
■ Zal de Havenrichtlijn de concurrentie tussen bedrij-
ven in een haven, tussen havens van een lidstaat en
tussen havens van verschillende lidstaten beïnvloe-
den en hoe?
106Havenrichtlijn
107
■ In welke mate zal de Havenrichtlijn nieuwkomers
op de markt afschrikken of aanmoedigen?
■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot hogere of lagere
instapkosten voor nieuwkomers?
■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot opstartkosten voor
nieuwkomers, die voor bestaande dienstverleners niet
bestaan?
■ Kan de Havenrichtlijn leiden tot een verstoring van
de markt tussen bestaande concurrenten en nieuw-
komers?
2.3.2.3 Effecten op de modernisering van de havens
■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot meer of minder inno-
vatie?
■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot meer efficiëntie in de
havens?
■ Zal de Havenrichtlijn de houding van de dienstver-
leners veranderen ten voordele of ten nadele van de
klanten?
2.3.2.4 Economische, sociale en milieueffecten
■ Zal de kost van de implementatie van de Haven-
richtlijn sommige marktspelers meer dan anderen
treffen?
■ Kan de Havenrichtlijn de mogelijkheid van de verle-
ners van havendiensten om zelf de prijs, de kwaliteit,
het assortiment en de plaats van hun diensten te
bepalen versterken of beperken?
■ Is het mogelijk om de sociale, economische en milieu-
voordelen, die uit de invoering van de Havenrichtlijn
voortspruiten, op korte, halflange en lange termijn
in te schatten?
■ Wat zijn de effecten van de invoering van de Haven-
richtlijn op aanverwante sectoren, hogerop in de
bevoorradingsketen? Zijn deze effecten positief of
negatief?
■ Wat zijn de mogelijk ongewilde effecten door de
invoering van de Havenrichtlijn?
■ Zal de regelgeving betreffende de financiële trans-
parantie in de Havenrichtlijn, de havens ten goede
komen of schaden?
■ Zal de Havenrichtlijn een positieve, een negatieve of
een neutrale impact hebben op de duurzame ont-
wikkeling van de havensector?
■ Wat is de invloed van de Havenrichtlijn op:
• De veiligheids- en milieuproblematiek in haven-
gebieden;
• De loon- en arbeidsvoorwaarden van de scheeps-
bemanningen;
• De loon- en arbeidsvoorwaarden van de haven-
arbeiders in de respectievelijke Europese lid-
staten;
• De toegevoegde waarde en de werkgelegenheid;
• De concurrentie tussen reders, verladers en goe-
derenbehandelaars.
2.3.2.5 Effecten op de bestaande wetgeving
■ Is de regelgeving van de Havenrichtlijn in conflict met
bestaande wetgeving, regels, codes of standaarden
in de havensector?
2.3.2.6 Effecten op de administratie
■ In welke mate is de Havenrichtlijn te verzoenen met
bestaande overheidsvereisten en -verplichtingen
die reeds op de havensector zijn opgelegd?
2.4. Conclusie2.4.1 Reactie op het werkdocument van GeorgJarzembowskiDe recente ontwerprichtlijn inzake toegang tot de markt
voor havendiensten, de Havenrichtlijn 2, werd aan een
eerste kritische analyse onderworpen door de Vlaamse
Havencommissie in december 2004. De Vlaamse Haven-
commissie kondigde toen aan dat er opnieuw advies
zou worden uitgebracht van zodra het dossier zelf of de
standpunten erover op significante wijze zouden zijn
gewijzigd of aangevuld. Het dossier is nu inderdaad in
een nieuwe fase terechtgekomen, want ter voorbereiding
van de discussies in het Europees Parlement heeft rap-
porteur Georg Jarzembowski een eerste werkdocument
opgesteld.
De rapporteur laat in zijn eerste werkdocument een
aantal vragen open en formuleert suggesties tot her-
formulering. De Vlaamse Havencommissie geeft com-
mentaren op dit document en neemt standpunten in
over elk onderwerp dat in het werkdocument wordt
behandeld.
2.4.2 De noodzaak van een impact assessmentstudieDoor verschillende lidstaten en organisaties werd op
verschillende vergaderingen en fora de vraag gesteld aan
de Europese Commissie om een Impact Assessment
studie uit te voeren. M.a.w., er werd herhaaldelijk gevraagd
om grondig na te gaan wat de gevolgen zijn van de
invoering van de Havenrichtlijn en er werd ook gevraagd
om met de resultaten van dergelijke studie rekening te
houden bij de verdere behandeling van het dossier. De
Vlaamse Havencommissie is nadrukkelijk ook voor-
stander van dergelijke studie en geeft in deze aanbeveling
Havenrichtlijn
aan welke elementen in de impact assessment studie aan
bod moeten komen.
3. Advies over het StrategischPlan Brugge-Zeebrugge3.1. InleidingDe Vlaamse Havencommissie heeft op 23 juni 2005
een adviesvraag gekregen van de secretaris-generaal van
het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van de
Vlaamse Gemeenschap, in opdracht van de Vlaamse
Regering.
In de adviesvraag werd een reeks zeer specifieke vragen
over het dossier geformuleerd:
“Meer specifiek wens ik van de Vlaamse Haven-commissie antwoord te krijgen op de volgende vragen:■ Acht de Vlaamse Havencommissie de planning van
nieuwe infrastructuur in het Strategisch Plan realis-tisch en haalbaar?
■ Wordt het Strategisch Plan in voldoende mate aan-gewend in functie van de vergroting van het maat-schappelijk draagvlak van de haven?
■ Zijn de teksten en plannen van het Strategisch Planvoor de haven van Brugge-Zeebrugge voldoendeduidelijk?
■ Zijn alle deelaspecten van het Strategisch Plan voorde haven van Brugge-Zeebrugge voldoende even-wichtig onderbouwd en behandeld?
■ Zijn alle relevante actoren in de loop van het plan-ningsproces voldoende betrokken geweest bij deopmaak van het plan?
■ Zijn alle elementen aanwezig die de Vlaamse Haven-commissie in haar advies van 1 maart 2002 nodigachtte?
■ Is de inhoud van het Strategisch Plan van Brugge-Zeebrugge nog voldoende actueel om beleidsbeslis-singen op te baseren?
Het staat de Vlaamse Havencommissie vanzelfspre-kend vrij om ook andere aspecten in het advies tebehandelen.
Het lijkt mij zeer zinvol als u nu al rekening houdt, bijde opstelling van de structuur van uw advies, met hetfeit dat de drie andere Strategische Plannen ook teradvies zullen worden voorgelegd aan de VlaamseHavencommissie.”
Het advies moet binnen de drie maanden geformuleerd
worden.
3.2. Situering en beschrijving van hetStrategisch Plan Brugge-Zeebrugge3.2.1 SitueringHet regeerakkoord van de Vlaamse Regering van 13 juli
1999 stelde dat voor elk van de Vlaamse zeehavens
een geïntegreerd Strategisch Plan moet worden gemaakt.
Deze Strategische Plannen moeten multidisciplinair de
functie en de gewenste ontwikkeling van de zeehaven en
zijn relatie met de omgeving beschrijven op korte (5 jaar),
middellange (10-15 jaar) en lange termijn (25-30 jaar). De
Vlaamse Regering besliste destijds dat het Strategisch
Plan daarbij moet rekening houden met de maximale
bescherming van de woonzones, het behoud en het ver-
sterken van de natuurlijke infrastructuur en het moge-
lijk maken van een economische expansie mits zuinig
ruimtegebruik. De nieuwe Vlaamse Regering heeft in haar
regeerakkoord opgenomen dat voor elk havengebied
een Strategisch Plan en een ruimtelijk uitvoeringsplan
(RUP) wordt opgesteld. Het plan moet vertaald worden
naar een streefbeeld van de gewenste ontwikkeling en
een voorstel van actieplan op korte en op langere ter-
mijn.
Sinds het regeerakkoord van 1999 is er in de vier Vlaam-
se havens aan de Strategische Plannen gewerkt. Door
verschillen in de aanpak, de omvang en de complexiteit
van de havens en de begintijdstippen van het studiewerk,
bevinden de Strategische Plannen voor elk van de havens
zich in een ander stadium. Het Strategisch Plan Brug-
ge-Zeebrugge is het eerste dat aan de Vlaamse Haven-
commissie wordt voorgelegd.
3.2.2 OverlegstructuurDe verschillende instanties, die deel uitmaakten van de
overlegstructuur, zijn de volgende:
■ De stuurgroep, onder leiding van de Gouverneur van
West-Vlaanderen, stond in voor de coördinatie van
de opmaak van het Strategisch Plan. De stuurgroep
besprak de tussentijdse nota’s, verbeterde ze en
keurde ze goed. De stuurgroep bestond uit verte-
genwoordigers van gemeenten, de provincie, het
Vlaams Gewest, afgevaardigden van de Maatschap-
pij voor Brugse Zeevaartinrichtingen (MBZ), de
NMBS, De Lijn, het Instituut voor Natuurbehoud en
de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij.
■ De plangroep bereidde alle documenten en tussen-
tijdse nota’s voor. Deze bestond uit vertegenwoordi-
gers van de Vlaamse administraties, de stad Brugge,
het provinciebestuur, de Gewestelijke Ontwikke-
lingsmaatschappij, de Maatschappij voor Brugse Zee-
vaartinrichtingen (MBZ) en de studiebureaus.
108Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
109
■ Werkgroepen werden opgericht wanneer specifiek
onderzoek vereist was om dieper op een bepaald
thema in te gaan. Zo waren er werkgroepen rond eco-
nomie, natuur, veiligheid, baggerproblematiek, leef-
baarheid, toerisme en landschap. Dit mondde uit in
diverse onderzoeksrapporten die in het Strategisch
Plan zijn geïntegreerd. Zo is er onderzoek gedaan
naar de economische positionering, de Brugse bin-
nenhaven, baggerproblematiek en grondverzet, zui-
nig ruimtegebruik, natuur in de haven, de interna-
tionaal beschermde vogelsoorten aan de kust, de
volumebuffer rond de Dudzeelse Polder, een leef-
baarheidsonderzoek, de ontsluiting van de haven
en de verbetering van het lokale wegennet enz.
■ Voorstellen van de stuurgroep zijn getoetst in de
maatschappelijke klankbordgroep. Die gaat na of de
voorstellen maatschappelijk gedragen zijn. De groep
bestaat uit leden van verschillende maatschappelij-
ke groepen en organisaties uit de regio.
■ Via hoorzittingen is de ruime bevolking uitgenodigd
mee na te denken over de toekomst van hun haven.
Tijdens informatiefora zijn alle geïnteresseerden inge-
licht over de stand van zaken in het planningproces.
3.2.3 DocumentstructuurHet Strategisch Plan bevat een streefbeeld en een actie-
programma. Het streefbeeld bevat een voorstel van
visie en ruimtelijke structuur op de gewenste ontwikkeling
van het zeehavengebied. Deze visie en gewenste struc-
tuur zijn geconcretiseerd in kernbeslissingen met betrek-
king tot de ontwikkeling van deelaspecten van het zee-
havengebied en omgeving én in een voorstel van actie-
programma op de korte, middellange en lange termijn.
3.2.4 Korte samenvatting van de kern-beslissingenOnderstaand worden de kernbeslissingen kort samen-
gevat. Deze samenvatting voegt informatie toe aan dit
advies, doch is geen weerspiegeling van het standpunt
van de Vlaamse Havencommissie. Voor de volledige
tekst en uitleg wordt verwezen naar het Strategisch
Plan zelf.
3.2.4.1 Kernbeslissing 1: Uitbouw van de kusthaven in
meerdere ruimtelijke kamers
Efficiënt en zuinig omgaan met ruimte in de haven.
Het ganse havengebied kan worden opgedeeld in ruim-
telijke kamers die naargelang hun ligging en kwalitei-
ten een andere functie krijgen. In het zeehavengebied
zijn op sommige plaatsen enkel echte havenactivi-
teiten toegelaten, op andere plaatsen enkel haven-
gebonden, havenondersteunende of logistieke activi-
teiten. Met een selectief vestigingsbeleid moet worden
getracht om het juiste bedrijf op de juiste plaats te krij-
gen. De ligging ten opzichte van diepwaterinfra-
structuur voor of na de sluizen en de ligging ten
opzichte van de omgeving (nabij of ver van de dorpen)
zijn factoren die bepalen welke soort activiteiten op
welke plaats terechtkomt.
Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
Het ontwikkelen van de beschikbare ruimte voor haven-
activiteiten wordt gefaseerd naargelang de economi-
sche ontwikkeling. Op korte termijn beschikt de haven
over voldoende ruimte om een gemiddelde economi-
sche groei op te vangen. Om een meer expansieve groei
en een groei op langere termijn op te vangen (maar nog
binnen de planperiode tot 2030) worden strategische
reserves voorzien.
Strategisch haveninfrastructuurproject. Om in de toe-
komst de meest kansrijke ontwikkelingen te garanderen
is een ‘verruiming van de voorhaven’ noodzakelijk. Het
aanbod aan ruimte in de voorhaven is immers beperkt.
Na de volledige aanleg van het Albert II-dok zijn alter-
natieven noodzakelijk. Er is daarbij gekozen voor de
aanleg van een vernieuwd havengebied dat vlot nautisch
toegankelijk is, hetzij via een open vaargeul hetzij via een
‘snelle’ zeesluis.
Nautische toegang. In de voorhaven is reeds een ver-
diepingsprogramma uitgevoerd met een nautische toe-
gang voor getijongebonden vaart tot 46 voet en getij-
gebonden vaart tot 55 voet. Zodra economisch
noodzakelijk wordt de nautische toegankelijkheid van de
achterhaven verbeterd via een ‘snelle zeesluis’ of een
‘open getijzone’. Tussen deze twee mogelijke alterna-
tieven is nog geen definitieve keuze gemaakt.
Brugse binnenhaven. Het gebied ten zuiden van de Her-
dersbrug, de Brugse binnenhaven, wordt opgenomen in
het zeehavengebied. De vrij liggende terreinen worden
er gereserveerd voor havenactiviteiten, havengebonden
en havenondersteunende activiteiten. De binnenhaven
wordt toegankelijk gemaakt voor zeeschepen tot 10.000
ton. De aanleg van de AX (tussen de N31 ter hoogte van
Blauwe Toren en de N49 te Westkapelle), met een beweeg-
bare brug over het Boudewijnkanaal, garandeert de nau-
tische toegankelijkheid voor de Brugse binnenhaven.
3.2.4.2 Kernbeslissing 2: Aanbieden van een multimo-
dale ontsluitingsinfrastructuur
Wegen. Over de weg is de haven vandaag verbonden met
het hinterland via de E40-N31 enerzijds en de N49-
Havenweg-oost (A.Ronsestraat) anderzijds. Om de druk
op de N31 te verlichten, wordt, in twee fasen, een nieu-
we weg aangelegd, de AX. Deze verbindt de N49 en de
N31. In een eerste fase verbindt deze nieuwe weg de N49
met de Havenweg-Oost (A.Ronsestraat). Later wordt
deze weg uitgebreid tot aan de N31.
Spoorwegen. Om de capaciteit van het goederenspoor-
vervoer te verhogen, wordt de spoorweginfrastructuur
een stuk efficiënter gemaakt. Dit onder meer door de vol-
gende maatregelen te nemen:
■ Uitwerking van een investering- en uitvoeringspro-
gramma voor de afwerking van het spoorwegennet
voor de ontsluiting en de bediening van de haven (met
inbegrip van de aanleg van een derde spoor Brugge-
Dudzele en de aanleg van een derde en vierde spoor
van de lijn Brugge-Gent);
■ Een capaciteitsuitbreiding voor het vormingssta-
tion Zeebrugge-Vorming ter hoogte van Zwanken-
damme;
■ De aanleg van de bocht van Ter Doest tussen de lijn
Brugge-Knokke en de lijn Brugge-Zeebrugge en de
opmaak van een project-MER (milieueffectenrap-
port) voor deze actie. Door de aanleg van deze bocht
zal het rangeren van treinen met wagons van de oos-
telijke en de westelijke kant heel wat vlotter verlopen;
■ Voor de leefbaarheid van Zeebrugge worden moge-
lijkheden onderzocht voor het verbeteren van de
spoorontsluiting naar de Zweedse kaai (en opvolging
van de resultaten).
Waterwegen. De voor- en nadelen van de aanleg van een
(vernieuwd of) nieuw kanaal tussen Zeebrugge en het
hoofdwaterwegennet zijn afgewogen en vergeleken met
de bestaande mogelijkheden. De noodzaak van een
nieuw kanaal lijkt hierbij nu niet voldoende onderbouwd,
er wordt gevraagd verder onderzoek te doen (MaIS-
studie terug opstarten). De estuaire vaart (de vaart via
de kustlijn en de Westerschelde), moet worden gega-
randeerd en tegelijkertijd ook de doorvaart voor bin-
nenschepen tot 1350 ton via het kanaal Brugge-Gent.
3.2.4.3 Kernbeslissing 3: Verdere uitbouw van het onder-
liggend wegennet in de haven
Vlotte en veilige wegen binnen de haven. Sommige
wegen dienen enkel als toegangsweg tot terminals of
ander lokaal verkeer, andere wegen krijgen de functie te
zorgen voor een vlotte verkeersafwikkeling (bijv. Pieter
Troostlaan, ...) of het verkeer naar de snelwegen te lei-
den (bijv. N31, Havenrandweg-oost). Naargelang de func-
tie van een weg, is een aangepaste inrichting nodig.
Een ontbrekende schakel ter hoogte van Zeebrugge-
dorp is de verbinding tussen de N31 en de Havenrand-
weg-oost. Een oplossing hiervoor is de mogelijke aanleg
van de zogenaamde NX.
Voor fietsende werknemers wordt een fietsnetwerk in het
havengebied uitgebouwd met hoofdassen en plaatselij-
ke aansluitingen van bedrijven.
110Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
111
Aanleg van de NX. De NX verbindt de N31 met de Haven-
randweg-oost via de Isabellalaan. Deze weg ten zuiden
van de Stationswijk van Zeebrugge zal vooral het (door-
gaand) havenverkeer opnemen. Door de aanleg van de
NX verbetert de leefbaarheid in Zeebrugge-dorp en in
de Stationswijk. De Kustlaan (N34) wordt zo voor een
groot deel ontlast van het zwaar verkeer. De Kustlaan
doorheen Zeebrugge-dorp krijgt de nodige aanpassin-
gen, de kusttram krijgt er een betere plaats en het cen-
trum is aangenamer in te richten.
3.2.4.4 Kernbeslissing 4: Uitbouw van een onderlig-
gend wegennet in de omgeving van de haven
Het netwerk van de grote wegen (E40, N31, N49) func-
tioneert enkel goed als het tot op het lokale niveau
afgewerkt en verfijnd is. Lokale gebruikers van het ver-
keer moeten eveneens over een vlot en veilig wegennet
beschikken om bijvoorbeeld vanuit hun woning andere
dorpen, woongebieden, steden, het havengebied... te
kunnen bereiken. Daarom wordt er onder meer een
fietsnetwerk aangelegd tussen de dorpen onderling en
de haven, dat ook aansluit op het fietsnetwerk in de haven
zelf. Ter hoogte van de Herdersbrug wordt het lokale ver-
keer gescheiden van het havenverkeer. Veilige over-
steekplaatsen op de N31 zijn cruciaal.
3.2.4.5 Kernbeslissing 5: Omgaan met de elementen
van de natuurlijke structuur en de ecologische infra-
structuur
Natuur(lijk) in de haven. Natuur is dikwijls moeilijk ver-
vangbaar en soms onvervangbaar. Voor de aansnijding
van de Dudzeelse Polder is er nu geen dwingende reden.
Als de noodzaak zich stelt en er geen alternatieven zijn
te vinden, bestaat de mogelijkheid dat de haven dit
gebied in gebruik neemt (de Dudzeelse Polder blijft dus
havengebied, maar wordt op dit moment niet als dusdanig
in gebruik genomen). Een bindende voorwaarde is dat dan
in elk geval gezorgd wordt voor een compensatie van de
natuurwaarden die verloren gaan. Tussen de delen van
het gebied die nu wel voor economische activiteiten
kunnen dienen (het noordwestelijk deel van de polder)
en de delen waar de bescherming van de natuurwaarden
primeert, wordt een buffer aangelegd.
De broedkolonies van internationaal belangrijke ster-
nenpopulaties in het voorhavengebied krijgen alterna-
tieve broedplaatsen aangeboden op het bestaande ster-
nenschiereiland.
3.2.4.6 Kernbeslissing 6: Leefbare dorpen en stads-
wijken
Waar de havenactiviteiten en grote verkeersinfrastruc-
turen de woonomgeving kunnen verstoren, worden buffers
aangelegd die zowel lawaaihinder als lichtvervuiling
tegengaan. Ook aan het uitzicht van het landschap wordt
gewerkt. Op verschillende locaties worden acties gepland:
■ ter hoogte van het vormingsstation in de richting van
Zwankendamme;
■ tussen Zwankendamme en het Boudewijnkanaal;
■ ter versterking van de bestaande groenbuffer op de
westelijke oever van het Boudewijnkanaal;
■ tussen de zuidelijke Havenrandweg en Dudzele in de
vorm van een landschaps- en natuurproject met een
corridor voor een fietsroute;
■ tussen de achterhaven en het oostelijk polderge-
bied (Heist-Ramskapelle en de zone tussen Rams-
kapelle en de kanalen);
■ ter hoogte van Heist mogelijke uitbreiding van de
volumebuffer ten zuiden van de N34;
■ tussen Zeebrugge-dorp en de N34 (landschappelijk
ingepast);
■ in Zeebrugge aanpakken van de geluidshinder van de
spoorwegverbinding met de Zweedse kaai;
■ aan de oostelijk strekdam wordt visueel de land-
schappelijke inkleding aangepast.
3.2.4.7 Kernbeslissing 7: Zichtbare en gastvrije haven
De haven stelt zich open naar omwonenden en toeris-
ten, behalve op plaatsen waar dit de veiligheid in het
gedrang brengt. Wandelingen en indrukwekkende uit-
zichten maken van de haven ook voor niet-gebruikers een
aantrekkingspool.
3.2.4.8 Kernbeslissing 8: Verbeteren van de beeldkwa-
liteit en het imago van de haven
Op korte termijn start de uitwerking van een land-
schapsopbouwplan. Dit plan bevat directe acties die de
openbare besturen kunnen uitvoeren en sturingsele-
menten voor bijvoorbeeld de constructie van gebou-
wen en installaties. Zo kunnen panorama’s op het open
poldergebied vanuit het gezichtspunt van de dorpen
worden uitgewerkt. De haven- en dorpsranden kunnen
duidelijk zichtbaar worden in het landschap. De toe-
gangswegen (zoals de N31 en de AX) krijgen bij voorkeur
het uitzicht van lanen.
Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
3.2.4.9 Kernbeslissing 9: Rol van het havenbestuur naar
de lokale besturen en bewoners
De dialoog tussen het havenbestuur, de omliggende loka-
le besturen en bewoners moet goed georganiseerd en
continu zijn. De behandeling van klachten en het bespre-
ken van verbeteringsacties moet in overleg gebeuren met
de lokale besturen. Het havenbestuur zal een milieu-
vriendelijk beleid blijven voeren. Elke bedrijfsactiviteit
wordt steeds uitgevoerd met het oog op zo weinig moge-
lijk leefmilieuhinder. Een meldpunt voor klachten en per-
manent overleg vormen voor dit alles de noodzakelijke basis.
3.2.4.10 Kernbeslissing 10: Omgaan met onderhouds-
baggerspecie en grondoverschot bij haveninfrastruc-
tuurwerken
Een actieplan voor de verwerking van baggerspecie en
grondoverschotten tengevolge van onderhouds- en uit-
diepingswerken in de maritieme toegangswegen en in de
rest van de haven wordt uitgewerkt. Het aanleggen van
visuele en geluidsbuffers, evenals het aanleggen van
een sterneneiland in de voorhaven, lossen al een deel-
tje van deze problematiek op.
3.2.4.11 Kernbeslissing 11: Milieuhygiënische en milieu-
veilige haven
De milieuhygiëne en de milieuveiligheid in de haven zijn
een belangrijk aandachtspunt. Problemen worden zoveel
mogelijk bij de bron aangepakt. Daarnaast worden pre-
ventieve maatregelen uitgewerkt. Om die reden is al
een Ruimtelijk VeiligheidsRapport (RvR), een leefbaar-
heidsstudie en een plan-MER (plan-milieueffectenrapport)
opgemaakt. Deze plannen zijn in het ontwerp van Stra-
tegisch Plan geïntegreerd.
3.2.4.12 Kernbeslissing 12: (Sociaal)veilige haven
Ook op het humane vlak heeft de haven een rol te spe-
len. Mensenhandel en transporten van illegalen vormen
een actuele problematiek die maatregelen op het infra-
structurele vlak noodzaken. De haven moet zich bovendien
ook beveiligen tegen terroristische activiteiten. Daarom
moeten bepaalde havenzones afgesloten kunnen worden.
3.2.4.13 Kernbeslissing 13: opvolging van het Strate-
gisch Plan
De uitvoering van de voorgenomen acties valt onder
de verantwoordelijkheid van verschillende besturen en
administraties. Er komt een overleggroep die alle acties
op elkaar afstemt, de uitvoering evalueert en waar nodig
bijstuurt.
3.3. Algemene beschouwingen overStrategische Planning3.3.1 De rol van de Strategische Plannen in het Vlaam-
se havenbeleid
De Strategische Plannen voor de Vlaamse havens wer-
den opgelegd door het regeerakkoord van de Vlaamse
Regering van 13 juli 1999: “Binnen twee jaar moet door
de Vlaamse Regering voor elk havengebied in Vlaanderen
een Strategisch Plan en een ruimtelijk uitvoeringsplan
worden opgesteld dat uitgaat van een maximale bescher-
ming van de omliggende woonzones, het behoud en het
versterken van de ecologische infrastructuur binnen
en buiten het havengebied en een zuinig ruimtegebruik,
waardoor de economische expansie van die havens niet
langer gelijkstaat met het innemen van steeds nieuwe
open ruimte ten koste van landbouw, natuur of bestaan-
de woongebieden.”
In de beleidsnota van minister Peeters over Openbare
Werken (2004) wordt uitdrukkelijk naar de Strategi-
sche Plannen verwezen: “De Strategische Plannen
beschrijven multidisciplinair de functie en de gewens-
te ontwikkeling van de verschillende zeehavens in rela-
tie tot de omgeving en dit zowel op korte, middellange
als lange termijn. De momenteel lopende plannings-
processen zijn dynamische processen, die op korte ter-
mijn een maatschappelijk gedragen planningsdocument
zullen opleveren. (…) Elk Strategisch Plan leidt tot een
ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) welke de afbakening van
het havengebied vastlegt met als uitgangspunt de eco-
nomische finaliteit zoals in het Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen beoogd.”
De Vlaamse Havencommissie beschouwt de Strategische
Plannen voor de Vlaamse havens als belangrijke beleids-
documenten die voor elke haven:
1. de functie en de gewenste ontwikkeling (het streef-
beeld) schetsen van de haven op economisch gebied
(overslag, industrie, trafiekstromen in, vanuit en naar
de haven), rekening houdende met alle randvoor-
waarden op ecologisch, ruimtelijk en maatschappe-
lijk gebied.
2. het maatschappelijk draagvlak verbreden omdat het
streefbeeld tot stand komt samen met / door raad-
pleging van alle bij de haven betrokken actoren. Door
de wisselwerking tussen enerzijds de economische
doelstellingen en anderzijds de ecologische, ruimte-
lijke en maatschappelijke randvoorwaarden, en het
112Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
113
ruime overleg daarover met alle havenrelevante acto-
ren, wordt de verdere ontwikkeling van de havens in
de toekomst bespreekbaar en aanvaardbaar gemaakt.
3. een duidelijke afbakening van de grenzen van het
havengebied verschaffen.
De Vlaamse Havencommissie wijst wel op het feit dat de
hele procedure om een Strategisch Plan op te stellen, zo
blijkt nu uit de realiteit, bijzonder lang duurt. De mees-
te Strategische Plannen die nu voltooid of in aanmaak zijn,
nemen al vele jaren in beslag. Dit zorgt voor uitstel van
plannen en projecten die van het Strategisch Plan afhan-
gen en kan rechtsonzekerheid veroorzaken. De meeste
projecten die in het Strategisch Plan worden genoemd,
werden trouwens reeds eerder vermeld in het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen. De Vlaamse Havencommissie
pleit er uitdrukkelijk voor dat alles in het werk wordt
gesteld om de voltooiing van de Strategische Plannen,
inclusief de Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP’s), te
bespoedigen. De Vlaamse Havencommissie vraagt met
aandrang dat er in de RUP’s enkel bestemmingsuitspra-
ken worden gedaan en geen uitspraken over de wijze waar-
op de bestemming moet worden gerealiseerd, aange-
zien deze bevoegdheid moet toekomen aan het
havenbedrijf, zodat in het zeehavengebied zelf een cohe-
rent langetermijnbeleid kan worden gevoerd. Het is een
fundamentele optie in het opzet van de Strategische
Plannen dat binnen de vastgelegde beschikbare econo-
mische ruimte de economische activiteiten zich, met
inachtname van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening,
milieu en natuur, de omgevingsregelgeving en de algemeen
erkende principes zoals zuinig ruimtegebruik, vrij kunnen
ontwikkelen. Binnen de beschikbare economische ruim-
te moeten de havenbeheerder en de economische acto-
ren te allen tijde flexibel kunnen inspelen op nieuwe eco-
nomische opportuniteiten.
3.3.2 Analoge structuren en principes voor alleStrategische Plannen?De Strategische Plannen worden alle vier opgesteld vol-
gens een gemeenschappelijke methode: de Geïntegreer-
de Gebiedsgerichte Benadering (GGB), hetgeen in princi-
pe zou moeten kunnen leiden tot documenten die een
gemeenschappelijke inhoud en structuur hebben en waar-
in dezelfde methoden worden gevolgd. De Vlaamse Haven-
commissie constateerde in haar aanbeveling van 1 maart
2002 reeds dat er tussen de in opmaak zijnde plannen toch
heel wat verschillen zijn in aanpak en methode. De Vlaam-
se Havencommissie achtte het toen nuttig om een lijst van
elementen in de aanbeveling op te nemen die op zijn
minst in één of andere vorm aan bod zou moeten komen.
Ondertussen blijkt dat er tussen de verschillende Stra-
tegische Plannen weinig sprake is van een gemeen-
schappelijke structuur of aanpak. Dit beperkt de ver-
gelijkingsmogelijkheden en bemoeilijkt het gebruik van
de plannen in functie van een algemeen overkoepelend
havenbeleid. De Vlaamse Havencommissie aanvaardt
dat er verschillen zijn in de aanpak en de structuur van
de Strategische Plannen; er zijn immers te veel facto-
ren die deze diversiteit in de hand werken, o.m. het feit
dat elke haven anders is en elk Plan door andere men-
sen wordt gemaakt. De Vlaamse Havencommissie zal wel
nagaan of:
■ Er een minimum van elementen, die de Vlaamse
Havencommissie in haar aanbeveling van 1 maart
2003 heeft vooropgesteld, in de Strategische Plan-
nen aanwezig is (zie ook bijlage 1);
■ dat de oorspronkelijke doelstellingen van de Stra-
tegische Plannen werden bereikt (zie het regeerak-
koord van 1999 en de beleidsnota van minister Pee-
ters over Openbare Werken (2004), weergegeven in
punt 3.1. van dit advies).
Een belangrijk verschil tussen de verschillende Strate-
gische Plannen is ook de wijze waarop de Plannen wor-
den gefinancierd en de instantie die de hoofdverant-
woordelijke is van de studie. Sommige Strategische
Plannen vallen onder de hoofdverantwoordelijkheid van
het Departement Leefmilieu en Infrastructuur (Brugge-
Zeebrugge) of de Administratie Waterwegen en Zee-
wezen (Oostende), terwijl andere Strategische Plannen
onder de verantwoordelijkheid vallen van de provincie-
gouverneur. Ook wat de financiering van de studies
betreft, zijn er grote verschillen.
3.3.3 De relatie tussen de Langetermijnvisie ende Strategische PlannenDe Vlaamse Havencommissie formuleerde in haar aan-
beveling van 1 maart 2002 kritische bedenkingen bij
het toenmalige voornemen om – naast de Strategische
Plannen op havenniveau – ook een Strategisch Plan (de
Langetermijnvisie) op centraal niveau te maken. De
belangrijkste bedenking van de Vlaamse Havencom-
missie was dat voor de opstelling van de Langetermijn-
visie in feite best de Strategische Plannen op lokaal
niveau als uitgangspunt zou genomen worden. Aange-
zien deze plannen op lokaal niveau toen nog niet af
waren, was het in 2002 volgens de Vlaamse Haven-
commissie niet het juiste moment om met de Lange-
termijnvisie aan te vangen.
Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
Ondertussen is de Langetermijnvisie bijna voltooid, ter-
wijl de Strategische Plannen op lokaal niveau zeker nog
niet allemaal voltooid zijn. De Vlaamse Havencommis-
sie is van mening dat hiermee de kans gemist wordt om
de lokale Strategische Plannen samen te brengen, te inte-
greren in één totaaldocument en te gebruiken als bot-
tom-up bijdrage voor de uitwerking van een beleidsdo-
cument. Gegeven de grotere autonomie die door het
Havendecreet aan de havenbesturen wordt toegekend,
is de afzonderlijke ontwikkeling van enerzijds de Lan-
getermijnvisie en anderzijds de lokale Strategische Plan-
nen, niet in lijn met de filosofie van het Havendecreet.
3.3.4 Opvolging en verdere uitwerking van deStrategische PlannenDe Vlaamse Havencommissie vindt dat de Strategische
Plannen belangrijke beleidsdocumenten zijn die weer-
geven hoe alle bij de haven betrokken actoren de verdere
ontwikkeling van de haven zien en welke acties nodig wor-
den geacht om die ontwikkeling mogelijk te maken.
Bovendien ontstaat duidelijkheid over de afbakening
van het zeehavengebied. Het lijkt de Havencommissie
logisch dat de Strategische Plannen:
■ Worden gebruikt als beleidsondersteunend docu-
ment. Projecten die in een Strategisch Plan als
gewenst of noodzakelijk worden beschouwd, dienen
nog wel onderzocht te worden in de meeste geval-
len (technische uitwerking, sociaal-economische
rendabiliteit, financiële haalbaarheid, enz.), maar
ze zijn een eerste toets van maatschappelijke aan-
vaardbaarheid reeds gepasseerd.
■ Op regelmatige tijdstippen worden geactualiseerd en
bijgestuurd. De overlegstructuur die werd opgezet
kan best operationeel blijven om essentiële nieuwe
feiten en ontwikkelingen, die van belang zijn voor de
bij de haven betrokken actoren, te blijven versprei-
den (in het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
neemt men zich inderdaad voor om de dialoog voort
te zetten, zie kernbeslissing 9). Het maatschappe-
lijk draagvlak, dat tijdens de uitwerking van het Stra-
tegisch Plan werd gecreëerd, gaat dan niet verloren.
Naast deze voortzetting van de dialoog (een conti-
nu proces), is het aangewezen om met ruimere tus-
senpozen een actualisatie van het Plan uit te voeren.
Dergelijke actualisatie mag niet de vorm aannemen
van de opzet van een volledig nieuw plan, maar moet
eerder een update zijn van alle essentiële elemen-
ten die een wezenlijke impact hebben op het streef-
beeld en het actieprogramma. Een update mag geen
rem zijn op de uitvoering van projecten.
3.4. Specifieke beschouwingen over hetStrategisch Plan Brugge-Zeebrugge3.4.1 Indeling van de specifieke beschouwingenOnderstaande specifieke beschouwingen zijn ingedeeld
volgens de vragen in de adviesvraag, die op zich geba-
seerd waren op de kritische opmerkingen uit het advies
van de Vlaamse Havencommissie over de Strategische
Plannen van 1 maart 2002.
3.4.2 Realistische planning van nieuwe infra-structuurHet Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge bevat een
streefbeeld en een actieprogramma. Het streefbeeld
bevat een voorstel van visie en ruimtelijke structuur
op de gewenste ontwikkeling van het zeehavengebied.
Deze visie en gewenste structuur zijn geconcretiseerd
in kernbeslissingen met betrekking tot de ontwikkeling
van deelaspecten van het zeehavengebied en omge-
ving én in een voorstel van actieprogramma op de
korte, middellange en lange termijn.
De Vlaamse Havencommissie maakt de volgende opmer-
kingen:
■ De Vlaamse Havencommissie is zich ervan bewust
dat prognoses per definitie onzeker zijn. De wijze
waarop de toekomstverwachtingen worden geschetst,
lijkt volgens de Havencommissie echter aanvaardbaar.
Dit houdt uiteraard geen uitspraak in over het streef-
beeld of over de planning van projecten, aangezien
(1) de planning en prioritering van projecten in de eer-
ste plaats een verantwoordelijkheid zijn van het
havenbedrijf zelf en (2) de infrastructuurprojecten
op termijn door de Vlaamse Havencommissie elk
afzonderlijk op basis van een sociaal-economisch
dossier zullen worden beoordeeld, voor zover de
kostprijs de tien miljoen euro overstijgt.
■ Rekening houdend met de economische wetmatig-
heden en het maatschappelijk belang van de havens
gebeurt de planning van de uitbouw van de haven van
Brugge-Zeebrugge volgens de principes stapsge-
wijze uitbouw, zuinig ruimtegebruik en selectief toe-
wijzingsbeleid. De Havencommissie is sterk voor-
stander van deze principes, op voorwaarde natuurlijk
dat ze ook worden omgezet in de praktijk.
■ De Vlaamse Havencommissie vraagt bijzondere aan-
dacht voor de realisatie van de achterlandontsluiting
van de haven; dit geldt voor alle Vlaamse havens (zie
hiervoor ook de Aanbeveling van de Vlaamse Haven-
commissie met prioritaire aandachtspunten die
betrekking hebben op havens en havenbeleid, april
2004). Het Strategisch Plan besteedt aan dit aspect
veel aandacht en kiest niet uitsluitend voor de maxi-
114Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
115
malisering van de infrastructuuruitbouw. In vele
gevallen wordt de uitbouw gefaseerd, in sommige
gevallen wordt gekozen voor een pragmatische aan-
pak op korte termijn. Sommige grote projecten,
zoals bijvoorbeeld een nieuwe binnenvaartverbinding
met grote capaciteit, wordt afhankelijk gemaakt van
verdere studie en latere beslissingen.
■ De Vlaamse Havencommissie vroeg in haar aanbe-
veling van 1 maart 2002 om voor de verschillende
punten in het actieprogramma de initiatiefnemers aan
te duiden en de financiële implicaties in te schatten.
Bij nader inzien is de schatting van de financiële
implicaties misschien een oefening die interessan-
te informatie kan opleveren, maar die de actiepun-
ten en projecten een status geven die nog niet aan
de orde is, nl. de financiële afweging in een budget.
De kostprijs van de individuele projecten is boven-
dien op zijn hoogst bekend in de vorm van een schat-
ting (ook over de uitvoeringsdetails, de timing, enz.
is niet alles exact bekend). Het is nu ook niet in
detail bekend wie er tussen nu en 2030 de finan-
cierende partijen zullen zijn (privé, PPP, overheid,
Europa, Havenbestuur, enz.) en over welke middelen
zij zullen beschikken. Bijgevolg is het ook niet zinvol
om nu al de haalbaarheid van de financiering van alle
projecten samen te beoordelen.
De Vlaamse Havencommissie heeft wel enige vragen bij
het feit dat de Dudzeelse Polder zich op dit moment kan
ontwikkelen als natuurgebied, terwijl het in feite om
havengebied gaat. Op een later tijdstip moet deze zone
terug als havengebied in gebruik genomen kunnen wor-
den. Hiervoor moeten nu reeds de nodige maatregelen
worden getroffen. De Vlaamse Havencommissie dringt
erop aan dat de Vlaamse Regering een strategische
reserve van gronden aanlegt om een toekomstige inge-
bruikname van dergelijke natuurgebieden binnen het
havengebied te compenseren. De Havencommissie vraagt
daarom dat het toepassingsgebied van het recht van
voorkoop in die zin wordt uitgebreid.
3.4.3 Maatschappelijk draagvlak van de havensDe Vlaamse Havencommissie gaf in haar aanbeveling van
2002 reeds aan erg veel belang te hechten aan het
maatschappelijk draagvlak van de havens en aan de rol
die de Strategisch Plannen hierin kunnen spelen. Er zijn
twee elementen noodzakelijk om na te gaan of het Stra-
tegisch Plan Brugge-Zeebrugge er in geslaagd is om
het maatschappelijk draagvlak te verbreden:
■ Ten eerste moet een zeer ruim publiek worden
betrokken bij de opmaak van het Strategisch Plan.
Met de structuur die werd opgezet om het Strategisch
Plan Brugge-Zeebrugge te maken (stuurgroep, plan-
groep, werkgroepen, maatschappelijke klankbord-
groepen en hoorzittingen) was het alleszins moge-
lijk om een zeer breed publiek te bereiken.
■ Ten tweede moet de boodschap concreet en vol-
doende gedetailleerd zijn: hoe zal de haven van
Brugge-Zeebrugge zich verder ontwikkelen tussen nu
en 2030 en welke middelen kunnen/moeten daarvoor
ingezet worden. Ook deze voorwaarde is vervuld:
er werd een Strategisch Plan opgesteld met concrete
gegevens in voldoende detail.
Op voorwaarde dat het Strategisch Plan Brugge-Zee-
brugge inderdaad gedragen wordt door alle actoren die
hebben meegewerkt of die werden geraadpleegd, is er
inderdaad een positieve bijdrage geleverd tot de ver-
breding van het maatschappelijk draagvlak: met een
gedetailleerde boodschap (nl. de verdere ontwikkeling van
de haven van Brugge-Zeebrugge op lange termijn) werd
een zeer grote groep actoren bereikt. De Vlaamse Haven-
commissie vindt het essentieel om de dialoog, die door
het Strategisch Plan is ontstaan, ook in de toekomst te
blijven onderhouden. In het Strategisch Plan Brugge-Zee-
brugge wordt hieraan uitdrukkelijk aandacht besteed
in kernbeslissing 9.
3.4.4 Duidelijke en concrete teksten enplannenDe Vlaamse Havencommissie vindt dat het Strategisch
Plan Brugge-Zeebrugge voldoende duidelijk en lees-
baar is.
Wel merkt de Havencommissie op dat er mogelijk ondui-
delijkheden ontstaan bij de latere vergelijking van de vier
Strategische Plannen. De vier Strategische Plannen zijn
(worden) opgesteld met een andere structuur en ver-
schillen in de invulling van de opdracht. De Havencom-
missie vindt deze diversiteit aanvaardbaar, gegeven de
verschillen in timing en context en door het feit dat de
teams, die aan de Strategische Plannen werken (gewerkt
hebben), van elkaar verschillen. In de Langetermijnvisie
zou in principe een bottom-up integratie van de ver-
schillende Plannen kunnen gebeuren, ware het niet dat
de Langetermijnvisie nu reeds bijna voltooid is.
3.4.5 Evenwichtige onderbouwing en be-handeling van de deelaspectenDe Vlaamse Havencommissie constateerde in haar aan-
beveling over de Strategische Plannen van 2002 dat er
op dat moment in de plannen te veel de nadruk werd
gelegd op de ecologische en de ruimtelijke aspecten
Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
van de haven en te weinig op de sociaal-economische
aspecten. In het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
wordt aan de sociaal-economische aspecten ruimer
aandacht besteed. Quasi alle elementen die door de
Vlaamse Havencommissie in haar aanbeveling van 1
maart 2002 noodzakelijk werden geacht (zie bijlage 1),
werden behandeld in het Strategisch Plan (met uitzon-
dering van de financiële implicaties van de voorgestel-
de investeringen). De Havencommissie is wel van mening
dat aan het aspect werkgelegenheid, evenals aan eco-
nomie in het algemeen, meer aandacht besteed had
mogen worden. Niettegenstaande er een afzonderlijke
studie is gemaakt over de werkgelegenheid in de haven
van Brugge-Zeebrugge, is aan de resultaten van deze stu-
die in het Strategisch Plan zelf weinig aandacht besteed.
Door in de cijfermatige analyses ook voldoende aandacht
aan de werkgelegenheid te besteden, ook bijvoorbeeld
in de prognoses, had een meer evenwichtig beeld van de
toekomstperspectieven geschetst kunnen worden.
3.4.6 Betrokkenheid van alle relevante actorenUit de structuur van het overleg concludeert de Vlaam-
se Havencommissie dat het Strategisch Plan tot stand
is gekomen in samenwerking met, in overleg met of na
raadpleging van zeer verschillende actoren. Hierbij moet
wel worden opgemerkt dat de verschillende doelgroepen
in sterk verschillende gradaties invloed hebben kunnen
uitoefenen op de finale tekst van het Strategisch Plan.
Daar waar de stuurgroep en de plangroep zeer veel
invloed hebben kunnen uitoefenen op het eindresultaat,
hebben de actoren die in de vorm van een maatschap-
pelijke klankbordgroep of een hoorzitting aan het debat
hebben kunnen deelnemen, veel minder impact op het
eindresultaat gehad. Opmerkingen die in maatschap-
pelijke klankbordgroep of op een hoorzitting werden
geformuleerd, werden door de stuurgroep toch steeds
beoordeeld en al dan niet opgenomen in het Plan. Finaal
gezien is het wellicht onmogelijk en zeker niet wense-
lijk om alle betrokken actoren in dezelfde mate de moge-
lijkheid te bieden om een inbreng te doen, doch dit moet
wel mee in beschouwing worden genomen bij de beoor-
deling van de betrokkenheid van de relevante actoren.
De Havencommissie betreurt dat de sociale partners geen
lid waren van de stuurgroep van het Strategisch Plan
Brugge-Zeebrugge, terwijl de sociale partners bij de
Strategische Plannen van de andere havens wel in het
hoogste bestuursorgaan vertegenwoordigd zijn.
3.4.7 Is de inhoud van het SP voldoende actueel?Het opstellen van een Strategisch Plan vergt veel tijd voor
onderzoek en overleg en het is onvermijdelijk dat er
tussen de afsluiting van de gegevensverzameling (o.m.
voor de economische positionering) en nu heel wat nieu-
we ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.
Wat dit betreft merkt de Vlaamse Havencommissie op
dat de prognoses van het Strategisch Plan Brugge/Zee-
brugge gebaseerd zijn op divers cijfermateriaal, waar-
bij niet steeds hetzelfde jaar als basis wordt genomen.
Sommige tabellen vermelden cijfers tot 2003, maar in
andere tabellen dateren de meest recente cijfers van 1998
(bijv. tabel 11). Nog andere tabellen vermelden in de titel
dat er cijfers tot 2001 worden opgenomen, terwijl de tabel
zelf cijfers tot 2002 bevat.
De Vlaamse Havencommissie merkt ook op dat heel
wat gebruikte cijfers gebaseerd zijn op de studies van
de Nationale Bank van België. In het Strategisch Plan
Brugge/Zeebrugge wordt verwezen naar de studies van
2001. Actualisering van die cijfers is moeilijk omdat de
NBB intussen de methodiek van de opmaak van de
havenstudies grondig heeft aangepast.
De Vlaamse Havencommissie merkt op dat in het Stra-
tegisch Plan gebruik wordt gemaakt van de cijfergege-
vens uit het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Dit verband
met studies op Vlaams overkoepelend niveau is positief.
Ter aanvulling van het Strategisch Plan wordt hieronder
een selectie gemaakt van belangrijke ontwikkelingen
en gebeurtenissen in de periode tussen de afsluiting van
de gegevens in het Strategisch Plan en de datum van dit
advies. De Vlaamse Havencommissie is van mening dat
geen enkele van deze ontwikkelingen en gebeurtenissen
voldoende ingrijpend is om aanpassingen van de kern-
beslissingen en/of het actieprogramma noodzakelijk te
maken.
De Vlaamse Havencommissie vindt de volgende recen-
te gebeurtenissen in de haven van Brugge-Zeebrugge en
de volgende recentere cijfergegevens belangrijk:
■ Nieuwe grote concessie APM Terminals. Eind 2004
werd een concessieovereenkomst ondertekend met
de Nederlandse containerterminaleigenaar en -ope-
rator APM Terminals (AP Møller Terminals) om de con-
tainerterminal aan het Albert II-dok (de vroegere Flan-
ders Container Terminals (FCT) van Katoen Natie).
APM Terminals maakt deel uit van de AP Møller –
Maersk Group en van Maersk Sealand, de grootste
containerrederij ter wereld. APM Terminals krijgt
een concessie voor 36 jaar. APM Terminals zal er een
multi-user terminal ontwikkelen en uitbaten. Dit
116Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
117
betekent dat naast de eigen schepen van Maersk-
Sealand –groep ook schepen van derde rederijen
kunnen behandeld worden. De terminal zal in de
eerste fase een capaciteit hebben van 1 miljoen TEU.
De terminal wordt operationeel in mei 2006.
■ Overname 35% van OCHZ door CMA CGM. In juni
2005 werden de onderhandelingen tussen CMA CGM
en PSA afgerond voor de overname van 35% van de
aandelen door CMA CGM in de Ocean Containerter-
minal Hessenatie Zeebrugge (OCHZ). Er werd een
nieuwe vennootschap opgericht, Container Hand-
ling Zeebrugge (CHZ), waarin CMA CGM 35% van de
aandelen heeft. De rest van de aandelen is in handen
van PSA. Hierdoor verankert de Franse rederij CMA
CGM zich verder in de Zeebrugse haven. Intussen
heeft CMA CGM nieuwe containerlijnen en feeder-
diensten naar Zeebrugge gebracht. CMA CGM zal,
samen met PSA, de containerterminal verder uit-
bouwen. De oppervlakte wordt vergroot en er zijn
twee nieuwe containerkranen besteld. Bovendien
wil PSA een containerterminal bouwen aan de noord-
kant van het Albert II-dok omdat de capaciteit van
CHZ intussen is bereikt.
■ Verdubbeling capaciteit LNG Terminal. Op de LNG-
terminal van Fluxys wordt gewerkt aan de verdub-
beling van de capaciteit. De werken, die de bouw van
een vierde (grotere) opslagtank en de realisatie van
bijkomende vergassingscapaciteit omvatten, moeten
tegen het einde van 2007 klaar zijn. Door de uit-
breidingswerken wordt de capaciteit van de LNG-ter-
minal opgevoerd van 3,5 miljoen ton naar 7 miljoen
ton per jaar. Hierdoor zullen de overslagcijfers van
vloeibare bulk in de haven van Zeebrugge vanaf
2008 gevoelig stijgen.
■ Ontwikkeling Bastenakenkaai als deepsea ro-ro
terminal. Binnenkort wordt de nieuwe ro-ro termi-
nal aan de Bastenaken in de achterhaven van Zee-
brugge in gebruik genomen. CTO bouwde er een
nieuwe autoterminal met bijhorend PDI-centrum.
Hierdoor wordt de overslagcapaciteit voor nieuwe
personenwagens en ro-ro lading (high and heavy
cargoes) gevoelig vergroot. Vanaf 2006 zal Zee-
brugge beschikken over 302 ha voor de behandeling
van auto’s. Met deze oppervlakte wordt sterk voor-
uitgelopen op het tijdspad van terreininname zoals
voorzien in het Strategisch Plan.
■ De trafiek in de haven van Brugge-Zeebrugge is
sinds 2001 in tonnage ongeveer gelijk gebleven,
doch er hebben verschuivingen plaatsgevonden in de
trafieksamenstelling. Vnl. de auto- en containertra-
fieken hebben sterk aan belang gewonnen. In 2004
bedroeg de totale trafiek 31,8 miljoen ton.
3.5. Conclusies van de VlaamseHavencommissie3.5.1 De Strategische Plannen in het algemeen1. Het Strategisch Plan als beleidsinstrument. De
Vlaamse Havencommissie beschouwt de Strategi-
sche Plannen voor de Vlaamse havens als belangrij-
ke beleidsdocumenten die voor elke haven de func-
tie en de gewenste ontwikkeling (het streefbeeld)
schetsen van de haven op economisch gebied, reke-
ning houdende met alle randvoorwaarden op ecolo-
gisch, ruimtelijk en maatschappelijk gebied. De Stra-
tegische Plannen verbreden het maatschappelijk
draagvlak omdat het streefbeeld tot stand komt
samen met / door raadpleging van alle bij de haven
betrokken actoren. Tenslotte moeten de Strategi-
sche Plannen een duidelijke afbakening van de gren-
zen van het havengebied verschaffen.
2. Strategische Planning duurt lang. De Vlaamse Haven-
commissie wijst op het feit dat de hele procedure om
een Strategisch Plan op te stellen bijzonder lang
duurt. Dit zorgt voor uitstel van plannen en projec-
ten die van het Strategisch Plan afhangen en kan
rechtsonzekerheid veroorzaken. De meeste projecten
die in het Strategisch Plan worden genoemd, werden
trouwens reeds eerder vermeld in het Ruimtelijk
Structuurplan Vlaanderen. De Vlaamse Havencom-
missie pleit er uitdrukkelijk voor dat alles in het werk
wordt gesteld om de voltooiing van de Strategische
Plannen, inclusief de Ruimtelijke Uitvoeringsplan-
nen (RUP’s), te bespoedigen. De Vlaamse Haven-
commissie vraagt met aandrang dat er in de RUP’s
enkel bestemmingsuitspraken worden gedaan en
geen uitspraken over de wijze waarop de bestem-
Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
ming moet worden gerealiseerd, aangezien deze
bevoegdheid moet toekomen aan het havenbedrijf,
zodat in het zeehavengebied zelf een coherent lan-
getermijnbeleid kan worden gevoerd. Het is een fun-
damentele optie in het opzet van de Strategische
Plannen dat binnen de vastgelegde beschikbare eco-
nomische ruimte de economische activiteiten zich, met
inachtname van de wetgeving inzake ruimtelijke orde-
ning, milieu en natuur, de omgevingsregelgeving en
de algemeen erkende principes zoals zuinig ruimte-
gebruik, vrij kunnen ontwikkelen. Binnen de beschik-
bare economische ruimte moeten de havenbeheerder
en de economische actoren te allen tijde flexibel kun-
nen inspelen op nieuwe economische opportuniteiten.
3. Verschillen in aanpak en methode. De Strategische
Plannen worden alle vier opgesteld volgens de Geïn-
tegreerde Gebiedsgerichte Benadering (GGB), doch
er is in de praktijk blijkbaar weinig sprake van een
gemeenschappelijke structuur of aanpak. Dit beperkt
de vergelijkingsmogelijkheden en bemoeilijkt het
gebruik van de plannen in functie van een algemeen
overkoepelend havenbeleid. De Vlaamse Havencom-
missie aanvaardt deze diversiteit, die toe te schrijven
valt aan vele factoren (verschillende havens,
verschillend aanvangstijdstip, verschillende teams).
Blijkbaar verschillen de Strategische Plannen ook gron-
dig van elkaar op het vlak van de hoofdverantwoordelijke
en de wijze waarop ze werden gefinancierd.
4. De Langetermijnvisie en de Strategische Plannen. De
Vlaamse Havencommissie is van mening dat er, door
de Langetermijnvisie aan te vangen en te voltooien
vooraleer de Strategische Plannen op lokaal niveau
zijn voltooid, de kans gemist wordt om de lokale Stra-
tegische Plannen samen te brengen, te integreren in
één totaaldocument en te gebruiken als bottom-up bij-
drage voor de uitwerking van een beleidsdocument.
Gegeven de grotere autonomie die door het Haven-
decreet aan de havenbesturen wordt toegekend, is de
afzonderlijke ontwikkeling van enerzijds de Lange-
termijnvisie en anderzijds de lokale Strategische
Plannen, niet in lijn met de filosofie van het Haven-
decreet.
5. Beleidsondersteunende functie, actualisering en
bijsturing. Het lijkt de Havencommissie logisch dat
de Strategische Plannen worden gebruikt als beleids-
ondersteunend document. Projecten die in een Stra-
tegisch Plan als gewenst of noodzakelijk worden
beschouwd, dienen nog wel onderzocht te worden in
de meeste gevallen (technische uitwerking, sociaal-
economische rendabiliteit, financiële haalbaarheid,
enz.), maar ze zijn een eerste toets van maatschap-
pelijke aanvaardbaarheid reeds gepasseerd. De Plan-
nen moeten regelmatig worden geactualiseerd (doch
eerder in de vorm van een update dan door een vol-
ledig nieuw plan te maken; bovendien mag een upda-
te geen rem zijn op de uitvoering van projecten).
3.5.2 Het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge1. Realistische planning van nieuwe infrastructuur. De
Vlaamse Havencommissie doet in dit advies geen
uitspraak over het streefbeeld of over de planning van
projecten, aangezien (1) de planning en prioritering van
projecten in de eerste plaats een verantwoordelijkheid
zijn van het havenbedrijf zelf en (2) de infrastruc-
tuurprojecten op termijn door de Vlaamse Haven-
commissie elk afzonderlijk op basis van een sociaal-
economisch dossier zullen worden beoordeeld, voor
zover de kostprijs de tien miljoen euro overstijgt.
De Vlaamse Havencommissie vraagt bijzondere aan-
dacht voor de realisatie van de achterlandontsluiting
van de haven; dit geldt voor alle Vlaamse havens
(zie hiervoor ook de Aanbeveling van de Vlaamse
Havencommissie met prioritaire aandachtspunten
die betrekking hebben op havens en havenbeleid,
april 2004). Het Strategisch Plan besteedt aan dit
aspect veel aandacht en kiest niet uitsluitend voor de
maximalisering van de infrastructuuruitbouw. In vele
gevallen wordt de uitbouw gefaseerd, in sommige
gevallen wordt gekozen voor een pragmatische aan-
pak op korte termijn. Sommige grote projecten, zoals
bijvoorbeeld een nieuwe binnenvaartverbinding met
grote capaciteit, wordt afhankelijk gemaakt van ver-
dere studie en latere beslissingen.
De Vlaamse Havencommissie heeft wel enige vragen
bij het feit dat de Dudzeelse Polder zich op dit moment
kan ontwikkelen als natuurgebied, terwijl het in feite
om havengebied gaat. Op een later tijdstip moet
deze zone terug als havengebied in gebruik genomen
kunnen worden. Hiervoor moeten nu reeds de nodi-
ge maatregelen worden getroffen. Hiervoor moeten
nu reeds de nodige maatregelen worden getroffen. De
Vlaamse Havencommissie dringt erop aan dat de
Vlaamse Regering een strategische reserve van gron-
den aanlegt om een toekomstige ingebruikname van
dergelijke natuurgebieden binnen het havengebied te
compenseren. De Havencommissie vraagt daarom
dat het toepassingsgebied van het recht van voorkoop
in die zin wordt uitgebreid.
2. Maatschappelijk draagvlak van de havens. Op voor-
waarde dat het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
inderdaad gedragen wordt door alle actoren die heb-
ben meegewerkt of die werden geraadpleegd, is er
118Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge
119
inderdaad een positieve bijdrage geleverd tot de ver-
breding van het maatschappelijk draagvlak: met een
gedetailleerde boodschap (nl. de verdere ontwikkeling
van de haven van Brugge-Zeebrugge op lange termijn)
werd een zeer grote groep actoren bereikt. De Vlaam-
se Havencommissie vindt het essentieel om de dia-
loog, die door het Strategisch Plan is ontstaan, ook
in de toekomst te blijven onderhouden.
3. Duidelijke en concrete teksten en plannen. De Vlaam-
se Havencommissie vindt dat het Strategisch Plan
Brugge-Zeebrugge voldoende duidelijk en leesbaar is.
Mogelijk ontstaan er onduidelijkheden bij de latere ver-
gelijking van de vier Strategische Plannen omwille van
de verschillen in structuur en invulling van de opdracht.
De Havencommissie vindt deze diversiteit aan-
vaardbaar, gegeven de verschillen in timing en con-
text en door het feit dat de teams, die aan de Stra-
tegische Plannen werken (gewerkt hebben), van elkaar
verschillen. In de Langetermijnvisie zou in principe een
bottom-up integratie van de verschillende Plannen
kunnen gebeuren, ware het niet dat de Langeter-
mijnvisie nu reeds bijna voltooid is.
4. Evenwichtige onderbouwing en behandeling van de
deelaspecten. In het Strategisch Plan Brugge-Zee-
brugge wordt aan de sociaal-economische aspecten
ruimere aandacht besteed. De Havencommissie is
wel van mening dat aan het aspect werkgelegen-
heid, evenals aan economie in het algemeen, meer
aandacht besteed had mogen worden. Niettegen-
staande er een afzonderlijke studie is gemaakt over
de werkgelegenheid in de haven van Brugge-Zee-
brugge, is aan de resultaten van deze studie in het
Strategisch Plan zelf weinig aandacht besteed.
5. Betrokkenheid van alle relevante actoren. Uit de
structuur van het overleg concludeert de Vlaamse
Havencommissie dat het Strategisch Plan tot stand is
gekomen in samenwerking met, in overleg met of na
raadpleging van zeer verschillende actoren. Wel heb-
ben de doelgroepen in sterk verschillende gradaties
invloed kunnen uitoefenen op de finale tekst van het
Strategisch Plan, gaande van veel invloed via de stuur-
groep, tot weinig of geen invloed via de maatschap-
pelijke klankbordgroep of de hoorzittingen. De Haven-
commissie betreurt dat de sociale partners geen lid
waren van de stuurgroep van het Strategisch Plan
Brugge-Zeebrugge, terwijl de sociale partners bij de
Strategische Plannen van de andere havens wel in het
hoogste bestuursorgaan vertegenwoordigd zijn.
6. Is de inhoud van het SP voldoende actueel? Het
opstellen van een Strategisch Plan vergt veel tijd
voor onderzoek en overleg en het is onvermijdelijk dat
er tussen de afsluiting van de gegevensverzameling
(o.m. voor de economische positionering) en nu heel
wat nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.
Wat dit betreft merkt de Vlaamse Havencommissie op
dat de prognoses van het Strategisch Plan Brug-
ge/Zeebrugge gebaseerd zijn op divers cijfermateri-
aal, waarbij niet steeds hetzelfde jaar als basis wordt
genomen. Verschillende recente gebeurtenissen
maken dat de uitgangspunten van het Plan niet meer
volledig actueel zijn. In het corpus van dit advies
heeft de Vlaamse Havencommissie daarom een aan-
tal belangrijke recente ontwikkelingen opgenomen.
4. Advies over het ontwerp-decreet betreffende de begeleidingvan de scheepvaart op demaritieme toegangswegen naar deVlaamse havens en de organisatievan het Maritiem Reddings- enCoördinatiecentrum 4.1. InleidingDe Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV)
heeft op 27 juli 2005 van de minister van Openbare Wer-
ken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris Peeters, een
adviesvraag gekregen over het Ontwerp van decreet
betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de
maritieme toegangswegen naar de Vlaamse havens en
de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördi-
natiecentrum.
Gegeven de inhoud van dit dossier heeft de SERV aan
de Vlaamse Havencommissie gevraagd om deze advies-
vraag te behandelen.
4.2. Situering en samenvatting 4.2.1 SitueringHet Europees Parlement en de Raad hebben op 27 juni
2002 de Richtlijn 2002/59/EG goedgekeurd met betrek-
king tot de invoering van een communautair monitoring-
en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot
intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad, ook
bekend onder de naam Monitoringrichtlijn.
Het decreet betreffende de begeleiding van de scheep-
vaart op de maritieme toegangswegen naar de Vlaam-
se havens en de organisatie van het Maritiem Red-
dings- en Coördinatiecentrum, dat het voorwerp uitmaakt
van dit advies, verder aangehaald als het Scheepvaart-
begeleidingsdecreet, heeft onder meer tot doel om de
Richtlijn 2002/59/EG om te zetten.
Aangezien de Richtlijn 2002/59/EG bepalingen bevat die
zowel federale als gewestelijke bevoegdheden inhou-
Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge ■ Maritieme toegang ■ Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum
den, wordt niet de volledige richtlijn door het voorliggende
decreet omgezet. De bepalingen die tot de federale
bevoegdheden behoren, werden omgezet in het Konink-
lijk besluit tot omzetting van richtlijn 2002/59/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002
betreffende de invoering van een communautair moni-
toring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart
en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad.
4.2.2 Samenvatting van de richtlijnDe Europese richtlijn wil door de invoering van een
monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheep-
vaart drie verschillende doelstellingen bereiken. In de eer-
ste plaats wil ze de veiligheid en de efficiëntie van het
zeeverkeer in de Gemeenschap verhogen. Vervolgens wil
ze de reactie van de autoriteiten op incidenten, ongevallen
en potentieel gevaarlijke situaties op zee verbeteren,
waarbij het gaat om de opsporings- en reddingsopera-
ties. En tenslotte wil de richtlijn bijdragen tot een bete-
re voorkoming en opsporing van verontreiniging door
schepen.
Om dit te bereiken dienen de lidstaten alle noodzakelij-
ke en passende maatregelen te nemen om ervoor te zor-
gen dat de kapiteins, exploitanten of agenten van sche-
pen, evenals de verladers of eigenaars van gevaarlijke
of verontreinigende stoffen, die aan boord van dergelij-
ke schepen worden vervoerd, voldoen aan de vereisten
van deze richtlijn.
In het algemeen kan er één grote lijn in de verdeling van
de bevoegdheden worden vastgesteld. De bepalingen, en
onderdelen van bepalingen, die betrekking hebben op het
opleggen van verplichtingen aan de schepen, het vast-
leggen van de voorschriften van algemene politie, de con-
trole op de opvolging van deze verplichtingen en voor-
schriften, en het verbaliseren van inbreuken behoren tot
de federale bevoegdheden en dienen dan ook door de
federale overheid te worden omgezet. De bepalingen, en
onderdelen van bepalingen, die betrekking hebben op de
inrichting en uitrusting van de infrastructuur, de infor-
matie die moet worden gemeld, aan wie deze informa-
tie moet worden gemeld, het opleggen van verplichtin-
gen aan de Vlaamse havens, het gebruikmaken van de
beschikbare informatie in het centraal beheersysteem
en organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördi-
natiecentrum behoren tot de bevoegdheden van het
Vlaamse Gewest en dienen bijgevolg door het Vlaamse
Gewest te worden omgezet.
Het voorliggende Scheepvaartbegeleidingsdecreet bevat
echter ook bepalingen die niet enkel betrekking hebben
120Maritieme toegang ■ Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum
121
op de omzetting van de Monitoringrichtlijn. Voor wat
betreft de begeleiding van de scheepvaart op de mari-
tieme toegangswegen van en naar de Vlaamse havens
en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coör-
dinatiecentrum, bestond er tot op heden geen specifie-
ke regeling. De bepalingen die als basis hiervoor dien-
den, waren opgenomen in het Loodsdecreet. Het
Loodsdecreet bood echter niet voldoende grondslag
om een aantal (praktische) problemen op te vangen.
Naar aanleiding van de omzetting van de Monitoring-
richtlijn, die op zich voorziet in een uitgebreid aantal
bepalingen ten aanzien van verkeersbegeleidingssys-
temen, werd de mogelijkheid aangegrepen om een wet-
telijke regeling uit te werken ter vervanging van reeds
bestaande bepalingen in het Loodsdecreet en een ver-
dere uitwerking van deze bepalingen om toepassing in
de praktijk te vergemakkelijken.
4.3. Conclusies en advies van de VlaamseHavencommissie4.3.1 Sociaal overlegDe Vlaamse Havencommissie stelt vast dat het ont-
werpdecreet rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed
heeft op personeelsaangelegenheden, en dat daarover
geen voorafgaandelijk overleg is gepleegd met de repre-
sentatieve vakbonden. De Vlaamse Havencommissie
vraagt dat dit overleg alsnog plaatsvindt. Gegeven het
feit dat op dit moment niet gekend is wat het resultaat
zal zijn van deze besprekingen, vraagt de Vlaamse
Havencommissie uitdrukkelijk op de hoogte gesteld te
worden van de resultaten van deze besprekingen en de
gelegenheid te krijgen om een eventueel aangepaste
tekst te bespreken.
4.3.2 Introductie van de ketenbenaderingHet Scheepvaartbegeleidingsdecreet introduceert het
principe van de ketenbenadering, en laat toe dat de
havenbesturen aangeven welke schepen prioriteit die-
nen te krijgen bij de organisatie van de maritieme dienst-
verlening. Vooraleer de havenbesturen in de praktijk
gebruik kunnen maken van de door het Scheepvaart-
begeleidingsdecreet geboden mogelijkheden op het vlak
van prioritisering, dient echter de gezamenlijke Neder-
lands-Vlaamse reglementering (vervat in het Schelde-
reglement) te worden aangepast. De Vlaamse Haven-
commissie vraagt in dit verband om hiervoor de nodige
initiatieven te nemen.
Aanvullend op bovenstaande opmerking wenst de Vlaam-
se Havencommissie Artikel 31 licht aangepast te zien:
“Art. 31. §1. Onverminderd de wettelijke en decretale
bevoegdheden van de Vlaamse havenbedrijven en de
havenkapiteinsdiensten, kan de Vlaamse Regering maat-
regelen nemen om het scheepvaartverkeer van en naar
de havens optimaal te coördineren met het scheep-
vaartverkeer in de havengebieden en om de vlotheid en
de veiligheid van de scheepvaart tussen de zee en de lig-
plaats te bevorderen in het raam van de ketenbenade-
ring.
De maatregelen kunnen slechts worden genomen in
gemeenschappelijk akkoord met de Vlaamse havenbe-
drijven, overeenkomstig de nader door de Vlaamse
Regering bepaalde regels.”
4.3.3 Overheveling van artikel 32 uit hetHavendecreetArtikel 32 van het Havendecreet luidt als volgt: “De Vlaam-
se Regering wordt ertoe gemachtigd binnen de perken van
de begroting subsidies toe te kennen aan de havenbedrijven
ten behoeve van de havenkapiteindiensten die expliciet kun-
nen worden toegewezen aan de verkeersafwikkeling, de vei-
ligheid en de vrijwaring van het milieu.”
In het Scheepvaartbegeleidingsdecreet wordt Artikel 32
van het Havendecreet letterlijk overgenomen en aan-
gevuld. In Artikel 67 van het Scheepvaartbegeleidings-
decreet wordt Artikel 32 uit het Havendecreet vervol-
gens opgeheven. In feite komt het erop neer dat Artikel
32 uit het Havendecreet wordt verplaatst van het Haven-
decreet naar het Scheepvaartbegeleidingsdecreet. De
Vlaamse Havencommissie stelt voor deze ingreep niet
te doen en het Havendecreet, voor wat artikel 32 betreft,
ongewijzigd te laten. Als alternatief stelt de Vlaamse
Havencommissie voor om in het Scheepvaartbegelei-
dingsdecreet te verwijzen naar het Havendecreet als
volgt: “Conform Artikel 32 van het Havendecreet wordt
de Vlaamse Regering ertoe gemachtigd (…)”.
De argumentatie van de Havencommissie is de volgen-
de:
■ In het Havendecreet zal er geen verwijzing zijn naar
het Scheepvaartbegeleidingsdecreet, hetgeen de
huidige bundeling van de verschillende financie-
ringsregelingen voor de havens ongedaan maakt.
Dit leidt tot minder duidelijkheid en mogelijk ook
rechtsonzekerheid;
■ De lopende overeenkomsten inzake de havenkapi-
teindiensten voor 2004-2005-2006 zijn gebaseerd
op Artikel 32 van het Havendecreet. Deze overeen-
komsten zouden, als de tekst behouden blijft, ook
moeten gewijzigd worden, want zij verwijzen naar
Maritieme toegang ■ Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum
Artikel 32 van het Havendecreet;
■ Het huidige uitvoeringsbesluit van het Havende-
creet over de Havenkapiteindiensten van 13 juli 2001
(B.S. van 13 oktober 2001) is in uitvoering van Arti-
kel 32 van het Havendecreet. Dit uitvoeringsbesluit
moet dan ook mee verplaatst worden, hetgeen de dui-
delijkheid van het huidige Havendecreet aantast.
Aanvullend op het Artikel 32 van het Scheepvaartbe-
geleidingsdecreet stelt de Vlaamse Havencommissie
voor om in paragraaf 3 toe te voegen: “Deze voor-
waarden dienen voor alle havens gelijk te zijn”.
4.3.4 Timing van de omzetting van de richtlijnVolgens artikel 29 van de richtlijn moesten de lidstaten
vóór 5 februari 2004 de nodige wettelijke en bestuurs-
rechtelijke bepalingen vaststellen om aan deze richtlijn
te voldoen.
De richtlijn werd niet op tijd omgezet naar Vlaamse
regelgeving. Dit komt omdat er in eerste instantie een
initiatief werd genomen om voor Europese richtlijnen met
een maritieme inhoud een algemeen omzettingsdecreet
te maken, waaraan dan telkens per nieuwe richtlijn een
uitvoeringsbesluit kan worden toegevoegd. Dit zou de
omzetting van dit soort richtlijn vereenvoudigen en ver-
snellen. Ondertussen is dit initiatief uitgebreid om de
omzetting van alle Europese richtlijnen mogelijk te
maken. Hierdoor is het initiatief, dat oorspronkelijk enkel
voor de maritieme dossiers zou worden toegepast, op de
helling komen te staan. Samengevat is er nu dus ver-
traging opgetreden door een initiatief dat op termijn de
omzetting van Europese richtlijnen moet versnellen en
vereenvoudigen.
De Vlaamse Havencommissie heeft begrip voor de hui-
dige vertraging. Aangezien de Vlaamse Havencommis-
sie voorstander is van een tijdige omzetting van de
Europese richtlijnen, zijn initiatieven die de omzetting
van Europese richtlijnen versnellen en vereenvoudigen,
alleen maar goed te keuren.
5. Advies over het ontwerp-decreet tot omzetting van derichtlijn over de geharmoniseerdevoorschriften en procedures voorhet veilig laden en lossen vanbulkschepen5.1. InleidingDe Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV)
heeft op 27 juli 2005 van de minister van Openbare Wer-
ken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris Peeters, een
adviesvraag gekregen over het “Ontwerp van decreet tot
omzetting van richtlijn 2001/96/EG van het Europees
Parlement en Raad van 4 december 2001 tot vaststel-
ling van geharmoniseerde voorschriften en procedu-
res voor het veilig laden en lossen van bulkschepen, zoals
gewijzigd bij richtlijn 2002/84/EG van het Europees Par-
lement en de Raad van 5 november 2002 houdende wij-
ziging van de richtlijnen op het gebied van maritieme vei-
ligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen”.
Gegeven de inhoud van dit dossier heeft de SERV aan
de Vlaamse Havencommissie gevraagd om deze advies-
vraag te behandelen.
5.2. Situering en samenvatting 5.2.1 SitueringHet Europees Parlement en de Raad hebben op 4 decem-
ber 2001 de richtlijn 2001/96/EG tot vaststelling van
geharmoniseerde voorschriften en procedures voor vei-
lig laden en lossen van bulkschepen goedgekeurd. Deze
richtlijn werd gewijzigd bij richtlijn 2002/84/EG van
het Europees Parlement en de Raad van 5 november
2002 houdende wijziging van de richtlijnen op het
gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van
verontreiniging door schepen.
Het ontwerpdecreet dat het onderwerp vormt van dit
advies zet bovengenoemde Europese regelgeving om
naar Vlaamse regelgeving. Naast de omzetting naar
Vlaamse regelgeving door middel van een decreet wordt
ook een deel van bovengenoemde Europese regelgeving
omgezet naar nationale regelgeving door middel van een
Koninklijk Besluit.
5.2.2 Samenvatting van de richtlijnHet doel van de Europese richtlijn is de veiligheid van
bulkschepen, die voor laden of lossen van vaste bulkla-
ding terminals in de lidstaten aandoen, te vergroten
door de risico’s van buitensporige spanning en bescha-
diging van de structuur van het schip tijdens het laden
en het lossen te beperken. Dit door het vastleggen van
geharmoniseerde geschiktheidsvereisten voor bulk-
schepen en -terminals, en geharmoniseerde procedures
voor samenwerking en communicatie tussen deze sche-
pen en terminals.
Deze maatregelen worden getroffen in het kader van het
gemeenschappelijke vervoerbeleid omwille van het grote
aantal scheepvaartongelukken waarbij bulkschepen zijn
betrokken en waarbij mensenlevens verloren gaan. Uit
onderzoek naar de oorzaken van ongelukken met bulk-
schepen blijkt immers dat het laden en lossen van vaste
122Maritieme toegang ■ Bulk
123
bulklading, indien dit niet op de juiste wijze geschiedt,
tot het teloorgaan van bulkschepen kan leiden doordat
delen van de constructie van het schip in de laadruimen
mechanisch worden beschadigd.
De veiligheid van bulkschepen kan worden verbeterd
door maatregelen te treffen die erop gericht zijn het risi-
co van beschadigingen en verzwakkingen van de struc-
tuur van het schip als gevolg van verkeerde laad- en los-
verrichtingen te voorkomen.
5.3. Conclusies en advies van de VlaamseHavencommissie5.3.1 Opvolging van de aanbeveling van de VHCvan 30 juli 2003De Vlaamse Havencommissie heeft op 30 juli 2003 de
aanbeveling geformuleerd over de omzetting van de
richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 4 december 2001 tot vaststelling van gehar-
moniseerde voorschriften en procedures voor veilig
laden en lossen van bulkschepen in Vlaams en Belgisch
recht. In deze aanbeveling werden voor een hele reeks
artikels tekstaanpassingen voorgesteld, telkens met
het oog op de praktische toepasbaarheid en met als
randvoorwaarde dat de Vlaamse en Belgische regelge-
ving niet minder streng mag gemaakt worden dan de
bepalingen van de richtlijn zelf.
De Vlaamse Havencommissie stelt met genoegen vast
dat zowel de omzetting naar Vlaamse regelgeving (het
ontwerpdecreet) als de omzetting naar federale regel-
geving (een Koninklijk Besluit), volledig is gebeurd zoals
werd voorgesteld door de Vlaamse Havencommissie in
haar aanbeveling van 30 juli 2003.
5.3.2 Timing van de omzetting van de richtlijnVolgens artikel 17 van de richtlijn moesten de lidstaten
vóór 5 augustus 2003 de nodige wettelijke en bestuurs-
rechtelijke bepalingen vaststellen om aan deze richtlijn
te voldoen. De bepalingen, die bekend gemaakt dienen
te worden, moesten met ingang van 1 maart 2004 toe-
gepast worden.
De richtlijn werd niet op tijd omgezet. Dit komt omdat
er in eerste instantie een initiatief werd genomen om voor
Europese richtlijnen met een maritieme inhoud een
algemeen omzettingsdecreet te maken, waaraan dan
telkens per nieuwe richtlijn een uitvoeringsbesluit kan
worden toegevoegd. Dit zou de omzetting van dit soort
richtlijn vereenvoudigen en versnellen. Ondertussen is
dit initiatief uitgebreid om de omzetting van alle Euro-
pese richtlijnen mogelijk te maken. Hierdoor is het ini-
tiatief, dat oorspronkelijk enkel voor de maritieme dos-
siers zou worden toegepast, op de helling komen te
staan. Samengevat is er nu dus vertraging opgetreden
door een initiatief dat op termijn de omzetting van Euro-
pese richtlijnen moet versnellen en vereenvoudigen.
De Vlaamse Havencommissie heeft begrip voor de hui-
dige vertraging. Aangezien de Vlaamse Havencommis-
sie voorstander is van een tijdige omzetting van de
Europese richtlijnen, zijn initiatieven die de omzetting
van Europese richtlijnen versnellen en vereenvoudigen,
alleen maar goed te keuren.
5.3.3 Schrapping van Paragraaf 2 van Artikel 9De Vlaamse Havencommissie heeft bij nalezing van het
ontwerpdecreet toch nog één belangrijke inhoudelijke
opmerking:
■ Artikel 9, §2 van het ontwerpdecreet luidt als volgt:
“Als de schade voor de stevigheid van de construc-
tie, voor de waterdichtheid van de romp of voor de
essentiële technische installaties van het schip nade-
lige gevolgen kan hebben, worden de administratie
van de vlaggenstaat, of een door hem erkende orga-
nisatie die namens hem optreedt, en de haven-
staatcontrole-instantie door de terminalvertegen-
woordiger op de hoogte gebracht.”
Artikel 9 §2 is de omzetting van Artikel 10 §2 van
de richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parle-
ment en de Raad van 4 december 2001 tot vast-
stelling van geharmoniseerde voorschriften en pro-
cedures voor veilig laden en lossen van bulkschepen.
Dat Artikel 10 §2 beoogt dat schade die tijdens
laad- en losverrichtingen aan schepen wordt toege-
bracht wordt gemeld aan de passende instanties
(relevante classificatiebureaus) en dat de schade
wordt hersteld. Hierdoor wordt tevens voorkomen dat
dezelfde schade in meerdere havens wordt in reke-
ning gebracht.
■ De Vlaamse Havencommissie is van mening dat uit
het decreet zou moeten blijken dat het enkel de
kapitein van het schip is die beslist of schade al dan
niet hersteld moet worden en dat het enkel de kapi-
tein is die kan bevestigen of de herstelling van scha-
de al dan niet naar behoren werd uitgevoerd. Het is
bijgevolg enkel de kapitein (of een door hem erken-
de organisatie die namens hem optreedt) die de
administratie van de vlaggenstaat en de haven-
staatcontrole-instantie op de hoogte kan brengen.
Deze verplichting van de kapitein is reeds geregeld
Bulk
in punt 6, b van bijlage XIXbis van het koninklijk
besluit van 19 maart 2004 (Koninklijk besluit tot wij-
ziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973
houdende zeevaartinspectiereglement).
De terminalvertegenwoordiger is dus niet bevoegd om
te oordelen over schade aan het schip en/of over de her-
stelling ervan. Daarom moet artikel 9 §2 geschrapt wor-
den in het ontwerpdecreet. Deze schrapping tast de
omzetting van de Europese richtlijn niet aan, aange-
zien het hierboven genoemde Koninklijk Besluit deze
materie reeds regelt.
6. Aanbeveling over de amenderingvan de ontwerprichtlijn inzaketoegang tot de markt voorhavendiensten6.1. InleidingDe Europese Commissie heeft op 13 oktober 2004 de ont-
werprichtlijn inzake toegang tot de markt voor haven-
diensten aangenomen. Over deze ontwerprichtlijn werd
door de Vlaamse Minister van Openbare Werken, Ener-
gie, Leefmilieu en Natuur advies gevraagd, dat door de
Vlaamse Havencommissie op 10 december 2004 werd
geformuleerd. Ter voorbereiding van de discussies in het
Europees Parlement heeft rapporteur Georg Jarzem-
bowski vervolgens in de periode april tot september
2005 een werkdocument en een verslag opgesteld, als
discussiedocument voor de behandeling van het dossier
in het Europees Parlement.
In deze aanbeveling formuleert de Vlaamse Haven-
commissie haar standpunt over de Havenrichtlijn 2 in
functie van de behandeling van het dossier in het Euro-
pees Parlement. In punt 2 van deze aanbeveling wordt
het algemene standpunt van de Havencommissie ver-
woord en in punt 3 wordt een reeks amendementen op
de tekst van de Havenrichtlijn 2 geformuleerd.
Deze aanbeveling werd, met uitzondering van de pro-
blematiek van de technische nautische diensten, in
unanimiteit goedgekeurd.
6.2. Standpunt van de VlaamseHavencommissie6.2.1 Nut en noodzaak van de richtlijnIn diverse adviezen en aanbevelingen heeft de Vlaam-
se Havencommissie zich uitgesproken over het nut en
de noodzaak van de Havenrichtlijn. Kort samengevat kan
gesteld worden dat de Vlaamse Havencommissie zéér
kritisch is over de inhoud van de huidige Havenrichtlijn
en het nut en de noodzaak ervan sterk in twijfel trekt.
De Vlaamse Havencommissie is, algemeen gesteld, voor-
stander van een reglementering, waarin op het vlak van
de dienstverlening in de havens duidelijke regels worden
voorzien. Dit uiteraard op voorwaarde dat proportio-
naliteit en duidelijkheid worden gegarandeerd en dat de
eigenheid van de verschillende types van havens in
Europa wordt gevrijwaard. Dergelijke nieuwe regle-
mentering mag niet leiden tot een ondermijning van de
nationale regelgeving en heeft pas nut als deze leidt tot
een substantieel grotere mate van rechtszekerheid voor
alle betrokken marktpartijen. De Vlaamse Havencom-
missie is van mening dat het huidige voorstel van
richtlijn inzake toegang tot de markt voor havendien-
sten volstrekt niet aan deze voorwaarden voldoet.
Voor een volledig standpunt verwijst de Vlaamse Haven-
commissie naar haar advies over het voorstel van richt-
lijn van de Europese Commissie inzake toegang tot de
markt voor havendiensten van 10 december 2004 (zie
www.serv.be/vhc (publicaties Vlaamse Havencommissie)).
Dit standpunt blijft onverminderd geldig.
124Havenrichtlijn
125
6.2.2 Verwerping versus amendering van dehuidige tekstDe Vlaamse Havencommissie heeft de indruk dat de
Europese Commissie bijzonder gemotiveerd is om de hui-
dige richtlijn te voltooien tot en met een door de Euro-
pese Raad en het Europees Parlement goedgekeurde
richtlijn. Gegeven het gebrek aan nut en noodzaak van
de richtlijn en de diverse potentieel voor de Vlaamse
havengemeenschappen (in de brede zin van het woord),
nadelige elementen in de richtlijn, zou de Vlaamse
Havencommissie in eerste instantie de richtlijn willen
verwerpen. Echter, gegeven de kans dat de procedure
gewoon blijft voortlopen, is de Vlaamse Havencommis-
sie van mening dat het in tweede instantie goed is om
amendementen te formuleren teneinde de efficiënte
werking van de Vlaamse havens zoveel als mogelijk te
kunnen bestendigen.
De amendementen op de Havenrichtlijn 2 worden weer-
gegeven in punt 3 van deze aanbeveling (de amende-
menten werden opgesteld door Prof. dr. Eric Van Hooy-
donk, gebaseerd op de eerdere adviezen, aanbevelingen
en standpunten van de Vlaamse Havencommissie).
6.3. Amendementen op de Havenrichtlijn 2 Een belangrijk deel van deze aanbeveling van de Vlaam-
se Havencommissie bestaat uit de amendementen, tel-
kens vergezeld door een toelichting, van de verschillende
overwegingen en artikels van de Havenrichtlijn 2. Gege-
ven de omvang en de mate van detail van dit document,
wordt dit deel van de aanbeveling niet weergegeven in
dit jaarverslag. Op de website van de Vlaamse Haven-
commissie (www.serv.be/vhc, zie publicaties) kunnen
de adviezen en aanbevelingen integraal gedownload
worden. Ook kan de volledige tekst worden besteld via
de bestelmodule op de website (zie publicaties).
Havenrichtlijn
Deel 4
Praktische informatie
Op 7 mei 2004 werd een nieuw decreet inzake de Soci-
aal-Economische Raad van Vlaanderen (B.S. 25.08.2004)
goedgekeurd. Bij de opmaak van dit jaarverslag was dit
decreet nog niet in werking getreden. Totdat het nieu-
we decreet in werking treedt, geldt nog altijd het onder-
staande decreet van 1985.
1. Decreet op de SERV:gecoördineerde tekst1
27 JUNI 1985 - Decreet op de Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen
(Belgisch Staatsblad - 03.09.1985)
4 APRIL 1990 - Decreet tot wijziging van het decreet
van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van
Vlaanderen (Belgisch Staatsblad - 23.06.1990)
14 MEI 1996 - Decreet houdende wijziging van het
decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen (Belgisch Staatsblad - 06.06.1996)2
20 APRIL 2001 - Decreet betreffende de organisatie van
het personenvervoer over de weg en tot oprichting van
de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (Belgisch Staatsblad
– 21 augustus 2001)
De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, Executie-
ve, bekrachtigen hetgeen volgt:
Artikel 1. Dit decreet regelt aangelegenheden bedoeld in
artikelen 39, 127, 128 en 1293 van de Grondwet.
Art. 2. De Gewestelijke Economische Raad voor Vlaan-
deren, ingesteld door de kaderwet van 15 juli 1970 hou-
dende organisatie van de planning en economische
decentralisatie, heet voortaan Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen, in afkorting SERV, hierna te noe-
men de Raad.
Art. 3 § 1. De Raad is samengesteld uit tien leden voor-
gedragen door de representatieve organisaties van de
werkgevers, de middenstand en de landbouw en uit tien
leden voorgedragen door de representatieve organisa-
ties van de werknemers. Deze twintig leden worden
door de Vlaamse Executieve benoemd op dubbele lijs-
ten voorgedragen door die organisaties.
§ 2. Overeenkomstig de bij § 1 bepaalde procedure
benoemt de Vlaamse Executieve voor ieder lid een
plaatsvervanger.
§ 3. De duur van het mandaat van de leden bedraagt vier
jaar. Het mandaat is hernieuwbaar. Het lid dat voortijdig
ophoudt zijn mandaat uit te oefenen, wordt vervangen
door zijn plaatsvervanger welke diens mandaat voltooit.
§ 4. De Raad kan, voor het onderzoek van bijzondere
vraagstukken, een beroep doen op deskundigen, per-
manente of tijdelijke werkgroepen, onder de voorwaar-
den bepaald in het reglement van orde.
1Wetgeving
1 In deze gecoördineerde tekst werd de nummering van de artikelsvan de grondwet overgenomen, zoals die n.a.v. de goedkeuring werdgepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ter informatie hebben wedaarnaast en indien nodig - tussen haakjes en cursief - de nieuwenummering van de grondwet vermeld.
2 Door deze wijziging werd de bepaling dat de SERV toegevoegdeleden telt (artikel 3, § 1, tweede lid), opgeheven. 3 Dit is reeds de nieuwe nummering van de grondwet.
129
Art. 4 § 1. De Raad verkiest onder zijn leden een voor-
zitter en stelt uit zijn leden het dagelijks bestuur samen.
Het dagelijks bestuur is samengesteld uit een gelijk
aantal leden voorgedragen door de organisaties van de
werkgevers, de middenstand en de landbouw enerzijds
en door de organisaties van de werknemers anderzijds,
de voorzitter van de Raad die het dagelijks bestuur
voorzit, meegerekend.
§ 2. De Raad stelt zijn reglement van orde op dat ver-
plicht voorziet in:
1° de bevoegdheden van de voorzitter;
2° de bevoegdheden en de werkwijze van het dagelijks
bestuur;
3° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;
4° de periodiciteit van de vergaderingen;
5° de bekendmaking van de handelingen;
6° de regeling inzake het personeel;
7° de voorwaarden waaronder de Raad een beroep kan
doen op deskundigen, permanente of tijdelijke werk-
groepen, overeenkomstig artikel 3, § 4;
8° de organisatie van de administratieve en materiële
opvang en het verzekeren van het secretariaat van
de in de artikel 7bis, 7ter en 7quater bedoelde com-
missies;
9° de organisatie van de administratieve en materiële
opvang en het verzekeren van het secretariaat van
het overleg in het Vlaams Economisch Sociaal Over-
legcomité.
Dit reglement is onderworpen aan de goedkeuring van
de Vlaamse Executieve.
§ 3. De voorzitter vertegenwoordigt de Raad in gerech-
telijke en buitengerechtelijke handelingen. De rechts-
gedingen waarbij de Raad betrokken is, hetzij als eiser
hetzij als verweerder, worden ten verzoeke van de voor-
zitter uit naam van het dagelijks bestuur ingesteld. De
voorzitter stelt de vorderingen in kortgeding en de eis
tot inbezitstelling in; hij verricht alle daden van bewaring
of alle handelingen tot sluiting van verjaring en van ver-
val.
Art. 5 § 1. De Raad heeft een algemene bevoegdheid tot
studie, aanbeveling en advies, op eigen initiatief, over alle
aangelegenheden bedoeld in artikel 107quater (artikel
39) van de Grondwet, die een sociaal-economische
dimensie hebben of waaromtrent het akkoord, de betrok-
kenheid of het advies van het Vlaamse Gewest voorzien
is. De studies, adviezen en aanbevelingen worden gericht
aan de Vlaamse Raad en aan de Vlaamse Executieve.
§ 2. De Vlaamse Executieve wint het advies in van de
Raad over
a) alle voorontwerpen van decreet die een sociaal-eco-
nomische dimensie hebben en die algemene aange-
legenheden regelen bedoeld in artikel 107quater (arti-
kel 39) van de Grondwet uitgezonderd het voorontwerp
van decreet houdende de begroting van de Vlaamse
Gemeenschap;
b) alle voorontwerpen van decreet houdende oprich-
ting, afschaffing of verandering van bevoegdheden van
instellingen waarvan de opdracht een sociaal-eco-
nomische dimensie heeft en die onder de bevoegd-
heid van het Vlaamse Gewest ressorteren;
c) alle ontwerpen van wet of van koninklijk besluit die
een sociaal-economische dimensie hebben en waar-
voor in toepassing van de bijzondere wet van 8 augus-
tus 1980 tot hervorming der instellingen het akkoord
van de Vlaamse Executieve vereist is.
Art. 6 § 1. De Raad heeft een algemene bevoegdheid tot
studie, aanbeveling en advies, op eigen initiatief, over alle
aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis (artikels 127,
128 en 129) van de Grondwet, die een sociaal-economi-
sche dimensie hebben. De studies, adviezen en aanbe-
velingen worden gericht aan de Vlaamse Raad en aan de
Vlaamse Executieve.
§ 2. De Vlaamse Executieve wint het advies van de
Raad in over
a) alle voorontwerpen van decreet die een sociaal-eco-
nomische dimensie hebben en die algemene aange-
legenheden regelen bedoeld in artikel 59bis, § 2
(artikel 127 § 1) en § 2bis (artikel 128 § 1) wat betreft
de beroepsomscholing en -bijscholing, de vorming, het
onderwijs en de persoonsgebonden aangelegenheden,
uitgezonderd het voorontwerp van decreet houden-
de de begroting van de Vlaamse Gemeenschap;
b) alle voorontwerpen van decreet houdende oprich-
ting, afschaffing of verandering van bevoegdheden van
instellingen waarvan de opdracht een sociaal-eco-
nomische dimensie heeft en die onder de bevoegd-
heid van de Vlaamse Gemeenschap ressorteren.
Art. 7. In de schoot van de Raad is er een Stichting
Technologie Vlaanderen. Deze heeft tot taak om op het
gebied van de maatschappelijke implicaties van de invoe-
ring en het gebruik van nieuwe technologieën:
a) informatie en documentatie bijeen te brengen;
b) lopende onderzoeksprojecten te coördineren;
c) initiatieven te nemen tot de uitvoering van maat-
schappelijk onderzoek;
d) de onderzoeksresultaten te verspreiden;
e) adviezen te formuleren aan de Vlaamse Executieve;
f) op hun verzoek de afgevaardigden van de organisa-
ties genoemd in artikel 3 § 1 te begeleiden door mid-
del van adviezen en informatie, wanneer zij betrok-
ken zijn bij de invoering en het gebruik van nieuwe
technologieën.
Art. 7bis § 1. Na advies of op verzoek van de Raad kan
de Vlaamse Executieve voor iedere bedrijfstak die zij
omschrijft, bij de Raad sectoriële commissies oprichten.
§ 2. Iedere sectoriële commissie is samengesteld uit een
gelijk aantal stemgerechtigde leden die de representa-
tieve werknemers- en werkgeversorganisaties van de
betrokken bedrijfstak vertegenwoordigen. Zij worden
door de Vlaamse Executieve benoemd op dubbele lijs-
ten, voorgedragen door de Raad.
Iedere sectoriële commissie kiest onder zijn leden een
voorzitter en een ondervoorzitter. Er bestaat een wis-
selend voorzitter- en ondervoorzitterschap tussen de
leden van de werkgevers- en werknemersorganisaties.
Voorzitter en ondervoorzitter kunnen nooit tot dezelf-
de groep van leden die de werkgevers- of werknemers-
organisaties vertegenwoordigen, behoren.
De Vlaamse Executieve bepaalt het aantal leden zonder
dat dit aantal twintig leden mag overschrijden.
Het mandaat van de leden duurt vier jaar. Het kan wor-
den hernieuwd. De leden blijven in functie totdat hun
opvolgers zijn aangesteld. Het lid dat voortijdig ophoudt
zijn mandaat uit te oefenen wordt vervangen door zijn
plaatsvervanger welke diens mandaat voltooit.
§ 3. Overeenkomstig de bij § 2 bepaalde procedure
wordt voor ieder lid een plaatsvervangend lid benoemd.
De sectoriële commissies kunnen voor het onderzoek van
bijzondere vraagstukken een beroep doen op deskun-
digen.
§ 4. Iedere sectoriële commissie stelt zijn reglement van
orde op. Dit reglement van orde is onderworpen aan de
goedkeuring van de Raad en van de Vlaamse Executieve.
§ 5. De sectoriële commissies hebben een algemene
bevoegdheid van studie, aanbeveling en advies inzake de
aangelegenheden bedoeld in artikelen 59bis (artikels 127,
128 en 129) en 107quater (artikel 39) van de Grondwet
die een sociaal-economische dimensie hebben en tot de
materies van de bedrijfstak behoren. Zij kunnen op
eigen initiatief of op verzoek studies, adviezen en aan-
bevelingen richten aan de Vlaamse Raad, de Vlaamse Exe-
cutieve, het lid van de Vlaamse Executieve dat terzake
bevoegd is en aan de Raad.
Art. 7ter § 1. Onder de benaming “Vlaamse Overleg-
commissie Vrouwen” wordt bij de Raad een commissie
tot bevordering van de situatie van de vrouw opgericht.
§ 2. De Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen bestaat uit
tien leden, die de representatieve organisaties van werk-
nemers, die zitting hebben in de Raad, vertegenwoordigen
en tien leden, die de representatieve organisaties van de
werkgevers, de middenstand en de landbouw, die zitting
hebben in de Raad, vertegenwoordigen. Deze leden wor-
den door de Raad benoemd.
Aan de in het voorgaande lid bedoelde leden worden
zeven leden toegevoegd die de vrouwenorganisaties
vertegenwoordigen. Zij worden aangeduid door de Vlaam-
se Executieve. Zij oefenen geen politiek mandaat uit. Deze
mandaten worden evenredig verdeeld over de politieke
fracties waaruit de Vlaamse Raad is samengesteld.
Alle leden hebben stemrecht.
De Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen verkiest onder
zijn leden benoemd door de Raad een voorzitter en een
ondervoorzitter. Er bestaat een wisselend voorzitter- en
ondervoorzitterschap tussen de leden van de werkgevers-
en werknemersorganisaties.
Voorzitter en ondervoorzitter kunnen nooit tot dezelf-
de groep van leden die de werkgevers- of werknemers-
organisatie vertegenwoordigen, behoren.
Het mandaat van de leden duurt vier jaar. Het kan wor-
den hernieuwd. De leden blijven in functie tot hun opvol-
gers zijn aangesteld. Het lid dat voortijdig ophoudt zijn
mandaat uit te oefenen wordt vervangen door zijn plaats-
vervanger welke diens mandaat voltooit.
§ 3. De bepalingen van artikel 7bis, §§ 3 en 4 zijn mede
van toepassing voor de Vlaamse Overlegcommissie
Vrouwen.
§ 4. De Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen heeft een
algemene bevoegdheid van informatie, studie, aanbe-
veling en advies inzake de aangelegenheden bedoeld in
artikelen 59bis (artikels 127, 128 en 129) en 107quater
(artikel 39) van de Grondwet, die een sociaal-economi-
sche dimensie hebben en die inzonderheid op de situatie
van de vrouw betrekking hebben. Zij kan op eigen initiatief
of op verzoek adviezen, studies en aanbevelingen rich-
ten aan de Vlaamse Raad, de Vlaamse Executieve, het
lid van de Vlaamse Executieve dat ter zake bevoegd is
en aan de Raad. De wijze waarop de commissie tot haar
adviezen en aanbevelingen zal komen wordt bepaald in
het reglement van orde.
130
131
Art. 7quater. Bij de Raad wordt een commissie tot voor-
bereiding van het havenbeleid, hierna genoemd de
Vlaamse Havencommissie, opgericht. De Vlaamse Exe-
cutieve bepaalt de bevoegdheid, de samenstelling en de
werking van de Vlaamse Havencommissie.
Art. 7quinquies. De Raad staat in voor het verstrekken
van de nodige administratieve en materiële opvang en
het verzekeren van het secretariaat van de in artikelen
7bis, 7ter en 7quater bedoelde commissies.
Art. 7sexies. De Raad staat in voor het verstrekken van
de nodige administratieve en materiële opvang en het
verzekeren van het secretariaat van het overleg tussen
de Vlaamse Executieve en de sociale gesprekspartners
in het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité.
Art. 7septies. Met het oog op coördinatie van de werking
van de Raad en die van de commissies opgericht krach-
tens artikel 7bis wordt een coördinerend bestuur opge-
richt dat bestaat uit de voorzitter en het dagelijks
bestuur van de Raad en de Voorzitters en Ondervoor-
zitters van de sectoriële commissies.
De werking van dit coördinerend bestuur wordt bepaald
door de Vlaamse Executieve, na voorafgaandelijk advies
van de Raad.
Art. 7octies. Bij de Raad wordt een Mobiliteitsraad van
Vlaanderen opgericht. Het decreet van 20 april 2001
betreffende de organisatie van het personenvervoer
over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van
Vlaanderen bepaalt de samenstelling, de taken en
bevoegdheden, de werking en de werkingsmiddelen van
de Mobiliteitsraad van Vlaanderen.
Art. 8. Voor 10 september van elk jaar brengt de Raad
een met redenen omkleed advies uit over het te voeren
begrotingsbeleid. Het advies wordt toegezonden aan
de Vlaamse Executieve. Indien het advies niet tijdig is
verstrekt, moet erop niet worden gewacht.
Art. 9. De adviezen bedoeld in artikel 5, § 2 en artikel
6, § 2 worden verstrekt een maand te rekenen vanaf de
aanvraag.
Ingeval van spoed, die met redenen wordt omkleed, kan
de Vlaamse Executieve de termijn inkorten zonder dat
hij minder dan vijf werkdagen mag bedragen.
Indien het advies niet tijdig is verstrekt, moet erop niet
worden gewacht.
Art. 10. De Vlaamse Raad, de Vlaamse Executieve of het
lid van de Vlaamse Executieve dat terzake bevoegd is,
kan de Raad, de sectoriële commissies, de Vlaamse
Overlegcommissie Vrouwen en de Vlaamse Havencom-
missie om adviezen en studies vragen. De Raad kan de
sectoriële commissies, de Vlaamse Overlegcommissie
Vrouwen en de Vlaamse Havencommissie om adviezen
en studies vragen.
De in het eerste en tweede lid bedoelde adviezen en stu-
dies worden uitgebracht binnen de termijn, opgelegd in
de adviesaanvraag, die minstens 5 werkdagen moet
omvatten.
Art. 11. De Raad beschikt voor het uitvoeren van zijn
opdrachten, over een dotatie die jaarlijks ingeschreven
wordt in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. De
dotatie ten laste van de begroting van de Vlaamse
Gemeenschap omvat:
1° een vast gedeelte, dat bepaald wordt in functie van
de algemene werkingskosten;
2° een variërend gedeelte, dat bepaald wordt in func-
tie van de opdrachten waarmee de Vlaamse Execu-
tieve de Raad belast.
De Raad moet aan de Gemeenschapsminister, die de
Raad tot zijn bevoegdheid heeft, jaarlijks de begro-
ting overmaken opgesplitst in functie van de ver-
schillende commissies die bij dit decreet zijn ingesteld.
In de begroting van de Vlaamse Gemeenschap wordt
bovendien voorzien in een bijzondere dotatie voor de
uitgaven van de Stichting Technologie Vlaanderen
bedoeld in artikel 7.
Art. 12. Wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse
Gewest betreft worden opgeheven: artikel 11, § 1, artikel
12, artikel 13, met uitzondering van punt 2, 2°, a) en e)
en van punt 3, en artikel 14 van de wet van 15 juli 1970
houdende organisatie van de planning en economische
decentralisatie.
Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch
Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Brussel, 27 juni 1985.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve,
G. GEENS
Brussel, 4 april 1990.
De Voorzitter van de Vlaamse Executieve,
G. GEENS
De Gemeenschapsminister van Economie,
Middenstand en Energie
N. DE BATSELIER
De Gemeenschapsminister van Openbare Werken en
Verkeer
J. SAUWENS
Brussel, 14 mei 1996.
De Minister-president van de Vlaamse Regering
L. VAN DEN BRANDE
De Vlaamse Minister van Economie, KMO, Landbouw en
Media
E. VAN ROMPUY
2. Vlaamse HavencommissieVoor de Vlaamse Havencommissie zijn de volgende juri-
dische teksten van belang:
1. Het decreet op de SERV (zie hierboven). Artikel
7quater, art. 7quinquies en art. 10.
2. Het oprichtingsbesluit van de Vlaamse Havencom-
missie: Besluit van de Vlaamse Executieve tot oprich-
ting en samenstelling van een Vlaamse Havencom-
missie (B.S. - 17.02.1990). Deze tekst wordt echter
volledig vervangen door een nieuw besluit van 12
januari 2001 (B.S. 15 maart 2001), met uitzondering
van artikel 1 (waarin de Vlaamse Havencommissie
werd opgericht). In vorige jaarverslagen werd deze
tekst integraal afgedrukt.
3. Het Havendecreet. In het Havendecreet wordt de
functie van de Vlaamse Havencommissie herbeves-
tigd in artikel 24:
(…) Art. 24. De Vlaamse Havencommissie adviseert
de Vlaamse Regering over het Vlaamse havenbeleid.
De Vlaamse Regering kan te allen tijde de bevoegd-
heid, de samenstelling en de werking ervan nader
bepalen.
De Vlaamse Havencommissie brengt adviezen uit en
voert studies uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op
verzoek van de Vlaamse Regering of het Vlaams Par-
lement. (...)
De tekst van het Havendecreet vindt u op de websi-
te (www.serv.be/vhc, kies wetgeving).
4. Het nieuwe uitvoeringsbesluit over de Vlaamse Haven-
commissie. Op 12 januari 2001 heeft de Vlaamse
Regering het Besluit van de Vlaamse Regering
betreffende de bevoegdheid, de samenstelling en de
werking van de Vlaamse Havencommissie goedge-
keurd (BS 15 maart 2001).
De geconsolideerde tekst wordt hieronder weerge-
geven (en vindt u ook op de website van de Vlaamse
Havencommissie, www.serv.be/vhc).
12 JANUARI 2001 - Besluit van de Vlaamse Regering
betreffende de bevoegdheid, de samenstelling en de wer-
king van de Vlaamse Havencommissie
(Belgisch Staatsblad – 15.03.2001)
DE VLAAMSE REGERING
Gelet op het decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal - Eco-
nomische Raad van Vlaanderen, inzonderheid op artikel
7quater, ingevoegd bij het decreet van 4 april 1990;
Gelet op het decreet van 2 maart 1999 houdende het
beleid en het beheer van de zeehavens, inzonderheid op
artikel 24;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15
november 1989 tot oprichting en samenstelling van een
Vlaamse havencommissie;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën,
gegeven op 22 juni 2000;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse Minister, bevoegd
voor de begroting, gegeven op 17 juli 2000;
Gelet op de beraadslaging op 17 juli 2000 van de Vlaam-
se Regering en haar aanvraag van 27 juli 2000 tot
advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies 30.529/3 van de Raad van State,
gegeven op 31 oktober 2000, met toepassing van arti-
kel 84, eerste lid,1° van de gecoördineerde wetten op de
Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse Minister van Mobiliteit,
Openbare Werken en Energie;
Na beraadslaging,
BESLUIT:
HOOFDSTUK I. Bevoegdheid van de Vlaamse Haven-
commissie
Art. 1. § 1. De Vlaamse Havencommissie, hierna de Com-
missie te noemen, heeft als opdracht een algemene bij-
drage te leveren aan de voorbereiding van het haven-
beleid.
132
133
Deze bijdrage houdt onder meer in:
1° het uitwerken van algemene beleidsdoelstellingen
voor de infrastructuur en exploitatie van de havens.
Het uitwerken van algemene voorstellen voor con-
currentievoorwaarden tussen de havens (financiering,
subsidiëring, samenwerkingsverbanden);
2° het uitwerken van algemene voorstellen voor con-
currentievoorwaarden tussen de havens (financiering,
subsidiëring, samenwerkingsverbanden);
3° het uitwerken van voorstellen met betrekking tot alle
hinterlandverbindingen van de havens;
4° het voorbereiden van interregionaal en internationaal
overleg met betrekking tot het zeehavenbeleid;
5° het uitwerken van de algemene beleidsdoelstellingen
in concrete infrastructuurplannen en projecten voor
het geheel van de havens.
§ 2. Meer in het bijzonder heeft de Commissie tot
opdracht:
1° het stimuleren en opzetten van een wetenschappe-
lijk, beleidsvoorbereidend instrumentarium dat de
economische aspecten van het zeehavenbeleid moet
ondersteunen, onverminderd de eigen opdracht van
de diensten van de Vlaamse Regering ter zake,
behelst deze opdracht meer in het bijzonder de
prognoses van goederenstromen op middellange en
lange termijn, het onderzoek naar de concurrentie-
positie van de Vlaamse havens, de studie over de
capaciteit en de capaciteitsbenutting, de sectorale
analyses voor specifieke goederencategorieën, het
onderzoek naar het meest wenselijke evaluatie-
instrumentarium voor havenprojecten en de stu-
dies over de sociale en economische bijdrage van de
havens, onder meer op het vlak van de werkgele-
genheid;
2° het organiseren van overleg tussen de in de Com-
missie aanwezige partijen aangaande alle knelpun-
ten bij de uitvoering van het havenbeleid, en het
bevorderen van de samenwerking tussen de havens;
§ 3. Voor 1 juli van elk jaar brengt de Commissie een met
redenen omkleed advies uit over een meerjarenplan
voor de havenuitbouw, met aanduiding van de budget-
taire gevolgen voor de begroting van het Vlaamse
Gewest.
§ 4. De Commissie zal bovendien op basis van het vige-
rende besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
voorwaarden voor en de procedures tot toekenning, wij-
ziging en intrekking van projectgebonden subsidies en
medefinanciering, alsmede betreffende de subsidie- en
medefinancieringspercentages, adviezen verstrekken
over de voorgelegde sociaal-economische studie van
nieuwe projecten, die door de havenbedrijven, worden
ingediend bij de Vlaamse Regering en waarvan de tota-
le investeringskost over de verschillende begrotingsja-
ren heen meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in
artikel 30, § 3, van dit decreet.
§ 5. De Commissie verstrekt, op vraag van de Vlaamse
Minister, bevoegd voor de openbare werken, een advies
over alle investeringsdossiers, bedoeld in artikel 29,
van het voornoemd decreet van 2 maart 1999, voorzo-
ver de totale investeringskost over de verschillende
begrotingsjaren heen, meer bedraagt dan het bedrag
bedoeld in artikel 30, §3, van dit decreet. De Vlaamse
Minister richt zijn vraag aan de Commissie voorafgaand
aan de beraadslaging binnen de Vlaamse Regering. Hij
kan de termijn vaststellen waarbinnen dit advies uitge-
bracht moet worden.
De Vlaamse Minister, bevoegd voor de openbare werken,
stelt de Commissie in kennis van alle investeringsdos-
siers, bedoeld in artikel 29 van het voornoemde decreet
van 2 maart 1999, voorzover de totale investeringskost
over de verschillende begrotingsjaren heen, lager ligt dan
het bedrag, bedoeld in het artikel 30, §3, van dit decreet.
§ 6. De Commissie stelt jaarlijks voor 1 april een pro-
gramma op van de in opdracht van de Commissie uit te
voeren onderzoeken.
Dit programma moet door de Vlaamse Minister, bevoegd
voor de openbare werken, worden goedgekeurd, die er
de nodige kredieten voor aanwijst. De uitvoering ervan
gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de admini-
stratie Waterwegen en Zeewezen van het ministerie
van de Vlaamse Gemeenschap, in samenwerking met het
secretariaat van de Commissie. De Commissie stelt een
begeleidingscommissie aan voor dit onderzoekspro-
gramma. De onderzoeksrapporten worden steeds aan-
gevuld met de conclusies van de Commissie.
Art. 2. De Commissie brengt een jaarlijks verslag uit over
haar werkzaamheden.
HOOFDSTUK II Samenstelling en werking
Art. 3. § 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter en
30 leden. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de open-
bare werken, wordt gemachtigd de voorzitter en de
effectieve leden van de Vlaamse Havencommissie te
benoemen. Hij krijgt tevens de bevoegdheid over te
gaan tot de wijziging van de samenstelling van de Com-
missie.
§ 2. Acht effectieve leden vertegenwoordigen de werk-
nemers en worden benoemd op voordracht van hun
representatieve organisatie in de Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen.
§ 3. Acht effectieve leden vertegenwoordigen de werk-
gevers en worden benoemd op voordracht van hun
representatieve organisaties in de Sociaal-Economi-
sche Raad van Vlaanderen.
§ 4. Elf effectieve leden worden benoemd op voordracht
van de havenbedrijven in de hiernavolgende verhou-
ding:
havenbedrijf van Antwerpen: 5 vertegenwoordigers;
havenbedrijf van Zeebrugge: 2 vertegenwoordigers;
havenbedrijf van Gent: 2 vertegenwoordigers;
havenbedrijf van Oostende: 2 vertegenwoordigers.
§ 5. Drie effectieve leden vertegenwoordigen erkende
instellingen op het vlak van respectievelijk het spoor-
vervoer; een vertegenwoordiger van de NMBS, het weg-
vervoer; een vertegenwoordiger van de SAV (Koninklij-
ke beroepsvereniging goederenvervoerders Vlaamse
Gewest en Brussel hoofdstedelijk Gewest) en de bin-
nenscheepvaart; een vertegenwoordiger van het Alge-
meen Actiecomité der Belgische Binnenscheepvaart-
organisaties.
§ 6. De voorzitter is niet stemgerechtigd.
§ 7. De voorzitter en de effectieve leden worden benoemd
voor een termijn van vier jaar. Het mandaat is her-
nieuwbaar.
§ 8. De kandidaten – voor de effectieve leden, bedoeld
in § 2, § 3, § 4 en § 5 – worden voorgedragen op dub-
bele kandidatenlijsten.
§ 9. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de openbare wer-
ken, benoemt een plaatsvervanger voor ieder effectief
lid, op voordracht van de in de §§ 2 tot 5 bedoelde
organisaties, havenbedrijven en instellingen. De §§ 7 en
8 zijn op hen van toepassing.
§10. De plaatsvervangende leden voltooien het man-
daat van het effectieve lid dat ze vervangen.
Art. 4. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de openba-
re werken, kan op eigen initiatief, of op uitnodiging van
de Commissie, de vergaderingen bijwonen. De adminis-
tratie Waterwegen en Zeewezen van het ministerie van
de Vlaamse Gemeenschap kan een ambtenaar afvaar-
digen voor het bijwonen van de vergaderingen van de
Commissie.
Art. 5. § 1. De adviezen en aanbevelingen van de Com-
missie worden uitgebracht ten aanzien van de Vlaamse
Regering, de Vlaamse Minister, bevoegd voor de open-
bare werken, of het Vlaams Parlement. De goedkeuring
geschiedt bij gewone meerderheid van de aanwezige
effectieve leden. Bij adviezen ter uitvoering van artikel
1, § 4, neemt het havenbedrijf, dat een project ter advies
voorlegt, geen deel aan de stemming.
§ 2. Van een eenparig advies van de Commissie kan de
Vlaamse Minister, bevoegd voor de openbare werken,
slechts afwijken mits een motivering.
§ 3. Bij in artikel 1, §6, bedoelde adviezen van de Com-
missie vermelden in voorkomende geval de afwijkende
standpunten van de leden.
Art. 6. De leden van de Commissie kunnen een beroep
doen op de medewerking van externe deskundigen, die
geen deel uitmaken van de Commissie, alsmede op de
diensten van de Vlaamse Regering via de functioneel
bevoegde Minister.
Art. 7. In de Commissie kunnen werkgroepen worden
opgericht, die bijzondere punten aan een voorberei-
dend onderzoek onderwerpen.
Art. 8. De Commissie stelt een huishoudelijk reglement
op, dat onder meer voorziet in:
1° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging van de
Commissie;
2° de manier waarop voorstellen op de agenda van de
Commissie geplaatst worden;
3° de voorwaarde waaronder de leden beroep kunnen
doen op externe deskundigen en op de diensten van
134
135
de Vlaamse Regering, via de functioneel bevoegde
Minister;
4° de bevoegdheden van de voorzitter;
5° de samenstelling, de wijze van bijeenroeping en
beraadslaging en de bevoegdheden van het Dagelijks
Bestuur, voor zover de oprichting ervan opportuun
geacht wordt;
6° de bekendmaking van de handelingen;
7° de opdracht en de rol van het secretariaat.
Art. 9. § 1. Het secretariaatswerk van de Commissie
gebeurt door de administratie van de Sociaal- Econo-
mische Raad van Vlaanderen.
§ 2. Het secretariaat heeft meer in het bijzonder als taak:
1° de administratieve ondersteuning van de Commissie;
2° de redactie van ontwerpadviezen;
3° ontwerponderzoeksprogramma's en ontwerpver-
slagen op te stellen;
4° de toevertrouwde opdrachten uit te voeren en de uit-
bestede onderzoeksopdrachten, alsmede van de
werking van de begeleidingscommissies en werk-
groepen te coördineren.
Art. 10. De bepalingen van het besluit van de Vlaamse
Regering van 27 januari 1988 houdende sommige maat-
regelen tot harmonisatie van de toelagen en presentie-
gelden aan commissarissen, gemachtigden van financiën,
afgevaardigden van de Vlaamse Regering, voorzitters en
leden van niet-adviserende bijzondere commissies of
van raden van bestuur van instellingen en ondernemin-
gen die bij de Vlaamse Regering behoren, zijn van toe-
passing op de voorzitter, op het vlak van toelagen.
Voor de toepassing van voormelde bepalingen is de
Commissie ingedeeld bij categorie III, zoals vermeld in
het genoemd besluit, en heeft de voorzitter de hoeda-
nigheid van de personen, vermeld in artikel 1, 3°, van het
voormeld besluit.
Een aanvullend representatiebudget ten behoeve van de
voorzitter wordt bepaald ten bedrage van € 2.231 per jaar.
Hoofdstuk III slotbepalingen
Art. 11. Vanaf datum van inwerkingtreding van dit besluit
tot en met 31 december 2001 geldt in plaats van het
bedrag van € 2.231, vermeldt in artikel 10, het bedrag van
90.000 BEF.
Art. 12. Het besluit van de Vlaamse Regering van 15
november 1989 tot oprichting en samenstelling van een
Vlaamse Havencommissie wordt opgeheven met uit-
zondering van artikel 1.
Art. 13. Dit besluit treedt in werking op datum van de
publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.
Brussel,
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Patrick DEWAEL
De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en
Energie
Steve STEVAERT
1. Raad(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Clauwaert Alain (algemeen secretaris algemene cen-
trale ABVV)
Clauwaert Annick (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)
Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Callaert Jan (nationaal secretaris ACV-TEXTURA)
De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-metaal)
Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)
Jonckheere Fernand (verbondssecretaris ACV Oosten-
de-Westhoek)
Rosvelds Sandra (medewerkster studiedienst ACV)
Van Elsen Kris (verbondssecretaris ACV-Turnhout)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van België
Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
Beyers Alfons (hoofd studiedienst Boerenbond)
De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
De Pril Wilson (directeur-generaal Agoria Vlaanderen)
Dillen Marc (secretaris-generaal Vlaamse Confederatie
Bouw)
Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Vlaamse confederatie van social-profit ondernemin-
gen (VCSPO)
Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)
Van Havere Katleen (adviseur studiedienst UNIZO)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)
De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)
Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Chaffart Myrual (algemeen sectorverantwoordelijke
water CVD)
Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD)
Van Sevenant Siska (gewestelijk secretaris ACV Leuven)
Vercammen Sandra (bewegingsploeg ACV)
Verjans Matthieu (voorzitter ACV-verbond Limburg)
2Samenstellingen
137
Willems Tom (studiedienst ACV)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
Gotzen Rudi (adviseur politiek Boerenbond)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Bosch Claire (directeur Milieuzaken-Voedingsindustrie
Vlaanderen)
Dieryck Frans (gedelegeerd bestuurder Fedichem Vlaan-
deren)
Marien Katleen (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Muyldermans Herwig (directeur FEDERGON)
Rossie Jos (secretaris generaal FEBELGRA Vlaande-
ren)
Tan Barbara (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams Eco-
nomisch Verbond)
Vlaamse confederatie van social-profit ondernemin-
gen (VCSPO)
Bode Agnes (algemeen directeur Familiehulp)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Bortier Johan (directeur studiedienst UNIZO)
Penne Katrien (adviseur studiedienst UNIZO)
Dagelijks Bestuur
VVoooorrzziitttteerr
Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)
OOnnddeerrvvoooorrzziitttteerr
Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
LLeeddeenn
Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)
Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)
Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem
Kerremans Pieter (administrateur-generaal SERV)
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
2. VESOC(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)
De Baene Jean-Marie (directeur studiedienst Vlaams
ABVV)
Polenus Carlos (vice-voorzitter BBTK)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-Metaal)
Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)
Van Elsen Kris (verbondssecretaris ACV-Turnhout)
Van Heddegem Piet (adjunct algemeen secretaris LBC-NVK)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
De Becker Sonja ( algemeen secretaris Boerenbond)
Devisch Noël (voorzitter Boerenbond)
Voka -Vlaams Economisch Verbond
De Pril Wilson (directeur-generaal AGORIA Vlaanderen)
Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Verhoeven Ludo (voorzitter Voka-Vlaams Economisch
Verbond)
Vermeylen Eric (directeur studiedienst Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Vlaamse confederatie van social-profit ondernemin-
gen
Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Bortier Johan (directeur studiedienst UNIZO)
Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)
Leden van de Vlaamse Regering (vaste delegatie)
Anciaux Bert (Vlaams minister van cultuur, jeugd, sport
en Brussel)
Bourgeois Geert (Vlaams minister van bestuurszaken, bui-
tenlands beleid, media en toerisme)
Keulen Marino (Vlaams minister van binnenlands bestuur,
stedenbeleid, wonen en inburgering)
Leterme Yves (minister-president van de Vlaamse Rege-
ring, Vlaams minister van institutionele hervormingen,
landbouw, zeevisserij en plattelandsbeleid)
Moerman Fientje (Vice-minister-president van de Vlaam-
se Regering, Vlaams minister van economie, ondernemen,
wetenschap, innovatie en buitenlandse handel)
Peeters Kris (Vlaams minister van openbare werken,
energie, leefmilieu en natuur)
Van Brempt Kathleen (Vlaams minister van mobiliteit,
sociale economie en gelijke kansen)
Vandenbroucke Frank (Vice-minister-president van de
Vlaamse Regering, Vlaams minister van werk, onderwijs
en vorming)
Van Mechelen Dirk (Vlaams minister van financiën,
begroting en ruimtelijke ordening)
Vervotte Inge (Vlaams minister van welzijn, volksge-
zondheid en gezin)
Voorzitter
Leterme Yves (minister-president van de Vlaamse Rege-
ring)
Wonen de vergadering bij met raadgevende stem
Terryn Wilfried (wnd. secretaris-generaal departement
economie, werkgelegenheid, binnenlandse aangelegen-
heden en landbouw Vlaamse Gemeenschap)
Stappaerts Mieke (directeur-generaal administratie
werkgelegenheid Vlaamse Gemeenschap)
Secretariaat
Kerremans Pieter, administrateur-generaal SERV
Deman Esther, adjunct-administrateur-generaal SERV
3. SectorcommissieGoederenvervoer(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Baete Bob (nationaal secretaris haven BTB)
De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)
De Deyn Erwin (nationaal secretaris BBTK)
Van Den Rijse Angeline (economisch adviseur studie-
dienst ABVV)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Naveau Vic (nationaal verantwoordelijke LBC/NVK)
Roskams Jeroen (adviseur studiedienst ACV)
Verwimp Katrien (adviseur studiedienst ACV)
Vliebergh Ria (secretaresse ACV-Transcom)
Wouters Raf (algemene sectorverantwoordelijke belan-
gengroep vervoer over de weg ACV- Transcom)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Quisthoudt Erik (bestendig secretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka -Vlaams Economisch Verbond
Charon Olivier (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
De Maegt Isabelle (hoofd externe relaties FEBETRA)
Liebaert Jean-Pierre (directeur- zaakvoerder confede-
ratie bouw)
Otten Eric (trade director Ahlers Bridge nv)
Restiau Robert (directeur Vlaamse Havenvereniging)
Smeulders Annie (directeur-expediteur APK Logistics
bvba)
Vienne Erna (manager Belgium P&O North Sea Ferries LTD)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
De Wilde Liliane (ere-secretaris-generaal SAV)
Vanhecke Pieter (economisch adviseur UNIZO)
Van Lancker Christiaan (afgevaardigde UNIZO, Bond
van Eigenschippers vzw)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Gestels Marjan (gewestelijk voorzitter ABVV - BBTK)
Loridan Marc (secretaris vakgroep haven ABVV-BTB)
Opdelocht Roger (secretaris Koopvaardij & Binnenvaart
ABVV-BTB Antwerpen)
Van Hove Roger (algemeen secretaris ACOD spoor)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Chaffart Myriam (algemeen sectorverantwoordelijke-
water ACV-Transcom)
De Bie Inge (stafmedewerkster studiedienst ACB-metaal)
De Smedt Christine (secretaris ACV-Transcom)
François Jan (algemeen sectorverantwoordelijke ver-
keer – ACV-Transcom)
Van Laethem Marc (algemeen secretaris ACV-Transcom
spoorwegen)
138
139
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Van Hertbruggen Ellen (adviseur studiedienst Vlaams
Regionaal ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Claessens Evrard (hoogleraar Universiteit Antwerpen,
faculteit TEW)
De Wilde Ranell (afgevaardig-bestuurder CMBT-Invest-
ments CMB-Transport)
Degraef Philippe (verantwoordelijke externe relaties
Febetra)
De Wilde Ranell (afgevaardigd-bestuurder CMBT-Invest-
ments CMB Transport)
Paelinck Honoré (afgevaardigd - bestuurder Port- en
Transport Consulting nv)
Schram-De Cort Rita (personeelsverantwoordelijke Brabo
cvba)
Van De Veire Bart (risk & quality manager Antwerp
Combined Terminals nv)
Van de Vel An (adjunct-directeur Agoria Vlaanderen)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Buyl Florent (bedrijfsleider - zaakvoerder Transport
Buyl)
Van Wauwe Erna (gedelegeerd bestuurder Transport-
bedrijf Roosens nv)
Verkinderen Lode (secretaris-generaal SAV)
Dagelijks bestuur
Voorzitter
De Wilde Liliane (Ere-secretaris-generaal SAV)
Ondervoorzitter
Wouters Raf (algemene sectorverantwoordelijke Ver-
voer over de weg ACV-Transcom)
Leden
De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)
Restiau Robert (afgevaardigd bestuurder Vlaamse Haven-
vereniging)
Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
Milo Nico (attaché SERV)
4. Sectorcommissie Hout enBouw(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Deyn Erwin (nationaal secretaris BBTK)
Desmet Rik (federaal secretaris algemene centrale)
Henckaerts Bart (adjunct-provinciaal secretaris algemene
centrale Limburg)
Jaenen Gaby (secretaris algemene centrale ABVV)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Heireman Frieda (medewerkster studiedienst ACV-bouw
en industrie)
Meersman Sofie (ACV-bouw en industrie)
Van Dessel Luc (secretaris ACV-bouw en industrie)
Van Reeth Rik (secretaris LBC - NVK)
Vanthourenhout Stefaan (nationaal verantwoordelijke
ACV-bouw en industrie)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Börner Peter (nationaal secretaris verantwoordelijke
bouw ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Bekker Ria (adviseur FEBELHOUT)
Byvoet Brigitte (adjunct-directeur confederatie Bouw Lim-
burg)
Cordeel Dirk (ondervoorzitter Vlaamse confederatie
Bouw)
Dillen Marc (secretaris-generaal Vlaamse confederatie
Bouw)
Lenaers Rob (gedelegeerd bestuurder - voorzitter Van-
hout nv)
Vaessen Leon (gedelegeerd bestuurder Vaessen nv)
Van Steertegem Guy (directeur-generaal FEBELHOUT
Vlaanderen)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
De Roock Chris (economisch adviseur Febelhout Vlaan-
deren)
Hoedemakers Robert (gedelegeerd bestuurder Bouw-
bedrijf Hoedemakers)
Masschelein Hilde (secretaris-generaal Bouwunie)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
AAllggeemmeeeenn BBeellggiisscchh VVaakkvveerrbboonndd
Clauwaert Alain (algemeen secretaris ABVV-algemene
centrale)
Soetaert Jan (adviseur algemene centrale)
Verheye Erwin (propagandist ABVV-algemene centrale)
Vermeersch Hendrik (secretaris BBTK Brussel)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Borloo Deef (medewerker studiedienst ACV- bouw en
industrie)
Crevits Enid (vormingsdienst ACV-bouw en industrie)
Cuyvers Thieu (secretaris ACV- bouw en industrie)
Vandereeckt Marc (secretaris ACV- bouw en industrie
regio Brussel-Halle-Vilvoorde)
Verhelst Ann (secretaris ACV-bouw en industrie)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Van Hertbruggen Ellen (studiedienst ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
De Goignies Gerrit (adviseur Vlaamse confederatie Bouw)
De Wandeleer Pascal (jurist FEBELHOUT Vlaanderen)
Dhondt Jan (adjunct-adviseur Vlaamse confederatie
bouw)
De Witte Inge (bestuurder COVADAK)
Potteau Paul (Potteau Labo)
Sprengers Karen (FEBELHOUT Vlaanderen)
Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
UUNNIIZZOO,, UUnniiee vvaann ZZeellffssttaannddiiggee OOnnddeerrnneemmeerrss
Larik Anja (economisch adviseur UNIZO)
Ramaekers Geert (adviseur bouwunie)
Van Hoe Marnix (directeur FEMA)
Dagelijks Bestuur
Voorzitter
Vanthourenhout Stefaan (nationaal verantwoordelijke
ACV-Bouw en industrie)
Ondervoorzitter
Masschelein Hilde (secretaris-generaal Bouwunie)
Leden
Börner Peter (nationaal secretaris verantwoordelijke
bouw ACLVB)
Desmet Rik (federaal secretaris Algemene Centrale)
Dillen Marc (secretaris- generaal Vlaamse Confederatie
Bouw)
Van Steertegem Guy (directeur-generaal FEBELHOUT
Vlaanderen)
Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
Michel Déthee (opdrachthouder SERV)
Robbie Scaut (attaché SERV)
5. Sectorcommissie Metaal- entechnologische industrie(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)
De Witte Cindy (adviseur ABVV-metaal)
Jonckheere Karel (algemeen secretaris CMB-Antwerpen)
Polenus Carlos (vice-voorzitter BBTK)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
De Bie Inge (stafmedewerkster studiedienst ACV-metaal)
De Decker Eddy (provinciaal secretaris ACV-metaal)
De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-metaal)
Kerkhove Annie (secretaris LBC-NVK)
Van Woensel Tinne (stafmedewerkster vormingsdienst
ACV-metaal)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Roelandt Johan (nationaal verantwoordelijke metaal
ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
De Pril Wilson (directeur-generaal AGORIA Vlaanderen)
Joris Anne-Marie (personeelsdirecteur - bestuurder
Etap Yachting)
Schools Jozef (assistent algemene directie Van Hool nv)
Snaet Willy (algemeen secretaris, lid directiecomité
Bekaert nv)
Van den Boer Jos (manager personeelsrelaties Ford
Genk)
140
141
Van den Houte Jan (personeelsdirecteur Robert Bosch
Productie)
Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Locquet Willy (bestuurder Locquet nv)
Temmerman Geert (secretaris VLAMEF)
Vanpeteghem Hilde (bestuurder Vanpeteghem A&G
bvba)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Debrouwere John (provinciaal secretaris PMB West-
Vlaanderen)
Jorissen Herwig (voorzitter CMB)
Merckx Kristien (secretaris BBTK-Antwerpen)
Moerman Albert (provinciaal secretaris PMB-Oost-Vlaan-
deren)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Diesbecq Nathalie (stafmedewerkster ACV-metaal)
Nelissen Guido (stafmedewerker ACV-Metaal)
Sebreghts Wim (provinciaal secretaris Oost-Vlaande-
ren)
Van den Heede Eric (nationaal secretaris LBC-NVK)
Vranken Jean (gewestelijk secretaris ACV-chemie)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van België
Lefevre Martine (sectorieel verantwoordelijke financië-
le sector Vlaamse regionale ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Helskens André (personeelsdirecteur Samsonite Euro-
pe nv)
Hufkens Goedele (adviseur AGORIA Antwerpen-Lim-
burg)
Simoens Bernard (directeur AGORIA O-W-Vlaanderen)
Van de Vel An (adjunct-directeur AGORIA Vlaanderen)
Vanhaverbeke Stephan (adviseur AGORIA Brabant)
Verheyen Cecile (personeelsmanager Volvo Europe Truck
nv)
Vervoort Karel (afgevaardigd beheerder FLAG)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Larik Anja (economisch adviseur UNIZO)
Leenders Luc (algemeen directeur Leenders nv)
Van Hecke Frank (bvba S.V.H.)
Dagelijks Bestuur
Voorzitter
De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-metaal)
Ondervoorzitter
De Pril Wilson (directeur-generaal Agoria Vlaanderen)
Leden
De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)
Joos Robert (directeur-generaal Ijzer-en staalcomite
en staalindustrie verbond)
Polenus Carlos (vice-voorzitter BBTK)
Van den Heede Eric (nationaal secretaris LBC-NVK)
Verdonck Kristien (secretaris VLAMEF)
Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
Knaepen Wim (attaché SERV)
6. Sectorcommissie Textiel enConfectie(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Lancksweerdt Nicole (medewerkster nationaal secre-
taris ABVV- textiel, kleding en diamant)
Stabel René (nationaal secretaris ABVV-textiel, kleding,
diamant)
Verbanck Rita ( gewestelijk secretaris ABVV-textiel,
kleding en diamant)
Wittevrongel Donald (voorzitter ABVV-textiel, kleding,
diamant)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Callaert Jan (nationaal secretaris ACV-TEXTURA)
De Geyter Maurice (hoofd studiedienst ACV-TEXTURA)
De Tremerie Rein (nationaal secretaris ACV-TEXTURA)
Schaut Dirk (secretaris LBC-NVK)
Uyttenhove Dirk (algemeen secretaris ACV-TEXTURA)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Cassier Etienne (nationaal verantwoordelijke ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Blomme Marc (advieseur Febeltex Textielfederatie)
Groeninck Sylvie (economisch adviseur Febeltex)
Magnus Erik (directeur-generaal Creamoda)
Quix Jean-Francois (directeur-generaal Febeltex)
Santens Jean-Baptiste (gedelegeerd bestuurder Santens
nv)
Staels Ann (afgevaardigd beheerder Staels R&G Konfectie
nv)
Tan Barbara (adviseur studiedienst Voka-Vlaams Eco-
nomisch Verbond)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Ardies Luc (nationaal secretaris Verbond)
Declerck Jan (afgevaardigd bestuurder Decotex nv)
Samyn Roos (algemeen directeur Samyn bvba)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Colpaert John (politiek secretaris ABVV - textiel, kleding
en diamant)
Misplon Filip (medewerker nationale studiedienst ABVV-
textiel, kleding en diamant)
Pattyn Lieve (secretaris ABVV-textiel, kleding en diamant
Turnhout en Mechelen)
Willems Hilde (ABVV-textiel, kleding en diamant)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
De Norre Vera (vormingsdienst ACV-TEXTURA)
Duthieuw Josiane (secretaris LBC-NVK)
Gheysens Christian (secretaris ACV-TEXTURA)
Vannieuwenhuyse Raf (provinciaal verantwoordelijke
ACV-TEXTURA)
Weyns Luc (secretaris ACV-TEXTURA)
AAllggeemmeennee CCeennttrraallee vvaann LLiibbeerraallee VVaakkvveerrbboonnddeenn vvaann BBeellggiiëë
Baeckelandt Dirk (bestendig secretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Bekaert Michel (président and chief executieve officer
Beckaert Textiles nv)
Jonnaert Karin (sociaal adviseur Febeltex)
Platteau Luc (directeur-generaal Centexbel)
Siau Bernard (gedelegeerd bestuurder Alsico)
Staels Marc (algemeen-directeur Staels-Borco nv)
Vandewalle Griet (sociaal adviseur FEBELTEX Noord &
Oost)
Van Gramberen Annemie (economisch adviseur Cre-
amoda)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
De Backker Luc (gedelegeerd bestuurder Kleding De
Backker nv)
Van Havere Katleen (adviseur studiedienst UNIZO)
Wellens Evar (NULL)
Dagelijks bestuur
Voorzitter
Quix Fa (directeur-generaal FEBELTEX)
Ondervoorzitter
Stabel René (nationaal secretaris ABVV-textiel, kleding
en diamant)
Leden
Ardies Luc (nationaal secretaris Verbond voedingsde-
tailhandel UNIZO)
Callaert Jan (algemeen secretaries ACV Textura)
Cassier Etienne (bestendig secrataris ACLVB)
Magnus Erik (directeur-generaal Creamoda)
Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
7. Sectorcommissie Welzijns- engezondheidszorg(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Wolf Ferdy (nationaal secretaris algemene centrale)
Duval Raymond (secretaris lokale en regionale besturen
ACOD Antwerpen
Langenus André (nationaal secretaris BBTK)
Lingier Frank (secretaris BBTK-Mechelen)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Cornelis Walter (secretaris LBC-NVK)
Dirix Frans (nationaal secretaris ACV-voeding en diensten)
Rosvelds Sandra (studiedienst ACV)
Selleslagh Mark (vakbondssecretaris LBC-NVK)
Van der Gucht Kristien (nationaal secretaris CCOD-sec-
tor lokale en regionale besturen)
142
143
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Van Hees Gert (regionaal verantwoordelijke social pro-
fit ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)
Bode Agnes (algemeen directeur Familiehulp)
Boonen Carine (algemeen directeur VVI)
Cuyt Frank (directeur VWV)
Jaminé Luc (coördinator Verbond Sociale Ondernemin-
gen)
Jossart Pierre (stafmedewerker VVI)
Meulemans Bert (adviseur sociaal en gezinsbeleid)
Rabau Paul (voorzitter overlegforum kinisitherapie)
Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaamse
Economisch Verbond)
Van Esch Wim (directeur Pluralistisch Overleg jeugdzorg)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)
Govers Dimitri (consulent social profit )
Merckx Kristien (secretaris BBTK Antwerpen)
Van Heetvelde Werner (secretaris ABVV-algemene cen-
trale)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
De Block Kris (vakbondsverantwoordelijke LBC-NVK)
Laenen Jo (medewerker ACW-studiedienst)
Paesmans Francis (coördinator-dienstoverste ACV-voe-
ding en diensten)
Persoone Marijke (secretaris LBC - NVK)
Roos Katrien (secretaris CCOD)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Van Hertbruggen Ellen (studiedienst Vlaams regionale
ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Lievens Jos (directeur FDGG)
Marain Lucas (coördinator vzw Spoor 2)
Moens Isabel (stafmedewerker VVI)
Pals Griet (stafmedewerkster VWV)
Penne Katrien (adviseur studiedienst UNIZO)
Reynaert Jan (stafmedewerker VLAB)
Serneels Diane (stafmedewerker VVJG)
Sterckx Jos (coördinator Pluralistisch Platform gehan-
dicaptenzorg)
Swinnen Monique (directrice KVLV)
Theunis Klaartje (stafmedewerker VVI)
Dagelijks bestuur
Voorzitter
Jaminé Luc (coördinator Verbond Sociale Ondernemin-
gen)
Ondervoorzitter
Cornelis Walter (secretaris LBC-NVK)
Leden
Cuyt Frank (directeur VWV)
Langenus André (nationaal secretaris BBTK)
Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
Dethée Michel (opdrachthouder SERV)
Mathot Axel (attaché SERV)
8. Sectorcommissie Toerisme(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Clauwaert Alain (algemeen secretaris - ABVV algeme-
ne centrale)
Degryse René (secretaris BTB West-Vlaanderen)
Demonie Conny (gewestelijk secretaris ABVV-centrale
der voeding)
Houbrechts Edith (propagandist ABVV)
Quackelbeen Freddy (provinciaal secretaris West-Vlaan-
deren ABVV Voeding-Horeca-Tuinbouw)
AAllggeemmeeeenn CChhrriisstteelliijjkk VVaakkvveerrbboonndd vvaann BBeellggiiëë
De Bilde Peter (centraal propagandist ACV)
Stalpaert Pia (ACV voeding en diensten)
Van Bever Christiaan (secretaris ACV voeding en dien-
sten)
Van der Gucht Kristien (nationaal secretaris CCOD-sec-
tor lokale en regionale besturen)
Witters Dorien (secretaresse ACV Transcom)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
Van Mierloo Paul (stafmedewerker landelijke gilden)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Antonissen Chris (executieve management assistant
VLM)
Geyskens Chris (managing director ITC)
Glorieux Luc (bestuurder-directeur FBAA, Ere-Voorzit-
ter FTI)
Jassogne Jan (afgevaardigd bestuurder CIB)
Van Den Kerkhof Steve (financieel directeur Plopsa-
land)
Van Eysendeyk Rudy (algemeen directeur Koninkl. Maat-
schap. Dierkunde)
Unie van Zelfstandige Ondernemers
De Bauw Luc (secretaris-generaal HO.RE.CA Vlaanderen)
Metsu Dirk (gedelegeerd bestuurder CKVB)
Verdonck Anny (Autocars Verdonck - Reisbureau Vivaldi)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)
Desmet Pia (gewestelijk secretaris BBTK-Gent)
De Wolf Ferdy (nationaal secretaris Algemene Centrale)
Van Hoorick Paul (directeur LINX+)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD)
Giets Yves (studiedienst ACV voeding en diensten)
Vandenbussche Johan (secrearis ACV voeding en dien-
sten)
Vanderhaegen Herman (algemeen secretariaat LBC-
NVK)
Vandervurst Jean-Paul (algemeen sectorverantwoor-
delijkeACV-CVCC)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Van Hertbruggen Ellen (studiedienst Vlaams regionale
ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Bijttebier Heidi (head of supplier relations BBL travel
American Express)
Cornillie Peter (price & revenu manager SN Brussels Air-
lines))
De Boeck Veerle (secretaris-generaal ABTO)
Geyssens Paul(manager externe distributie NMBS)
Reijmers Peter (algemeen directeur Center Parcs België)
Vlaamse confederatie van social-profit ondernemingen
Ghislain Danny (centrum voor jeugdtoerisme)
Van de Walle-Tandt Linda (voorzitster vzw gezinsva-
kanties - familiatours)
Unie van Zelfstandige Ondernemers
Moers Chantal (hoteluitbaatster)
Monsieur Philippe (voorzitter Nautiv)
Dagelijks bestuur
Voorzitter
Quackelbeen Freddy (provinciaal secretaris West-Vlaan-
deren ABVV Voeding-Horeca-Tuinbouw)
Ondervoorzitter
De Bauw Luc (secretaris-generaal Horeca Vlaanderen)
Leden
Glorieux Luc (bestuurder-directeur FBAA Ere-Voorzit-
ter FTI)
Van Bever Christiaan (secretaris ACV- voeding en diensten)
Wonen de vergadering bij met raadgevende stem
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
Poelvoorde Etienne (opdrachthouder SERV)
De Keersmaecker Veerle (attaché SERV)
9. Adviescommissie voor PrivateArbeidsbemiddeling in hetVlaamse Gewest(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Leybaert Bart (gewestelijk adjunct secretaris BBTK
Sint-Niklaas)
Muylaert Laurette (nationaal secretaris ACOD-cultuur)
Verlaeckt Bruno (secretaris ABVV Algemene Centrale)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Diesbecq Nathalie (stafmedewerkster ACV-metaal)
144
145
Druyts Annick (LBC-NVK)
Le Compte Servaas (ACV-Transcom)
Leurs André (juridisch adviseur ACV-studiedienst)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers:
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Brodsky Rob (bestuurder secretaris-generaal BEXSA)
Cattelain Ann (adviseur FEDERGON)
Linsen Kelly (adviseur Voka-Vlaams Economisch Verbond)
Muyldermans Herwig (directeur FEDERGON)
Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Bothuyne Robrecht (adviseur studiedienst UNIZO)
Van Campenhout Nancy (juridisch adviseur studiedienst
UNIZO)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
AAllggeemmeeeenn BBeellggiisscchh VVaakkvveerrbboonndd
De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)
Van Rie Kristien (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)
Wirken Pascale (adviseur algemene centrale ABVV)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Daerden Justin (nationaal verantwoordelijke ACV-bouw
en industrie)
Demoor Ann (juridisch adviseur ACV)
Paesmans Francis (coördinator-dienstoverste ACV-voe-
ding en diensten)
Rosvelds Sandra (adviseur studiedienst ACV)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België:
Van Hertbruggen Ellen (adviseur Vlaamse Regionale
ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond (BB)
De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)
Vanoirbeek Luc (sociaal adviseur Boerenbond)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
De Goignies Gerrit (adviseur Vlaamse Confederatie
Bouw)
Magerman Koenraad (directie-adviseur SD-Workx)
Platteau Ilse (juridisch adviseur FEDERGON)
Renson Sandrine (medewerkster FEDERGON)
Verschueren Paul (economisch adviseur FEDERGON)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Sap Jan (adjunct-directeur UNIZO)
Vertegenwoordigers van het departement economie,
werkgelegenheid en binnenlandse aangelegenheden
Storms Pascal (adjunct van de directeur, administratie
werkgelegenheid, ministerie Vlaamse Gemeenschap)
Van Breugel Erik (hoofmedewerker afdeling tewerk-
stelling ministerie Vlaamse Gemeenschap)
Deskundigen
De Witte Karel (prof. fac. Psychologie KULeuven)
Humblet Patrick (prof. Vakgroep sociaal recht Universiteit
Gent)
Voorzitter
Vanachter Othmar (prof. fac. Rechtsgeleerdheid KULeu-
ven)
Wonen de vergadering bij met raadgevende stem
Van Vlem Dirk (opdrachthouder SERV)
Maes Anja (administratief medewerkster adviescom-
missie)
Beerens Annick (administratief medewerkster advies-
commissie)
10. Overlegplatform VlaamseArbeidsbemiddelingsbureaus(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de beroepsfederaties van pri-
vate arbeidsbemiddelingsbureaus
Muyldermans Herwig (FEDERGON)
Rasschaert Karin (FEDERGON)
Vaningelgem Francis (FEDERGON)
Vertegenwoordigers van de publieke arbeidsbemiddeling
Vercammen Eddy (VDAB)
Vertegenwoordigster van de sector van de kosteloze
arbeidsbemiddeling
Velleman Marleen (SLN)
Vertegenwoordigers van de meest representatieve werk-
geversorganisaties binnen de SERV
Bothuyne Robrecht (UNIZO)
Botterman Chris (BB)
Teughels Sonja (Voka-Vlaams Economisch Verbond)
Vertegenwoordigers van de meest representatieve
werknemersorganisaties binnen de SERV
Serroyen Chris (ACV)
Van Rie Kristien(ABVV)
Engelen Hugo (ACLVB)
Vertegenwoordigers van de Administratie Werkgele-
genheid
Storms Pascal (adjunct van de directeur ministerie
Vlaamse Gemeenschap)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de beroepsfederaties van
private arbeidsbemiddelingsbureaus
Cattelain Ann (FEDERGON)
De Mey Frank (FEDERGON)
Brodsky Robert (FEDERGON)
Vertegenwoordigers van de publieke arbeidsbemiddeling
Tirez Karel (VDAB)
Vertegenwoordigers van de meest representatieve
werkgeversorganisaties binnen de SERV
Kusters Ben (Boerenbond)
Vermeulen Veerle (Voka-Vlaams Economisch Verbond)
Willems Veronique (UNIZO)
Vertegenwoordigers van de meest representatieve
werknemersorganisaties binnen de SERV
De Baene Jean-Marie (ABVV)
Rosvelds Sandra (ACV)
Van Hertbruggen Ellen (ACLVB)
Vertegenwoordigers van de Administratie Werkgele-
genheid
Van de Voorde Michiel (coördinator Ministerie Vlaamse
Gemeenschap)
VVoooorrzziitttteerr
Van Gramberen Mieke (kabinetschef van de Vlaamse
Minister van werk, vorming en onderwijs)
Secretariaat van het Overlegplatform Van Vlem Dirk (opdrachthouder SERV)
Maes Anja (administratieve medewerking)
Beerens Annick (administratieve medewerking)
11. BegeleidingscommissieHerplaatsingsfonds(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Serroyen Chris (adviseur studiedienst ACV)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Van Hertbruggen Ellen (adviseur studiedienst Vlaamse
Regionale ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
Botterman Chris (adjunct-algemeen secretaris Boeren-
bond)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Bothuyne Robrecht (adviseur studiedienst UNIZO)
Vertegenwoordigers van de administratie werkgele-
genheid van de Vlaamse Gemeenschap
Storms Pascal (adjunct van de directeur, administratie
werkgelegenheid, ministerie Vlaamse
Gemeenschap)
Gekozen door de Vlaamse Regering
Devolder Dolores (medewerkster kabinet Vlaams Minis-
ter van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
146
147
Algemeen Belgisch Vakverbond
Van Rie Kristien (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Rosvelds Sandra (adviseur studiedienst ACV)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Sap Jan (adviseur studiedienst UNIZO)
Voorzitter
Van Gramberen Mieke (kabinetschef Vlaams Minister
van werk, onderwijs en vorming)
12. Commissie Diversiteit(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Clauwaert Alain (algemeen secretaris ABVV algemene
centrale)
Clauwaert Annick (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)
Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Callaert Jan (nationaal secretaris ACV TEXTURA)
Chaffart Myriam (algemeen sectorverantwoordelijke
water ACV Transcom)
De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV metaal)
Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)
Jonckheere Fernand (verbondssecretaris ACV Oosten-
de-Westhoek)
Van Elsen Kris (verbondssecretaris ACV Turnhout)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
BBooeerreennbboonndd
Beyers Alfons (hoofd studiedienst Boerenbond)
De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
De Pril Wilson (directeur-generaal Agoria Vlaanderen)
Dillen Marc (secretaris-generaal Vlaamse Confederatie
bouw)
Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
VCSPO, Vlaamse confederatie van social-profit onder-
nemingen
Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)
Van Havere Katleen (adviseur studiedienst UNIZO)
Vertegenwoordigers van de representatieve kansen-
groepen
Chakkar Mohamed (coördinator Federatie Marokkaanse
Verenigingen)
Dariyeri Bilal (stafmedewerker Unie van Turkse Vereni-
gingen)
Debbaut Peter (stafmedewerker Vlaamse Federatie
Gehandicapten)
Luyts François (vrijwilliger Vlaamse Federatie Gehandi-
capten)
Marzo Fernando (voorzitter werkgroep tewerkstelling
Forum van Etnisch-Culturele Minderheden)
Pieters Didier (medewerker Werkbank vzw Jong-Katho-
lieke Vereniging Gehandicapten)
Vermeiren Johan (vrijwillig medewerker GRIP)
Vertegenwoordiger administratie Werkgelegenheid
Ministerie Vlaamse Gemeenschap
Van den Cruyce Ann (afdelingshoofd migratie en arbeids-
marktbeleid administatie Werkgelegenheid)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)
De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)
Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD – sector
vervoer)
Rosvelds Sandra (medewerkster studiedienst ACV)
Van Sevenant Siska (gewestelijk secretaris ACV Leuven)
Vercammen Sandra (bewegingsploeg ACV)
Verjans Mathieu (voorzitter ACV verbond Limburg)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
Gotzen Rudi (adviseur politiek Boerenbond)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Andries Mark (adjunct-directeur kenniscentrum Voka-
Vlaams Economisch Verbond)
Bosch Claire (directeur milieuzaken – voedingsindus-
trie Vlaanderen)
Dieryck Frans (gedelegeerd bestuurder Fedichem Vlaan-
deren)
Linsen Kelly (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams Eco-
nomisch Verbond)
Marien Katleen (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Muyldermans Herwig (directeur FEDERGON)
Rossie Jos (secretaris-generaal Febelgra Vlaanderen)
VCSPO, Vlaamse confederatie van social-profit onder-
nemingen
Bode Agnes (algemeen directeur Familiehulp)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Bortier Johan (directeur studiedienst UNIZO)
Penne Katrien (adviseur studiedienst UNIZO)
Vertegenwoordigers van de representatieve kansen-
groepen
Belkiran Selamet (coördinator Unie van Turkse Vereni-
gingen)
Caballero Juan (toeleider Federatie Marokkaanse Ver-
enigingen)
Charkaoui Naima (coördinator Forum van Etnisch-cul-
turele Minderheden vzw)
Frederickx Jan (arbeidsbegeleider Katholieke Vereni-
ging Gehandicapten)
Weeghams Ilse (coördinator Vlaamse patiëntenforum
GRIP)
Vertegenwoordiger administratie Werkgelegenheid
Ministerie Vlaamse Gemeenschap
Vandevoorde Michiel (coördinator administratie Minis-
terie Vlaamse Gemeenschap)
Dagelijks bestuur
Voorzitter
Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)
Leden
Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)
Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)
Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem
Kerremans Pieter (administrateur-generaal SERV)
Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)
Scaut Robbie (attaché SERV)
Devisch Francis (attaché SERV)
13. Vlaamse Havencommissie(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)
Loridan Marc (secretaris vakgroep Haven)
Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Chaffart Myriam (algemeen sectorverantwoordelijke
water CVD)
Dielen Ilse (natioaal secretaris ACV)
Naveau Vic (nationaal verantwoordelijke LBC/NVK)
Van Den Eynde Jan (interprofessioneel regionale vak-
bondsverantwoordelijke ACV)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Quisthoudt Erik (bestendig secretaris ACLVB Antwerpen)
148
149
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Charon Olivier (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams
Economisch Verbond)
Degryse Patrick (financiëel en administratief directeur
NHM nv – voorzitter Oostendse Havengemeenschap)
De Meyer Rudi (directeur Vlaamse Havenvereniging)
Stoop John, (voorzitter Voka-Kamer van Koophandel
Antwerpen-Waasland)
Van Severen Peter (directeur Gentse Havengemeenschap)
Vienne Erna (manager Belgium P&O North Sea Ferries LTD)
UNIZO, de Unie van Zelfstandige Ondernemers
Larik Anja (economisch adviseur Bouwunie)
Van De Voorde Eddy (hoogleraar UFSIA-RUCA - faculteit
TEW)
Vertegenwoordigers van de havens
Het Gemeentelijk Havenbedrijf van Antwerpen
Bernaers Greet (directeur infrastructuur Gemeentelijk
Havenbedrijf Antwerpen)
Bruyninckx Eddy (afgevaardigd bestuurder Gemeente-
lijk Havenbedrijf Antwerpen)
Delwaide Leo (schepen voor haven, diamant, economie
en toerisme Antwerpen)
Janssens Patrick (burgemeester van de stad Antwerpen)
Koeklenberg Ivo (hoofdingenieur directeur technische
dienst Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen)
De Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen
(MBZ)
Coens Joachim (voorzitter MBZ)
Kerckaert Pierre (administrateur-generaal MBZ)
Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Gent
Bernard Katty (financieel en administratief directeur
Havenbedrijf Gent GAB)
Termont Daniël (schepen van de haven van de stad Gent)
Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Oostende
Gerard Paul (gedelegeerd bestuurder AG Haven Oostende)
Vens Vanessa (bestuurder AG Haven Oostende)
Vertegenwoordigers van de transportmodi
Het wegvervoer
Fonteyn Freija (hoofd juridische dienst SAV)
Het spoorvervoer
Migom Alex (general manager BE Netwerk NMBS)
De binnenscheepvaart
De Somere Petra (marktprospector promotie Binnenvaart
Vlaanderen)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
AAllggeemmeeeenn BBeellggiisscchh VVaakkvveerrbboonndd
Stessens Karel (algemeen secretaris ACOD)
Van Den Rijse Angeline (adviseur ABVV)
Verbeeck Monique (medewerkster BTB)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
Buysse Marc (secretaris ACV Gent-Eeklo)
de Smedt Christine (secretaris Haven ACV Transcom)
François Jan (algemeen sectorverantwoordelijke ver-
keer CVCC)
Van Poucke Eric (verbondssecretaris)
Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van
België
Van Hertbruggen Ellen (studiedienst)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Bollen Hilde (coördinator Short Sea Shipping Vlaande-
ren)
Depauw Guy (secretaris-generaal APZI )
Devogele Marc (directeur Sita Recycling Service nv)
Dubois Mireille (commercieel directeur SEA-Invest)
Meesschaert Redgy (ondervoorzitter Oostendse haven-
gemeenschap)
Van Meenen Maria (gedelegeerde bestuurder Dissaco)
UNIZO, de Unie van Zelfstandige Ondernemers
Van Campenhout Nancy (juridisch adviseur studiedienst
UNIZO)
Vanhecke Pieter (economisch adviseur studiedienst
UNIZO)
Vertegenwoordigers van de havens
Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Antwerpen
Blomme Jan (adviseur Gemeentelijk Havenbedrijf Ant-
werpen)
Van Vaerenberg Christien (juridisch adviseur Gemeen-
telijk Havenbedrijf Antwerpen)
Verbist Jan (commandant Gemeentelijk Havenbedrijf
Antwerpen)
Verhoeven Björn (kabinetschef van de schepen van de
haven, toerisme en diamant)
Wittemans Ann (communicatiemanager Gemeentelijk
Havenbedrijf Antwerpen)
De Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen
(MBZ)
Maertens Luc (directeur MBZ)
Van Cauwenberghe Patrick (adjunct van de directeur
MBZ)
Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Gent
Mortier Peter (adjunct directeur generaal Havenbedrijf
Gent GAB)
Van Craeyvelt Eugeen (directeur generaal Havenbedrijf
Gent GAB)
Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Oostende
Allaert Georges (bestuurder AG Haven Oostende)
Pannecoucke Eddy (bestuurder AG Haven Oostende)
Vertegenwoordigers van de transportmodi
Het wegvervoer
Verkinderen Lode (secretaris-generaal SAV)
Het spoorvervoer
Kerckaert Koen (wnd. dienstchef coördinatie en securi-
ty NMBS)
De binnenscheepvaart
Lambrechts Paul (marktprospector promotie Binnen-
vaart Vlaanderen)
WWoonneenn ddee vveerrggaaddeerriinnggeenn bbiijj mmeett rraaaaddggeevveennddee sstteemm
Kerremans Pieter (administrateur-generaal SERV)
Merckx Jean-Pierre (secretaris Vlaamse Havencom-
missie)
Dagelijks bestuur
Voorzitter
Winkelmans Willy (gewoon hoogleraar UFSIA-RUCA -
faculteit TEW)
Leden
Coens Joachim (voorzitter MBZ)
Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)
De Meyer Rudi (directeur Vlaamse Havenvereniging)
Delwaide Leo (schepen van de haven van de stad Ant-
werpen)
Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)
Gerard Paul (gedelegeerd bestuurder AG Haven Oostende)
Termont Daniël (schepen van de haven van de stad Gent)
Van De Voorde Eddy (hoogleraar UFSIA-RUCA - faculteit
TEW)
Secretariaat
Merckx Jean-Pierre (Vlaamse Havencommissie)
Neyts Dirk (Vlaamse Havencommissie)
14. VlaamseLuchthavencommissie(op 31.12.2005)
Leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)
De Deyn Erwin (ondervoorzitter BBTK-ABVV)
Van den Rijse Angeline (economisch adviseur ABVV)
AAllggeemmeeeenn CChhrriisstteelliijjkk VVaakkvveerrbboonndd vvaann BBeellggiiëë
Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD-sector ver-
voer ACV)
Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)
Tordeur Guy (verbondssecretaris ACV-Brussel)
Welters Joris (nationaal secretaris ACV-Transcom)
AAllggeemmeennee CCeennttrraallee vvaann LLiibbeerraallee VVaakkvveerrbboonnddeenn vvaann BBeellggiiëë
Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
Mees Paul (provinciaal secretaris BB)
VVookkaa--VVllaaaammss EEccoonnoommiisscchh VVeerrbboonndd
Charon Olivier (adviseur Voka-Vlaams Economisch Ver-
bond)
Schillebeeckx Herman (gedelegeerd bestuurder Inves-
timmo)
Teughels Sonja (adviseur Voka-Vlaams Economisch Ver-
bond)
Van Den Driessche Johan (managing partner KPMG Tax
Advisers)
Vanneste Johan (managing director VLM Airlines)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Van De Voorde Eddy (professor Universiteit Antwerpen
stadscampus)
Van Espen Nancy (regiosecretaris UNIZO Vlaams Brabant
en Brussel)
150
151
Vertegenwoordigers van de luchthavenuitbaters
Cleirbaut Eddy (luchthavencommandant Luchthaven
Deurne)
De Backer Paul (corporatie communications BIAC)
Paridaens Paul (ere-commandant Antwerpen Interna-
tionale Luchthaven)
Van den Bossche Luc (voorzitter BIAC)
Van Depoele Sabine (regulatory affairs officer DHL
Worldwide Network nv)
Van Dyck Paul (head of environment BIAC)
Van Eeckhoutte Stefaan (directeur WIV)
Vanspauwen Gino (algemeen directeur Internationale
Luchthaven Oostende-Brugge)
Deskundigen
De Somere Petra (marktprospector Promotie Binnenvaart
Vlaanderen)
Grietens Erik (beleidsmedewerker Bond Beter Leefmi-
lieu)
Kerckaert Koen (dienstchef NMBS Groep)
Peeters Francy (directeur De Lijn)
Symens Peter (beleidsmedewerker MiNa-Raad)
Verschueren Raoul (directeur-generaal Belgocontrol)
Vertegenwoordigers Ministerie Vlaamse Gemeenschap
zonder stemrecht
Cattrysse Paul (afdelingshoofd personenvervoer en
luchthaven, adm. Luchtvaart)
Goudeseune Willy (ingenieur afdeling Wegen en Ver-
keer West-Vlaanderen, administratie Infrastructuur)
Mertens Geert (adjunct van de directeur AROHM)
Vermoesen Koen (adjunct van de directeur Ministerie
Vlaamse Gemeenschap cel Regionale economie)
Plaatsvervangende leden
Vertegenwoordigers van de werknemers
Algemeen Belgisch Vakverbond
Marchand Steven (provinciaal secretaris ABVV Vlaams
Brabant)
Meyers Stefaan (secretaris Algemene centrale ABVV)
Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)
Algemeen Christelijk Vakverbond van België
De Valck Luc (propagandist ACV)
Francois Jan (algemeen sectorverantwoordelijke Verkeer
ACV-Transcom)
Swaans Tim (regiopropagandist ACV)
Verschingel Lode (secretaris LBC-NVK)
AAllggeemmeennee CCeennttrraallee vvaann LLiibbeerraallee VVaakkvveerrbboonnddeenn vvaann BBeell--
ggiiëë
Van Hertbruggen Ellen (adviseur Vlaams Regionaal
ACLVB)
Vertegenwoordigers van de werkgevers
Boerenbond
Vleugels Hugo (consulent landelijke gilden)
Voka-Vlaams Economisch Verbond
Marien Katleen (adviseur Voka-Vlaams Economisch Ver-
bond)
Putman Guy (general manager Barco View Avionics)
Van Milders Bernard (gedelegeerd bestuurder Flying
Service)
Vermeylen Eric (directeur Voka-Vlaams Economisch
Verbond)
UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers
Thijssens Kristof (secretaris GTL Taxi-Nat. Groep taxion-
dernemingen)
Vanhecke Pieter (economisch adviseur UNIZO)
Van Craeynest Ingrid (adviseur SAV)
Vertegenwoordigers van de luchthavenuitbaters
De Winne Kristoff (aviation strategy & development
manger BIAC)
Douchy Peter (voorzitter WIV)
Monsieur Jacinte (project manager aviation strategy
& development BIAC)
Stroobants Jos (director aviation development BIAC)
Vanpraet Ann (salles & marketing manager/financieel
Internationale Luchthaven Oostende-Brugge)
Velders Sophie (ingenieur Luchthaven Deurne)
Verbist Wim (adjunct-commandant Luchthaven Deurne)
Deskundigen
Bollen Hilde (coördinator Short Sea Shipping Vlaanderen)
De Decker Catharina (Belgocontrol)
Dewulf Dirk (afdelingschef NMBS)
Jacobs Philippe (afdelingshoofd De Lijn)
Kochuyt Valérie (beleidsmedewerker Natuurpunt vzw)
Van Hauwermeiren Saar (beleidsmedewerker Bond Beter
Leefmilieu Vlaanderen)
Vertegenwoordiger administratie Ministerie Vlaamse
Gemeenschap zonder stemrecht
Maes Jo (adjunct van de directeur Ministerie Vlaamse
Gemeenschap afdeling personenvervoer en luchthaven)
1. Secretariaat-generaalAdministrateur-generaal Pieter KERREMANS
Directiesecretariaat Ingrid TAELEMANS
Adjunct–administrateur –generaal Esther DEMAN
Directiesecretariaat Kathleen VERMEIRE
2. Personeels- en financiëledienstHoofd personeels- en financiële dienst
Anne REYNIERS
Attaché Joke BEUSEN
Secretariaat Monique DENE
Martine JANSSENS
3. Studiedienst: SERV-domeinenWetgeving en regulering Peter VAN HUMBEECK
Wim KNAEPEN
Buitenlands Beleid en Internationale samenwerking
Ria VAN PEER
Ingrid TAELEMANS
Financiën en begroting Etienne POELVOORDE
Axel MATHOT
Onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Onderwijs algemeen Mieke VALCKE
Onderwijs – arbeidsmarkt Mieke VALCKE
Anne ROOSE
Wetenschappelijk onderzoek Leen VANAERSCHOT
Permanente vorming Leen VANAERSCHOT
Welzijn, volksgezondheid en cultuur Michel DETHEE
Axel MATHOT
Economie en werkgelegenheid en toerisme
Economie - Algemeen Michel DETHEE
Wim KNAEPEN
Ingrid SCHURMANS
Natuurlijke rijkdommen en energie
Peter VAN HUMBEECK
Annemie BOLLEN
Werkgelegenheid Dirk VAN VLEM
Rien VAN MEENSEL
Robbie SCAUT
Sociaal-economische regionale ontwikkeling
Wim KNAEPEN
Robbie SCAUT
Peter CABUS
Innovatie en telecommunicatie Wim KNAEPEN
Toerisme Etienne POELVOORDE
Veerle DE KEERSMAECKER
Landbouw Wim KNAEPEN
Michel DETHEE
Leefmilieu en Natuurbehoud Peter VAN HUMBEECK
Annemie BOLLEN
Anncik LAMOTE
Mobiliteit Etienne POELVOORDE
Nico MILO
Netwerken Mieke VALCKE
Ruimtelijke Ordening, huisvesting, monumenten en
landschappen Peter CABUS
Wetenschappen en technologisch innovatiebeleid
Wim KNAEPEN
Bestuurszaken
Binnenlandse aangelegenheden Peter CABUS
Wim KNAEPEN
3SERV-secretariaat
153
Staatshervorming Axel MATHOT
Cultuur, sport en media Michel DETHEE
Axel MATHOT
4. SERV–commissiesSectorcommissies
Metaal- en technologische industrie Wim KNAEPEN
Textiel en Confectie Nico MILO
Goederenvervoer Nico MILO
Welzijn- en gezondheidszorg Michel DETHEE
Axel MATHOT
Hout en bouw Michel DETHEE
Robbie SCAUT
Toerisme Etienne POELVOORDE
Veerle DE KEERSMAECKER
Vlaamse Havencommissie Jean-Pierre MERCKX
Dirk NEYTS
Adviescommissie Private Arbeidsbemiddeling
Dirk VAN VLEM
Anja MAES
Annick BEERENS
Barbara SLEGERS
Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds
Dirk VAN VLEM
Anja MAES
Annick BEERENS
Barbara SLEGERS
Overlegplatform Vlaamse arbeidsbemiddelingsbureaus
Dirk VAN VLEM
Anja MAES
Commissie Diversiteit Francis DEVISCH
Rien VAN MEENSEL
Robbie SCAUT
5. SERV–projectenBeroepsprofielenproject Leen VANAERSCHOT
Veerle DE KEERSMAECKER
Lieven De ROUCK
Anne ROOSE
Ann OLBRECHTS
Barbara KREKELS
Sharon DUVERGER
Katleen HAVET
Kris VAN DEN BROECK
Wim LEFEBVRE
Bart MOUTON
Leen VERACHTERT
Saskia VANDE VELDE
David WILLEMS
6. InformaticadienstHoofd dienst informatie Guibert JORIS
Medewerker Tom VERZELE
7. CommunicatieCommunicatieverantwoordelijke Christine JACOBS
Medewerkster Martine MUYLLE
8. DocumentatiecentrumBibliothecarissen Claudine HUYGHE
Marc VAN DEN BERGH
Webmaster Claudine HUYGHE
9. STV-medewerkersDirecteur Paul BERCKMANS
Stafmedewerkers Paul DE HONDT
Frank JANSSENS
Jos COENEN
Patrick VERBRUGGEN
Vormingsverantwoordelijke Brigitte LAUWERS
Wetenschappelijk medewerkers Leen BAISIER
Hadewych BAMPS
Ria BOURDEAUD’HUI
Hendrik DELAGRANGE
Erwin EYSACKERS
Liselotte HEDEBOUW
Sandra HELLINGS
Patrick ROELANDT
Stephan VANDERHAEGHE
Gert VERDONCK
10. Ondersteunende dienstenSecretariaat Dorina PYNAERT
Rita VAN BELLE
Lieve VAN DEN HEUVEL
Suzanne VAN DER CAMMEN
Huguette VAN DER WILDT
Verzendingsdienst Patrick BAEYENS
Monique DE MEYER
Onthaal Barbara FAELENS
Logistiek Rita COECKELBERGHS
Pascal LEFEVRE
Chantal DE COKERE
1. SERV-berichtHet SERV-bericht verschijnt driemaandelijks. Het SERV-
bericht gaat dieper in op de adviezen en de thema’s waar
de SERV rond werkt. Regelmatig brengen we een inter-
view. In ieder nummer vindt u ook een overzicht van de
adviezen van de raad. Verder besteden we aandacht
aan het verklaren van jargon. SERV-bericht is gratis en
heeft ongeveer 5.000 abonnees.
2. STV-berichtenSinds 2002 worden de STV-berichten als een losse
katern in het SERV-bericht geschoven en samen met het
SERV-bericht verzonden. Daarnaast worden een 500-tal
exemplaren verspreid op studiedagen en vormingsini-
tiatieven. De STV-berichten richten zich op personeels-
en HRM-verantwoordelijken, managers, vakbondsleden,
administraties en het beleid in ruime zin.
3. Elektronische nieuwsbrievenKort na elke raad verschijnt een elektronische nieuws-
brief. Zo bent u snel op de hoogte van onze adviezen. De
informatie in de nieuwsbrief is bewust beknopt. Wie de
volledige tekst wil lezen kan rechtstreeks naar het juis-
te advies (in pdf) klikken op de website www.serv.be. U
kunt zich op de nieuwsbrief abonneren door een mail te
sturen, bij voorkeur met uw adresgegevens, naar nieuws-
Sinds november 2005 verschijnt er elke week een elek-
tronische nieuwsbrief over de indirecte werkgelegenheid
in telkens een andere bedrijfstak. Zo komen twintig
bedrijfstakken aan bod.
Ook de Vlaamse Havencommissie heeft een elektroni-
sche nieuwsbrief. Hierop kunt u abonneren door een
mail te sturen naar [email protected].
De elektronische nieuwsbrief Focus op werkbaar werk
werd in de loop van 2005 geïntegreerd in een Focus op
innovatie en arbeid waarin telkens 2 artikels aan bod
komen. Eén artikel over innovatie en arbeid en één over
werkbaar werk. Inschrijven kan via [email protected].
4. Adviezen, aanbevelingen enstandpuntenDe belangrijkste adviezen, standpunten, aanbevelingen
en studies van de SERV worden gepubliceerd en zijn ver-
krijgbaar bij de SERV. U vindt alle adviezen, standpun-
ten en aanbevelingen ook terug op de website
www.serv.be onder de rubriek publicaties.
5. STV-brochures en -informatie-dossiersDe resultaten van de STV-onderzoeken worden gepu-
bliceerd. In de brochures vindt iedere geïnteresseerde
een beknopte en vlot leesbare weergave. De informa-
tiedossiers zijn uitgebreidere rapporten en richten zich
op studiediensten, deskundigen, onderzoekers, beleids-
makers en bedrijven.
4Externe communicatie
155
6. Persmededelingen en–conferentiesIn 2004 publiceerden de SERV, STV-Innovatie & Arbeid
en de Vlaamse Havencommissie 22 persberichten waar-
van zes persberichten samen met de MiNa-Raad. De
SERV organiseerde ook acht persconferenties. Deze
acties waren rechtstreeks en onrechtstreeks aanleiding
voor 205 artikels in de geschreven pers. Af en toe haal-
den we ook het televisie- en radionieuws. De toppers qua
media-aandacht waren: het Sociaal-economisch rap-
port Vlaanderen 2005, de Werkbaarheidsmonitor en
de begroting. Alle persberichten vindt u terug op de
website www.serv.be onder de rubriek nieuws - persbe-
richten.
7. WebsiteDe SERV-website is een belangrijk informatiekanaal van
de SERV en is een volwaardig publicatiemiddel naast de
gedrukte SERV-publicaties.
Op de website vindt u:
■ Algemene informatie over de SERV, VESOC, STV-
Innovatie & Arbeid en de commissies;
■ Actualiteit en informatie: de persberichten, agenda
van de raad, de maandelijkse e-nieuwsbrieven;
■ Publicaties: de volledige tekst van adviezen, SERV-
bericht, STV-brochures en informatiedossiers (vanaf
2003);
■ Informatiebank beroepen: hier vindt u informatie
over meer dan 100 beroepen en hun bijhorende com-
petenties. Ook voor informatie over sectoren kan u
er terecht. Zoekingangen op beroep en sector wijzen
de weg. Tenslotte vindt u er ook de volledige tekst
van de beroepsprofielen terug.
Nieuw in 2005:
■ Uitbreiding met Vlaamse Luchthavencommissie;
■ Bij STV-Innovatie & Arbeid: nieuw werkterrein Werk-
baar werk met de bijhorende nieuwsbrief Focus op
Innovatie & Arbeid en sectorprofielen;
■ Bij SERV: E-nieuwsbrief Focus op indirecte werkge-
legenheid en onder mobiliteit achtergrondinforma-
tie bij het maatschappelijk debat betalen voor infrast-
ructuur;
■ Bij Vlaamse Havencommissie: Steekkaarten Vlaam-
se havens en up-date Wegwijzer in Europese haven-
en vervoerdossiers.
Homepage
Vlaamse Havencommissie
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
Beroepen- en competentiebank
Beroepsprofielen
STV-Innovatie & Arbeid
Sectorcommissies
Vlaams Sociaal-Economisch Overlegcomité
Werkbaar Werk
Commissie Diversiteit
Adviescommissie voor Private Arbeidsbemiddeling
Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds
Overlegplatform Vlaamse Arbeidsbemiddelingsbureaus
Vlaamse Luchthavencommissie
Verdeling bezoekers naar entiteit SERV-website
8. Vlaanderen NVVoor de tweede helft van het uitzendseizoen 2004-
2005 realiseerde het productiehuis Telesaurus in
opdracht van CANVAS de uitzendingen voor het eco-
nomisch duidingsprogramma Vlaanderen NV.
De thema’s van de uitzendingen werden in overleg met
CANVAS en Telesaurus vastgelegd. Een gezamenlijke
stuurgroep SERV-VRT-Telesaurus ondersteunde inhou-
delijk het programma. Dit vloeide rechtstreeks voort
uit een samenwerkingsakkoord dat de SERV afsloot
met de VRT. Dit akkoord bepaalde dat de VRT in over-
leg met de SERV een sociaal-economisch programma-
onderdeel blijft realiseren, geïntegreerd in een sociaal-
economische frequentie op CANVAS.
Bij de start van de vernieuwde CANVAS op 24 oktober
2005 werd het programma Vlaanderen NV stopgezet. De
VRT besliste samen met de SERV dat een wekelijkse the-
matische frequentie niet aangewezen was. In de plaats
zou een gespreide aandacht voor de sociaal-economi-
sche berichtgeving komen in het Journaal, Terzake,
‘Morgen Beter’ (Terzake Laat), het Laatavond journaal
en Villa politica.
8.1. Overzicht uitzendingen VlaanderenNV-2005
Nr. Titel Uitzenddatum
1. Dotcoms 02/01/2005
2. Grijs maar niet versleten 09/01/2005
3. De nieuwe analfabeten 16/01/2005
4. Smokkel (zonder SERV) 23/01/2005
5. Kernenergie (zonder SERV) 30/01/2005
6. Witte producten (zonder SERV) 06/02/2005
7. De Valentijnsindustrie 13/02/2005
8. Fraude en andere controles 20/02/2005
9. Logistiek 27/02/2005
10. Wonen is duur 06/03/2005
11. Toplonen 13/03/2005
12. De interim-business 20/03/2005
13. De Vlaming houdt van luxe 27/03/2005
14. Help, een andere job graag! 03/04/2005
15. Kopen op afbetaling 10/04/2005
16. Open op zondag en ’s nachts (24-uren economie)
17/04/2005
17. Vitaal Platteland 24/04/2005
18. Ons waterbeleid 01/05/2005
19. Arm maakt ziek, ziek maakt arm 08/05/2005
20. De auto van de toekomst: hij is er bijna
15/05/2005
21. Lang zullen we leren 22/05/2005
22. Sociaal overleg: beter voorkomen dan genezen
29/05/2005
23. Vlaanderen vakantieland: wat zoeken al die toeris-
ten hier? 04/09/2005
24. Wegenwerken: een straatje zonder eind?
11/09/2005
25. Vlaamse vissers, het water aan de lippen?
18/09/2005
26. De tweedehandseconomie: hoe waardevol is onze
rommel? 25/09/2005
27. Nanotechnologie, de onzichtbare revolutie?
02/10/2005
28. Vlaamse roulette, maakt gokken gelukkig?
09/10/2005
29. Startende ondernemers: hoe vind ik het gat in de
markt? 16/10/2005
30. Vlaamse filmpjes: hoe goed draait onze filmindustrie?
23/10/2005
9. Sociaal – economisch jargon De sociaal-economische jargon- en letterwoordenlijst
vindt u op de website terug: www.serv.be/jargon en
www.serv.be/letterwoorden.
10. DocumentatiecentrumHet SERV-documentatiecentrum maakt deel uit van het
Libisnetwerk.
Op 2 februari 2005 nam LIBIS een nieuw bibliotheek-
systeem in gebruik. Momenteel is het nieuwe biblio-
theeksysteem Libisng raadpleegbaar via de vernieuwde
publiekscatalogus die veel gebruiksvriendelijker is. Op
de SERV-website (www.serv.be, contacteer SERV ) is
deze nieuwe publiekscatalogus met toegang tot de
SERV-catalogus toegankelijk.
Daarnaast maakt het SERV-documentatiecentrum nog
deel uit van FELNET – Flanders Environmental Library
Network – een samenwerkingsverband van de voor-
naamste milieudocumentatiecentra in Vlaanderen en
Brussel. FELNET is raadpleegbaar op www.felnet.be.
Deze site (ook bereikbaar via de SERV-website) is de
grootste virtuele milieudatabank in Vlaanderen en omvat
onder meer de SERV-collectie over milieu en vervoer.
10.1. CollectieEind 2005 bevatte het SERV-documentatiecentrum:
■ 12.380 monografieën, overheidspublicaties en rap-
porten;
156
157
■ 450 lopende tijdschriftabonnementen en de stukken
van het Vlaams Parlement;
■ ongeveer 300 jaarverslagen van regionale, federa-
le en supranationale instellingen en van een aantal
beroepsfederaties en bedrijven;
■ een serie Cd-rom’s zoals Belgostat, Bel-first, Trends
Top 100 000;
■ een ruime reeks video’s met onder meer alle uit-
zendingen van ‘Vlaanderen NV’, ‘Het Vermogen’ en
‘De Late Shift’.
De belangrijkste rubrieken binnen het documentatie-
centrum zijn: arbeid & innovatie, arbeidsmarkt, milieu,
vervoer en havens, onderwijs, (regionale) economie en
staatshervorming. Het materiaal wordt ontsloten door
trefwoorden gebaseerd op het Universeel Decimaal
Classificatie-systeem (UDC). Het SERV-documentatie-
centrum is geen bewaarbibliotheek en geregeld wor-
den dan ook de oudere documenten en vroegere tijd-
schriftenjaargangen afgevoerd.
Daarnaast beschikt het SERV-documentatiecentrum
over uitgebreide statistische data: onder meer gede-
tailleerde arbeidsmarktgegevens, demografische en
financiële data. Deze zijn hoofdzakelijk elektronisch
beschikbaar en deels in boekvorm.
10.2. FaciliteitenEen ruim publiek (sociale partners, onderzoekscentra,
bedrijven, particulieren, studenten) vindt de weg naar het
SERV-documentatiecentrum.
Raadpleging ter plaatse is mogelijk op woensdag- en vrij-
dagnamiddag na afspraak.
De faciliteiten op een rijtje:
■ een beperkte mogelijkheid tot fotokopiëren (tegen
betaling);
■ het raadplegen van boeken, tijdschriften, CD-Rom’s
en Internet;
■ het bekijken van de video’s.
Vragen van gebruikers worden telefonisch en/of per
e-mail opgevolgd.
11. Openbaarheid van bestuurDe SERV volgt de bepalingen over de openbaarheden van
bestuursdocumenten in de diensten en instellingen van
de Vlaamse Regering. Aangezien in principe alle beslis-
singen van de SERV gepubliceerd worden, zijn ze open-
baar. Iedereen kan ze opvragen (eventueel na betaling).
De openbaarheid geldt niet zolang over een aangele-
genheid geen eindbeslissing is genomen. Onvoltooide
documenten of interne mededelingen zijn niet automa-
tisch openbaar.
In 2005 ontving de SERV één verzoek tot inzage binnen
de regeling openbaarheid van bestuur. Uiteindelijk beslis-
te de betrokkene zelf van dit inzagerecht toch geen
gebruik te maken.
12. KlachtenbehandelingDe SERV ontving in het kader van het decreet van
1 juni 2001 houdende toekenning van een klachtendecreet
ten aanzien van de bestuursinstellingen voor het jaar
2005 geen klachten.
1. SERV1.1. Adviezen, aanbevelingen enstandpuntenDe adviezen, aanbevelingen en standpunten kunnen
gratis gedownload worden van de website. Een kopie kost
€ 8,68.
Arbeid en werkgelegenheid
■ Aanbeveling over mobiliteit en toegankelijkheid als
barrière en activiteitsval voor de tewerkstelling van
personen met een arbeidshandicap (09.02.2005)
■ Aanbeveling over de standaarden voor beoordeling
van competenties in functie van een titel van beroeps-
bekwaamheid (09.02.2005)
■ Advies over het Groenboek van de Europese Com-
missie over het beheer van de economische migra-
tie in de Europese Unie (13.04.2005)
■ Holibi’s en de arbeidsmarkt (nota) (13.04.2005)
■ Advies over het ontwerp van uitvoeringsbesluit voor
het decreet van 30 april 2004 betreffende het ver-
werven van een titel van beroepsbekwaamheid dd.
30.06.2005 (13.07.2005)
■ Advies over beroepen en titels van beroepsbe-
kwaamheid 2005 (14.09.2005)
Begroting
■ Rapport begroting 2005 – een evaluatie (19.01.2005)
■ Advies begroting 2005 (14.07.2005)
Bestuurlijk Beleid
■ Aanbeveling over de bijdrage voor het nieuwe actie-
plan reguleringsmanagement (19.01.2005)
■ Advies over het voorontwerp van decreet houdende
wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als
gevolg van het bestuurlijk beleid dd. 09.11.2005
(16.11.2005)
Economie
■ Standpunt over het voorontwerp van decreet tot
wijziging van het grinddecreet (09.02.2005)
■ Advies over een ontwerp van beleidskader voor de
steun aan grote kenniscentra ten behoeve van inno-
vatie (13.04.2005)
■ Advies over het ontwerp van besluit betreffende
bepaalde procedurele aspecten van de waarborg-
regeling voor kleine en middelgrote ondernemingen
die hinder ondervinden als gevolg van openbare
werken (het Derde Waarborgbesluit) (11.05.2005)
■ Advies over het ontwerp van besluit van de Vlaam-
se Regering tot toekenning van steun aan kleine en
middelgrote ondernemingen voor ondernemers-
schapsbevorderende diensten (14.09.2005)
■ Aanbeveling naar een strategisch innovatiebeleid
in Vlaanderen (16.11.2005) Bijlage informatieve nota:
Inventarisatie van steunmaatregelen ten behoeve van
de bedrijfswereld in het kader van het toegepast
wetenschappelijk onderzoek
Energie
■ Aanbeveling Benchmarking elektriciteitskosten.
Vaststellingen en aanbevelingen dd. 15.06.2005
(13.07.2005)
■ Advies over ontwerpbesluit energieprestatiecertifi-
caat voor bouw. Stappenplan invoering energie-
prestatiecertificaat (14.09.2005)
5Publicatielijst
159
Fiscaliteit
■ Advies over een voorontwerp van decreet tot invoe-
ring van het begrip lichte vrachtauto in de fiscale wet-
geving (13.07.2005)
Jeugd
■ Advies over het voorontwerp van het tweede Vlaams
Jeugdbeleidsplan 2006-2009 dd. 19.10.2005
(16.11.2005)
Media
■ Advies over bepaalde aspecten van de af te sluiten
beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Gemeen-
schap en de VRT voor de periode 2007-2011 dd.
20.06.2005 (13.07.2005)
Milieu
■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad over ontwerp
waterbeleidsnota dd. 24.02.2005 (13.04.2005)
■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad aan de Vlaam-
se administratie van 24.03.2005 inzake een duur-
zame strategie voor plattelandsontwikkeling
(13.04.2005)
■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad over bestuur-
lijke aanbevelingen voor een effectieve Vlaamse
Strategie Duurzame Ontwikkeling STRADO
(28.04.2005)
■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad van 9 (11) mei
2005 over de ontwerpbesluiten integrale milieu-
voorwaarden. Inrichtingen voor motorvoertuigen &
houtbewerkingsbedrijven (11.05.2005)
■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad over het
decreet bodemsaneringsfondsen (14.09.2005)
■ Aanbevelingen Vlaamse Klimaatconferentie
(18.10.2005)
■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad van 27.10.2005
over het voorontwerp van decreet houdende instem-
ming met het samenwerkingsakkoord betreffende de
beheersing van de gevaren van zware ongevallen
waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso)
(16.11.2005)
■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad van 27.10.2005
over het voorontwerp van decreet wijziging van de
milieuplanning (16.11.2005)
Onderwijs
■ Advies over de wijziging van het decreet van 30
april 2004 betreffende de studiefinanciering en stu-
dentenvoorzieningen in het hoger onderwijs dd.
21.06.2005 (13.07.2005)
Regionaal Beleid
■ Advies over het voorontwerp van gemeentedecreet
(19.04.2005)
■ Aanbeveling over de verdere ontwikkeling van een
sociaal-economisch streekbeleid in de context van
de RESOC en SERR. Belangrijke aandachtspunten van
de sociale partners bij de inhoudelijke invulling van
het sociaal-economisch streekbeleid (11.05.2005)
■ Advies over het voorontwerp van provinciedecreet
(13.07.2005)
Ruimtelijke Ordening
■ Advies over het voorontwerp van decreet tot wijzi-
ging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de
organisatie van de ruimtelijke ordening en van het
decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoörd-
ineerd op 22 oktober 1996 (09.02.2005)
■ Advies over het voorontwerp van decreet houdende
oprichting van de strategische adviesraad ruimtelijke
ordening – onroerend erfgoed (Saro) en over het
voorontwerp van decreet houdende decretale aan-
passingen binnen het beleidsdomein ruimtelijke
ordening en onroerend erfgoed als gevolg van het
bestuurlijk beleid dd. 19.10.2005 (16.11.2005)
Toerisme
■ Advies buitenlands beleid toerisme (27.01.2005)
1.2. BeroepsprofielenDe beroepsprofielen kunnen gratis gedownload worden
van de website. Een kopie kost € 5,00.
■ Beroepsprofiel Begeleid(st)er buitenschoolse kin-
deropvang (januari 2005)
■ Beroepsprofiel Monteur metalen gevel- en dakele-
menten (februari 2005)
■ Beroepsprofiel Conservator/restaurator van vlak en
architecturaal glas (april 2005)
■ Beroepsprofiel Conservator/restaurator van hout-
sculptuur (april 2005)
■ Beroepsprofiel Glaswerker (juli 2005)
■ Beroepsprofiel Poetsvrouw in de gezondheids- en wel-
zijnszorg (juli 2005)
■ Beroepencluster Fitness en groepsfitness (septem-
ber 2005)
■ Beroepsprofiel Brandweerman/-vrouw (november
2005)
■ Beroepencluster Afwerking spinnerij (december
2005)
1.3. JaarverslagHet jaarverslag kan gratis gedownload worden van de
website.
■ Jaarverslag 2005 Sociaal – Economische Raad van
Vlaanderen, STV-Innovatie & Arbeid, Vlaamse Haven-
commissie
1.4. TijdschriftHet SERV-bericht (inclusief STV-berichten) kan gratis
gedownload worden van de website.
■ SERV-bericht (inclusief STV-berichten): 4 nummers
per jaar (gratis)
2. STV-Innovatie & Arbeid2.1. BrochuresAlle brochures kunnen gratis gedownload worden van de
website. Een gedrukte versie kost € 5,00 tenzij anders
vermeld.
■ Boeiend maar vermoeiend. Werksdruk en stress in
Vlaamse hogescholen. H. Bamps,
F. Janssens (15.04.2004)
■ De klok rond… Gezondheid en sociaal leven in ploe-
genarbeid. E. Eysackers (27.02.2004)
■ Werkbaar werk in Vlaanderen. Nulmeting Vlaamse
Werkbaarheidsmonitor 2004.
S. Vanderhaeghe, R.Bourdeaud’hui (20.10.2005)
■ Werkbaar werk in de textielverzorginssector? De
organisatie maakt het verschil.
G. Verdonck (01.06.2005)
■ Flexibiliteit en uitzendarbeid in de dienstensector. H.
Delagrange (31.05.2005)
■ Micro-ondernemingen in Vlaanderen. Ondernemer-
schap en organisatievernieuwing.
P. De Hondt, P. Roelandt (31.01.2005)
2.2. InformatiedossiersAlle informatiedossiers kunnen gratis gedownload wor-
den van de website. Een gedrukte versie kost € 7,50, ten-
zij anders vermeld.
■ Uitzendarbeid en flexibiliteit in de dienstensector. H.
Delagrange (31.12.2004)
■ Anders werken: Trendrapport Organisatievernieu-
wing in Vlanderen. P. Berckmans,
L. Baisier, H. Delagrange, B. Lauwers, G. Verdronck
(01.12.2004)
■ Organisatievernieuwing in Vlaamse micro-onderne-
mingen. Resultaten van TOA-survey bij KMO-werk-
gevers met minder dan 10 werknemers. P. De Hondt,
P. Roelandt (01.10.2004)
■ De tewerkstelling van oudere werknemers. Ervarin-
gen van Vlaamse HR-managers.
L. Baisier (01.09.2004)
■ Nulmeting Vlaamse Werkbaarheidsmonitor. Indica-
toren voor de kwaliteit van de arbeid op de Vlaam-
se arbeidsmarkt 2004. R. Bourdeaud’hui, F. Janssens,
S. Vanderhaeghe (01.07.2004) (€ 35)
■ Samenvatting. Eerste resultaten nulmeting Vlaam-
se Werkbaarheidsmonitor.
R. Bourdeaud’hui, F. Janssens, S. Vanderhaeghe
(24.05.2004) (gratis)
■ Werkdruk en stress in Vlaamse hogescholen. H.
Bamps (15.04.2004)
■ De tewerkstelling van de oudere werknemers in de
industrie en profitdiensten in het Vlaams Gewest in
2000. L. Baisier (01.03.2004)
Deel 1-2-3 samen (€ 20,00) elk deel afzonderlijk
verkrijgbaar aan de prijs van € 7,50.
■ Overheidsbeleid ter stimulering van organisatie-
innovatie in bedrijven: lessen uit het buitenland. H.
Bamps, P. Berckmans (15.06.2005)
■ Wat maakt werk werkbaar? Onderzoek naar deter-
minanten van werkbaar werk op basis van de nul-
meting Vlaamse Werkbaarheidsmonitor 2004. R.
Bourdeaud’hui, S. Vanderhaeghe (24.05.2005)
■ Organisatievernieuwing in Vlaamse micro-onderne-
mingen. Statistische oefeningen over productinno-
vatie, organisatiestructuur, organisatieverandering,
opleiding, HRM en IKZ.
P. De Hondt, P. Roelandt (01.04.2005)
■ Werkbaar werk in de textielverzorgingssector. Risi-
co-indicatoren en arbeidsorganisatie.
G. Verdonck (14.03.2005)
2.3. Technische nota’sAlle technische nota’s kosten € 7,50 per stuk, tenzij
anders vermeld.
■ Werkstress bij werknemers in ploegen- of nacht-
dienst. R. Bourdeaud'hui, S. Vanderhaeghe (08.2005)
■ Werkbaar werk bij deeltijders. R. Bourdeaud'hui,
S. Vanderhaeghe (11.2005)
2.4. Vormingsmateriaal■ Werkstress. Achtergronden en aanpak B. Lauwers
(februari 2000) (€ 24,79)
■ De klok rond… Gezondheid en sociaal leven in ploe-
genarbeid. B. Lauwers (september 2004) (€ 12,50)
2.5. Feestpublicatie STV-Innovatie &Arbeid 15 jaar■ Vernieuwing aan het werk. Portretten van functies
in verandering (13.12.1999) (€ 5)
160
161
2.6. TijdschriftenDe STV-berichten kunnen gratis gedownload worden
van de website.
■ STV-berichten (verschijnt vier maal per jaar) (gratis)
3. Vlaamse Havencommissie3.1. Adviezen en aanbevelingen 2004Alle adviezen en aanbevelingen van de Vlaamse Haven-
commissie kunnen gratis gedownload worden van de
website.
■ Aanbeveling over de MER plicht van zeehavens.
(28.04.2004)
■ Aanbeveling met prioritaire aandachtspunten die
betrekking hebben op haven en havenbeleid.
(28.04.2004)
■ Aanbeveling over het voorstel van richtlijn van de
Europese Commissie betreffende diensten op de
interne markten. (08.07.2004)
■ Aanbeveling over het voorstel van richtlijn van de
Europese Commissie betreffende de verhoging van
de veiligheid van havens. (08.07.2004)
■ Aanbeveling over het voorstel van richtlijn van de
Europese Commissie betreffende diensten op de
interne markten. UPDATE ( 10.12.2004)
■ Advies over het voorstel van richtlijn van de Europese
Commissie inzake toegang tot de markt van haven-
diensten. (10.12.2004)
3.2. Adviezen en aanbevelingen 2005■ Aanbeveling over de amendering van de ontwer-
prichtlijn inzake toegang tot de markt van haven-
diensten (21.11.2005)
■ Advies over het ontwerpdecreet tot omzetting van
de richtlijn over de geharmoniseerde voorschriften
en procedures voor het veilig laden en lossen van
bulkschepen. (20.09.2005)
■ Advies over het ontwerpdecreet betreffende de
begeleiding van de scheepvaart op de maritieme
toegangswegen naar de Vlaamse havens en de orga-
nisatie van het Maritiem Redding- en Coördinatie-
centrum. (20.09.2005)
■ Advies over het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge.
(20.09.2005)
■ Aanbeveling over het werkdocument inzake toe-
gang tot de markt voor havendiensten van Georg Jar-
zembowski. (07.06.2005)
■ Advies over de organisatie van het eigen vak-
bondsoveleg voor havenbedrijven. (18.03.2005)
3.3. Rapporten 2005■ Wegwijzer In Europese haven- en vervoerdossiers.
Aangevulde en herziene uitgave. (31.03.2005) (€ 15)
■ Jaaroverzicht Vlaamse havens 2004. (01/09/2004)
(gratis)
162
163
164
Dit is een publicatie van de
SERV – Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen
Wetstraat 34-36
1040 Brussel
Tel: 02 I 20.90.111
Fax: 02 I 21.77.008
E-mail: [email protected]
www.serv.be
De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) is het overleg- en adviescollege vande Vlaamse sociale partners. In de SERV zetelen tien vertegenwoordigers van de Vlaamsewerkgevers- en tien vertegenwoordigers van de Vlaamse werknemersorganisaties.
De SERV adviseert over alle belangrijke sociale en economische aangelegenheden waar-voor de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest bevoegd zijn, of waarbij ze wordenbetrokken. Dat doet de raad op eigen initiatief, op vraag van het Vlaams Parlement, deVlaamse Regering of een lid van de Vlaamse Regering. Elk jaar brengt de SERV verplichtadvies uit over het Vlaamse begrotingsbeleid. Daarnaast formuleert de raad aanbevelin-gen en standpunten, maakt studies en verzorgt publicaties.
Naast deze adviesopdracht vervult de SERV een overlegfunctie. Aan de ene kant omvatdit de voorbereiding en het secretariaat van het drieledige overleg met de VlaamseRegering binnen het kader van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC).Aan de andere kant omvat dit het overleg tussen de sociale partners onderling.
Van bij zijn oprichting in 1985 huisvest de SERV de Stichting Technologie Vlaanderen(STV), inmiddels STV- Innovatie & Arbeid. Die onderzoekt de maatschappelijke gevolgenvan technologische vernieuwingen in het bedrijfsleven en begeleidt in dat verband de soci-ale partners.
Ook bestaan binnen de SERV enkele commissies. Hun samenstelling en werking vallen nietautomatisch samen met die van de SERV. Het gaat om:■ de Vlaamse Havencommissie,■ de sectorcommissies Goederenvervoer, Metaal- en Technologische Industrie, Textiel &
confectie, Welzijns- & Gezondheidszorg, Hout & bouw en Toerisme,■ adviescommissie voor Private Arbeidsbemiddeling in het Vlaamse gewest,■ overlegplatform Vlaamse Arbeidsbemiddelingsbureaus,■ begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds,■ commissie Diversiteit■ de Vlaamse Luchthavencommissie
De SERV werkt samen met sociale partners en sectoren sinds 1997 aan beroepsprofielenen sedert 2000 ook aan beroepenstructuren. Dat gebeurt volgens een wetenschappelijkemethode in een samenwerkingsverband met de sociale partners en de sectoren, en met deonderwijs- en opleidingsverstrekkers. De bedoeling is informatie te verzamelen overberoepen en competenties over de sectoren heen. Deze informatie dient als basis vooropleidingsinhouden, om jongeren te helpen in studie- en beroepskeuzes, als hulpmiddelvoor het HRM-beleid en voor loopbaanbegeleiding of assessment.