36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij...

166
SERV Sterk door overleg Jaarverslag 2005 Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen STV-Innovatie & Arbeid Vlaamse Havencommissie

Transcript of 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij...

Page 1: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

SERV

Sterk door overleg

Jaarverslag 2005Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen

STV-Innovatie & Arbeid

Vlaamse Havencommissie

Page 2: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Jaarverslag 2005Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen

STV - Innovatie & Arbeid

Vlaamse Havencommissie

SERV

Sterk door overleg

Page 3: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

2Colofon 2

Inhoud 2

Voorwoord 6

Deel 1 Sociaal-Economische Raad van

Vlaanderen 9

1 De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen 10

1. Werking 10

2. Taken SERV 10

3. Werkgroepen 11

2 VESOC 12

1. Vergaderingen in 2005 12

2. Vlaams Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 12

3. Vlaams Hervormingsprogramma 2005-2008:

Lissabonstrategie 2005-2008 13

4. Pact van Vilvoorde 13

3 De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen:

19-de werkjaar 16

1. Werking 16

2. Vergaderingen in 2005 16

4 Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005 19

5 Wetgevingsbeleid 23

1. Evaluatie van het Vlaamse reguleringsmanagement 23

2. Voorstellen voor vereenvoudigingsprojecten 23

3. Voorstellen voor vereenvoudiging en verbetering

van het Vlaamse regelgevingsproces 23

6 Duurzame ontwikkeling 24

1. SERV en MiNa-Raad formuleren gezamenlijk bestuurlijke

aanbevelingen voor duurzame ontwikkeling 24

2. SERV en MiNa-Raad adviseren gezamenlijk over een

kadertekst voor een nationale strategie duurzame

ontwikkeling 24

3. SERV geeft reactie op Vlaamse ontwerpstrategienota

duurzame ontwikkeling 24

7 Economie en innovatie 25

1. Economische dossiers 25

2. Innovatie 26

8 Energie 28

1. Vlaamse Klimaatconferentie gaat op advies van

SERV van start 28

2. Sociale partners doen aanbevelingen bij

benchmarking elektriciteitskosten 29

3. SERV vraagt efficiënte invoering van het

energieprestatiecertificaat 30

4. Aanpassing groenestroomcertificaten is nodig,

maar mogelijk niet stabiel 30

5. Andere 30

Inhoudstafel

Colofon

Sociaal-Economische Raad van VlaanderenWetstraat 34-36

1040 Brussel

Tel.: 02/20.90.1 1 1

Fax: 02/21.77.008

E-mail: [email protected]

http://www.serv.be

RedactieChristine Jacobs

OpmaakDrukkerij Poot N.V.

Foto’s SERV, Studio Dann, VHC-Dirk Neyts, BASF p.19, VRWB p.26,

Aquafin p.39, Toussanit p.47, Van de velde p.57, International

Labour Organization/[Pool photo ILC] p.60, Grip p.63

DrukkerijDrukkerij Poot N.V.

Verantwoordelijke uitgeverPieter Kerremans

Wetstraat 34-36

1040 Brussel

WD/2006/4665/27

Page 4: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

39 Regionaal beleid 31

1. Binnenlands bestuur 31

2. Regionaal beleid: ERSV/SERR/RESOC 31

10 Arbeid 33

1. Groenboek economische migratie 33

2. Advies VDAB samenstelling raad van bestuur 33

3. Advies Gelijke kansen en diversiteitsplan

Vlaamse overheid 33

4. Holebi’s en de arbeidsmarkt 34

5. Verticaal overleg armoedebeleid 34

6. Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005 34

7. Regie van ESF 3 zwaartepunt 4 en Hefboomkrediet 34

8. Titels van beroepsbekwaamheid en standaarden

voor competentiebeoordeling 34

9. Advies over het uitvoeringsbesluit decreet titels

van beroepsbekwaamheid 35

10. Advies over de beroepen en titels 2005 35

11. Standaarden voor competentiebeoordeling 35

11 Onderwijs 36

12 Milieu 38

1. Pilootpakketten integrale milieuvoorwaarden

kunnen niet onverkort werken 38

2. Raden adviseren over doelgroepenbeleid 38

3. Milieuplanning moet verbeterd worden 39

4. Andere 39

5. Verdere inspanningen voor bodemsaneringsfondsen

blijven noodzakelijk 39

6. Gemengde gevoelens bij de waterbeleidsnota 40

13 Mobiliteit 41

1. Het maatschappelijk debat 41

2. Het eindverslag 41

3. Gewestelijk Expres Net Brussel 42

14 Ruimtelijke ordening 43

1. De strategische adviesraad ruimtelijke

ordening - onroerend erfgoed (Saro) 43

2. De Vlaamse woonraad 43

3. Het reparatiedecreet 44

4. Een duurzame strategie voor plattelandsontwikkeling 44

15 Begroting en fiscaliteit 45

1. Begroting: evalueren en vooruitzien 45

2. Fiscale maatregelen van de Vlaamse Regering in 2005 46

16 Welzijn 47

17 Jeugd 48

18 Media 49

19 Internationaal 50

1. Internationale missie 50

2. Europese Unie 50

3. Internationale Arbeidsorganisatie 50

4. SER-SERV studiedag in Brussel 51

5. Ontvangst van buitenlandse delegaties 51

20 Sectorconvenants 52

21 Sectorcommissies 53

1. Sectorcommissie Goederenvervoer 53

2. Sectorcommissie Hout en Bouw 53

3. Sectorcommissie Metaal- en Technologische Industrie 54

4. Sectorcommissie Textiel en Confectie 54

5. Sectorcommissie Welzijns- en Gezondheidszorg 54

6. Sectorcommissie Toerisme 54

22 Adviescommissie Private Arbeidsbemiddeling 56

1. Adviescommissie 56

2. Activiteiten in 2005 57

23 Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds 58

1. Herplaatsingsfonds 58

2. Activiteiten in 2005 58

24 Commissie Diversiteit 61

1. Adviezen 61

2. Insteken 62

3. Aanbevelingen 62

4. Jaarprogramma 62

5. Andere activiteiten 62

6. Samenkomst commissie Diversiteit 63

25 Vlaamse Luchthavencommissie 64

Deel 2 STV-Innovatie & Arbeid 67

1 Inleiding 68

2 Onderzoeksas Technologie–Organisatie–Arbeid 70

1. TOA-screening Vlaamse economie (organisaties

met minimaal tien werknemers) 70

2. TOA-screening Vlaamse economie

micro-ondernemingen (organisaties met één

tot maximaal negen werknemers) 71

3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische

innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73

4. Technologieverkenningen 74

3 Onderzoeksas werkbaar werk 76

1. Werkbaarheidsmonitor loontrekkenden 76

2. Werkbaarheidsmonitor voor zelfstandigen 78

3. Welzijn op het werk in de bouwsector:

aanpak van werkdruk 78

4. Werkbaar werk in de textielverzorging 79

Page 5: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

5. Werkplekleren in de textielsector 81

6. Opleiding in de voedingsnijverheid 82

4 Vormingsactiviteiten 84

1. STV-vormingsaanbod 84

2. Ondersteuning van vormingsinitiatieven 85

3. Doelgroep vormingsinitiatieven 85

4. Vormingspakketten 85

5. Simulatiespelen 87

6. STV-Innovatie & Arbeid valoriseert onderzoek

via ESF-projecten 88

Deel 3 Vlaamse Havencommissie 91

1 Vlaamse Havencommissie 92

1. Taakomschrijving 92

2 Werking van de Vlaamse Havencommissie in 2005 94

1. Commissievergaderingen in 2005 94

2. Dagelijks bestuur 96

3. Werkgroepen 97

4. Schriftelijke procedures 97

3 Adviezen en aanbevelingen 98

1. Advies over de organisatie van het eigen

vakbondsoverleg voor havenbedrijven 98

2. Aanbeveling over het werkdocument inzake

toegang tot de markt voor havendiensten van

Georg Jarzembowski 99

3. Advies over het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge 108

4. Advies over het ontwerpdecreet betreffende de

begeleiding van de scheepvaart op de maritieme

toegangswegen naar de Vlaamse havens en de

organisatie van het Maritiem Reddings- en

Coördinatiecentrum 119

5. Advies over het ontwerpdecreet tot omzetting van

de richtlijn over de geharmoniseerde voorschriften

en procedures voor het veilig laden en lossen van

bulkschepen 122

6. Aanbeveling over de amendering van de

ontwerprichtlijn inzake toegang tot de markt

voor havendiensten 124

Deel 4 Praktische informatie 127

1 Wetgeving 128

1. Decreet op de SERV: gecoördineerde tekst 128

2. Vlaamse Havencommissie 132

2 Samenstellingen 136

1. Raad 136

2. VESOC 137

3. Sectorcommissie Goederenvervoer 138

4. Sectorcommissie Hout en Bouw 139

5. Sectorcommissie Metaal- en technologische industrie 140

6. Sectorcommissie Textiel en Confectie 141

7. Sectorcommissie Welzijns- en gezondheidszorg 142

8. Sectorcommissie Toerisme 143

9. Adviescommissie voor Private Arbeidsbemiddeling

in het Vlaamse Gewest 144

10. Overlegplatform Vlaamse

Arbeidsbemiddelingsbureaus 145

11. Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds 146

12. Commissie Diversiteit 147

13. Vlaamse Havencommissie 148

14. Vlaamse Luchthavencommissie 150

3 SERV-secretariaat 152

1. Secretariaat-generaal 152

2. Personeels- en financiële dienst 152

3. Studiedienst: SERV-domeinen 152

4. SERV–commissies 153

5. SERV–projecten 153

6. Informaticadienst 153

7. Communicatie 153

8. Documentatiecentrum 153

9. STV-medewerkers 153

10. Ondersteunende diensten 153

4 Externe communicatie 154

1. SERV-bericht 154

2. STV-berichten 154

3. Elektronische nieuwsbrieven 154

4. Adviezen, aanbevelingen en standpunten 154

5. STV-brochures en -informatiedossiers 154

6. Persmededelingen en –conferenties 155

7. Website 155

8. Vlaanderen NV 156

9. Sociaal – economisch jargon 156

10. Documentatiecentrum 156

11. Openbaarheid van bestuur 157

12. Klachtenbehandeling 157

5 Publicatielijst 158

1. SERV 158

2. STV-Innovatie & Arbeid 160

3. Vlaamse Havencommissie 161

4

Page 6: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

5

Page 7: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Voor 2005 presenteert de SERV weer een jaarverslag

in drie delen. Vooraf blik ik als SERV-voorzitter graag

terug op de activiteiten van SERV en STV-Innovatie &

Arbeid. Maar het jaarverslag behandelt ook de activiteiten

van de autonome commissies bij de SERV.

Binnen VESOC werd op 20 januari 2005 het Vlaams

Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006 afgesloten. Naar

aanleiding van de herijking van de Lissabonstrategie

overlegden regering en sociale partners over het Vlaams

Hervormingsprogramma 2005-2008 en werden de doel-

stellingen van het Pact van Vilvoorde geactualiseerd. De

herijking van de Lissabonstrategie was ook het thema

van de tweejaarlijkse studiedag samen met de Neder-

landse Sociaal-Economische Raad.

In 2005 presenteerde de SERV zijn tweede Sociaal-

Economisch rapport Vlaanderen op een studiedag in

het Vlaams Parlement. Deze studiedag kon op veel

belangstelling rekenen van pers en publiek. Als een ver-

volg op dit rapport organiseerde de SERV nog twee stu-

diedagen rond de medium- en hoogtechnologische sec-

tor in Vlaanderen en rond het thema indirecte

werkgelegenheid. Die indirecte werkgelegenheid werd

overigens nog verder onderzocht voor 20 bedrijfstakken.

De inzichten uit het Sociaal-Economisch rapport Vlaan-

deren 2005 kwamen verder ook van pas bij de aanbe-

veling over innovatie en het standpunt over de Vlaam-

se zorgverzekering.

In 2005 stonden ook twee belangrijke maatschappelij-

ke debatten op de agenda. De Vlaamse Klimaatconfe-

rentie kwam er op advies van de SERV. De SERV zat mee

in de stuurgroep, trok enkele werkgroepen en nam actief

deel aan de debatten. De Klimaatconferentie resulteer-

de in 365 aanbevelingen. In opdracht van de Vlaamse

Regering organiseerde de SERV het maatschappelijk

debat over het betalen voor mobiliteitsinfrastructuur. Het

eindverslag werd op 14 december 2005 voorgesteld.

In 2005 bracht de SERV 35 adviezen en aanbevelingen

uit en kregen 35 adviesvragen een antwoord per brief.

De samenwerking met de MiNa-Raad werd verder gezet

en resulteerde in zes gezamenlijke adviezen over onder

meer duurzame ontwikkeling, waterbeleid en bodem-

sanering. Verder gaf de SERV advies over enkele belang-

rijke economie, energie- en arbeidsmarktdossiers en

uiteraard ook over de Vlaamse begroting met voor het

eerst een meerjarenbegroting.

In 2005 presenteerde de SERV ook een aanbeveling

over de standaarden voor de beoordeling van compe-

tenties voor een titel van beroepsbekwaamheid en het

uitvoeringsbesluit voor het verwerven van een titel van

beroepsbekwaamheid. De SERV ging ook van start met

het opmaken van de eerste tien standaarden. In novem-

ber bezorgde de raad de eerste vier standaarden voor

brood- en banketbakker, kapper, industriële schilder en

torenkraanbestuurder ter goedkeuring aan de minister.

Op 25 november werd de Vlaamse Luchthavencommis-

sie geïnstalleerd. De commissie wordt het platform voor

structureel overleg over het Vlaamse luchthavenbeleid

vanuit een sociaal-economische invalshoek.

De commissie Diversiteit maakte een evaluatie van

Voorwoord

Page 8: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

7

beide gemeenschappelijke platformteksten voor even-

redige arbeidsdeelname en diversiteit en gaf advies

over het gelijke kansen en diversiteitplan en de redelij-

ke aanpassingen. Verder waren er twee aanbevelingen

over mobiliteit en toegankelijkheid als barrière en acti-

viteitsval voor tewerkstelling van personen met een

arbeidshandicap en de operationalisering van het con-

cept personen met een handicap.

Voor de sectorconvenants was 2005 een overgangsjaar

waarin er werd onderhandeld over een nieuwe invulling

van de convenants. Dat weerhield de sectorconsulenten

niet massaal deel te nemen aan de elf netwerkbijeen-

komsten en tal van werkgroepen.

STV-Innovatie & Arbeid is de enige paritair beheerde

onderzoeksinstelling in Vlaanderen en uitgegroeid tot hét

kenniscentrum voor de Vlaamse sociale partners voor

de samenhang tussen technologische innovatie, orga-

nisatorische innovatie en nieuwe vormen van inzet van

arbeid in al zijn aspecten.

De projectprogrammatie is opgebouwd rond twee onder-

zoeken die driejaarlijks worden herhaald.

Er is de Technologie-Organisatie-Arbeid (TOA) screening,

een telefonische enquête bij een representatief staal van

bedrijven uit alle sectoren in Vlaanderen. De screening

peilt naar de mate waarin nieuwe managementconcep-

ten of nieuwe vormen van organisatie en innovatie

gekend zijn en worden toegepast. De TOA-screening

wordt in 2007 voor de vierde keer georganiseerd (vori-

ge edities in 1998, 2001 en 2004).

De grootschalige schriftelijke bevraging van een steek-

proef van 20.000 werkende Vlamingen, of Werkbaar-

heidsmonitor, geeft een accuraat beeld van het welzijn

op het werk. Deze monitor past in die doelstelling van

het Pact van Vilvoorde waarin zowel naar een hogere

werkzaamheidsgraad wordt gestreefd als naar een hoge-

re werkbaarheid. De eerste meting gebeurde in 2004,

de volgende, deels aangepaste meting, is gepland voor

2007.

Naast het publiceren van onderzoeksresultaten uit deze

terugkerende projecten voerde STV-Innovatie & Arbeid

in de loop van 2005 nog tal van andere eenmalige

onderzoeksopdrachten uit. In een verkennende studie

werden de belangrijkste toekomstige ontwikkelingen

geschetst in een zevental technologische domeinen. In

het buitenland werden overheidsprogramma’s doorge-

licht die organisatorische innovatie in het bedrijfsleven

willen stimuleren. Op het vlak van welzijn op het werk

werd een sectorale studie in de textielverzorging suc-

cesvol afgerond en werd er één opgestart in de bouw-

sector. Een haalbaarheidsstudie werd uitgevoerd naar het

financieren en uitvoeren van een werkbaarheidsmonitor

voor zelfstandige ondernemers, gepland voor 2007.

Tot slot werden twee projecten gestart in de bedrijfs-

opleidingsfeer: via gevalstudies in deelsectoren van de

voedingssector worden de opleidingsbehoeften in kaart

gebracht en in de textielsector worden goede praktijk-

voorbeelden van werkplekleren beschreven.

Hoofddoel van elk project is het valoriseren van de

resultaten. STV-Innovatie & Arbeid doet geen onderzoek

omwille van het onderzoek, maar wil met de projectre-

sultaten bijdragen aan het overleg tussen de Vlaamse

sociale partners op alle niveaus, en aan het weten-

schappelijk onderbouwen van SERV-adviezen en aan-

bevelingen. Ook in 2005 werd hier met succes aan-

dacht aan besteed met een 25-tal publicaties en opnieuw

meer dan 100 optredens bij vormingsinitiatieven voor de

sociale partners. De vormingstools, die STV-Innovatie &

Arbeid ontwikkelt, worden ook internationaal naar waar-

de geschat via deelname aan enkele ESF-projecten.

Tot slot wil ik benadrukken dat het werk in de SERV alleen

kan gebeuren dankzij de inzet van de medewerkers van

het SERV-secretariaat. Ook voor 2006 ligt er immers

weer heel wat werk klaar. Ik denk bijvoorbeeld aan het

Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2007 waar-

voor het eigenlijke studiewerk al in 2006 gebeurt. Maar

ook aan de ontwikkeling van de standaarden voor de titels

van beroepsbekwaamheid die op kruissnelheid komen en

het eerste werkjaar voor de Vlaamse Luchthavencom-

missie. Ik daag dan ook de SERV-medewerkers uit om in

2007 met volle inzet en proactief het sociaal overleg mee

vorm te geven.

Page 9: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar
Page 10: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Deel 1

Sociaal-Economische Raad

van Vlaanderen

Page 11: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. WerkingDe SERV is het overleg- en adviesorgaan van de Vlaam-

se sociale partners. In de raad zetelen tien vertegen-

woordigers van de representatieve Vlaamse werkge-

versorganisaties en tien vertegenwoordigers van de

representatieve Vlaamse werknemersorganisaties. De

raad is het hoogste orgaan binnen de SERV. In de advie-

zen en aanbevelingen streeft de raad naar consensus.

De Vlaamse Regering benoemt de leden op voordracht

van de sociale partners. Hun mandaat duurt vier jaar en

is verlengbaar.

Het uitgebreid dagelijks bestuur van de SERV bestaat uit

telkens één vertegenwoordiger van de SERV-partners

(ABVV, ACLVB, ACV, Boerenbond, UNIZO, en Voka -

Vlaams Economisch Verbond) én, met raadgevende

stem, uit de administrateur-generaal en adjunct-admi-

nistrateur-generaal van de SERV. Het voorzitterschap wis-

selt jaarlijks. Elk jaar levert een andere partner, vol-

gens een toerbeurt, respectievelijk voorzitter en

ondervoorzitter aan het dagelijks bestuur. De voorzitter

en ondervoorzitter komen nooit tegelijk uit de werkge-

vers- of de werknemersgroep.

In 2005 was Ilse Dielen van het ACV voorzitter. Philip-

pe Muyters (Voka – Vlaams Economisch Verbond) was

ondervoorzitter. De dagelijkse leiding over het secreta-

riaat berust bij de administrateur-generaal en de adjunct-

administrateur-generaal.

2. Taken SERVVereenvoudigd kunnen we de bevoegdheden van de

SERV bundelen onder twee krachtlijnen:

■ studie, aanbeveling en advies,

■ overleg.

AdviesDe SERV adviseert over alle belangrijke sociale en eco-

nomische aangelegenheden waarvoor de Vlaamse

Gemeenschap of het Vlaamse Gewest bevoegd zijn, of

waarbij ze worden betrokken. Dat doet de SERV op

eigen initiatief of op verzoek van het Vlaams Parle-

ment, de Vlaamse Regering of een Vlaams Minister. De

Vlaamse Regering moet het advies van de SERV inwin-

nen over elk voorontwerp van decreet met een sociaal-

economische inslag. Ook brengt de SERV elk jaar ver-

plicht advies uit over het Vlaamse begrotingsbeleid.

Daarnaast formuleert de raad aanbevelingen en stand-

punten over sociaal-economische thema’s, maakt studies

en verzorgt publicaties.

In 1995 heeft de SERV een aanpassing van het reglement

van orde goedgekeurd. Het begrip sociale en economi-

sche aangelegenheden wordt strikter ingevuld. De raad

bepaalt, op voorstel van het dagelijks bestuur, of een

adviesvraag betrekking heeft op zijn aandachtspunten.

Dit zijn onderwerpen met een duidelijk sociaal-econo-

mische inslag. Indien dit niet het geval is, deelt de SERV

aan de adviesvrager onmiddellijk en gemotiveerd mee

dat hij m.b.t. deze adviesvraag geen opmerkingen for-

muleert.

1De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen

Page 12: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

11

OverlegNaast deze adviesopdracht vervult de SERV een over-

legfunctie. Aan de ene kant houdt dit de voorbereiding

in van het drieledige overleg met de Vlaamse Regering

binnen het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité

(VESOC). De SERV verzorgt hiervoor het secretariaat.

Aan de andere kant omvat dit het overleg tussen de socia-

le partners onderling.

3. WerkgroepenVoor het onderzoek van bijzondere vraagstukken kan de

SERV een beroep doen op deskundigen en permanente

of tijdelijke werkgroepen oprichten. De SERV-organisa-

ties kiezen de leden. Ook kan de raad beslissen andere

deskundigen aan de werkzaamheden van de werkgroe-

pen te laten deelnemen.

Page 13: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC),

in 1983 opgericht, is het drieledige overlegorgaan tus-

sen de Vlaamse Regering, de Vlaamse werkgevers- en

de Vlaamse werknemersorganisaties. Deze drie groepen

hebben onderling een protocol afgesloten. Indien binnen

het VESOC een consensus wordt bereikt, verbindt de

Regering zich ertoe deze consensus uit te voeren. De

sociale partners zullen die bij hun leden verdedigen en

aan de uitvoering meewerken.

Het overleg handelt over alle beleidsaangelegenheden

met een sociaal-economische dimensie die ofwel beho-

ren tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap

of het Vlaamse Gewest, ofwel het akkoord, advies of de

betrokkenheid van de Vlaamse Regering vereisen. Ook

andere punten mogen op de agenda komen.

De Minister-president van de Vlaamse Regering zit het

comité voor. Het bestaat uit een vaste delegatie van de

Vlaamse Regering, die aangevuld wordt met de overige

leden van de Vlaamse Regering naargelang de dagorde,

uit acht leden die de werkgevers vertegenwoordigen

en uit acht leden die de werknemers vertegenwoordigen.

De representatieve organisaties vertegenwoordigd bin-

nen de SERV dragen de leden voor benoeming voor aan

de Vlaamse Regering.

Naast dit formeel overleg vindt er ook heel wat informeel

overleg plaats tussen de VESOC-partners en worden

de formele vergaderingen uitgebreid voorbereid in

VESOC-werkgroepen.

Sinds 1 oktober 1990 staat de SERV in voor het secre-

tariaat van het VESOC.

1. Vergaderingen in 2005Het VESOC kwam in 2005 twee maal samen: op 20

januari 2005 met het Vlaams Werkgelegenheidsakkoord

als onderwerp en op 30 september 2005 met de actu-

alisatie van het Pact van Vilvoorde, het Vlaams Agent-

schap Ondernemen en het Lissabon-hervormingsplan als

onderwerpen.

2. Vlaams Werkgelegenheids-akkoord 2005-2006Op 20 januari 2005 kwam het VESOC tot een Vlaams

Werkgelegenheidsakkoord 2005-2006. Vijf maatrege-

len moeten een rechtstreeks en zichtbaar effect creë-

ren op de arbeidsmarkt. Ze hebben als doel de mobili-

teit van en naar de arbeidsmarkt te verhogen, oudere

werknemers langer en kwaliteitsvol aan het werk te

houden en een beleid te voeren voor knelpuntvacatures.

De Vlaamse Regering en de Vlaamse sociale partners wil-

len met deze maatregelen de werkzaamheid van kan-

sengroepen bevorderen.

Maatregel 1 omvat het verhogen van het aantal werk-

ervaringsplaatsen met het oog op de sluitende aanpak

voor langdurige werkzoekenden. Concreet komen er

200 Wep-plus werkervaringplaatsen in de niet-com-

merciële sector en 1.250 plaatsen in de invoegeconomie.

Maatregel 2 tekent een groeipad uit voor het realiseren

van de sluitende aanpak bij alternerend leren en werken.

In het deeltijds beroepssecundair onderwijs werken

immers ongeveer 2.500 leerlingen officieel niet. Het

groeipad voorziet in de creatie van 1.000 extra plaatsen

2VESOC

Page 14: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Werkgelegenheidsakkoord ■ Lissabonstrategie ■ Pact van Vilvoorde13

werkervaring ( in twee fasen) en een voortraject voor

2.000 leerlingen.

Het verhogen van het aantal oudere werknemers die kwa-

liteitsvol aan het werk blijven, vormt de kerngedachte

van maatregel 3. De doelstelling is om via een premie

oudere werknemers die door een ontslag of een her-

structurering van hun bedrijf getroffen worden te sti-

muleren om aan het werk te blijven.

Het versterken van het beleid over knelpuntvacatures,

maatregel 4, krijgt vorm in een drietal deelmaatregelen.

Naast 1.000 bijkomende opleidingen per jaar en een

Instap-opleiding (IO), krijgen lerenden een tegemoet-

koming in de materiaalkosten.

De laatste maatregel versterkt het beleid rond het

bevorderen van de beroepskwalificaties op de arbeids-

markt. Doelstelling is het stimuleren van het verwerven

van titels van beroepsbekwaamheid. Concreet worden bin-

nen deze maatregel tien titels voorbereid in 2005 en vijf-

tien in 2006.

3. Vlaams Hervormingspro-gramma 2005-2008: Lissabonstrategie 2005-2008De Vlaamse overheid en sociale partners bouwden de

voorbije jaren een traditie op van samenwerking en rap-

portering binnen de Europese Werkgelegenheidsstrategie.

Tot 2004 maakten ze elk jaar een Vlaams Actieplan

voor de Europese Werkgelegenheidsrichtsnoeren (VLAP)

op. Dit actieplan, dat de basis vormde voor de Vlaamse

bijdrage aan het Belgisch Nationaal Actieplan, gaf jaar-

lijks een overzicht van de Vlaamse doelstellingen en

realisaties in het kader van de Europese richtsnoeren en

benchmarks.

De Europese raad van 22 en 23 maart 2005 keurde de

herijking van de Lissabonstrategie goed. Deze omvat twee

belangrijke elementen: een prioriteitstelling op groei

en werkgelegenheid en een nationale toeeigening door

driejaarlijkse nationale hervormingsplannen. De basis van

deze nationale hervormingsplannen wordt gevormd

door geïntegreerde richtsnoeren, een integratie van de

globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de

werkgelegenheidsrichtsnoeren.

Het Vlaams hervormingsprogramma 2005-2008 is de

Vlaamse inbreng voor het nationale hervormingspro-

gramma en bestaat uit vier onderdelen: een samenvat-

ting met de voornaamste beleidsprioriteiten 2005-

2008, een algemene omgevingsanalyse, de macro- en

micro-economische uitdagingen en ten vierde de uitda-

gingen voor de werkgelegenheid. Het VESOC besprak de

diverse bijdragen en pleegde overleg over het uiteindelijke

Vlaams hervormingsprogramma 2005-2008 .

4. Pact van VilvoordeHet Pact van Vilvoorde werd op 22 november 2001

ondertekend door de toenmalige Vlaamse Regering, de

Vlaamse sociale partners en natuur- en milieuvereni-

gingen. Het Pact van Vilvoorde was het resultaat van een

proces waarin de Vlaamse sociale partners een belang-

rijke rol hebben gespeeld. In de zomer van 2000 for-

muleerde de SERV in de platformtekst. Een uitgestoken

hand een langetermijnvisie voor Vlaanderen. Volgende

aspecten werden hierin naar voren geschoven als toets-

steen voor een kwaliteitsvolle samenleving: (a) het reali-

seren van volledige en duurzame werkgelegenheid en (b)

kwaliteitsvolle arbeid; (c) het verzekeren van economi-

sche groeikracht; (d) het waarborgen van sociale cohe-

sie en een zorgzame omgeving; (e) het veilig stellen

van een gezond leefmilieu, blijvende bereikbaarheid en

kwaliteitsvolle ruimte; (f) een maatschappelijke betrok-

kenheid verwezenlijken via een verdieping en verbreding

van de democratie.

De uitgestoken hand van de SERV naar het beleid en

anderen op het middenveld heeft geleid tot het Pact van

Vilvoorde. De 21 doelstellingen voor de 21ste eeuw uit het

Pact van Vilvoorde vertolken de breed gedragen streef-

beelden op middellange termijn en betreffen alle aspec-

ten van het maatschappelijk leven. De doelstellingen

kaderen overigens ook in de conclusies van de EU-top

van Lissabon (maart 2000). Daar werd besloten de

Europese Unie op weg te zetten naar de meest concur-

rerende en dynamische kenniseconomie ter wereld, die

in staat is tot duurzame economische groei met meer en

betere banen en een hechtere sociale samenhang.

Page 15: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Doelstellingen, ook langere termijn doelstellingen, moe-

ten worden opgevolgd en op gezette tussentijden tegen

het licht worden gehouden: in welke mate zijn ze intus-

sen gerealiseerd? Of net andersom: waar diept de kloof

zich verder uit? En wat met de doelstellingen gezien zich

voordoende ontwikkelingen en feiten op het vlak van het

beleid? Denken wij maar aan de verscherping van doel-

stellingen op Europees niveau of wijzigende beleidsin-

zichten.

De SERV was al bij het aantreden van de Vlaamse Rege-

ring in 2004 vragende partij om de uitvoering van het

Pact van Vilvoorde te evalueren en waar nodig de doel-

stellingen te actualiseren. In 2005 werd de oefening

afgerond. Op basis van de actualiseringsvoorstellen van

de SERV kon op 30 september 2005 binnen het Vlaams

Economisch en Sociaal Overlegcomité (VESOC) een

consensus worden bereikt. Ook de milieu- en natuur-

verenigingen werden door de Vlaamse Regering bij de

actualisering betrokken. De geactualiseerde doelstel-

lingen leest u in bijgevoegd kaderstuk.

Pact van Vilvoorde 2001-2010Geactualiseerde versie na mid-termreview 20051. Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar een

lerende samenleving. Het levenslang en levensbreedleren zijn ingebed in de samenleving. Minstens12,5 procent van de Vlaamse inwoners tussen 25en 64 jaar neemt dan deel aan permanente vor-ming. In 2010 benadert de participatie van de kort-geschoolden op dit vlak minstens de helft van devermelde streefnorm. Een lerende samenlevingerkent ook dat competenties, waar en hoe men zeook verwerft, evenwaardig zijn.

2. In 2010 is het aantal functioneel geletterden en hetaantal personen met ICT-vaardigheden gestegentot meer dan driekwart van de bevolking. Hetaantal jongeren dat de school verlaat zonder vol-doende startkwalificaties voor de arbeidsmarkt ende samenleving, is tegen dan minstens gehalveerd.Tegen 2010 is het onderwijs meer gedemocratiseerd.De dualisering van de samenleving wordt bestre-den door de toegang tot leerinitiatieven aan ieder-een te garanderen en door doorheen het gehele leer-proces effectief en efficiënt ongelijke kansen aan tepakken. Kinderen van niet-hooggeschoolde oudersbereiken een participatiegraad van 60% in hethoger onderwijs.

3. In het Vlaanderen van 2010 heeft elke persoon opactieve leeftijd de gelegenheid om een volwaardi-

ge job uit te oefenen. De werkzaamheidsgraad ligttegen 2010 zo dicht mogelijk bij de 70 procent. Dewerkzaamheid van afgestudeerde jongeren enouderen neemt voortdurend toe.

4. Dankzij een verhoging van de kwaliteit van dearbeid, van de arbeidsorganisatie en van de loop-baan, is in 2010 werkzaam worden en blijven vooriedereen aantrekkelijk. In 2010 ligt de werk-baarheidsgraad substantieel hoger.

5. In 2010 is de achterstand van vrouwen enerzijdsen van kansengroepen (onder meer allochtonen,arbeidsgehandicapten, en kortgeschoolden) ander-zijds over deelname aan het arbeidsproces inbelangrijke mate weggewerkt. Dit blijkt ondermeer uit het feit dat zij niet langer oververtegen-woordigd zijn in de werkloosheid.

6. Vlaanderen is in 2010 verder geëvolueerd naar eenondernemende samenleving. Dit uit zich in eennetto-toename van het aantal vestigingen. Hetaantal startende ondernemers stijgt voortdurend enVlaanderen benadert tegen 2010 de positie die hetbest presterende buurland inneemt.

7. De continue dynamiek van de Vlaamse economiekenmerkt zich in 2010 door een toenemende door-groei van kleine en middelgrote ondernemingen. Hetaandeel gazellen bij middelgrote ondernemingenin Vlaanderen neemt stelselmatig toe.

8. Vlaanderen is tegen 2010 één van de meest aan-trekkelijke Europese regio’s voor de vestiging en ont-wikkeling van ondernemersactiviteiten. De dalen-de trend van de investeringsquote in Vlaanderenzal omgebogen worden tot een stijgende trendwaarbij Vlaanderen minstens het niveau nastreeftvan 2000.

9. In 2010 is Vlaanderen geëvolueerd naar eeninnoverende samenleving. Nieuwe producten endiensten zorgen voor een kwart van de totaleomzet van de Vlaamse ondernemingen. Het aan-tal starters dat vanuit de kenniscentra in Vlaan-deren ontspruit, verdubbelt. De toepassing van ver-nieuwende vormen van arbeidsorganisatie enpersoneelsbeleid gericht op ontwikkeling en benut-ting van competenties neemt o.m. via netwerking,substantieel toe.

10. De armoedebestrijding is in 2010 zo ver gevorderddat Vlaanderen zich op dit terrein bij de top vijf vanEU-lidstaten bevindt. Alle inwoners en doelgroe-pen hebben tijdens elke levensfase voldoende ont-wikkelingskansen en keuzemogelijkheden om opelk domein deel te nemen aan het maatschappe-lijke en politieke leven. Zo hebben alle inwoners

14Pact van Vilvoorde

Page 16: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

15

toegang tot behoorlijke huisvesting.11. In 2010 waarborgt Vlaanderen een toereikend, effi-

ciënt, effectief en voor iedereen toegankelijk enkwaliteitsvol zorgaanbod.

12. In 2010 hebben de inwoners van Vlaanderen demogelijkheid om een volwaardige loopbaan uit tebouwen en de zorg op te nemen voor gezin en eigenleefomgeving.

13. De stijging van de kwaliteit van het leven heeft ertegen 2010 toe geleid dat de helft van de Vlaam-se bevolking zich een regelmatige cultuurparticipantvoelt.

14. Vlaanderen is tegen 2010 een meer tolerante enmeer verdraagzame samenleving waarin iedereenvolwaardig kansen heeft om aan het maatschap-pelijke en politiek leven deel te nemen.

15. Vlaanderen is tegen 2010 substantieel meer gerichtop en aanwezig in het buitenland en de interna-tionale gemeenschap. Deze toenemende interna-tionale openheid uit zich in een groeiende ontwik-kelingssamenwerking en meer intense internationalecontacten. Zo moet elke jongere uit Vlaanderenvanaf 2010 de kans krijgen om een ervaring opte doen in het buitenland o.m. in het kader van ont-wikkelingssamenwerking, culturele vorming enonderwijs.

16. De positie van Vlaanderen over milieu, gezond-heid, en biodiversiteit verbetert stelselmatig. In2010 heeft Vlaanderen betekenisvolle en sub-stantiële vooruitgang geboekt voor water- en lucht-kwaliteit, bodembescherming, geluid- en geurhin-der en natuurbehoud.

17. In 2010 heeft Vlaanderen een verregaande ont-koppeling gerealiseerd tussen de economische groeienerzijds en milieu-impact, materiaal- en ener-giegebruik anderzijds. Vlaanderen verbetert insubstantiële mate zijn positie t.o.v. de top van debuurlanden.

18. Tegen 2010 heeft Vlaanderen conform de Europeseverbintenissen en rekening houdend met het poten-tieel in Vlaanderen, al een substantiële verhogingbereikt van het gebruik van hernieuwbare ener-giebronnen in de energievoorziening. Er wordttegen dan gestreefd naar een aandeel van elek-triciteit uit hernieuwbare energiebronnen in hettotale elektriciteitsverbruik van 6% (25% metinbegrip van warmtekrachtkoppeling). Het gebruikvan biobrandstoffen of andere hernieuwbare brand-stoffen in het vervoer groeit conform de Europesestreefcijfers.

19. De bereikbaarheid van de economische en maat-

schappelijke activiteiten is in 2010 verhoogd dooreen toename van het gemeenschappelijk vervoer,de wegwerking van missinglinks waar nodig,bedrijfsvervoersplannen en het doelmatig gebruikvan de bestaande vervoerscapaciteit. Hierbij wordter naar gestreefd de maatschappelijke kosten vanhet wegverkeer te drukken.

20. De verkeersveiligheid en verkeersleefbaarheid zijntegen 2010 zo verbeterd dat Vlaanderen sub-stantieel beter scoort dan het Europese gemiddel-de.

21. In 2010 is de actieve betrokkenheid van Vlamin-gen aan het verenigingsleven en het vrijwilligers-werk toegenomen. Door bijzondere maatregelenvoor kansengroepen stijgt specifiek hun participatiesubstantieel. Door de versterking van het sociaalkapitaal is het vertrouwen van de burger in desamenleving en de instituties verhoogd. De burgervoelt zich dankzij een actieve participatie aan envan het middenveld beter betrokken bij de gemeen-schap. Hierdoor is het democratische gehalte vanVlaanderen verbeterd.

Page 17: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. WerkingNaar jaarlijkse gewoonte geven we een overzicht van de

adviezen en aanbevelingen die de SERV in 2005 heeft

uitgebracht. Er werden 35 adviezen en aanbevelingen uit-

gebracht en op de website gepubliceerd. Ook kregen 35

adviesvragen een antwoord per brief. Rond drie advies-

vragen kon geen consensus worden bereikt en werden

de standpunten van de organisaties in de raad aan de

bevoegde Minister overgemaakt. Voor zes adviezen

werkte de SERV samen met de MiNa-Raad. In februari

presenteerde de SERV het Sociaal-economisch rapport

Vlaanderen 2005. In december presenteerde de SERV

het eindverslag van het maatschappelijk debat over

betalen voor mobiliteitsinfrastructuur.

DDoommeeiinneenn AAaannttaall aaddvviieezzeenn

milieu en energie 10

werkgelegenheid 6

economie 5

begroting en fiscaliteit 3

regionaal beleid 3

onderwijs 1

ruimtelijke ordening 2

regulering 1

bestuurlijk beleid 1

toerisme 1

jeugd 1

media 1

2. Vergaderingen in 200519 januari 2005■ Bekrachtiging advies decreet diverse bepalingen

inzake economie

■ Bekrachtiging briefadvies convenant met de sector

toerisme

■ Bekrachtiging briefadvies verzameldecreet – mate-

ries leefmilieu en landbouw

■ Bekrachtiging briefadvies wetboek successierechten

/ wetboek inkomstenbelastingen

■ Bekrachtiging briefadvies decreet onderwijs

■ Bekrachtiging briefadvies decreet wonen, inburge-

ring en stedelijk beleid

■ Goedkeuring aanbeveling actieplan reguleringsma-

nagement 2005

■ Goedkeuring evaluatierapport begroting

9 februari 2005■ Goedkeuring advies decreet organisatie ruimtelijke

ordening

■ Goedkeuring standpunt decreet oprichting Grind-

fonds en regeling grindwinning

■ Goedkeuring briefadvies elektriciteitsopwekking uit

hernieuwbare energiebronnen

■ Goedkeuring aanbeveling Standaarden voor beoor-

deling competenties i.f.v. titel van beroepsbe-

kwaamheid

■ Goedkeuring aanbeveling mobiliteit en toeganke-

lijkheid als barrière en activiteitsval voor de tewerk-

stelling van personen met een arbeidshandicap

3De Sociaal-EconomischeRaad van Vlaanderen: 19-de werkjaar

Page 18: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

17

13 april 2005■ Geen consensus over adviesvraag auditconvenant

energie-efficiëntie in de industrie

■ Bekrachtiging gezamenlijk advies SERV – MiNa-Raad

over het voorontwerp van waterbeleidsnota

■ Bekrachtiging advies ontwerp van milieujaarpro-

gramma

■ Bekrachtiging advies zorgverzekering

■ Bekrachtiging advies Lissabonstrategie

■ Geen consensus adviesvraag invoering forfaitaire

vermindering van de personenbelasting

■ Bekrachtiging briefadvies decreet regeling van het

recht op vrije nieuwsgaring

■ Bekrachtiging adviezen:

• verdrag ter voorkoming van verontreiniging door

schepen (MARPOL)

• verdrag ter voorkoming van verontreiniging van

de zee t.g.v. storten van afval

■ Bekrachtiging advies groenboek over economische

migratie

■ Bekrachtiging gezamenlijk SERV-MiNa-advies duur-

zame strategie voor plattelandsontwikkeling

■ Goedkeuring advies beleidskader voor steun aan

grote kenniscentra t.b.v. innovatie

■ Goedkeuring briefadviezen internationale overeen-

komsten m.b.t. bevordering investeringen:

• BLEU – Bosnië-Herzegovina

• BLEU – Groot Libisch-Arabische Socialistische

Volks-Jamahiriyah

• BLEU – Verenigde Arabische Emiraten

• BLEU – Servië-Montenegro

■ Goedkeuring briefadvies decreet onderwijs XV

■ Goedkeuring financieel jaarverslag SERV 2004

■ Goedkeuring jaarverslag SERV-STV-VHC 2004

11 mei 2005■ Kennisname advies SERV-MiNa-Raad Vlaamse stra-

tegie duurzame ontwikkeling

■ Bekrachtiging advies voorontwerp van gemeente-

decreet

■ Bekrachtiging advies aanpassing van de begroting

2005

■ Bekrachtiging advies geïntegreerde richtsnoeren

voor groei en tewerkstelling

■ Goedkeuring advies vaststelling integrale milieu-

voorwaarden

■ Goedkeuring advies derde waarborgbesluit

■ Goedkeuring briefadvies m.b.t. het internationaal

verdrag voor bescherming van planten

■ Bekrachtiging briefadvies overeenkomst BLEU –

republiek Azerbeidjan

■ Goedkeuring advies oprichting EVA Vlaamse Regu-

lator voor de Media

■ Goedkeuring aanbeveling de verdere ontwikkeling van

een sociaal-economisch streekbeleid in de context

van de RESOC en SERR. Belangrijke aandachtspun-

ten van de sociale partners bij de inhoudelijke invul-

ling van het sociaal-economisch streekbeleid

13 juli 2005■ Bekrachtiging advies verwerven titel van beroeps-

bekwaamheid

■ Bekrachtiging briefadvies interlandelijke adoptie /

hervorming van de adoptie

■ Bekrachtiging briefadvies organisatie tijdelijke pro-

jecten onderwijs

■ Bekrachtiging advies studiefinanciering hoger onder-

wijs

■ Bekrachtiging advies rol en opdracht openbare

omroep VRT

■ Bekrachtiging gezamenlijke SERV-MiNa-advies duur-

zame ontwikkeling IMCD & NSDO

■ Bekrachtiging aanbeveling benchmarking elektrici-

teitskosten

■ Bekrachtiging briefadvies wijzigingsdecreet oprich-

ting IVA’s leefmilieu en natuur

■ Bekrachtiging verslag aan het Vlaams Parlement

houdende de opvolging van de resoluties van de

Wereldvrouwenconferentie

■ Goedkeuring advies internationaal verdrag inzake het

merken van blad- en kneedspringstoffen

■ Goedkeuring briefadvies m.b.t. instemming interna-

tionale overeenkomsten inzake politieke dialoog en

samenwerking tussen:

• EU – Andesgemeenschap

• EU – Centraal-amerikaanse staten

■ Goedkeuring advies provinciedecreet

■ Goedkeuring advies begrip lichte vrachtwagen in

belastingen

Page 19: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

■ Geen consensus adviesvraag decreet vriendenle-

ning

■ Goedkeuring begrotingsadvies

■ Goedkeuring jaaroverzicht werking SERV interna-

tionaal

■ Goedkeuring begroting SERV 2006

■ Goedkeuring briefadviezen m.b.t. instemming over-

eenkomsten inzake bevordering en bescherming

investeringen tussen:

• BLEU – Guatemala

• BLEU – Nicaragua

14 september 2005■ Goedkeuring advies eerste selectie beroepen en

overeenkomstige titels

■ Goedkeuring advies invoering energieprestatiecer-

tificaat

■ Goedkeuring gezamenlijk advies SERV en MiNa-

Raad over bodemsanering / oprichting bodemsane-

ringsorganisaties

■ Goedkeuring briefadvies milieuvergunning / schors-

ende werking beroepen

■ Goedkeuring advies steun aan KMO’s voor onder-

nemerschapsbevorderende diensten

■ Goedkeuring briefadviezen m.b.t. instemming inter-

nationale overeenkomsten

• BLEU - Congo

• BLEU - Uganda

■ Goedkeuring briefadvies overdracht personeelsleden

vzw Info-Toerisme

16 november 2006■ Bekrachtiging briefadvies hersteldecreet (VRT)

■ Bekrachtiging briefadvies Nederlands-Vlaamse

Accreditatieorganisatie

■ Bekrachtiging briefadvies gemeente- en provin-

ciekieswet

■ Bekrachtiging briefadvies SAR Ruimtelijke Ordening

– Onroerend goed

■ Bekrachtiging briefadvies ontwerpbesluit versprei-

ding milieu-informatie

■ Bekrachtiging advies milieuplanning

■ Bekrachtiging gezamenlijk advies SERV en MiNa-

Raad over de omzetting Seveso-richtlijn

■ Bekrachtiging advies tweede Vlaams Jeugdbeleids-

plan

■ Bekrachtiging advies begeleiding begroting 2006

■ Bekrachtiging advies bescherming immaterieel cul-

tureel erfgoed

■ Bekrachtiging advies BBB – beleidsdomein ruimte-

lijke ordening, woonbeleid en onroerend erfgoed

■ Bekrachtiging briefadvies herstructurering en flexi-

bilisering hoger onderwijs

■ Goedkeuring briefadviezen m.b.t. instemming inter-

nationale overeenkomsten:

• EU – Tadzjikistan

• EU – Zwitserland i.v.m. fraudebestrijding

■ Goedkeuring briefadvies decreet Europees Defen-

sieagentschap

■ Goedkeuring advies opleidingsprofiel begeleid(st)er

buitenschoolse kinderopvang

■ Goedkeuring aanbeveling naar een strategisch inno-

vatiebeleid in Vlaanderen

■ Goedkeuring aanbeveling commissie Diversiteit ope-

rationalisering concept personen met een arbeids-

handicap

■ Goedkeuring aanbevelingen Klimaatconferentie

■ Goedkeuring standaarden voor de titel van beroeps-

bekwaamheid industrieel schilder, torenkraanbe-

stuurder, kapper en brood- en banketbakker

■ Goedkeuring internationale missie SERV

18

Page 20: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

De SERV brengt om de twee jaar een Sociaal-economisch

rapport (SERA) uit over de sociaal-economische ont-

wikkelingen die voor Vlaanderen belangrijk zijn op mid-

dellange termijn. Zo ook in 2005. In het SERV-jaarver-

slag 2005 werden de krachtlijnen van dit rapport al

weergegeven.

Op 18 februari 2005 heeft de SERV dan het tweede

Sociaal-economisch rapport Vlaanderen voorgesteld in

het Vlaams Parlement. Het evenement kon op ruime

belangstelling rekenen van pers, politici, sociale partners,

administraties en stakeholders.

Veel kan beterDe inhoud van het rapport van 800 bladzijden op één

namiddag voorstellen is onbegonnen werk. Niettemin pre-

senteerde administrateur-generaal van de SERV, Pieter

Kerremans in vogelvlucht, meer als smaakmaker dan als

samenvatting, de vijf grote sociaal-economisch uitda-

gingen waar Vlaanderen voor staat.

Uit de sociaal-economische positionering van Vlaande-

ren tegenover acht toplanden en topregio’s blijkt dat

Vlaanderen beter kan op het vlak van economische

prestatie per inwoner, het ondernemerschap, het levens-

lang en levensbreed leren, innovatie en duurzaamheid.

Daarna ging hij kort in op de bevindingen uit de zeven

thema’s uit het tweede deel van het rapport. Het profiel

van de actieve 55-plussers in de Vlaamse economie,

de positie van de hightech in de Vlaamse economische

structuur en export, de analyse en behoeften van de her-

nieuwbare energietechnologiesector, de berekening van

de indirecte werkgelegenheid per sector, de mogelijk

financiële toekomstscenario’s voor de Vlaamse zorg-

verzekering en ervaringen uit het buitenland voor het

erkennen van verworven competenties of voor regionale

fiscaliteit, … stuk voor stuk kunnen de beleidsmakers er

feiten uit halen die nuttig kunnen zijn bij het uitstippe-

len van een langetermijnbeleid voor Vlaanderen.

Uitdagingen en keuzesHet Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005 geeft

een rijke opsomming van feiten en nuttig vergelijkings-

materiaal. Een omstandig en belangrijk werk, aldus pro-

fessor Erik Schokkaert van de K.U.Leuven, maar slechts

de eerste stap. De volgende stap behelst immers het

maken van keuzes en dat is heel wat moeilijker maar des

te meer noodzakelijk. Uiteindelijk zullen de politici deze

keuzes moeten maken. Belangrijk is dat daaraan een

brede discussie vooraf gaat. Hierbij mogen omgevings-

factoren en –beperkingen niet verwaarloosd worden en

moeten de verschillende opties/meningsverschillen eer-

lijk en expliciet weergegeven worden. Bij dit debat is er

een belangrijke rol weggelegd voor het sociaal-econo-

mische middenveld.

Erik Schokkaert illustreerde die stelling met drie grote

uitdagingen. Voor elk van deze uitdagingen legde hij

een aantal problemen bloot en wees hij op maatschap-

pelijke vraagstukken en keuzes die een antwoord moe-

ten krijgen. In het debat rond de vergrijzing kunnen bij-

voorbeeld volgende vragen gesteld worden. Willen we

langer werken om behoorlijke pensioenen te financieren?

Is er bereidheid tot structurele besparingen in het ver-

plichte systeem van de gezondheidszorg? Hoeveel vrij-

heid willen patiënten en verstrekkers opofferen? Willen

we betalen voor solidariteit in de toekomstige zorgbe-

hoeften? En hoe gaan we die solidariteit organiseren? En

4Sociaal-economisch

rapport Vlaanderen 2005

Page 21: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

dat tegen een achtergrond waarbij de solidariteit de

voorbije jaren behoorlijk is verschrompeld.

Reflecties van de Vlaamse ministersMeteen was het schot voor de boeg gegeven voor een

geanimeerd debat met vijf ministers m.n. Frank Van-

denbroucke, Fientje Moerman, Kris Peeters, Inge Vervotte

en Dirk Van Mechelen. Dit debat werd geleid door Chris

De Nijs, VRT-journalist.

Als eerste thema kwam de zorgverzekering aan bod. De

ministers beaamden dat met het huidige systeem van

financiering de zorgverzekering in de toekomst niet

over voldoende middelen zal beschikken. Minister Ver-

votte benadrukte dat in uitvoering van het regeerakkoord

de ledenbijdrage de eerste jaren niet zal verhogen. Wel

kan de overheidsdotatie aan het systeem verhogen.

Volgens minister Van Mechelen moet dit haalbaar zijn.

Door de afbouw van de Vlaamse schuld komen er immers

middelen vrij.

Bij de milieu-indicatoren hinkt Vlaanderen achterop. Tij-

dens het debat werd ingegaan op de mobiliteitsproble-

matiek. Minister Peeters benadrukte het principe de

vervuiler betaalt. Vlaanderen moet uitkijken naar het

meest gepaste instrument (rekeningrijden, wegenvignet,

…) om sturend op te treden ten bate van milieuvrien-

delijkere voertuigen en/of files, …

Minister Moerman onderschrijft de stelling van het rap-

port dat Vlaanderen te weinig resultaten boekt in de

hoogtechnologische sectoren. Maar innovatie en hoog-

technologische ontwikkelingen vindt men ook terug in

andere sectoren. Ze geeft wel toe dat er een probleem

is met de transitie van O & O naar hoogtechnologische

toepassingen. De Vlaamse overheid nam maatregelen

voor start- en risicokapitaal die hier een duwtje in de rug

kunnen betekenen. Vlaanderen moet er ook voor zorgen

dat meer onderzoeksresultaten in patenten en octrooi-

en worden geregistreerd. Nu is dit te veel een zaak van

grote bedrijven. Vooral het universitair onderzoek kent

te weinig doorstroming naar patenten.

Minister Vandenbroucke stelde dat het oplossen van de

werkloosheidsval een moeilijke opdracht blijft waarin

drie factoren een rol spelen:

■ werken moet financieel aantrekkelijk genoeg zijn in

vergelijking met een uitkering;

■ de loonkosten moeten voor de werkgever draaglijk

zijn;

■ mensen met een uitkering mogen niet in armoede ver-

zeilen.

Dat laatste is ook belangrijk. Daarom telt niet alleen het

financiële, maar we moeten ook mensen overtuigen dat

werken belangrijk is. Zelfs wanneer het onmiddellijke

effect slechts enkele euro’s verschil uitmaakt.

Vinger aan de polsIlse Dielen, voorzitter van de SERV, blikte terug op de cij-

fers uit het rapport met een boutade. Cijfers, dat heb-

ben we al lang geleerd, worden vaak gebruikt zoals een

dronkeman een lantaarnpaal benut: vooral ter onder-

steuning, zelden ter verlichting. Dit doet het rapport niet.

Er wordt immers consequent vergeleken met een zelf-

de korf van landen en regio’s. Het is een eerlijke verge-

lijking, zonder vooringenomenheid. Als het slecht is,

dan is dat zo. Als het goed is, dan zeggen we het ook.

De SERV heeft in Vlaanderen het initiatief genomen

voor een langetermijnvisie op sociaal-economisch vlak:

eerst met de platformtekst van 12 juli 2000, daarna

samen met de toenmalige regering met het Pact van Vil-

voorde. We zijn nu toe aan een mid-term evaluatie. De

SERV wil nagaan of we wel voldoende hebben gedaan om

elk van de doelstellingen van het Pact van Vilvoorde te

realiseren. En zoniet, hoe we elk van de doelstellingen

alsnog kunnen vertalen in actie, met duidelijke priori-

teiten. Het rapport kan een belangrijke insteek vormen

voor dit debat.

De SERV zal ook nog initiatieven nemen in het ver-

lengde van het rapport. Zo vertalen de inspanningen voor

innovatie zich niet in onze economische structuur en

export. In het Vlaams Economisch en Sociaal Overleg

Comité zal het innovatie- en industriebeleid en het

ondernemerschap op de agenda staan. Ter voorbereiding

hiervan heeft de SERV op 16 november 2006 zijn visie

op innovatiebeleid in een aanbeveling aan de Vlaamse

Regering neergeschreven.

Voor het BBP per inwoner haalt Vlaanderen niet het

niveau van de andere landen en regio’s. Dit komt onder

meer door de lage werkzaamheidsgraad. Met het Vlaams

Werkgelegenheidsakkoord willen de sociale partners en

de overheid meer en betere jobs creëren. Ook de voort-

durende aandacht voor levenslang en levensbreed leren

kan bijdragen tot de werkzaamheidsgraad.

Tot slot kwamen ook een aantal thema’s uit het rapport

in afzonderlijke presentatiemomenten aan bod (zie

kaderstukken). Ook in het verlengde van het Sociaal-Eco-

nomisch rapport Vlaanderen 2005 raamde de SERV

voor twintig bedrijfstakken de evolutie van de directe en

indirecte werkgelegenheid.

20Sociaal-economisch rapport

Page 22: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

21

Seminarie over de medium- enhoogtechnologische sector inVlaanderen: nood aan structurelebijsturingen?In dit seminarie werd bijzondere aandacht besteedaan de structurele versterking van de medium- enhoogtechnologische sector in Vlaanderen.

Vier gastsprekers formuleren vanuit hun ervaringen enexpertise voorstellen:■ Koen De Backer (Vlerick Leuven Gent Manage-

ment School) stelt vast dat Vlaanderen een zwak-ke economische positie bekleedt in (hoog)techno-logische industriesectoren. Dat houdt een ernstigebeknotting in voor het groeipotentieel van Vlaan-deren. Er gebeuren in Vlaanderen relatief weinigO&O-investeringen in medium- en hoogtechno-logische sectoren, met relatief kleine marktaande-len tot gevolg. Bovendien zijn die investeringenvaak gekoppeld aan de sterke aanwezigheid vanbuitenlandse ondernemingen in Vlaanderen, wateen indicatie vormt voor een relatief zwak eigenondernemerschap. Het toekomstig beleid moetdaarom in de toekomst focussen op de doorgroei vaneigen ondernemingen in bepaalde niches, het aan-trekken van buitenlandse vlaggenschepen voornetwerking en tenslotte de ontwikkeling van men-selijk kapitaal.

■ Dirk Van Steerteghem (afdelingshoofd interna-tionaal ondernemen van Export Vlaanderen) gaatdieper in op de aandacht van Export Vlaanderen(nu FIT) voor hoogtechnologische sectoren. Destrategie van het toekomstige FIT zal gericht zijnop het aantrekken van buitenlandse hoogtechno-logische investeringen in Vlaanderen en ruimeaandacht besteden aan Vlaamse investerings- ensamenwerkingsprojecten in het buitenland, tech-nologie-uitwisselingen en licentieoverdrachten, jointventures, enz. die kenmerkend zijn voor hoog-technologische bedrijven. Daarnaast zijn er talvan andere acties die gericht zijn op hoogtechno-logische sectoren (aangepaste trajectbegeleiding,clusterstimulering, enz.)

■ Wilson De Pril (directeur-generaal Agoria-Vlaan-deren) stelt vast dat België een goede vertrekbasisheeft voor O&O en innovatie, die echter voor ver-betering vatbaar is. Belangrijk is dat Vlaanderenerin slaagt het industrieel weefsel te versterkendoor O&O en innovatie. Dit kan door de ver-sterking van de sterke punten, door nieuwe secto-ren en technologieën te stimuleren en door het aan-

trekken van doelgerichte buitenlandse investerin-gen, die belangrijk zijn voor onze economie enconcurrentiekracht. Hiervoor is er nood aan een stra-tegische visie en een business plan voor het Vlaamseconomisch weefsel.

■ Leo Lauwerysen (LBC-NVK) beklemtoont vieraandachtspunten: er is nood aan permanenteoverheidssteun voor de medium- en hightech sec-tor op basis van een strategische visie, het beslis-singsniveau van de ondernemingen moet terugnaar België gehaald worden, er is nood aan inves-teringen in menselijk kapitaal en er moet aan-dacht zijn voor een werknemersklimaat.

Nadien vond er een debat plaats dat gemodereerdwerd door de heer Bernard De Potter, directeur Inno-vatiestimulering van het IWT-Vlaanderen.

Indirecte werkgelegenheid steedsbelangrijker, en steeds beter in kaartgebrachtEen sleutelindicator om het belang van een bedrijfstakin de economie te duiden is de werkgelegenheid. Werk-gelegenheid omvat iedereen die in een bedrijfstakwerkt, zowel werknemers (arbeiders, bedienden enambtenaren) als zelfstandigen. Naast de eigen direc-te werkgelegenheid is ook de indirecte werkgelegenheidvan belang. De directe werkgelegenheid is de eigen werkgelegen-heid van de onderzochte bedrijfstak. De indirectewerkgelegenheid ontstaat bij andere Belgische bedrijf-stakken door de economische activiteit van de onder-zochte bedrijfstak. Indirecte werkgelegenheid komt op twee manieren totstand. Het indirecte werkgelegenheidseffect bij toele-veranciers ontstaat door bestellingen van de onder-zochte bedrijfstak bij andere binnenlandse bedrijf-stakken. Het gaat bijvoorbeeld om uitbestede taken alsinterim-arbeid en veiligheidspersoneel. Het indirecte effect via consumptieve bestedingen ont-staat door de besteding van inkomen verdiend in deonderzochte bedrijfstak. Werknemers van die bedrijf-stak kopen bijvoorbeeld met hun loon goederen insupermarkten aan, en deze aankoop creëert indirectopnieuw werkgelegenheid bij deze supermarkten enhun toeleveranciers.

Na de publicatie indirecte werkgelegenheid in hetSociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005 orga-niseerde de SERV hierover ook een studiedag op 19april 2005. Op deze studiedag is het fenomeen van-uit verschillende invalshoeken belicht en becommen-

Hoogtechnologische sectoren ■ Indirecte werkgelegenheid

Page 23: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

tarieerd door specialisten vanuit werkgevers- en werknemersorganisaties.Vervolgens zijn twintig bedrijfstakrapporten over indi-recte werkgelegenheid opgemaakt die wekelijks voor-gesteld zijn vanaf november 2005. Op 22 novemberis het eerste rapport over de chemie gepubliceerd. Hetlaatste rapport verschijnt op 10 april 2006.

Het belang van indirecte werkgelegenheid is de jong-ste tien jaar voor nagenoeg alle bedrijfstakken inVlaanderen toegenomen. Industriële sectoren creërenvooral bijkomende jobs bij hun toeleveranciers. Veleindustriële bedrijven laten vandaag bijvoorbeeld huninstallaties en terreinen beveiligen door een bewa-kingsfirma, wat vroeger met eigen werknemers gebeur-de. Ook interim-arbeid is een vorm van uitbestede endus indirecte werkgelegenheid. Dienstenbedrijfstakken creëren vooral indirecte werk-gelegenheid via de besteding van inkomen ontstaan indie bedrijfstakken en via de logistieke ketting tussen pro-ducent en consument.

BBeeddrriijjffssttaakk PPuubblliiccaattiieeddaattuumm

rraappppoorrtt iinnddiirreeccttee

wweerrkkggeelleeggeennhheeiidd

Chemie 22/11/2005

Voeding 29/11/2005

Automobiel 06/12/2005

Bouw 13/12/2005

Hout 20/12/2005

Minerale bouwmaterialen 03/01/2006

Horeca 10/01/2005

Post- en telecommunicatie 17/01/2005

Vervoer te land 24/01/2005

Gezondheidszorg 31/01/2005

Zakelijke dienstverlening 07/02/2005

Landbouw / visserij 14/02/2005

Textiel / kleding 21/02/2005

Grafische nijverheid 28/02/2005

Metaal / machinebouw 07/03/2005

Elektrische machines en apparaten 14/03/2005

Energie / water 21/03/2005

Klein- en groothandel en garages 28/03/2005

Banken en verzekeringen 04/04/2005

Overheid en onderwijs 11/4/2005

22Indirecte werkgelegenheid

Page 24: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Evaluatie van het VlaamsereguleringsmanagementDe SERV maakte op eigen initiatief een evaluatie van het

Vlaamse reguleringsmanagement. De SERV meent dat

een belangrijke cultuurverandering zal moeten plaats-

vinden, wil het reguleringsmanagement daadwerkelijk en

structureel de kwaliteit van de Vlaamse regelgeving

verbeteren. De prioriteiten zijn volgens de SERV:

1. De verdere operationalisering van reguleringsim-

pactanalyse (RIA) in overeenstemming met de inter-

nationale beste praktijken.

2. De verbetering van de planning en transparantie van

het regelgevingsproces door de invoering van een

regelgevingsagenda en het selectief gebruik van wit-

boeken voor belangrijke nieuwe regelgeving.

3. De verbetering van consultaties en de vergroting

van de rol van doelgroepen en adviesraden bij de

voorbereiding van de Vlaamse inbreng rond belang-

rijke Europese en internationale regelgeving in

opmaak.

4. De versterking van de capaciteit om goede regelge-

ving te maken.

5. De intensifiëring van de samenwerking met e-govern-

ment.

2. Voorstellen voorvereenvoudigingsprojectenVoor het actieplan reguleringsmanagement 2005 van de

Vlaamse Regering formuleerde de SERV op eigen ini-

tiatief een reeks vereenvoudigingsprojecten. De SERV

adviseert in de eerste plaats de correcte uitvoering van

de vele vroeger aangekondigde projecten. Verder her-

neemt de SERV de voorstellen die hij voor het vorige

actieplan reguleringsmanagement formuleerde, en die

nog niet werden gestart of beëindigd. Voor die projec-

ten werd immers beloofd dat ze in een volgend actieplan

zouden worden opgenomen. Ten derde doet de SERV een

aantal nieuwe projectvoorstellen. De SERV adviseert

ook een aanpak waarbij regelgeving horizontaal wordt

doorgelicht, door een onafhankelijke task force met

experten.

3. Voorstellen voor vereen-voudiging en verbetering van hetVlaamse regelgevingsprocesDe SERV formuleerde voorstellen voor de vereenvou-

diging en de verbetering van het Vlaamse regelge-

vingsproces. Al te vaak wordt immers de adviesfase

verantwoordelijk geacht voor lange doorlooptijden. Dat

blijkt niet te kloppen. Bovendien kan raadpleging van

adviesraden nooit op zich als een overbodige adminis-

tratieve formaliteit of vertragende stap in de besluit-

vorming worden gezien. Het is integendeel een onmis-

bare schakel in een goed regelgevingsproces. De SERV

komt tot de conclusie dat het mogelijk is om zowel het

regelgevingsproces te versterken als de regelgevings-

procedure te vereenvoudigen. Er wordt een concreet

voorstel uitgewerkt, gebaseerd op een doorgedreven

koppeling van de regelgevingsprocedure aan eRegeren.

Het voorstel vergroot de efficiëntie van de procedures

en verkort de effectieve doorlooptijden.

5Wetgevingsbeleid

Page 25: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. SERV en MiNa-Raad formulerengezamenlijk bestuurlijke aanbeve-lingen voor duurzame ontwikkelingSERV en MiNa-Raad formuleerden een reeks aanbeve-

lingen over hoe een Vlaamse strategie duurzame ont-

wikkeling best wordt voorbereid en over de bestuurlij-

ke maatregelen die nodig zijn om in Vlaanderen werk te

maken van duurzame ontwikkeling. Kernboodschappen

zijn

1. dat bij de opmaak en uitvoering van de Vlaamse

strategie duurzame ontwikkeling een breed

eigenaarschap nodig is, via de oprichting van een

multi-stakeholder forum, dat bestaat uit vertegen-

woordigers van overheid, economische actoren en

maatschappelijke groepen en dat belast wordt met de

ontwikkeling en opvolging van de strategie;

2. dat de strategie moet vertrekken van wat er al bestaat,

in het bijzonder van het Pact van Vilvoorde, om dat

te versterken en aan te vullen;

3. dat het beleid over duurzame ontwikkeling zich moet

richten op de verbetering van het maatschappelijk keu-

zeproces, met andere woorden van de kwaliteit van

het beleid en van àlle beleidsprocessen, en niet alleen

die rond duurzame ontwikkeling in enge zin.

2. SERV en MiNa-Raad adviserengezamenlijk over een kadertekstvoor een nationale strategieduurzame ontwikkelingOp vraag van de Vlaamse Minister-President gaven

SERV en MiNa-Raad opmerkingen op een kadertekst

ter voorbereiding van een nationale strategie duurzame

ontwikkeling. De raden stellen in een gezamenlijke reac-

tie dat een nationale strategie alleen zin heeft als ze

meerwaarde creëert ten opzichte van het federale plan

en de regionale strategieën duurzame ontwikkeling. Ze

vragen ook om de bestuurlijke aspecten in de strate-

gieontwikkeling een meer prominente plaats te geven.

3. SERV geeft reactie op Vlaamseontwerpstrategienota duurzameontwikkelingMet het oog op de onderhandelingen tussen de Vlaam-

se overheid, de sociale partners en andere midden-

veldorganisaties stuurde de SERV op 7 december 2005

een reactie op een ontwerpversie van de Vlaamse stra-

tegie duurzame ontwikkeling van de Vlaamse Regering.

Daarin stelt de SERV, dat de relatie tussen het traject

voor de strategie duurzame ontwikkeling en het proces

ter realisatie van het Pact van Vilvoorde onduidelijk

blijft. De SERV meent verder dat de sociaal-economische

dimensie onvoldoende aan bod komt in de strategieno-

ta. De strategie wekt bovendien te veel de suggestie dat

duurzame ontwikkeling primair de uitvoering van een

reeks operationele projecten vergt. Volgens de SERV ligt

niet daar de belangrijkste uitdaging voor een strategie

duurzame ontwikkeling, maar wel op een betere proce-

sengineering. M.a.w. op de versterking en verbetering van

de lopende beleidsprocessen.

6Duurzame Ontwikkeling

Page 26: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

In 2005 gaf de SERV advies over een aantal economi-

sche dossiers, waaronder dat over de ondernemer-

schapsbevorderende diensten.

In het Sociaal-economisch rapport Vlaanderen 2005

onderzocht de SERV het belang van de medium- en

hoogtechnologische sector in Vlaanderen. In 2005 werd

hier verder rond gewerkt: op 21 april 2005 met een stu-

diedag over de sterkte en de zwakte van de medium- en

hoogtechnologische sector in Vlaanderen (zie Hoofdstuk

4). De SERV maakte ook een analyse van de innovatie-

factoren van de in- en output en inventariseerde Euro-

pese, federale en Vlaamse steuninstrumenten voor toe-

gepast wetenschappelijk onderzoek. Die kennis vormde

de basis voor een SERV-aanbeveling over een strategisch

innovatiebeleid in Vlaanderen.

1. Economische dossiersDe SERV vindt het positeif dat er een waarborgregeling

komt voor kleine en middelgrote ondernemingen die

hinder ondervinden door openbare werken, kortweg het

Derde Waarborgbesluit genoemd. Niettemin waarschuwt

de SERV voor administratieve overbelasting van de

KMO’s. Zowel op het federaal als op het Vlaamse niveau

zitten immers nog gelijkaardige steunmaatregelen in

de pipeline. Naast een oplossing voor dit probleem,

dringt de SERV aan op een proactief beleid dat de duur

van de openbare werken en dus de hinder beperkt voor

bedrijven en omwonenden.

Een belangrijk economisch dossier was de steunmaat-

regel voor KMO’s voor ondernemerschapsbevorderen-

de diensten. De nieuwe steunmaatregel bevat vier pij-

lers (advies, opleiding, kennisoverdracht, mentorschap).

Een aantal bestaande steuninstrumenten worden opge-

heven (gratis starterscheques, starterscheques voor

prestarters, adviescheques en opleidingscheques). De

SERV formuleerde een advies op 14 september 2005. De

kernboodschap van het advies luidt dat het voorgestel-

de instrument onvoldoende inspeelt op de ambitie om

Vlaanderen uit te bouwen tot een ondernemende, innove-

rende en lerende samenleving. Hiervoor geeft de SERV

verschillende indicaties aan. In de eerste plaats is er de

inperking van het voorziene budget voor de onderne-

merschapsportefeuille naar 40,75 miljoen euro per jaar.

Dat is beduidend minder dan de middelen binnen de

chequeregelingen die worden opgeheven. Daarnaast lij-

ken de modaliteiten (ondermeer het terugschroeven

van het steunpercentage, de plafonds per pijler, uitslui-

tend bestemd voor KMO’s,…) in strijd te zijn met de

doelstellingen van het Pact van Vilvoorde waarin onder-

nemerschap (aandacht voor starters) en opleiding belang-

rijke aandachtspunten zijn. Tenslotte wijst de SERV

erop dat de instrumenten opgeheven worden op basis van

externe evaluaties, zonder de vertegenwoordigers van

de gebruikers van de stelsels, met name de Vlaamse

ondernemingen en hun werknemers, erbij te betrekken.

De SERV gaf advies over het voorontwerp van decreet

dat de toekenning van subsidies door het Vlaams Agent-

schap voor Internationaal Ondernemen regelt. De SERV

geeft aan dat er onduidelijkheid bestaat over de ver-

houding tussen dit voorontwerp van decreet en het

besluit van 27 mei 2005 dat inhoudelijk de subsidiere-

gels voor internationaal ondernemen vastlegt, maar in

de titulatuur het begrip uitvoer bevat.

7Economie en innovatie

Page 27: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

2. InnovatieOp 14 maart 2005 ontving de SERV een adviesvraag over

een ontwerp van beleidskader voor de steun aan grote

kenniscentra voor innovatie. In een advies van 13 april

2005 geeft de SERV te kennen dat strategische ken-

nissokkels belangrijk zijn voor de internationale con-

currentiekracht van een nationaal/regionaal innovatie-

systeem en dat het beleidskader in dat opzicht een

positief initiatief is omdat het toelaat een strategische

afweging van de initiatieven te doen. Niettemin stelt

de raad vast dat het beleidskader op zichzelf vooruitloopt.

Door in het beleidskader de bestaande en de lopende ini-

tiatieven rond grote kenniscentra al te duiden, worden

er strategische keuzes gepretendeerd, zonder dat het

strategisch gehalte ervan kritisch wordt geëvalueerd

en aangetoond. Dat strategisch gehalte moet volgens de

raad mee bepaald worden vanuit een horizontaal geïn-

tegreerd innovatiebeleid, dat steunt op een lange ter-

mijnvisie over zowel economische groeiopportuniteiten

als maatschappelijke noden.

De invoering van een horizontaal geïntegreerd innova-

tiebeleid is een van de twee strategische pistes die de

SERV voorop stelt in de aanbeveling over een strategisch

innovatiebeleid in Vlaanderen. Aan de basis van de aan-

beveling liggen allerlei signalen en berichten die wij-

zen op een sense of urgency. Die moeten Vlaanderen

ertoe aanzetten om een krachtige impuls te geven aan

het innovatiebeleid. Dit is nodig om de innovatiedoel-

stellingen van het Pact van Vilvoorde en het Innovatiepact

daadwerkelijk te realiseren.

Om het noodzakelijke nieuwe elan voor het innovatie-

beleid te ondersteunen, stelt de SERV de uitwerking

van twee parallelle pistes voorop: enerzijds de verster-

king van het verticale innovatiebeleid en anderzijds de

uitbouw van een horizontaal geïntegreerd innovatiebe-

leid.

Het verticaal innovatiebeleid moet de motor blijven

voor innovaties in bedrijven en voor de creatie van een

optimale innovatieomgeving. Hiervoor geeft de SERV

zeven actielijnen aan:

1. Meer speerpuntvorming en excellentiegerichtheid

waarbij keuzes gemaakt worden in functie van het

potentieel van het Vlaams economisch weefsel.

2. De uitbouw van een doeltreffend innovatiesysteem,

met meer middelen voor onderzoek en ontwikkeling.

3. Een betere commercialisering van onderzoeksresultaten

door samenwerking tussen wetenschap en bedrijfs-

wereld aan te moedigen, door meer kennisdiffusie en

netwerking na te streven, door het kennisabsorptie-

vermogen van de ondernemingen te verhogen, door het

ondernemerschap te ondersteunen, …

4. De uitbouw, het onderhoud en de optimalisering van

onze kennisinfrastructuur. Dit vereist acties gericht

op de ontwikkeling van het menselijk kapitaal, het ver-

beteren en vergemakkelijken van de toegang tot risi-

cokapitaal en een efficiënter reguleringsmanage-

ment.

5. De uitbouw van wetenschappelijke excellentiecen-

tra, zodat de meest competente wetenschappelijke

onderzoeksploegen kunnen samenwerken en er vol-

doende kritische massa ontstaat, zowel op finan-

cieel als op expertisevlak.

6. Een sterkere internationale gerichtheid door meer in

te spelen op Europese instrumenten, en door de

Vlaamse instrumenten en programma’s voor inter-

nationale samenwerking open te stellen.

7. Meer aandacht voor duurzame ontwikkeling en eco-

innovaties.

Het horizontaal innovatiebeleid moet een antwoord bie-

den aan allerlei maatschappelijke uitdagingen, niet alleen

economische. Innovatie is meer dan investeren in onder-

zoek en ontwikkeling. Innovatie kan ook in de vorm van

arbeidsorganisatorische innovatie, van nieuwe modellen

van bedrijfsvoering, procesvernieuwing of competen-

tieontwikkeling bij werknemers.

Een horizontaal innovatiebeleid impliceert dat innova-

tie in de toekomst integraal deel uitmaakt van het

beleidskader binnen elk departement, en horizontaal, over

de verschillende beleidsdomeinen heen, aangestuurd

wordt vanuit een strategische lange termijnvisie op de

Vlaamse economie en samenleving. Het Pact van Vil-

voorde kan hierbij een inspiratiebron vormen. Het uit-

stippelen van deze lange termijnvisie dient te gebeuren

met een grote betrokkenheid van de maatschappelijke

middenveldorganisaties en uit te monden in een Inno-

vatiebeleidsplan.

Het horizontaal geïntegreerd innovatiebeleid moet ook op

het terrein efficiënt ingevoerd worden. Dit vereist een

aangepaste beleidsstructurering en samenwerking zowel

op Vlaams, als op federaal en op Europees niveau. De inzet

van de middelen moet regelmatig worden beoordeeld om

na te gaan of onderzoeksresultaten daadwerkelijk tot

technologische en maatschappelijke innovaties leiden.

Tot slot kan ook de Vlaamse overheid zelf als innova-

tieactor optreden door de ontwikkeling van een effi-

ciënt kennismanagementsysteem en de opbouw van

strategische intelligentie, door te netwerken met ken-

nisinstellingen en universiteiten, door een innovatieve

opdrachtgever te zijn en door in de reguleringsimpac-

tanalyse ook de innovatieve impact mee te nemen.

26Innovatie

Page 28: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

27

SERV/VRWB colloquium 17 november 2005Kennis als kracht : een hefboom naarmeer jobsOp 17 november 2005 organiseerde de SERV samenmet de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid een col-loquium over de inzet van kennis als hefboom voor eco-nomische groei en creatie van werkgelegenheid. Doelvan het colloquium was een antwoord te krijgen op vol-gende vragen. Hoe zet Vlaanderen de kennis waar-over het beschikt om in jobs? Hoe wordt er best samen-gewerkt om het aanwezige talent te laten renderen?Hoe verzekeren we de toekomst van Vlaanderen alsregio?Met een gevarieerd programma werd op deze vrageningespeeld. Getuigenissen uit de bedrijfswereld, bui-tenlandse gastsprekers en een debat met de VlaamseMinister-President en Vice-Minister-Presidenten gavenhet colloquium het nodige inhoudelijke cachet.

Innovatie

Page 29: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Vlaamse Klimaatconferentiegaat op advies van SERV vanstartOp advies van de SERV nam minister Peeters het initiatief

om een Vlaamse Klimaatconferentie te organiseren ter

voorbereiding van het Klimaatbeleidsplan 2006-2012. De

Klimaatconferentie beoogt een nieuwe vorm van beleids-

ontwikkeling, gebaseerd op een breed en intensief over-

legproces. Dit is nodig: de overschakeling naar een kool-

stofarme economie is een enorme uitdaging die de inzet

van alle maatschappelijke actoren vereist. We kunnen de

gewenste resultaten alleen bereiken door nieuwe vormen

van beleid, waarin leiderschap, creativiteit, interactie,

samenwerking en draagvlakontwikkeling centraal staan.

Op 6 juni 2005, het startmoment van de conferentie,

hebben de minister en de organisaties vertegenwoordigd

in MiNa-Raad en SERV een intentieverklaring onderte-

kend. Die legt de doelstellingen van de conferentie vast:

samen zoeken naar nieuwe maatregelen en oplossingen

én ruimte vrijmaken voor de ontwikkeling van een lan-

getermijnstrategie. Een stuurgroep, met onder meer

vertegenwoordigers van de sociale partners en het

SERV-secretariaat, legde de spelregels vast en coördi-

neerde de werkzaamheden.

Tussen 6 juni en 15 september 2005 kwamen vele werk-

groepen samen om te discussiëren over thema’s die op

het startmoment van de Klimaatconferentie waren afge-

sproken: energie, transport, gebouwen, bedrijven, land-

bouw, innovatie, strategie. Ze discussieerden op basis van

discussienota’s die de Vlaamse administratie of de secre-

tariaten van SERV of MiNa-Raad hadden opgesteld. Elk

werkgroep maakte tegen 15 september 2005 een verslag.

Op 18 oktober 2005 sloot een doorstartmoment de eer-

ste fase van de Klimaatconferentie af met de presenta-

tie van een tussentijdse balans en de aanbevelingen

voor de regering.

De eerste fase van de Klimaatconferentie heeft heel

wat opgeleverd. De verslagen van de werkgroepen bevat-

ten een grote rijkdom aan voorstellen, 365 om precies

te zijn, waaronder nieuwe, creatieve ideeën. De confe-

rentie maakte ruimte voor visievorming en debat over

meer strategische vraagstukken zoals de inzet van flexi-

biliteitsmechanismen, het klimaatbeleid na 2012 en

beter bestuur (governance). Maar bovenal heeft de Kli-

maatconferentie een dynamiek veroorzaakt om zaken

bespreekbaar te maken, nieuwe beleidsnetwerken en

partnerschappen gecreëerd en bijgedragen tot de opbouw

van capaciteit en draagvlak. Die effecten zijn minder tast-

baar, maar kunnen bijzonder waardevol blijken.

Inhoudelijk houden veel werkgroepvoorstellen verband met

(een betere) implementatie en uitvoering van bestaan-

de/besliste maatregelen en met een betere coördinatie

en samenwerking, zowel tussen de beleidsdomeinen in

Vlaanderen als tussen de verschillende beleidsniveaus bin-

nen België. Bijzondere aandacht gaat ook naar het

stroomlijnen en versterken van communicatie en sensi-

bilisering. Ook over strategievorming en over de bestuur-

lijke vernieuwing werden voorstellen geformuleerd.

Uitgaande van de werkgroepverslagen, formuleerden

de organisaties die de intentieverklaring tekenden, stra-

tegische aanbevelingen (zie kader) en thematische aan-

bevelingen. Zij riepen de regering op om het overleg-

proces binnen de Klimaatconferentie voort te zetten. Het

8Energie

Page 30: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

29

potentieel van de Klimaatconferentie kon immers nog niet

volledig worden benut.

Strategische aanbevelingen1. Groot potentieel in gebouwen en mobiliteit moet

worden benut2. Meer en betere informatie, communicatie en sen-

sibilisering zijn van groot belang3. Meer samenwerking met andere bevoegdheids-

domeinen en andere beleidsniveaus is essentieel4. Prijsmaatregelen en slimme financiering verdie-

nen meer aandacht5. Geïntegreerd beleid is nodig voor de ontwikkeling

en promotie van hernieuwbare energiebronnen6. Een sterkere wisselwerking met het innovatiebeleid

is nodig7. De overheid moet zijn voorbeeldrol opnemen8. Lokale besturen moeten een actief beleid voeren9. Bestuurlijke maatregelen zijn onmisbaar10. De overheid moet mee investeren in netwerken 11. In aanvulling op binnenlandse maatregelen zul-

len flexibiliteitsmechanismen nodig zijn. Daar-voor is een beleidsplan vereist

12. Het klimaatplan moet nu al een strategie met con-crete acties bevatten om de post 2012 periode voorte bereiden. Daarbinnen staat een transitiebeleidvoor duurzame energiesystemen centraal

Na het “doorstartmoment” van 18 oktober 2005 legde

de minister de aanbevelingennota en de werkgroepver-

slagen voor aan de VVllaaaammssee RReeggeerriinngg. De regering enga-

geerde zich om in het nieuwe Klimaatbeleidsplan de

aanbevelingen van de Klimaatconferentie in acht te

nemen en om een kader te scheppen om de werkzaam-

heden van de Klimaatconferentie voort te zetten.

Op 8 december 2005 hebben MiNa-Raad en SERV de

innovatieve aanpak van de Vlaamse Klimaatconferentie

gepresenteerd aan een internationaal publiek tijdens

een side event van de internationale Klimaatconferen-

tie in MMoonnttrrééaall (Canada).

2. Sociale partners doenaanbevelingen bij benchmarkingelektriciteitskostenTijdens de Ondernemingsconferentie in 2003 was afge-

sproken dat, indien uit een vergelijkende studie over

de industriële gebruikerskosten voor elektriciteit zou blij-

ken dat de Vlaamse ondernemingen een concurrentie-

nadeel ondervinden, de regering de resultaten zou

bespreken met de bedrijven en de bedrijfssectoren en

waar nodig remediëren. Naar aanleiding van van de Ver-

gelijkende studie van de industriële gebruikerskosten

voor elektriciteit in Vlaanderen, Nederland, Frankrijk,

Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, formuleerden de

sociale partners vaststellingen en aanbevelingen voor

remediërende maatregelen, voor de bespreking in VESOC.

De benchmarkstudie toonde volgens de sociale partners

aan dat in 2004 de elektriciteitskost voor de indus-

triële gebruikers in Vlaanderen gemiddeld was ten

opzichte van de benchmarklanden. Voor de hele grote

en elektro-intensieve verbruikers waren echter de tota-

le elektriciteitskosten in 2004 duidelijk hoger dan in

Duitsland en Frankrijk, maar op het niveau van het

gemiddelde van de omringende landen. Ook bleek dat

60% van de kleine professionele gebruikers stan-

daardklanten zijn die het standaardtarief aangerekend

krijgen dat hoger is dan het onderhandeld tarief. Boven-

dien is het aandeel standaardklanten in Vlaanderen

beduidend hoger dan het gemiddelde. Met de invoering

van de Eliaheffing zullen in 2005 de totale kosten voor

de industriële verbruikers in Vlaanderen hoger zijn dan

in 2004.

Uit deze vaststellingen concluderen de sociale partners

dat remediëring gewenst is. Op Vlaams niveau dringen

zij aan op een kostenverlaging van het groenestroom-

certificatensysteem die rekening houdt met de gebruik-

te technologie. Ze dringen ook aan op een verlaging

van de boete, mits een verfijning van de minimumprij-

zen van groene stroom. Daarnaast pleiten zij voor een

versnelde afschaffing van de Eliaheffing vanaf 2006

voor alle verbruikers. Voor de financiering van de gemeen-

ten zullen hierdoor compensaties nodig zijn, maar dit kan

niet ten koste van ondernemers en verbruikers. Verder

moet de marktwerking versterkt worden en de capaci-

teit aan de aanbodzijde uitgebreid, zowel door het

Vlaamse als door het federale niveau. Daarenboven

moet Vlaanderen er bij de federale overheid op aan-

dringen dat de distributienettarieven, transporttarie-

ven, heffingen en kosten die de leveranciers doorreke-

nen en aanrekenen, verder worden bewaakt. Tot slot

Klimaatconferentie ■ Electriciteitskosten ■ Eliaheffing

Page 31: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

moet eind 2005 berekend worden of na de daling van de

transport- en distributienettarieven sinds begin 2005,

na de eventuele verhoging van de degressiviteit van de

federale bijdrage en na uitvoering van de voorstellen, een

concurrentienadeel blijft bestaan voor de heel grote

verbruikers. Indien dit zo is, moeten er remediërende

maatregelen komen, in overleg met de sociale partners

en zonder dat dit ten koste gaat van andere gebrui-

kers.

3. SERV vraagt efficiënteinvoering van het energie-prestatiecertificaatHet SERV-advies van 14 september 2005 ondersteunt

de invoering van het energieprestatiecertificaat. Dat

certificaat moet kopers en huurders informeren over het

energieverbruik van een gebouw. Een gunstige beoor-

deling op het certificaat zal de waarde van het gebouw

verhogen. Zo wil Europa eigenaars aanzetten om de

energieprestaties van hun gebouwen te verbeteren. Het

certificaat wordt in Vlaanderen vanaf 2006 verplicht bij

bepaalde bouwprojecten. Vanaf 2008 is het ook verplicht

bij verkoop van bestaande woningen en vanaf 2009 bij

verhuur.

De invoering van een energieprestatiecertificaat is een

goede zaak omwille van de voordelen voor het klimaat

én voor de gebruikers van gebouwen, op voorwaarde dat

dit efficiënt gebeurt en dat de administratieve lasten

beperkt worden. De raad kan voorlopig niet toetsen of

aan deze voorwaarden voldaan is omdat het regelgevend

kader nog niet af is. De raad vraagt daarom om het ont-

brekend kader dringend aan te vullen tot een werkbaar

en efficiënt geheel.

Om pragmatische redenen is bovendien volgens de

SERV een gefaseerde invoering van het energiepresta-

tiecertificaat noodzakelijk. De SERV doet geen uitspraak

over de concrete modaliteiten van het voorgestelde

stappenplan wegens een gebrek aan informatie over

de kosten en baten. De SERV rekent erop dat er tegen

de volgende aanpassing van het besluit wel een onder-

bouwing beschikbaar zal zijn.

4. Aanpassinggroenestroomcertificaten isnodig, maar mogelijk niet stabielOp 27 januari 2005 ontving de SERV een adviesvraag

over een wijzigingsbesluit inzake hernieuwbare ener-

giebronnen. Dat schrapt geografische eisen voor in te die-

nen groenestroomcertificaten, omdat die niet stroken met

het vrij verkeer van goederen. Een aanpassing van het

systeem is volgens de SERV inderdaad nodig. Wel

betreurt de raad dat de hernieuwbare energieregelge-

ving weer eens wijzigt met een spoedprocedure. Dit

beperkt de mogelijkheden om de regelgeving degelijk te

onderbouwen en om alternatieven te overwegen. Hoe-

wel de aanpassing vanuit pragmatische overwegingen de

meest aangewezen optie lijkt, blijft het onzeker of deze

regeling niet opnieuw aangevochten of aangepast zal

(moeten) worden. In ieder geval moeten de regionale cer-

tificatensystemen spoedig via samenwerkingsverbanden

op elkaar afgestemd worden en moet de Europese richt-

lijn inzake de garantie van oorspong omgezet worden.

Het dossier bevestigt volgens de raad bovendien de

nood aan bijkomende inspanningen om via het maat-

schappelijk debat tot een stabiele regelgeving voor her-

nieuwbare energie te komen.

5. AndereMet een wijziging van het grinddecreet, stelde de Vlaam-

se Regering voor om ook na 2005 in Limburg grind-

winning toe te staan, weliswaar binnen de eerder vast-

gelegde productiequota. Die verlenging van de

grindwinning zou noodzakelijk zijn omdat de verleende

quota niet gerealiseerd konden worden door vertragin-

gen in het vrijgeven van ontginningsgronden. Boven-

dien is volgens de regering het behoud van de grind-

winning sociaal-economisch erg belangrijk. De SERV

ondersteunt in zijn standpunt van 9 februari 2005 de ver-

lenging van het grinddecreet zodat de realisatie van de

voorziene quota mogelijk wordt. Over de concrete moda-

liteiten ervan bestaat echter geen overeenstemming

binnen de raad en werden de standpunten van de orga-

nisaties afzonderlijk weergegeven.

Over het aauuddiittccoonnvveennaanntt energie-efficiëntie in de indus-

trie werd geen consensus bereikt en werden de stand-

punten van de organisaties op 21 februari 2005 over-

gemaakt aan de minister.

30Energieprestatiecertificaat ■ Groene stroom ■ Grind ■ Auditconvenant

Page 32: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Binnenlands bestuurOp 19 april en 13 juli adviseerde de raad het ontwerp

gemeentedecreet en het ontwerp provinciedecreet.

Beide decreten geven een invulling aan de bevoegdhe-

den waarover de gewesten sinds 1 januari 2002 beschik-

ken voor de gemeentelijke en de provinciale instellingen.

Deze decreten heffen de Gemeente- en de Provinciewet

grotendeels op, althans voor Vlaanderen en binnen de

perken van de nieuwe bevoegdheden.

De raad stelt vast dat met beide decreten een grotere

eenvormigheid en transparantie voor burgers en het

middenveld wordt bereikt. De raad formuleert wel een

aantal gemeenschappelijke kritieken. Ten eerste mag het

werken op maat van de gemeente en provincie - dat nu

mogelijk wordt - niet leiden tot ongelijke behandeling van

de burger in verschillende gemeenten en provincies.

Ten tweede stelt de decreetgever zelf vast dat de vzw

geen geschikt middel is om provinciale en gemeentelij-

ke taken uit te voeren, door het democratisch deficit en

het gebrek aan transparantie. Toch blijft men de vzw als

volwaardig instrument beschouwen voor externe ver-

zelfstandiging. De raad vindt dit niet consequent. Ver-

der vraagt de raad in het decreet meer waarborgen op

te nemen waardoor het maatschappelijk middenveld

beter betrokken wordt bij het beleid, zonder de partici-

patie van de burger tekort te doen.

In het gemeentedecreet mist de raad de regisseursrol.

Een gemeente zou als een regisseur haar burgers, doel-

groepen en middenveld bij het bestuur moeten betrek-

ken.

Het provinciedecreet regelt niet hoe het maatschappe-

lijke middenveld betrokken kan worden bij het bestuur

van de verzelfstandigde agentschappen. De raad krijgt

de indruk dat de decreetgever in de provincies het mid-

denveld niet wil betrekken bij de beleidsuitvoering van

de overheidsagentschappen. Op Vlaams niveau gebeurt

dit in principe wel.

2. Regionaal beleid:ERSV/SERR/RESOCNa een lange hervormingsperiode, functioneert het sub-

regionaal arbeidsmarktbeleid (Subregionale tewerk-

stellingcomités) en sociaal-economisch streekbeleid

(streekplatformen) sinds medio 2005 in één structuur.

Overkoepelend hierbij is de vzw ERSV (Erkend Regionaal

Samenwerkingsverband). In deze koepel functioneren

naar het Vlaamse voorbeeld twee structuren: de twee-

ledige (werknemers/werkgevers) SERR (Sociaal-Econo-

mische Raad van de Regio) en de drieledige (Overheid

namelijk provincie-gemeente/werknemers/werkgevers)

RESOC (Regionaal Sociaal-Economisch Overlegcomité).

De raad stelde vast dat in het hervormingsproces veel

energie is gestoken in het op punt stellen van het sys-

teem. Daardoor kwam de inhoudelijke scherpstelling

minder tot zijn recht, waardoor de opdrachten over het

sociaal-economisch streekbeleid onduidelijk zijn. Voor

het subregionale arbeidsmarktbeleid stelde zich het

probleem minder omdat de RESOC/SERR-structuur de

vroegere opdrachten van de STC overneemt.

Het is binnen deze context dat de raad op 11 mei 2005

een aanbeveling formuleerde, die aanknopingspunten

biedt voor de invulling van het sociaal-economisch

streekbeleid.

9Regionaal beleid

Page 33: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

De aanbeveling laat zich samenvatten in vijf krachtlijnen:

1. RESOC-formule=VESOC-formuleDe SERR/RESOC structuur is niet alleen naar vorm een

afspiegeling van het Vlaamse overlegmodel. Ook voor de

draagwijdte van het overleg is er een parallellisme. Dit

betekent dat consensus tot gevolg heeft dat de betrok-

ken besturen zich engageren om tot realisatie over te

gaan.

Die overlegfunctie moet uitdrukkelijk onderscheiden

worden van de adviesfunctie. Bij overleg, volgens de

VESOC-formule, gaat het er niet om op afstand advies

te formuleren, waarbij het vervolgens toekomt aan de

politieke overheid om dit in te willigen. Bedoeling is tot

een daadwerkelijk overleg te komen met die politieke

overheid om tot consensus te komen, die door elk van

de overlegpartners nadien ook gehonoreerd wordt.

2. RESOC als strategisch streekorgaan RESOC is het orgaan van de visievorming voor de streek,

zowel op het niveau van het streekpact als voor belang-

rijke streekdossiers. Dit overleg creëert een sociaal-

economisch draagvlak. Omdat de RESOC/SERR struc-

tuur de spil zal vormen van het subregionaal

arbeidsmarkt- en economisch beleid, lijkt het logisch dat

in regio’s waar een verbrede streekwerking bestaat de

mogelijkheid wordt geboden die verbrede invalshoek

ook binnen RESOC te bewaren.

3. Competentieopbouw op RESOC-niveauHet streekoverleg moet voldoende onafhankelijk zijn, wat

voldoende personeel veronderstelt dat verantwoording

moeten afleggen aan de nieuwe streekorganen. Om vol-

doende competentie te kunnen ontwikkelen is er per sub-

regio (volgens de RESOC-omschrijving) nood aan min-

stens een voltijdse kracht voor de meer economische

opdrachten van de RESOC/SERR.

4. Belang van blijvende Vlaamse betrokkenheidDe raad meent dat Vlaanderen moet blijven investeren

in het streekbeleid. Een minimaal engagement van

Vlaanderen bestaat in de permanente financiering uit

Vlaanderen van de nieuwe streekstructuren. De socia-

le partners gaan er ook van uit dat de vormgeving van

en het vastleggen van Vlaamse accenten in het sociaal-

economisch streekbeleid een Vlaamse medeverant-

woordelijkheid blijft.

5. Naast streekpact ook structureel overleg enadvies over streekmateriesDe raad vindt een duurzaam streekoverlegmodel belang-

rijk. Het mag niet na enige tijd verwateren zoals dat in

heel wat regio’s het geval was met het streekplatfor-

menmodel. Één van de zwakkere punten van het streek-

platformenmodel was dat men na de opmaak van het

streekcharter de dynamiek in heel wat regio’s niet kon

handhaven omdat er geen duidelijke finaliteit meer was.

Er is dus ook in het huidige streekmodel een scherpe fina-

liteit nodig.

Het structureel overleg moet handelen over het streek-

pact en de streekprioriteiten, maar ook over alle streek-

materies met sociaal-economische finaliteit, ongeacht

het bestuurlijk niveau.

Binnen de hierboven samengevatte krachtlijnen brengt

de aanbeveling ook thema’s aan waarover dit structu-

reel overleg en advies kan handelen en met welke draag-

wijdte. Deze thema’s situeren zich op terreinen waar het

streekoverleg al mee bezig was zoals het omgevings-

beleid, het ondernemerschap en de innovatie. Verder ziet

de raad mogelijkheden van advies en overleg bij voor de

regio belangrijke ruimtelijk-economische dossiers. Ook

andere voor de regio belangrijke dossiers, zoals struc-

tuur- en uitvoeringsplannen, belangrijke infrastruc-

tuurwerken, streekmobiliteit, streektoerisme, enz. moe-

ten aan bod kunnen komen. Niet onbelangrijk is dat het

hier niet enkel over Vlaamse dossiers gaat maar ook over

provinciale en gemeentelijke dossiers, in zoverre ze een

streekdimensie hebben.

32RESOC

Page 34: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Groenboek economischemigratieOp 13 april 2005 bracht de SERV advies uit over een

groenboek van de Europese Commissie over economi-

sche migratie in de Europese Unie vanuit derde landen.

In dit advies heeft de SERV principiële uitgangspunten

geformuleerd om het beleid over economische migratie

in de Europese Unie te harmoniseren:

■ er naar streven om de arbeidsmarktbehoeften van

de EU bij voorkeur in te vullen met de zittende werk-

nemers met daarbij ook de al aanwezige allochtone

werknemers en de aanwezige humanitaire immi-

granten;

■ niet enkel aandacht hebben voor de belangen van het

gastland maar ook voor de belangen van de landen

van herkomst;

■ respecteren van de loon- en arbeidsvoorwaarden

die gelden in het gastland;

■ waarborgen van een aantal sociale basisrechten

voor de immigranten;

■ en aandacht voor opvang en integratie van de immi-

granten;

■ SERV stelt voor om het arbeidsmarktonderzoek –

waarmee economische immigratie wordt toegestaan

– in handen van de betrokken lidstaat en regio te laten

en dus niet door Europa te laten gebeuren. Meer

coördinatie van dit arbeidsmarktonderzoek in de

lidstaten is wel wenselijk.

Verder stelt de SERV in dit advies dat de harmonisatie

van het beleid over economische migratie in de EU best

kan gebeuren via een horizontale aanpak, veeleer dan

met een set van regelingen voor bepaalde categorieën

van werknemers zoals bijv. voor hooggeschoolden.

2. Advies VDAB samenstellingraad van bestuurOp 13 december 2005 gaf de SERV een advies over het

Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het

ledenaantal van de representatieve werkgevers- en

werknemersorganisaties in de raad van bestuur van de

Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en de Beroeps-

opleiding

3. Advies Gelijke kansen endiversiteitsplan Vlaamse overheid Op 7 december 2005 brachten de SERV en de commissie

Diversiteit, op vraag van de Vlaamse Minister van

Bestuurszaken, een gezamenlijk advies uit over het

Gelijke kansen en diversiteitplan 2006. Dit advies zette

een jaarlijkse traditie verder. De werkgroep arbeids-

marktbeleid focuste hierbij op gender, kortgeschoolden

en ervaren werknemers. De commissie Diversiteit ging

dieper in op allochtonen en personen met een arbeids-

handicap.

Zoals elk jaar herhaalde de raad en de commissie Diver-

siteit de bezorgdheid dat vrouwen beter vertegen-

woordigd moeten zijn in het topmanagement. Ze steu-

nen dan ook de streefcijfers die zijn opgenomen (33%

vrouwen in topfuncties tegen 2015) en de acties om

die te realiseren (zoals bij gelijke kwalificaties voorrang

geven aan een vrouw). De SERV en de commissie Diver-

siteit verheugden zich verder over het feit dat kortge-

schoolden en ervaren werknemers als doelgroep werden

opgenomen maar dienden vast te stellen dat er geen

actiepunten geformuleerd werden, enkel een aantal

losse ideeën. De SERV en de commissie Diversiteit vra-

10Arbeid

Page 35: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

gen dat de dienst Emancipatiezaken ook voor deze doel-

groep een volwaardige aanpak ontwikkelt en daartoe de

nodige ruimte en mogelijkheden krijgt.

4. Holebi’s en de arbeidsmarktOp vraag van de Vlaamse Minister van Werkgelegenheid

onderzocht de SERV of de discriminatie van holebi’s

zich uitstrekt tot de arbeidsmarkt. Dit resulteerde in de

nota Holebi’s en de arbeidsmarkt, die een eerste analyse

van de problemen omvatte. Deze toont aan dat de hole-

bi’s een doelgroep uitmaken voor gelijke behandeling.

Holebi's ondervinden directe of indirecte discrimina-

ties en pesterijen zowel bij werving en selectie, als bij

doorstroming en bij ontslag. Ook het welzijn op het werk

kan voor een deel van de holebi’s problematisch zijn. De

dwingende vraag over het al dan niet open zijn over de

eigen seksuele voorkeur, en de gevolgen van de geno-

men beslissing, vormt voor een niet-gering aantal hole-

bi’s de oorzaak van een verminderd welzijn op het werk.

Op 13 april 2005 organiseerde de SERV in samenwerking

met de Holebifederatie een hoorzitting Holebi's en de

arbeidsmarkt. Tijdens de hoorzitting steldde de SERV een

nota voor en gaven zowel vertegenwoordigers van de

holebi’s als vertegenwoordigers van het beleid hun visie

op deze nota. De nota vormt voor de sociale partners de

basis voor een verdere werking.

5. Verticaal overleg armoede-beleidOp 16 maart 2005 ontving de SERV van de Vlaamse

administratie Werkgelegenheid de vraag te onderzoeken

of de SERV, en meer bepaald de commissie Diversiteit,

een rol kan spelen in de organisatie en inrichting van het

verticale overleg armoedebeleid. De SERV ging in op dit

verzoek omdat een georganiseerd overleg aan de SERV-

partners de mogelijkheid biedt om, via consultatie van

de vertegenwoordigers van het Vlaams netwerk van

verenigingen waar armen het woord nemen, hun ideeën

over thema’s in de beleidsadvisering af te toetsen bij de

kansengroep armen. Omgekeerd kunnen sociale partners

de standpunten van de vertegenwoordigers van het

Vlaams netwerk doorgeven. De werkgroep arbeids-

marktbeleid is het forum waarbinnen dit overleg vanaf

2006 van start gaat.

De SERV werd advies gevraagd over het Vlaams Actie-

plan Armoede 2005-2009. Omdat de adviestermijn

beperkt was en omdat de SERV-opmerkingen enkel in

annex aan het Actieplan zouden worden toegevoegd, for-

muleerde de SERV geen advies.

6. Krachtlijnennota VESOC-actieplan 2005Over de Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005 formu-

leerde de commissie Diversiteit aan de Minister op 9

februari 2005 een insteek. De sociale partners maakten

gelijktijdig met de insteek van de commissie Diversiteit

een begeleidende nota over aan de VESOC-werkgroep.

In deze nota kaarten de sociale partners enkele hangende

dossiers binnen het ruimere diversiteitsbeleid aan.

7. Regie van ESF 3 zwaartepunt 4en HefboomkredietDe SERV is sinds 2000 de inhoudelijke regisseur van

zwaartepunt 4 en het Hefboomkrediet en lanceert elk

jaar samen met het ESF-agentschap een oproep naar

bedrijven en andere organisaties. Zo wil het ESF ver-

sterking geven aan het Vlaamse beleid over Aanpas-

baarheid. Binnen zwaartepunt 4 bestaan er drie ver-

schillende maatregelen: opleidingsbeleid, loopbaan-

dienstverlening en flankerend beleid over EVC.

De nieuwe oproep voor maatregel één leverde 97 posi-

tieve geëvalueerde projecten op. De focus lag op kort-

geschoolden (81), 45-plussers (5), verwerven van

basiscompetenties (7) en tegemoet te komen aan knel-

puntvacatures (4). Voor maatregel twee werden vier

projecten goedgekeurd in 2005. Daardoor zijn er nu

zestien erkende loopbaanbegeleidingsdiensten actief. In

2005 realiseerde deze samen 2.012 begeleidingen. Ten-

slotte kregen zestien projecten een positieve beoorde-

ling voor maatregel 3, met als onderwerp transversale

(niet-beroepsspecifieke) competenties. In 2005 wer-

den in het kader van zwaartepunt 4 aan 117 projecten sub-

sidies toegewezen.

De SERV nam ook deel aan de themawerking Centra voor

Loopbaanbegeleiding. Dit netwerk kwam drie maal samen

in 2005. Daarenboven werd op 24 oktober 2005 een ron-

detafelconferentie georganiseerd.

8. Titels van beroepsbekwaam-heid en standaarden voor compe-tentiebeoordelingIn december 2004 verscheen in het Belgisch Staatsblad

het decreet op de titels van beroepsbekwaamheid. Hier-

mee was in Vlaanderen een belangrijke stap gezet in het

formeel certificeren van de competenties van een per-

soon los van de wijze waarop die competenties werden

verworven. In het jargon erkennen van competenties,

afgekort tot EVC.

De sociale partners en de SERV hebben in de uitvoering

34Diversiteit ■ Holebi’s ■ Armoede ■ Titels beroepsbekwaamheid

Page 36: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

35

van dat decreet een zeer belangrijke rol gekregen. Jaar-

lijks moet de SERV een advies geven over de beroepen

waarvoor in het volgende jaar titels van beroepsbe-

kwaamheid kunnen worden uitgereikt. Vervolgens moet

de SERV de standaarden ontwikkelen waaraan de com-

petenties van een individu worden getoetst en moet de

raad die standaarden adviseren.

9. Advies over hetuitvoeringsbesluit decreet titels van beroepsbekwaamheidIn juni 2005 kreeg de SERV een adviesvraag over het uit-

voeringsbesluit van het decreet op de titels van beroeps-

bekwaamheid. In essentie ging de raad akkoord met de

inhoud van het uitvoeringsbesluit. Ook werden tekstu-

ele opmerkingen en vragen geformuleerd.

10. Advies over de beroepen entitels 2005Het advies over de titels voor 2005 kwam volgens een

bepaalde procedure tot stand. De interprofessionele

sociale partners hebben al in het tweede kwartaal van

2004 een oproep gelanceerd bij hun achterban. Daar-

bij werd aangegeven volgens welke criteria de voor-

stellen geselecteerd zouden worden. Het moest gaan om

paritair gesteunde voorstellen, het effect of de meer-

waarde van een titel moest duidelijk zijn, er moest al een

SERV-beroepsprofiel of een door de SERV gelegitimeerd

beroepsprofiel zijn, knelpuntberoepen en titels die de pro-

motiekansen van kortgeschoolden verhogen kregen

voorkeur en het moest bij voorkeur gaan om beroepen

waarvoor geen onderwijsopleiding bestaat. De voor-

stellen moesten eind oktober 2004 ingediend worden bij

de SERV.

In september 2005 bracht de SERV het advies uit om

voor tien beroepen in 2005 titels van beroepsbe-

kwaamheid te creëren.

Titels van beroepsbekwaamheid 2005° autobuschauffeur° autocarchauffeur° begeleider buitenschoolse kinderopvang° brood- en banketbakker° call center operator° industriële schilder° kapper° kapper-salonbeheerder° torenkraanbestuurder° platwever

11. Standaarden voor competen-tiebeoordelingAl in 2004 begon de SERV zich voor te bereiden op de

komst van de titels van beroepsbekwaamheid. De SERV

bezocht landen en regio’s waar men kwalificaties (bijv.

studiegetuigschriften, diploma’s, certificaten, enzo-

voort) baseert op profielen waarvoor de sociale partners

en/of sectoren verantwoordelijk zijn en waar men werkt

rond het erkennen van competenties die informeel en

non-formeel (dus via werkervaring, maatschappelijke

activiteiten, vormingswerk, opleiding, enzovoort) zijn

verworven. De SERV heeft ook de literatuur doorgeno-

men over kwalificaties, competentiestandaarden en het

erkennen van verworven competenties. Dit is uitge-

mond in een aanbeveling over standaarden voor de

beoordeling van competenties voor een titel van beroeps-

bekwaamheid. In die aanbeveling werden onder meer de

criteria vastgelegd waaraan die standaarden moeten

voldoen, met een format en een werkwijze.

In mei 2005 is de SERV gestart met het opstellen van

de standaarden voor de tien titels van 2005. In novem-

ber 2005 zijn de eerste vier standaarden door de raad

geadviseerd. Het ging om: brood- en banketbakker, kap-

per, industriële schilder en torenkraanbestuurder.

SERV-beroepsprofielenwerkingIn 2005 heeft de SERV dertien beroepsprofielengemaakt, twee beroepenclusters en één beroepen-structuur. Het profielenteam is tijdelijk versterkt met vijf extra per-soneelsleden voor het opstellen van standaarden voorde beoordeling van competenties voor titels van beroeps-bekwaamheid. Het gros van de tijd is effectief besteedaan het ontwikkelen van de tien standaarden voor detitels van 2005.

Titels beroepsbekwaamheid

Page 37: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Op 29 maart 2005 vroeg de Vlaamse Minister van werk,

onderwijs en vorming de SERV advies m.b.t. het Voor-

ontwerp van decreet over het onderwijs XV. De SERV zag

af van advisering omwille van de afwezigheid van soci-

aal-economische implicaties.

De SERV kreeg op 3 juni 2005 een adviesvraag m.b.t. het

Voorontwerp van decreet over de organisatie van tijdelijke

projecten in het onderwijs. In een briefadvies stelde de

raad akkoord te gaan met dit voorontwerp mits onder

meer de bemerking dat bij innovatie een tijdige en voort-

durende betrokkenheid van alle relevante en maat-

schappelijke actoren (inrichtende machten, bedrijfsleven,

vertegenwoordigers van het personeel, lerenden, ouders)

cruciaal is.

Op 13 juni 2005 ontving de SERV een adviesvraag bij

hoogdringendheid over het Ontwerp van decreet tot

wijziging van het decreet van 30 april 2004 over de stu-

diefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger

onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, ook wel Wij-

zigingsdecreet genoemd. De raad gaf een beperkt advies

waarin akkoord werd gegaan met de, vooral technische,

wijzigingen. De raad herhaalde de vraag naar een gron-

dige evaluatie van het studiefinancieringsstelstel en

naar een globaal actieplan voor de democratisering van

het hoger onderwijs (zoals ook aangehaald bij de actu-

alisatie van de doelstellingen van het Pact van Vilvoor-

de).

De SERV ontving op 12 september 2005 een vraag naar

advies bij hoogdringendheid over het Voorontwerp van

decreet tot bekrachtiging van het reglement van de

11Onderwijs

Nederlands - Vlaamse Accreditatieorganisatie. De SERV

wenste geen opmerkingen te formuleren. Op 25 oktober

2005 kreeg de SERV een adviesvraag over het Voor-

ontwerp van decreet tot instelling van een aantal maat-

regelen tot herstructurering en flexibilisering van het

hoger onderwijs in Vlaanderen, ook wel minidecreet

genoemd. Omwille van de beperkte sociaal-economi-

sche impact werd ook hierover geen advies uitgebracht.

De SERV werd eind oktober 2005 geconsulteerd over het

ontwerp van Europees kwalificatiekader (European Quali-

fication Framework, EQF). De raad verklaarde zich in de

hoofdlijnen akkoord om tot een Europees kwalificatie-

kader te komen, enerzijds omdat het een aanzet is om

tot een nationale (regionale) kwalificatiestructuur te

komen, anderzijds omdat het de internationale trans-

parantie en daardoor ook de mobiliteit kan bevorderen.

In een advies stelde de SERV dat voor een goede invoe-

ring een benadering vereist is, gebaseerd op leerresul-

taten die het gevolg zijn van het gehele levenslange en

levensbrede leren, met voldoende waardering voor tech-

nische en technologische competenties en met ruimte

voor afstemming met sectorale kwalificatiestructuren.

Op 16 december 2005 ontving de SERV een vraag bij

hoogdringendheid m.b.t. het Ontwerp van decreet hou-

dende instemming met het verdrag over de erkenning van

diploma’s hoger onderwijs in de Europese regio. De raad

ging akkoord met dit ontwerp van decreet dat een ver-

drag van 1997 ratificeert maar vroeg de nodige aandacht

voor de problemen die zich voordoen bij het erkennen

van diploma’s behaald in het buitenland. Algemeen pleit-

te de raad voor een globale geïntegreerde benadering

Page 38: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

37

mét kwaliteitswaarborgen van de erkenning van het

geheel van competenties en kwalificaties die in het bui-

tenland worden verworven.

In de schoot van de SERV kwam in het najaar van 2005

twee maal de Taskforce Afwisselend Leren en Werken

samen. Deze taskforce is drieledig samengesteld. Daar

werd de Beroepsinlevingsovereenkomst (BIO) besproken

en de realisatie van de werkervaringsplaatsen voor deel-

tijds lerenden.

Page 39: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Pilootpakketten integralemilieuvoorwaarden kunnen nietonverkort werkenIn hun advies van 9 mei 2005 tonen SERV en MiNa-Raad

zich voorstander van het concept integrale milieuvoor-

waarden. Integrale milieuvoorwaarden bundelen per

groep bedrijven de voorwaarden in één beknopt, op

maat geschreven pakket. Bedrijven moeten dus niet

meer in Vlarem gaan sprokkelen . Dat is gebruiksvrien-

delijker en zorgt voor meer rechtszekerheid. Bovendien

zouden de betrokken inrichtingen geen vergunning

(meer) nodig hebben. Een melding volstaat. Verder heb-

ben integrale milieuvoorwaarden potentiële voordelen

voor rechtsgelijkheid, milieuwinst en de mogelijkheid tot

herschikking van mensen en middelen ten voordele van

de toepassing en handhaving van milieuvoorwaarden.

De twee ontwerp pilootpakketten met integrale voor-

waarden voor garages en schrijnwerkerijen bevatten

voorwaarden die beter begrijpelijk, toepasbaar en hand-

haafbaar zijn dan de vergelijkbare VLAREM II-voor-

waarden. Maar, noch het regelgevend kader, noch de

uitwerking van het concept, voldoen om deze pakketten

onverkort in werking te laten treden.

Zo moet de Regering nog kiezen binnen welk decretaal

kader integrale voorwaarden zullen werken en moet zij

het regelgevend kader aanvullen. Er moet ook een nieu-

we meldingsprocedure komen. Daarnaast moeten de

pakketten voor garages en schrijnwerkerijen in milieu-

kundig en juridisch opzicht worden verbeterd. Zij bepa-

len bijvoorbeeld dat de bedrijven vergunningsvoor-

waarden moeten naleven, terwijl deze juist geen

vergunning (meer) nodig zouden hebben. Ook moeten de

pakketten een overgangsregeling bevatten voor bestaan-

de inrichtingen en voor inrichtingen die verschuiven

van het ene systeem naar het andere. Verder moeten de

pakketten geregeld worden gemoderniseerd en moe-

ten bedrijfsfederaties en andere stakeholders beter

worden betrokken bij de voorbereiding. Tot slot moet de

overheid mensen en middelen herschikken voor een

betere normstelling, voor hulp aan bedrijven bij de toe-

passing van de voorwaarden en voor controle. De

gemeenten, die instaan voor de handhaving, moeten

begeleiding en ondersteuning krijgen.

2. Raden adviseren overdoelgroepenbeleidDe MiNa-Raad en de SERV zijn al lang pleitbezorger

voor een doelgroepenbeleid dat streeft naar een grotere

betrokkenheid van actoren en naar een milieubeleid dat

beter uitgewerkt is op maat van de doelgroepen. De

raden verwelkomen daarom in hun advies van 23 decem-

ber 2005 dat er nu actievoorstellen voor een doel-

groepenbeleid in industrie en landbouw voorliggen en

hopen dat die voor de noodzakelijke nieuwe impuls zor-

gen.

Een aantal actievoorstellen komt tegemoet aan de visie

van de raden. Toch hebben de raden bedenkingen. Zo vra-

gen de raden een veel duidelijker conceptueel onder-

scheid tussen beter betrekken van actoren, milieubeleid

op maat en overlegfora met doelgroepen. De betrok-

kenheid bij het beleid mag zich niet beperken tot doel-

groepen in de enge zin, maar moet gericht zijn op alle

actoren. Naast overleg moet ook aandacht gaan naar

andere vormen van consultatie. Kennisopbouw van par-

ticipatieve methoden is nodig. Stimulering van over-

heidsinterne samenwerking is positief, maar sterk afhan-

12Milieu

Page 40: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

39

kelijk van kritische succesfactoren die te maken hebben

met bestuurlijke cultuur. Het uitwerken van een milieu-

beleid op maat moet flexibel ingevuld worden. De oprich-

ting van bilaterale overlegfora wordt onderschreven op

voorwaarde dat ze transparant werken.

3. Milieuplanning moet verbeterdwordenIn een brief van 4 maart 2005 haalt de SERV redenen

aan om geen advies te geven over het milieujaarpro-

gramma 2005. Zo vindt de raad onder meer dat de aan-

bevelingen over vroegere milieujaarprogramma’s nog

altijd onvoldoende zijn gevolgd en dat het milieuplan-

ningsstelsel dringend op effectiviteit en efficiëntie geë-

valueerd moet worden.

Op 27 oktober 2005 gaven SERV en MiNa-Raad advies

over de voorstellen van de regering om de milieube-

leidsplanning te verbeteren. Milieuplanning is een waar-

devol instrument maar de efficiëntie moet verbeteren.

Zij vinden de voorstellen voor wijziging van de lokale

milieuplanning voorbarig. Er is behoefte aan een gron-

diger debat in een ruimer perspectief dat ook de Samen-

werkingsovereenkomst met de provincies en de gemeen-

ten in beschouwing neemt. De adviesraden gaan ermee

akkoord het cascadesysteem tussen de lokale planning

en de gewestelijke planning te verlaten, maar pleiten voor

het behoud van een duidelijke hiërarchie. De doelstel-

lingen voor de wijziging van de gewestelijke planning, zijn

positief, maar de uitwerking kan verbeteren. Ook is het

spijtig dat de voorstellen niet alle knelpunten aanpakken.

4. AndereDe raad ontving op 4 januari 2005 een adviesvraag

over het ontwerp decreet over diverse bepalingen inza-

ke leefmilieu en landbouw. Omdat de adviestermijn

beperkt was, sprak de SERV zich niet ten gronde uit over

dit verzameldecreet en beperkte hij zich tot algemene

bemerkingen. Zo is het volgens de raad goed dat de drin-

gende maatregelen die het begrotingskader overstij-

gen via een verzameldecreet aangepakt worden en niet

via het programmadecreet. De maatregelen die minder

dringend zijn en die ook in het verzameldecreet staan,

zoals de wijzigingen aan de milieuheffingen, worden

beter afzonderlijk geregeld omwille van de transparan-

tie, de onderbouwing en de coherentie van de regelge-

ving. Verder heeft de raad bedenkingen bij de retroac-

tieve inwerkingtreding van enkele bepalingen. Dit strookt

niet met de principes van behoorlijk bestuur.

Op 6 juli 2005 ondersteunde de SERV in zijn briefadvies

de wijzigingen voor de oprichting van IVA’s Leefmilieu

en Natuur. Daardoor moet de Vlaamse Milieumaat-

schappij (VMM) en niet het INBO het milieurapport

opstellen en blijven de beleidsvoorbereidende taken

voor lucht en hinder bij het departement.

Op 27 oktober 2005 adviseerden MiNa-Raad en SERV

over een aanpassing van het Seveso-samenwerkings-

akkoord, het samenwerkingsakkoord tussen de federa-

le staat en de drie gewesten over de beheersing van de

gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stof-

fen zijn betrokken. De raden vinden het positief dat een

samenwerkingsakkoord tot stand is gekomen. Belang-

rijke elementen zijn de grotere betrokkenheid van de

(onder)aannemers en de aanpassingen van drempel-

waarden en het toepassingsgebied. De raden betreuren

wel de late omzetting van de Europese richtlijn. Zij vra-

gen ook een verduidelijking en uitbreiding van de toe-

lichting, een betere doorwerking en wisselwerking met

het ruimtelijk beleid in Vlaanderen, een aanpassing van

de openbaarheidsaspecten aan de recente regelgeving

en vaste beslistermijnen voor de overheid. De uitbreiding

van het toepassingsgebied, de verkorte en vaste beslis-

termijn mag niet leiden tot een minder kwalitatieve

beoordeling. De overheid moet zich hiertoe organiseren.

De SERV bracht geen advies uit over het ontwerpbesluit

inzake verspreiding van milieu-informatie, noch over

een wijziging van het milieuvergunningsdecreet inzake

de schorsende werking van beroepen. Ook over instem-

mingsdecreten met internationale verdragen, zoals het

internationaal verdrag voor bescherming van planten, het

verdrag ter voorkoming van verontreiniging door sche-

pen (MARPOL) en het verdrag ter voorkoming van ver-

ontreiniging van de zee t.g.v. storten van afval, gaf de

SERV geen advies.

5. Verdere inspanningen voorbodemsaneringsfondsen blijvennoodzakelijkIn hun advies van 14 september ondersteunen SERV en

MiNa-Raad het voorstel van de Vlaamse Regering om sec-

torale bodemsaneringsfondsen op te richten en dringen

zij aan op een snelle operationalisering. Deze bodem-

saneringsfondsen per bedrijfssector zouden bodemsa-

neringswerken uitvoeren in ruil voor een financiële bij-

drage van de betrokken bedrijven. Deze aanpak heeft heel

wat voordelen. De kosten worden solidair gedragen bin-

nen de sector en gespreid door de jaarlijkse bijdragen.

Bovendien is de fondsbeheerder een grotere markt-

speler die betere prijzen kan bedingen. Saneringsplich-

tigen kunnen zo wellicht tot 20% besparen. Toch zullen

de fondsen niet alle financieringsproblemen rond bodem-

Milieujaarprogramma ■ Milieubeleidsplanning ■ Seveso

Page 41: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

sanering oplossen. Belangrijke budgettaire inspanningen

van de Vlaamse overheid blijven nodig.

Ook merken de raden op dat de regeling vooral uitgewerkt

is met de problematiek in de droogkuissector in het

achterhoofd. De regeling biedt niet voor alle sectoren een

werkbare oplossing. Er zijn nog te veel onduidelijkheden

die de uitvoering in het gedrang kunnen brengen, bij-

voorbeeld de berekening van de bijdragen. Zij vragen tot

slot meer waarborgen voor de transparantie van de

financieringsstromen.

6. Gemengde gevoelens bij dewaterbeleidsnotaIn een gezamenlijk advies van 24 februari 2005 waar-

deren MiNa-Raad en SERV dat voor de eerste maal een

waterbeleidsnota voorligt. Volgens het decreet moet

deze nota de krachtlijnen vastleggen van de visie op het

integraal waterbeleid voor het Vlaamse Gewest en per

stroomgebied. De meerwaarde van de ontwerpwater-

beleidsnota als plannings- en programmeringsinstru-

ment lijkt beperkt. De raden vragen daarom een verde-

re invulling. Het is dan ook een goede zaak dat de

waterbeleidsnota wordt beschouwd als een aanbouwnota

en dat de strategische waterbeleidsplanning wordt opge-

vat als een iteratief proces. De nota moet wel nu al aan-

geven hoe naar oplossingen wordt toegewerkt. Daar-

enboven verwachten de raden op korte termijn voor-

uitgang in de uitwerking van de visie op het integraal

waterbeleid en in de vastlegging van doelstellingen en

termijnen. Er moeten dringend krijtlijnen komen waar-

binnen de verschillende overheden plannen kunnen

maken en instrumenten kunnen inzetten. Ook de afstem-

ming met het milieubeleid en met andere beleidsdo-

meinen is onvoldoende uitgewerkt.

De waterbeleidsnota schept verder geen duidelijkheid

over de financiële impact en vermeldt niet of een visie

over de financiering van het integraal waterbeleid ont-

wikkeld wordt en of de kosten aan de gebruikers en de

veroorzakers worden doorgerekend. Hierover moet spoe-

dig overleg starten. Tot slot pleiten de raden nog voor

een versnelde capacity building bij de overheden en bij

de betrokkenen en een spoedige operationalisering van

het integraal waterbeleid. Dit betekent onder meer de

afbakening van de (deel)bekkens en de afwerking van een

goed regelgevend kader voor het integraal waterbeleid.

40Waterbeleidsnota

Page 42: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Het maatschappelijk debatIn het regeerakkoord van 2004 heeft de Vlaamse Rege-

ring de invoering van een wegenvignet ter vervanging van

de bestaande verkeersbelasting binnen deze legisla-

tuur in het vooruitzicht gesteld. De regering besliste om

voorafgaand aan de uitwerking van de afspraken uit het

regeerakkoord, een breed maatschappelijk debat te

organiseren. De SERV kreeg de opdracht voor de orga-

nisatie van dit maatschappelijk debat. Vier doelstellin-

gen werden vooropgesteld: Informatie inwinnen over

de standpunten van het maatschappelijk middenveld, over

deze inbreng een debat organiseren tussen de ver-

schillende groepen van het maatschappelijk midden-

veld, binnen het debat deze inbreng confronteren met

beschikbare gegevens en wetenschappelijke analyses en

aangeven welke elementen tot een consensus kunnen lei-

den.

Het maatschappelijk debat is van start gegaan begin sep-

tember. Er vonden in totaal drie debatconferenties (13

oktober, 27 oktober en 10 november) en een slotcon-

ferentie (14 december) plaats. Aan een ruime groep

van organisaties (sociaal-economische organisaties,

organisaties uit de milieu- en natuurbeweging, mobili-

teitsverenigingen, automobilistenverenigingen, soci-

aal-culturele organisaties) werd een vragenlijst toege-

stuurd. Organisaties die de vragenlijst hadden ingevuld

konden op de debatconferenties ook expliciet hun

inbreng toelichten. Negentien organisaties hebben deel-

genomen aan het debat. Uiteraard konden vertegen-

woordigers van organisaties die niet hebben deelge-

nomen aan de schriftelijke bevraging ook deelnemen aan

het debat. Er werden ook deskundigen uitgenodigd die

de visies vanuit het maatschappelijk middenveld con-

fronteerden met beschikbaar wetenschappelijk stu-

diemateriaal.

Dit ruim maatschappelijk debat heeft geresulteerd in een

omstandig eindverslag. Het eindverslag over het maat-

schappelijk debat is op de slotconferentie van 14 decem-

ber officieel voorgesteld en op 17 januari 2006 door de

Vlaamse Minister van Mobiliteit voorgesteld aan de par-

lementaire commissie mobiliteit en openbare werken.

2. Het eindverslagHet eindverslag geeft enerzijds maximale informatie

over het verloop van het debat en in het bijzonder over

de inbreng van alle deelnemende organisaties en des-

kundigen. Anderzijds gaat het verslag nog een stap ver-

der door de grote lijnen van het maatschappelijk debat

te duiden, aan te geven over welke zaken zich al of niet

een maatschappelijke consensus kan aftekenen en welke

resultaten relevant kunnen zijn voor de verdere besluit-

vorming.

Enkele blikvangers uit de resultaten vanhet debatEen vrij ruim draagvlak om op termijn en mits vervullingvan een aantal voorwaarden, te evolueren naar een sys-teem van betalen voor het gebruik van de infrastruc-tuur via een gedifferentieerde kilometerheffing. Eenernstige voorbereiding is hiervoor noodzakelijk.

Een sterk pleidooi om werk te maken van het princi-pe de gebruiker betaalt waarbij de gebruiker betaalt

13Mobiliteit

Page 43: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

voor het effectief gebruik van de infrastructuur en de kos-ten die veroorzaakt worden.

Het moet om een prijsinstrument gaan waarmee hetcongestieprobleem kan worden aangepakt.

Geen uitdrukkelijk verzet tegen de invoering van eenforfaitair wegenvignet. Maar wel heel wat vragen bijhet nut ervan, zeker voor de aanpak van het mobili-teitsprobleem.

Als er een nieuw instrument wordt ingevoerd, dansamen met de andere gewesten, waarbij het mogelijkblijft om eigen Vlaamse klemtonen te leggen voor demobiliteitsproblemen waar Vlaanderen voor staat.Ook sterke nadruk op de afstemming van het Vlaam-se beleid op wat in andere landen ontwikkeld engepland wordt.

Meerderheid van het maatschappelijk middenveldvoor een gefaseerde invoering van een prijsinstrument,met een duidelijk tijdspad over een langere termijn. Eenforfaitair wegenvignet is hierbij een opstap naar eenmeer gesofistikeerd systeem.

Zeer sterk pleidooi voor een degelijke voorbereiding eneen volgehouden inspanning om te werken aan eenmaatschappelijk draagvlak met een doorgedrevencommunicatie als één van de sleutelfactoren voor het suc-ces ervan.

3. Gewestelijk Expres Net BrusselDe SERV bleef in 2005 ook verdere aandacht schenken

aan het woon-werkverkeer. Zo was de SERV de trekker

van een gezamenlijk initiatief van de sociaal economi-

sche raden van Vlaanderen (SERV), Brussel (ESRBHG)

en Wallonië (CESRW) over het Gewestelijk Expres Net

Brussel (GEN).

De wegen van, naar en in de Brusselse regio blijven

dichtslibben. Een hoogwaardig, snel en efficiënt open-

baar vervoernetwerk in de Brusselse regio is stilaan

een absolute noodzaak, onder meer voor de duizenden

werknemers die elke dag naar en in het Brussels Hoofd-

stedelijk gewest reizen (woon-werkverkeer). De reali-

satie van het Gewestelijk Expres Net Brussel (GEN) kan

in deze context alvast een essentiële bijdrage leveren.

De drie sociaal economische raden besloten om de han-

den in elkaar te slaan en een gezamenlijk initiatief te

nemen. In een eerste fase hebben de raden zich gron-

dig geïnformeerd over de stand van zaken en de per-

spectieven voor het GEN. De federale ministers Renaat

Landuyt en Johan Vande Lanotte alsook de NMBS wer-

den uitgenodigd om toelichting en informatie te geven

over de stand van zaken. Daarnaast heeft de SERV ook

de Vlaamse Minister van Mobiliteit en De Lijn uitgeno-

digd voor een hoorzitting. Het is de bedoeling om in de

volgende fase een gemeenschappelijke verklaring van de

drie sociaal economische raden over het GEN te for-

muleren.

Wat is het GEN? Het Gewestelijk Expres Net (GEN) is een multimo-daal vervoersconcept van snelle voorstedelijke verbin-dingen per trein, tram en bus in een straal van 30 kmrond de hoofdstad. Het heeft als doel 50% meer rei-zigers naar Brussel te brengen met het openbaar ver-voer. Het GEN moet tegen 2012 operationeel zijn. In2012 zal het GEN bestaan uit acht spoorverbindin-gen die heel nauw met elkaar verweven zijn en ook uitdiverse buslijnen (+ tram- en metrolijnen) om de gebie-den te bedienen waar de treinverbindingen niet langs-komen. Op een meerderheid van deze treinverbin-dingen rijdt minstens een trein om het kwartier tijdensde piekuren. Er komt ook aangepast rollend materieel.De eerste nieuwe GEN-stellen moeten rijden tegen2008. Daarnaast worden ook stations heringericht enkomen er nieuwe stopplaatsen bij. Er wordt gestreefdnaar eenvormige tarieven (1 ticket) voor trein, tram,metro en bus.

42Maatschapplijk debat ■ Wegenvignet ■ Kilometerheffing ■ Gewestelijke Expres Net

Page 44: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. De strategische adviesraadruimtelijke ordening - onroerenderfgoed (Saro)De Saro wordt opgericht in het voorontwerp van decreet

houdende oprichting van de strategische adviesraad

ruimtelijke ordening - onroerend erfgoed. Omdat de

oprichting van de Saro ook wijzigingen inhoudt in ande-

re decreten - meer bepaald voor de adviesprocedures –

werden ook die decreetwijzigingen voorgelegd. Deze

zijn samengebracht in het voorontwerp van decreet

houdende decretale aanpassingen binnen het beleids-

domein ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed als

gevolg van het bestuurlijk beleid.

De raad formuleerde een advies op 19 oktober 2005.

De Saro neemt de beleidsadviesfuncties over van de hui-

dige adviesinstellingen en krijgt de exclusieve opdracht

toegewezen om adviezen te verstrekken in beleidsma-

tige aangelegenheden rond ruimtelijke ordening en

onroerend erfgoed en wordt verplicht geraadpleegd

voor alle belangrijke beleidsbeslissingen.

Bijkomend zullen door de bepalingen (artikel 88) in het

wijzigingsdecreet de Vlacoro en de Saro exclusief advies

geven over het ontwerp Ruimtelijk Structuurplan Vlaan-

deren. De adviesrol van de SERV en de MiNa-Raad bij het

tot stand komen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaan-

deren wordt afgeschaft.

Het is vooral op die exclusieve rol die de Vlacoro en Saro

krijgen voor de advisering van het (ontwerp) Ruimtelijk

Structuurplan Vlaanderen, dat de raad scherpe kritiek

formuleert. De raad stelt dat die exclusiviteit wel van toe-

passing is op de specifieke aangelegenheden als de sec-

tor ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed. Een ande-

re zaak betreft de maatschappelijke (ruimtelijke) keuzes

die via het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden

gemaakt. Omwille van de maatschappelijke dimensie is

het onaanvaardbaar dat de decretaal geregelde advi-

sering van SERV en MiNa-Raad over het Ruimtelijk

Structuurplan Vlaanderen wordt afgeschaft.

Verder pleit de raad voor een duidelijke definiëring in het

decreet van de middenveldorganisaties en hun aantal die

in de Saro zitting zullen hebben. Het is ook belangrijk dat

de SERV de mandaten voordraagt die aan de sociale part-

ners worden toegewezen.

Niet onbelangrijk tenslotte is ook een duidelijke ver-

houding tussen Saro en technische adviescommissies,

waaronder Vlacoro. Volgens de raad moet de Saro in alle

adviesdossiers het eindadvies geven.

2. De Vlaamse woonraadHet voorontwerp van decreet houdende wijziging van

decretale bepalingen inzake wonen als gevolg van het

bestuurlijk beleid, past bestaande decreten aan, voor-

namelijk de Vlaamse wooncode. Deze aanpassing gebeurt

binnen het bestuurlijk beleid. Daardoor komt de beleids-

voorbereiding in het departement. De beleidsuitvoe-

ring gaat naar het intern verzelfstandigd agentschap

Wonen Vlaanderen, het intern verzelfstandigd agent-

schap Inspectie RWO en het extern verzelfstandigd

agentschap Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen

(VMSW). Tenslotte gaat de beleidsadvisering naar de stra-

tegische adviesraad Vlaamse Woonraad.

In het advies van 9 november 2005 focust de raad op

de wijziging aangebracht in de Vlaamse wooncode met

14Ruimtelijke ordening

Page 45: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

als doel de strategische adviesraad - Vlaamse Woonraad

- op te richten. De raad vindt het positief dat is rekening

gehouden met een eerder advies van de raad in 2004

waarin gepleit werd om de woonraad af te splitsen van

de Saro, wat in eerdere voorstelen niet het geval was. De

raad ondersteunt ook de gemengde samenstelling, maar

de raad vraagt in het decreet wel duidelijkheid over

welke organisaties in de Vlaamse woonraad zitting zul-

len hebben, alsook het aantal leden.

3. Het reparatiedecreetHet reparatiedecreet (Voorontwerp van decreet tot wij-

ziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de

organisatie van de ruimtelijke ordening en van het

decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoörd-

ineerd op 22 oktober 1996) is een gevolg van rechtspraak

en adviezen van de Raad van State. Slechts een hand-

vol gemeenten voldoen bij de deadline op 1 mei 2005 aan

de vijf decretale voorwaarden om een autonoom gemeen-

telijk vergunningsbeleid te voeren. Deze vaststelling op

zich noopt tot een wijziging van de deadline. Daarnaast

rust op het niet voldoen aan de vijf voorwaarden ook een

sanctie die voor het gros van de gemeenten zou gelden.

Het reparatiedecreet schrapt het artikel dat stamvoor-

schriften verplicht maakt. In het advies van 9 februari

2005 pleit de raad toch voor een zekere uniformisering

van de stedenbouwkundige voorschriften voor de gewes-

telijke RUP, die moeten bovendien doorwerken naar de

lagere bestuurlijke niveaus.

De raad betreurt dat de deadline moet verschuiven

omdat de gemeenten er niet op tijd in slagen aan de vijf

voorwaarden te voldoen.

Dit doet aan de ene kant vragen rijzen over het gevoer-

de ruimtelijke ordeningsbeleid op Vlaams niveau. Aan de

andere kant is een bezinning nodig over de modaliteiten

van het planningssysteem en de capaciteit die dit bij de

gemeenten vergt. De raad dringt er dan ook op aan dat

de in de memorie aangekondigde bezinning hierover

tot structurele oplossingen leidt, binnen de gestelde

periode van twee jaar.

Tenslotte is de voorziene afschaffing van de ingebouw-

de sancties voorbarig en dit schept rechtsonzekerheid

voor zonevreemde woningen en bedrijven.

4. Een duurzame strategie voorplattelandsontwikkelingOp vraag van de administratie formuleerden MiNa-Raad

en SERV op 24 maart 2005 een gezamenlijk advies

over de plattelandsontwikkeling in Vlaanderen voor de

volgende planperiode 2007-2013. De raden benadrukken

het belang van een strategische aanpak. De ontwikke-

ling van een toekomstvisie dient met het oog op de

nieuwe plattelandsverordening, de basis te vormen voor

het volgende plattelandsontwikkelingsprogramma PDPO

2007-2013.

De raden dringen aan op de continuïteit van het huidi-

ge plattelandsontwikkelingsprogramma. De vraag naar

continuïteit mag voor de raden echter geen belemme-

ring zijn om bij de uitwerking van een Vlaamse platte-

landsstrategie maximaal aandacht te hebben voor ver-

nieuwing en transitie. Verscheidene studies wijzen

momenteel op de sterk wijzigende rol van de landbouw

in onze maatschappij en niet in het minst als structu-

rerend element in de plattelandsgebieden.

De raden ondersteunen ook de inbedding van het plat-

telandsontwikkelingsbeleid in het kader van duurzame

ontwikkeling. In die context vragen de raden dat een even-

waardige aandacht voor de sociale, economische en

ecologische dimensie van plattelandsontwikkeling, zich

niet enkel vertaalt in de doelstellingen maar ook tot

uiting komt in de maatregelen en de financiële midde-

len.

De raden stellen ook vast dat in het huidige Europese plat-

telandsbeleid de problematiek van verstedelijkte plat-

telandsgebieden onvoldoende aan bod komt. De raden

dringen er op aan dat Vlaanderen op een actieve manier

de eigenheid van plattelandsgebieden onder verstede-

lijkingsdruk gaat bepleiten op Europees niveau. De Euro-

pese plattelandsverordening moet voldoende vrijheid bie-

den opdat Vlaanderen kan inspelen op de belangrijke

kansen en mogelijkheden van het platteland in verste-

delijkte gebieden.

Tenslotte beklemtonen de raden de belangrijke koppe-

ling tussen het plattelandsbeleid en het gemeenschap-

pelijk landbouwbeleid.

44Reparatiedecreet ■ Plattelandsontwikkeling

Page 46: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Begroting: evalueren envooruitzienDe SERV focust ieder jaar twee maal op de Vlaamse

begroting. In januari neemt de SERV de pas goedgekeurde

begroting van het lopende jaar (2005) onder de loep. In

juli is het tijd voor het eigenlijke begrotingsadvies dat

kijkt naar de volgende jaren en in het bijzonder naar de

volgende begroting (2006).

Het evaluatierapport van januari 2005 kon zich echter

niet beperken tot de begroting van 2005. Bijzondere aan-

dacht moest uitgaan naar wat de nieuwe Vlaamse Rege-

ring had gedaan met de belangrijke knelpunten die de

uitvoering van de begroting 2004 stelde. De SERV had

immers in het advies van juli 2004 een aanduiding gege-

ven van de vrij substantiële ingrepen die in 2004 nog zou-

den nodig zijn om de begroting in overeenstemming te

brengen met de begrotingsnormen. Er was sprake van

een vereiste structurele ingreep van euro 285 mln. In

januari stelde de SERV dat de regering de gerezen kloof

met de begrotingsdoelstellingen voor 2004 had opge-

lost. Daarbij kon ze gebruik maken van extra eenmalige

ontvangsten. Dergelijke maatregelen zijn volgens de

SERV niet aan te bevelen voor de toekomst (in een aan-

tal gevallen veroorzaken ze in de toekomst extra uitga-

ven), maar gegeven de situatie in 2004 wel te verant-

woorden. Positief vond de SERV ook dat de hoge

onderbenutting van kredieten die in het verleden wel eens

voorkwam niet werd aangehouden in 2004. Voorts wer-

den ook de schulddoelstellingen gerealiseerd.

Voor de begroting 2005 toetste de SERV eerst de eigen

begrotingsvoorstellen voor de komende jaren met de aan-

bevelingen van de Hoge Raad van Financiën (HRF).

Daarbij steunde de SERV de intenties van de regering om

de verstrengde HRF-norm maar te aanvaarden onder een

aantal voorwaarden die overigens achteraf niet werden

vervuld. In het advies van juli 2004 ging de SERV voor

2005 uit van een zero beleidsruimte. De begroting die

in januari 2005 werd geëvalueerd heeft die hypothese

grotendeels bevestigd. Belangrijk vond de SERV in ieder

geval dat de regering over de twee begrotingsjaren

2004 – 2005 heen de Vlaamse begroting in een toestand

heeft gebracht die vanaf 2006 toelaat om de structu-

rele groei van de ontvangsten volledig om te zetten in

extra beleidsruimte.

De SERV kon dan ook het januarirapport afsluiten met

een positieve evaluatie.

Bij de voorbereiding van het advies in juli kon de SERV

voor het eerst gebruik maken van een degelijk uitge-

werkte meerjarenbegroting die de regering in mei van

2005 aan het Vlaams Parlement had meegedeeld. De

voorgelegde meerjarenbegroting was echter een tech-

nisch document, waarin de Vlaamse begroting voor

2006 – 2009 wordt doorgerekend bij toepassing van

ongewijzigd beleid. Doortrekken van ongewijzigd beleid

en toetsing met de begrotingsdoelstellingen levert een

groeiende beleidsruimte op voor nieuwe initiatieven.

De invulling van die beleidsruimte was nog niet rond en

parallel met de voorbereiding van het SERV – advies heeft

de regering daarover een reeks belangrijke politieke

keuzes gemaakt. De precieze inhoud daarvan was nog

niet duidelijk bij de opmaak van het advies, wat een

beoordeling natuurlijk bemoeilijkte. Verder was er begin

juli intens overleg tussen de federale regering en de

deelregeringen over de inspanningen van de deelrege-

15Begroting en fiscaliteit

Page 47: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

ringen bij de begrotingsdoelstellingen van de geza-

menlijke Belgische overheid. Op 6 juli werd in het bij-

zonder aan Vlaanderen een forse verhoging van de

begrotingsinspanning voor 2005 gevraagd, weliswaar

gecompenseerd met verminderde inspanningen in de vol-

gende jaren. Naderhand is gebleken dat ook voor 2006

een dergelijke operatie nodig bleek. De SERV moest

dan ook bij de opmaak van het begrotingsadvies erg kort

op de bal spelen.

Grote aandacht ging in het advies zelf naar de analyse

van de meerjarenbegroting. De SERV begon met veel

waardering voor het voorgelegde document en sprak de

hoop uit dat het ook effectief zou gebruikt worden als

een beleidsinstrument om in het bijzonder de transpa-

rantie van de begroting te verhogen. Toch had de SERV

ook bedenkingen die bij de resultaten van de meerja-

renbegroting enige nuances aanbrachten. Langs de zijde

van de ontvangsten hield de SERV toch rekening met wat

minder groei, vooral omdat ondertussen de tegenvallende

groei in 2005 duidelijk werd en ook via het mechanis-

me van de financieringswet gevolgen heeft voor de vol-

gende jaren. Aan de andere kant is vanaf 2005 de uit-

gesproken hogere dynamiek van de gewestbelastingen

erg opvallend en overigens ook in de loop van de meest

recente maanden bevestigd. Ook langs de uitgavenzij-

de meende de SERV wat correcties te moeten aan-

brengen. Die correcties hadden echter in grote mate te

maken met een andere definitie van wat ongewijzigd

beleid is. De SERV vond immers dat een aantal in het ver-

leden genomen engagementen – waaronder het inno-

vatiepact of de groei van de thuiszorg- als ongewijzigd

beleid bestempeld moesten worden en niet zoals in de

meerjarenbegroting doorgeschoven mochten worden

naar de beleidsruimte. De netto beleidsruimte die de

SERV raamde voor 2006 – 2009 was in die hypothesen

duidelijk lager dan wat de meerjarenbegroting voorop-

zette, een verschil van bijna 1,25 mld. euro gecumu-

leerd voor de gehele periode. Een groot deel had te

maken met een verschillende definitie van ongewijzigd

beleid. Maar toch is enige voorzichtigheid geboden bij

de invulling van de netto beleidsruimte. Voor 2006 zelf

ging de SERV ervan uit dat rekening houdend met een

aantal genomen beslissingen er geen beleidsruimte

meer zou beschikbaar zijn.

2. Fiscale maatregelen van deVlaamse Regering in 2005De regering heeft in 2005 enkele fiscale maatregelen ter

advies voorgelegd. De SERV adviseerde over de invoe-

ring van een fiscale definitie voor lichte vrachtwagens.

Over de voorgenomen korting op de personenbelasting

konden de sociale partners geen unaniem advies berei-

ken.

46Meerjarenbegroting

Page 48: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Binnen het domein welzijn gaf de SERV in 2005 advies

over onder meer het adoptiedecreet, het Vlaams Agent-

schap Geestelijke Gezondheidszorg, VIPA, ...

Belangrijk was het standpunt van de SERV om het stel-

sel van de Vlaamse zorgverzekering maximaal toegan-

kelijk te maken via een regularisatiemechanisme. Aan-

geslotenen bij de Vlaamse zorgverzekering die hun

bijdragen geheel of gedeeltelijk niet betaald hebben, of

voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, personen die

zich niet hebben aangesloten, krijgen voorlopig nog de

kans zich zonder verdere sanctie correct aan te sluiten

bij het stelsel. Daarvoor moet de betrokkene alle open-

staande bijdragen betalen.

De SERV onderlijnde hierbij twee voorwaarden:

1. Iedereen die zich moet aansluiten bij een zorgkas

moet deze verplichting ook nakomen.

Diegenen die de aansluitingsplicht verzuimen moe-

ten volgens de geldende procedures ambtshalve aan-

gesloten worden bij de Vlaamse zorgkas. Een sluitend

controlemechanisme screent permanent wie niet of

niet correct bij de Vlaamse zorgverzekering is aan-

gesloten, bijvoorbeeld door een dubbele aansluiting.

De SERV vraagt inspanningen (ondermeer voor infor-

matica) te leveren om dit sluitend mechanisme te ont-

wikkelen.

2. De leden moeten de verschuldigde bijdragen tijdig

betalen.

Immers, de sanctie op het verzuim van de verplich-

ting - met name een opschorting van de uitvoering van

de tenlastenemingen met vier maanden voor elk jaar

dat een aangeslotene in gebreke bleef - kan ingrijpende

gevolgen hebben als zorgbehoevendheid zich voor-

doet.

Vooral voor financieel mindervermogenden, die boven-

dien vaak minder vertrouwd zijn met administratie-

ve plichtplegingen en bijgevolg niet per definitie te

kwader trouw handelen, kan de opgelopen schorsing

of wachttijd bijzonder zwaar doorwegen. De gederf-

de tegemoetkoming kan immers vlug oplopen tot

een niet onaanzienlijke fractie van het jaarbudget

van betrokkenen.

De SERV meent dat de geboden regularisatiemogelijk-

heid hoe dan ook dient geflankeerd te worden met sen-

sibiliseringsacties zodat personen die tot nu toe een be-

talingsachterstand opliepen zich ook effectief in regel

stellen. De SERV kan zich aansluiten bij de invoering van

een administratieve geldboete en meent dat dit meer

effect heeft op de naleving van de bijdrageplicht dan de

huidige regeling.

16Welzijn

Page 49: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

De SERV bracht op 14 oktober 2005 advies uit over het

voorontwerp van het tweede Vlaams Jeugdbeleidsplan

2006-2009.

De SERV onderschrijft de taken van het Vlaamse jeugd-

beleid waartoe het Jeugdbeleidsplan 2006-2009 een bij-

drage levert. Het beoogde jeugdbeleid wil bijdragen tot

de optimale participatie, ontplooiing en ontwikkeling

van alle kinderen en jongeren, zowel als individuen als

in formele en informele groepen. Het besteedt bijzondere

aandacht aan maatschappelijke betrokkenheid en ver-

antwoordelijkheid. De SERV wijst erop dat het aange-

wezen kan zijn in het jeugdbeleid aandacht te besteden

aan specifieke doelgroepen (ondermeer allochtonen,

gehandicapten, kortgeschoolden).

Het voorgestelde Vlaamse jeugdbeleid is categoriaal

opgevat en doorkruist als zodanig meerdere beleidsdo-

meinen en raakt meerdere bestuurlijke niveaus. Dit cate-

goriale Jeugdbeleidsplan vergt nog vele confrontaties

met andere sectoren en niveaus. Daarom moet de dyna-

miek bewaakt worden zodat het uiteindelijke plan vol-

doende stuurt maar ook visie en pragmatisme verenigt.

De SERV dringt erop aan dat voor alle beleidsmaatre-

gelen binnen alle domeinen een toets wordt voorzien voor

de weerslag op de doelgroep.

De SERV onderstreept het belang om het voorgelegde

Jeugdbeleidsplan te kaderen in een bredere Europese

context. Hierbij is het Europees Pact voor de Jeugd

voor de hand liggend, maar ook de herijkte Lissabon-

strategie.

Voor Vlaanderen krijgt de Lissabonstrategie een vertaling

in het Pact van Vilvoorde. Voor de SERV is het vanzelf-

sprekend dat in het Jeugdbeleidsplan alle relevante

doelstellingen uit het Pact van Vilvoorde worden uitge-

voerd.

De SERV is nader ingegaan op de domeinen vrijwilli-

gerswerk, mobiliteit, werkgelegenheid en onderwijs,

altijd in relatie tot de doelgroep.

17Jeugd

Page 50: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

De SERV gaf op 13 juli advies over de beheersovereen-

komst tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VRT voor

de periode 2007-2011.

Voor de SERV is het essentieel dat de openbare omroep

originaliteit en kwaliteit brengt naar vorm en inhoud

binnen een brede programmatie (informatie en duiding,

cultuur, educatie en ontspanning). Dit brede aanbod

moet universeel toegankelijk zijn. De openbare televi-

sieomroep mag niet verschrompelen tot een nichezen-

der. Themakanalen mogen geen parkeerplaatsen worden

voor kerntaken. De uitdaging voor de VRT-televisie

bestaat erin om meer kwaliteit te brengen in informatie

en duiding. Hierbij moeten alle thema’s, waaronder ook

sociaal-economische, met de nodige grondigheid en

evenwichtigheid in beeld gebracht worden. De huidige

performantiemaatstaf voor duidings- en informatie-

programma’s op televisie werkt vervlakkend en heeft

ongewenste effecten op de wijze waarop informatie en

duiding op televisie komen. De sociaal-economische

component moet gedifferentieerd en genuanceerd aan

bod komen in de mainstreamprogrammatie van de open-

bare omroep. Daarnaast moet de VRT in samenwerking

met de SERV een kwalitatief hoogstaand sociaal-eco-

nomisch televisieprogramma realiseren. Dit programma

wordt best gemaakt door VRT-journalisten.

De SERV sluit zich aan bij de oprichting van een Vlaam-

se Regulator voor de Media (VRM). De nieuwe instelling

zal instaan voor het toezicht en de naleving van de

mediareglementering en voor het afleveren dan wel

adviseren van omroeperkenningen en –vergunningen. De

bestaande instanties voor het Vlaamse mediatoezicht

(Vlaams Commissariaat voor de Media, Vlaamse Geschil-

lenraad, Vlaamse Kijk- en Luisterraad) worden geïnte-

greerd in de Vlaamse Regulator voor de Media.

De SERV ondersteunt ook het voornemen van de Vlaam-

se Regering om binnen de VRT te komen tot een grotere

financiële transparantie en evenwichtige bestuursver-

houdingen. De Vlaamse Regering heeft een bevoegd-

heidsverdeling tussen de raad van bestuur en de gede-

legeerd bestuurder van de VRT voorgesteld die kan

bijdragen tot evenwichtige bestuursverhoudingen, zon-

der dat de operationele slagkracht van de VRT in het

gedrang komt. De SERV gaat er principieel van uit dat

tussen de Raad van bestuur en de VRT-directie gestreefd

wordt naar een maximale overeenstemmende zienswij-

ze, niet in het minst in strategische aangelegenheden.

18Media

Page 51: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Internationale missieDe SERV stuurde in 2005 de internationale missie bij op

basis van de buitenlandse ervaringen van de afgelopen

vijf jaar. De herziene internationale missie draagt als titel

Een open visie op de wereld.

De SERV en de sociale partners gaan niet aan de zijlijn

staan maar delen de mening van de Vlaamse Regering

en van de Internationale Arbeidsorganisatie dat wel-

vaart en economische groei het meest baat hebben bij

harmonieuze sociale verhoudingen. Daarom wil de SERV

het Vlaamse overlegmodel helpen uitdragen en zich

sterker profileren en engageren in internationale pro-

jecten en partnerschappen. De Vlaamse sociale partners

zijn overtuigd van internationale samenwerking en van

uitwisseling van knowhow.

2. Europese UnieIn 2005 werkte de SERV verder aan de uitbouw van het

netwerk met de Europese instellingen.

Er waren contacten met het Economisch en Sociaal

Comité, met het Comité van de Regio’s en met ver-

schillende vertegenwoordigingen van Europese regio’s.

De focus van de Europese werking van de SERV in 2005

lag op de voorbereiding van het PHARE project. In 2004

was de SERV geselecteerd als junior partner in een

PHARE Twinning project met Bulgarije. In 2005 kwam

de voorbereiding van dit project op gang en in 2006 zal

het voorgoed van start gaan. De SERV was actief betrok-

ken bij de eerste stappen. Zo organiseerde het SERV-

secretariaat een kennismakingsronde met de Noord-

Ierse en de Engelse partners in het Vlaams huis te

Londen. Daar werd de eerste basis voor de verdere

samenwerking vastgelegd. Vervolgens was er een ont-

moetingsronde met de Bulgaarse sociale partners op het

verantwoordelijke Ministerie in Sofia. Uiteindelijk werd

de Twinning Convenant pas goedgekeurd in december

2005, de politieke verkiezingen en de vele administra-

tieve procedures zijn hier allicht niet vreemd aan…

Uiteraard geeft de SERV ook aanbevelingen en adviezen

over de omzetting en impact van Europese regelgeving

voor Vlaanderen. Dit komt aan bod bij de betreffende

beleidsdomeinen.

3. InternationaleArbeidsorganisatie De bevoorrechte partner van de SERV op multilateraal

gebied is de Internationale Arbeidsorganisatie: zowel het

hoofdcentrum in Genève als het opleidingscentrum in

Turijn.

Het SERV-secretariaat nam deel aan verschillende ini-

tiatieven van de IAO zoals de 92ste IAO-conferentie in

Genève en de vierjaarlijkse regionale conferentie Euro-

pa in Boedapest.

Het thema van deze laatste conferentie was de grote uit-

daging door de globalisering, voor migratie en werkze-

kerheid in Europa en Centraal-Azië.

Op 26 mei 2005 was het dagelijks bestuur van de SERV

uitgenodigd om deel te nemen aan een high level IAO-

EU symposium over de sociale dimensie van de vrij-

handel. Dit seminarie had de bedoeling de beide inter-

nationale instellingen bij elkaar te brengen samen met

de andere spelers: sociale partners en civiele organisaties.

In de marge van dit symposium was er een ontvangst en

rondleiding in het IAO-opleidingscentrum in Turijn.

19Internationaal

Page 52: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

51

Er waren gesprekken met de verschillende afdelingen

maar vooral met de sectie sociaal overleg en met de

woordvoerders van de werkgevers- en werknemers-

groepen van de IAO. Er werd afgesproken de samen-

werking met de SERV en de verschillende samenstellende

organisaties verder te verdiepen.

Nieuwe projecten waaraan de SERV participeert werden

aangekondigd: onder andere een opleidingsproject voor

de bevordering van het sociaal overleg in Oekraïne. In

oktober 2005 werd het project met Oekraïne goedge-

keurd door de Vlaamse Regering. In 2006 zal dit star-

ten.

Twee van de vorige projecten waarbij de SERV als tech-

nische partner optrad, kregen in een assessmentrapport

een ruime voldoende. De doorlichting greep plaats in sep-

tember 2005 en gaat na of en welk elan er na een zeke-

re periode nog overblijft van de trainingen.

4. SER-SERV studiedag inBrusselOm de twee jaar organiseren de Sociaal-Economische-

Raad van Vlaanderen (SERV) en de Nederlandse Soci-

aal-Economische Raad (SER) samen een studiedag.

In 2005 was het de beurt aan de SERV om in te staan

voor de organisatie en de locatie. Op 2 juni had deze

plaats in het Vlaams Parlement rond de Lissabonstra-

tegie. De studiedag focuste op twee pijlers uit de Lis-

sabonstrategie met name onderwijs en arbeidsmarkt en

duurzame ontwikkeling. In de voormiddag kwamen de

visies van de sociale partners en de bevoegde ministers

en staatssecretarissen aan bod. In de namiddag werden

twee werkgroepen georganiseerd. In de eerste werk-

groep was er het verhaal over Slimmer werken in Neder-

land en het erkennen van verworven competenties in

Vlaanderen. In de werkgroep over duurzaamheid bestu-

deerde men het innovatie- en transitiebeleid voor milieu

en energie in beide regio’s.

5. Ontvangst van buitenlandsedelegatiesIn april 2005 was er een vakbondsdelegatie van Griek-

se en Turkse Cyprioten op bezoek. Zij kregen een toe-

lichting over de staatshervorming en de manier waarop

in Vlaanderen het sociaal-economisch overleg is geor-

ganiseerd.

In mei waren de Chinezen aan de beurt. Deze kwamen

voor een VDAB project en bestonden uit afgevaardigden

van het Chinese ministerie van Arbeid en Sociale zaken

en van de regionale tewerkstellingsagentschappen.

In september was er twee maal bezoek van de werkge-

versorganisaties van de Balkan en van Centraal- en

Oost-Europa. Zij wilden graag weten hoe Vlaanderen

de sociale partners betrekt bij de uitvoering van het

Europese structuurbeleid.

Page 53: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

2005 was een belangrijk (overgangs)jaar voor de proto-

cols van samenwerking of sectorconvenants afgesloten

tussen de Vlaamse Regering en sectoren. Het algemene

doel van de convenants was en is een grotere afstemming

bereiken tussen het arbeidsmarktbeleid van de Vlaam-

se overheid en de inspanningen van sectoren op het vlak

van onderwijs, van vorming en tewerkstelling voor wer-

kenden en werkzoekenden en van diversiteit. Het aan-

treden van een nieuwe Vlaamse Regering en een Minis-

ter die zowel bevoegd is voor onderwijs als voor werk, gaf

aanleiding tot de opmaak van een nieuwe modelconve-

nant. Deze focust nog sterker op deze drie thema’s.

In de loop van 2005 werden vervroegd onderhandelin-

gen aangevat met de meeste sectoren om de overstap

te zetten naar het nieuwe modelconvenant. Zeker het

invullen van de diversiteitstoets en het werken met zo

concreet mogelijke streefcijfers was voor de onderhan-

delaars van de sectoren niet altijd vanzelfsprekend.

Eventuele knelpunten kunnen sectoren voorleggen op

klankbordgroepen, met vertegenwoordigers van ver-

schillende ministers en administraties. Deze klank-

bordgroepen kwamen in 2005 (nog) niet van de grond.

Er werden in 2005 geen nieuwe convenants afgesloten,

wat maakt dat het aantal op 25 blijft. Wel werden er

onderhandelingen gestart met de sector van de verhui-

zers en kregen enkele sectoren toezegging voor een extra

consulent. Dit brengt het aantal sectorconsulenten eind

2005 op 97,5 (2003: 79,5 – 2004: 94,5). Per consulent

voorziet de overheid een toelage van 51.000 euro. De

verantwoordelijkheid voor de opvolging en de evaluatie van

de convenants ligt bij de administratie Werkgelegenheid;

VDAB, VIZO en SERV zijn betrokken partners.

Bij de start van de convenants kreeg de SERV de coör-

dinatie van drie thematische netwerken van sectorcon-

sulenten als opdracht. Op 1 mei 2004 kwam een extra

medewerker netwerken in dienst om dit te realiseren.

De drie netwerken hebben als thema’s: betere aansluiting

tussen onderwijs en arbeidsmarkt (bruggen tussen leren

en werken), leven lang leren (bruggen naar werk) en

diversiteit. Er vonden elf netwerkbijeenkomsten plaats en

verschillende ad hoc werkgroepen o.a. over kwaliteitszorg.

Ook in 2005 waren op elk netwerk gemiddeld achttien sec-

toren vertegenwoordigd naast vertegenwoordigers van

de administratie Werkgelegenheid, de Dienst Beroeps-

opleiding (DBO) en het ESF - Agentschap.

Het uitwisselen van ervaring en het geven van informatie

blijven de belangrijkste opdrachten van de netwerken.

In 2005 kwamen onder meer volgende thema’s aan

bod: Titels van beroepsbekwaamheid, werkervaring in het

deeltijds onderwijs, cases rond competentiemanage-

ment, beleidsnota’s werk en onderwijs, stages, Janus-

project, Accent op Talent, voorstelling Forum Etnisch-cul-

turele minderheden, VESOC actieplan EAD, jobcoaching,

diversiteitsplannen in de praktijk, strategisch oplei-

dingsbeleid en loopbaanplanning, plan geletterdheid,

de lerende organisatie, Centra voor Leren & Werken,

diversiteitstoets, ….

In het najaar van 2005 werd een eerste gezamenlijk ini-

tiatief op de rails gezet namelijk een sectorenbeurs

voor leerkrachten die plaatsvindt begin 2006.

20Sectorconvenants

Page 54: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Elke sectorcommissie bestaat uit twintig vertegen-

woordigers van de representatieve Vlaamse sociale

partners uit de betrokken sector. Tien leden vertegen-

woordigen de Vlaamse werkgeversorganisaties. Tien

leden vertegenwoordigen de Vlaamse werknemersor-

ganisaties. Het voorzitterschap en het dagelijks bestuur

volgen dezelfde methode als bij de SERV. Jaarlijks wordt

de vertegenwoordiger van een andere organisatie respec-

tievelijk voorzitter of ondervoorzitter van de sector-

commissie en van het dagelijks bestuur. De voorzitter en

ondervoorzitter mogen nooit tegelijk uit de werkge-

vers- of werknemershoek komen.

1. SectorcommissieGoederenvervoerDe sectorcommissie Goederenvervoer werd opgericht op

29 april 1991. Binnen deze commissie gebeurt het soci-

aal overleg over alles wat verband houdt met het goe-

derenvervoer in Vlaanderen: het goederenvervoer over

de weg, per spoor, via de binnenscheepvaart, de lucht-

vaart en het maritiem vervoer.

1.1. ActiviteitenHet dagelijks bestuur van de sectorcommissie Goede-

renvervoer wilde in het debat over de aanrekening van

kosten voor het gebruik van de wegeninfrastructuur

niet aan de kant blijven. Omdat de impact van een

wegenvignet of ander prijsinstrument op de logistiek in

onze regio en de transportsector in het algemeen, niet

mag worden verwaarloosd, wilde het dagelijks bestuur

van de commissie proactief inspelen op mogelijke ini-

tiatieven vanuit het beleid en werd een ontwerpstand-

punt voorbereid waarbij de focus vooral op het vracht-

21Sectorcommissies

vervoer werd gelegd. De ontwerptekst werd echter niet

besproken in de voltallige sectorcommissie en heeft

niet geleid tot de publicatie van een officieel standpunt.

Dit omdat de verschillende organisaties vertegenwoor-

digd in de sectorcommissie, konden deelnemen aan en

een inbreng doen in het maatschappelijk debat over

betalen voor infrastructuur dat door de SERV werd

georganiseerd. De standpunten en bekommernissen van

de organisaties die vanuit de sectorcommissie aan het

debat hebben deelgenomen, werden opgenomen in het

eindverslag van het maatschappelijk debat.

1.2. BijeenkomstenHet dagelijks bestuur kwam bijeen op:■ 7 april 2005

2. Sectorcommissie Hout en BouwDe sectorcommissie Hout en Bouw werd opgericht op 26

maart 1997. Deze commissie formuleert aanbevelingen

en adviezen van de bouw- en houtsector.

2.1. ActiviteitenDe werkgroep bouw heeft in 2005 het actieplan in uit-

voering van het Vlaams sectorconvenant van nabij opge-

volgd (aansturing sectorconsulenten, arbeidsmarkt-

analyse,..) en op basis van een evaluatie van de aflopende

convenantperiode de herijking en verlenging van het

convenant voorbereid. Daarnaast werd geïnvesteerd in

een samenwerking met de VDAB ondermeer voor een

sectorale screening van niet-werkende werkzoekenden.

Met de SERV werden afspraken gemaakt over de ont-

wikkeling van titels voor beroepsbekwaamheid voor de

bouwsector, met name industrieel schilder en toren-

Page 55: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

kraanbestuurder. De werkgroep bouw begeleidt daarnaast

als deskundigengroep het onderzoek van STV-Innovatie

& Arbeid naar werkstress in de bouwsector. De werkgroep

heeft ook de bijeenkomst van het VBOC van 18 januari

2006 voorbereid.

2.2. BijeenkomstenDe sectorcommissie Hout en Bouw kwam in 2005 niet

samen, het dagelijks bestuur evenmin.

De werkgroep bouw van de sectorcommissie Hout en

Bouw kwam samen op:

■ 31 januari

■ 14 maart

■ 29 april

■ 28 juni

■ 23 augustus

■ 3 oktober

■ 21 oktober

■ 8 november

■ 10 november

■ 22 november

■ 14 december

3. Sectorcommissie Metaal- enTechnologische IndustrieDe sectorcommissie Metaalverwerking is opgericht op

29 april 1991.

In de loop van 2000-2001 heeft de sectorcommissie

een dossier voorbereid om de titulatuur en bevoegd-

heidsomschrijving te wijzigen. Dit initiatief werd geïn-

spireerd vanuit de vaststelling dat de geldende titel en

bevoegdheidsomschrijving niet langer de lading dek-

ten van de sector, zowel organisatorisch als ratione

materiae.

Dit initiatief mondde uit in een besluit van de Vlaamse

Regering van 14 december 2001 (B. S. 1 februari 2002)

waarbij de artikelen 1 en 2 van het besluit van de Vlaam-

se Regering van 19 september 1990 tot uitvoering van

artikel 7bis van het decreet van 27 juni 1985 op de

SERV, worden gewijzigd.

Sindsdien gaat de sectorcommissie door het leven onder

de benaming sectorcommissie Metaal- en Technologische

Industrie. Binnen deze commissie gebeurt het sociaal

overleg over alles wat verband houdt met volgende

domeinen: metalen en materialen, de eerste metaal-

verwerking, de ijzer- en staalproductie, de metaalpro-

ducten, de metaalbouw inclusief montageactiviteiten, de

machinebouw, de productie van defensie- en veilig-

heidsmateriaal, van elektrotechniek en elektronica, van

informatie- en communicatietechnologie, de vervaar-

diging van automobiel-, lucht- en ruimtevaartuigen als-

mede van ander transportmateriaal, de kunststofver-

werking inclusief de nieuwe materialen.

3.1. BijeenkomstenDe sectorcommissie Metaal- en Technologische Indus-

trie kwam in 2005 niet bijeen.

4. Sectorcommissie Textiel enConfectieDe sectorcommissie Textiel en Confectie werd opge-

richt op 29 april 1991. Binnen deze commissie gebeurt

het sociaal overleg over alles wat verband houdt met tex-

tiel en confectie in Vlaanderen: de bewerking of ver-

werking van textielstoffen in de diverse stadia van het

omvormings- of veredelingsproces, de productie van

textielvezels voor scheikundige procédés, het roten en

zwingelen van vlas, de confectie en maatwerk van alle

artikelen in textielstoffen en de fabricage, de confectie

of de omvorming van bestanddelen of van kledingtoe-

behoren inclusief het verven of reinigen ervan.

4.1. BijeenkomstenDe sectorcommissie Textiel en Confectie kwam in 2005

niet bijeen.

5. Sectorcommissie Welzijns- enGezondheidszorgDe sectorcommissie Welzijns- en Gezondheidszorg werd

opgericht op 21 april 1994. Binnen deze commissie

gebeurt het sociaal overleg over alles wat verband

houdt met de welzijns- en gezondheidszorg in Vlaande-

ren: onderdelen van het gezondheidsbeleid, de bijstand

aan personen, het onthaal en de integratie van inwijke-

lingen, het bejaardenbeleid en de jeugdbescherming.

5.1. BijeenkomstenDe sectorcommissie Welzijns- en Gezondheidszorg kwam

in 2005 niet bijeen.

6. Sectorcommissie ToerismeDe sectorcommissie Toerisme werd opgericht op 31

oktober 2001. Deze commissie heeft als opdracht het

sociaal overleg binnen de sector Toerisme op gang bren-

gen. De bedrijfstakken binnen dit sociaal overleg zijn erg

verscheiden: de logiesverstrekkende bedrijven, de res-

taurants en cafés, de vermaak- en recreatiebedrijven, de

kantoren die organiseren, verkopen en/of bemiddelen

(reisbureaus, touroperators,…) en het personenvervoer.

6.1. ActiviteitenIn 2005 heeft de commissie twee adviezen afgeleverd

bij de Minister van Toerisme: een advies over de koppeling

54

Page 56: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

55

tussen toerisme en buitenlands beleid en een advies over

de toepassing van administratieve vereenvoudiging in het

toeristische beleid. Deze twee thema’s waren overigens

al belangrijke aandachtspunten in een memorandum

van de commissie van 2004.

In het advies buitenlands beleid ging de aandacht voor-

al naar een betere strategie in de buitenlandse promo-

tie van Vlaanderen als toeristische bestemming. De

commissie stelt enkele knelpunten vast in het promo-

tiebeleid en betreurt dat het uitvoerend orgaan (Toerisme

Vlaanderen) geen uitgebouwd strategisch plan volgt.

De informatie stroomt niet genoeg door naar de priva-

te sector toerisme, groepstoerisme kan prominenter

aanwezig zijn en het Vlaamse promotiebeleid bezit geen

goede positie op de verre niet-Europese markten. Het

advies somt enkele strategische en operationele aan-

dachtspunten op om deze problemen weg te werken.

Het advies administratieve vereenvoudiging rappor-

teert de bevraging bij de sectorcommissie Toerisme

over knelpunten in de regelgeving voor de toeristische

sector. De commissie stelt vast dat de meeste problemen

federaal aangepakt moeten worden. De vertegenwoor-

digers ondervinden geen moeilijkheden in de regelgeving

voor subsidieaanvragen en vergunningen voor de toe-

ristische sector.

In mei 2005 legde de Minister een nieuwe adviesvraag

voor aan de commissie, over de aanpak van het cul-

tuurtoerisme. De centrale vraag luidde: hoe kan een

wederzijdse win-win-situatie tussen de culturele sector

en de toeristische sector tot stand gebracht worden? Bin-

nen het dagelijks bestuur van de commissie is dit advies

in de loop van 2005 grondig voorbereid. Het advies

wordt uitgebracht in 2006.

Bijzondere aandacht is dit jaar uitgegaan naar het sec-

torconvenant dat de Vlaamse Regering eind 2004 met

vertegenwoordigers van het dagelijks bestuur van de sec-

torcommissie heeft afgesloten. Door dit convenant kon

vanaf juli 2005 een sectorconsulent aan de slag gaan bij

de SERV. Het actieplan stelde een analyse van de wer-

king van de sectorcommissie Toerisme voorop, als eer-

ste en voornaamste taak van de sectorconsulent. Een

mondelinge bevraging van de leden van de commissie en

van externe toerismedeskundigen geeft een beeld van

de verschillende problemen en oplossingen over de wer-

king van de commissie. Zo werd de samenstelling van de

commissie onderzocht, de thema’s die er aan bod komen,

maar ook de rol van de commissie op dit ogenblik en in

de toekomst. Het rapport wordt voorgesteld in 2006.

Het sectorconvenant toerisme werd in november 2005

verlengd voor een periode van acht maanden. Zowel

het convenant als het actieplan werd aangepast naar een

meer realistisch werkprogramma, dat rekening houdt met

de specificiteit van de sector toerisme. De verlenging stelt

de sectorconsulent in staat het analyserapport over de

werking van de sectorcommissie af te werken en voor

te stellen. Anderzijds verwoordt het convenant de nood-

zaak om ook in de toeristische sector aandacht te schen-

ken aan diversiteit, levenslang leren en de afstemming

onderwijs- arbeidsmarkt. Het actieplan benadrukt de

verzameling van gegevens voor deze aspecten van

tewerkstelling in de toeristische sector.

6.2. BijeenkomstenDe commissie kwam bijeen op:

■ 11 januari

■ 24 januari

■ 3 maart

■ 24 maart

Het dagelijks bestuur vergaderde op:

■ 11 januari

■ 24 januari

■ 12 mei

■ 22 juni

■ 26 augustus

■ 12 september

■ 9 december

Page 57: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. AdviescommissieIn Vlaanderen zijn er tal van ondernemingen actief in de

arbeidsbemiddeling: uitzendbureaus, wervings- en selec-

tiebureaus, outplacementbureaus, impresario’s, sport-

makelaars, … .

De privé-ondernemingen die in Vlaanderen arbeidsbe-

middelingsactiviteiten willen uitoefenen moeten hiertoe

– op grond van het decreet van 13 april 1999 – door de

bevoegde Vlaamse Minister erkend worden.

Ook in Wallonië en in Brussel is er een erkenningsrege-

ling.

Bedoeling van deze gewestelijke erkenningsregelingen

is de arbeidsbemiddelingssector doorzichtig te houden

en vooral ook controle mogelijk te maken en aldus de

rechten van de werkzoekenden/werknemers maximaal

te beschermen.

De adviescommissie adviseert de Vlaamse Minister

bevoegd voor werkgelegenheid over de erkenning of de

intrekking van de erkenning van private arbeidsbemid-

delingsbureaus.

Van bureaus die de sociale regelgeving niet naleven,

kan – indien het om ernstige en/of herhaalde overtre-

dingen gaat – op voorstel van de adviescommissie de

erkenning ingetrokken worden.

Eind 2005 waren er 862 bureaus erkend om arbeids-

bemiddelingsactiviteiten in Vlaanderen te verrichten. Heel

wat bureaus zijn erkend voor meerdere vormen van

arbeidsbemiddeling. Aan de 862 erkende bureaus wer-

den er 1.285 erkenningen toegestaan.

De bureaus worden in beginsel erkend voor onbepaalde

duur. Indien er n.a.v. het onderzoek van de erkennings-

aanvraag van een bureau in de commissie enige twijfel

bestaat rond de naleving van aspecten van de regelge-

ving, kan de commissie een erkenning van beperkte

duur voorstellen. In de praktijk gaat het hierbij altijd om

erkenningen voor één jaar. In 2005 heeft de commissie

voor vijf bureaus (waarvan vier uitzendbureaus) een

erkenning voor één jaar voorgesteld. Na verloop van

dit jaar kan – als blijkt dat de betrokken bureaus de

regelgeving correct naleven – deze erkenning voor één

jaar overgaan in een erkenning voor onbepaalde duur.

Eind 2005 beschikten 736 bureaus over een algemene

erkenning voor private arbeidsbemiddeling.

Deze erkenning is vereist om aan werving en selectie voor

gewone, vaste jobs te doen. Sinds het decreet van 13 april

1999 worden bureaus die een aanvraag doen voor een

bemiddelingsactiviteit waarvoor een aparte erkenning

vereist is, automatisch ook erkend als bureau voor pri-

vate arbeidsbemiddeling.

Eind 2005 beschikten 119 bureaus over een erkenning om

(algemene) uitzendactiviteiten in Vlaanderen te ver-

richten; waren er 101 bureaus erkend om outplacement-

activiteiten te verrichten; waren er 85 bureaus erkend om

aan arbeidsbemiddeling van betaalde sportbeoefenaars

te doen en waren er 220 bureaus erkend om schouw-

spelartiesten te bemiddelen. Verder waren er in Vlaan-

deren twaalf bureaus die een erkenning hebben voor

het verrichten van uitzendactiviteiten in de bouwsec-

tor. Uitzendactiviteiten in de bouw mogen niet gecom-

bineerd worden met uitzendactiviteiten in andere sectoren.

22Adviescommissie PrivateArbeidsbemiddeling

Page 58: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

57

Sinds 2003 is er ook een afzonderlijke erkenning inge-

steld voor uitzendactiviteiten in de artistieke sector.

Hiervoor waren er eind 2005 twaalf bureaus erkend.

2. Activiteiten in 2005In 2005 waren er tien bijeenkomsten van de advies-

commissie. Er werden door de commissie 104 adviezen

uitgebracht.

In 2005 werden er 36 hoorzittingen gehouden met de

vertegenwoordiger(s) van bureaus, waarvan achttien

n.a.v. het indienen van een nieuwe erkenningsaanvraag.

Er werden in 2005 door de adviescommissie 97 nieuwe

erkenningsaanvragen geadviseerd. Verder waren er

zeven uitbreidingsaanvragen van bureaus die al voor

bepaalde bemiddelingsactiviteiten erkend waren en die

ook andere bemiddelingsactiviteiten willen verrichten.

Van de bureaus die in 2005 een nieuwe erkenning heb-

ben gevraagd, waren er elf die – naast de algemene

erkenning voor arbeidsbemiddeling (cf. supra) – ook uit-

zendactiviteiten willen verrichten en dertien die ook

outplacementactiviteiten willen verrichten.

Door 27 firma’s of natuurlijke personen werd een erken-

ning aangevraagd om schouwspelartiesten (zangers;

acteurs; …) te bemiddeling en vier sportmakelaars heb-

ben een erkenning gevraagd.

Er waren in 2005 twee erkenningsaanvragen voor uit-

zendactiviteiten in de bouwsector (Paritair Comité 124).

In 2005 heeft de adviescommissie de intrekking voor-

gesteld van de erkenning van twee bureaus: een uit-

zendbureau en een wervings- en selectiebureau.

Beide erkenningen werden ingetrokken door de bevoeg-

de Vlaamse Minister.

Verder werd door de adviescommissie negatief advies

uitgebracht over twee erkenningsaanvragen omdat niet

voldaan was aan de erkenningsvoorwaarden.

Alle adviezen in 2005 werden door de adviescommissie

bij eenparigheid uitgebracht. Alle adviezen werden ook

gevolgd door de bevoegde Vlaamse Minister.

In 2005 werd(en) de erkenning(en) geschrapt van 37

bureaus wegens stopzetting van de arbeidsbemidde-

lingsactiviteiten.

Erkenningsaanvragen

Page 59: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. HerplaatsingsfondsHet Herplaatsingsfonds – opgericht bij decreet van 18 mei

1999 – heeft als doel outplacementbegeleiding vanuit

Vlaamse overheidsmiddelen te betalen voor werkne-

mers die werkloos geworden zijn in een onderneming of

vzw die zelf niet meer over de financiële middelen

beschikt om deze begeleiding te financieren.

Aanvankelijk was het toepassingsgebied beperkt tot

werknemers die werkloos geworden zijn door het fail-

lissement van een onderneming of van de gerechtelijke

ontbinding van een vzw wegens kennelijke staat van

onvermogen.

In 2003 werd dit toepassingsgebied uitgebreid tot de ex-

werknemers van ondernemingen waaraan een gerech-

telijk akkoord is toegestaan en de ex-werknemers van

ondernemingen in moeilijkheden. Deze laatste onder-

nemingen moeten het bewijs leveren dat ze onvoldoen-

de financiële middelen hebben om zelf de outplace-

mentbegeleiding te financieren.

De tegemoetkoming vanuit het Herplaatsingsfonds

bedraagt € 2.220,81 per ex-werknemer die begeleiding

krijgt.

Voor de moeilijkst herplaatsbare ex-werknemers kan

er een verhoogde tegemoetkoming van € 4.441,63 wor-

den toegekend. Dit laatste kan maar voor maximum

20% van de begeleide ex-werknemers van een onder-

neming of vzw. De verhoogde tegemoetkoming wordt toe-

gekend voor ex-werknemers die om- en bijscholing nodig

hebben om opnieuw aan werk te geraken.

De begeleidingscommissie van het Herplaatsingsfonds

geeft de Vlaamse Minister bevoegd voor Werkgelegen-

heid advies over de aanvragen tot tegemoetkoming

vanuit het Herplaatsingsfonds.

De begeleidingscommissie brengt advies uit over:

■ de ontvankelijkheid en gegrondheid van de aan-

vraag;

■ de bepaling van de categorieën van ex-werknemers

die bij voorrang in aanmerking komen gelet op de toe-

stand op de arbeidsmarkt;

■ het aantal ex-werknemers dat in aanmerking komt

voor een gewone of voor een verhoogde tegemoet-

koming;

■ specifiek voor ondernemingen in moeilijkheden, de

bewijsstukken die worden voorgelegd om aan te

tonen dat de onderneming zelf onvoldoende finan-

ciële middelen heeft om de outplacementbegeleiding

te financieren.

Een stuurgroep binnen de betrokken onderneming of vzw

duidt de ex-werknemers aan die – binnen de toegeken-

de enveloppe – in aanmerking komen voor de outplace-

mentbegeleiding.

De bureaus die de outplacementbegeleiding verstrekken,

rapporteren over de resultaten van deze begeleiding

bij de begeleidingscommissie.

2. Activiteiten in 2005De begeleidingscommissie heeft in 2005 56 aanvra-

gen voor tegemoetkoming geadviseerd, tegenover 72

aanvragen in 2004.

Voor alle ingediende aanvraagdossiers werd door de

begeleidingscommissie voorgesteld om de gevraagde

tegemoetkomingen (inclusief de verhoogde tegemoet-

komingen) toe te staan.

De aanvragen tot tegemoetkoming die in 2005 werden

23Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds

Page 60: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

59

ingediend hadden betrekking op 1.713 gewone tege-

moetkomingen (2.639 in 2004) en 403 verhoogde tege-

moetkomingen (660 in 2004).

De hiernavolgende tabel geeft een overzicht – per dos-

sier – van het aantal gevraagde en door de begelei-

dingscommissie goedgekeurde tegemoetkomingen:

Aanvragen Herplaatsingsfonds

AANTAL

TEGEMOETKOMINGEN

DOSSIERFIRMANAAM totaal gewone verhoogde SECTOR

NR.

VG.HF.134 NV PROGRESSIVE SOFTWARE SER. 12 10 2 levering van softwareprogramma’s

VG.HF.135 BVBA VERVATEX 6 5 1 textielsector

VG.HF.136 BVBA SUN CLEANING 26 21 5 industriële reiniging

VG.HF.137 NV DE WIT 21 17 4 fabricage ramen en deuren

VG.HF.138 BVBA DAILY BAKERY 108 87 21 industriële bakkerij

VG.HF.140 NV STT-GENT 27 22 5 onderhoud en reparatie auto’s

VG.HF.141 NV NEW ARF SHIPPING 42 34 8 bouw en reparatie schepen

VG.HF.142 NV YSENBAARDT 11 9 2 schrijnwerk van hout of van kunststof

VG.HF.143 NV EMPIRE CARPETS 68 55 13 vervaardiging tapijt

VG.HF.144 NV DS FURNITURE 38 31 7 vervaardiging meubelen

VG.HF.145 NV SALYP 5 4 1 vervaardiging machines

VG.HF.146 BVBA MADEB 6 5 1 superette

VG.HF.139 GROEP CALL CENTER 138 111 27 call center

VG.HF.147 GROEP NICOLAI 18 15 3 boomkwekerijen

VG.HF.148 BVBA ALWEBO 12 10 2 bouw

VG.HF.149 NV D.F.B. 24 20 4 verv. kantoor-, winkel- en ateliermeubelen

VG.HF.150 NV PARAPHANE PLUS 83 67 16 verv. golfkarton en verpakkingsmateriaal

VG.HF.151 NV CLAES TRADIGITAL PHOTOLAB 10 8 2 fotografische activiteiten

VG.HF.152 NV RENEW 26 21 5 textielsector

VG.HF.154 BVBA ELECTRO MARINE 23 19 4 metaalsector

VG.HF.155 BVBA RIMOTRANS 3 3 - wegenbouw

VG.HF.156 NV VDM LASER OPTICS 3 3 - reinigen optische spiegels

VG.HF.157 GROEP DIMACO KNITTING textielsector

VG.HF.158 BVBA GELITEX 24 20 4 textielsector

VG.HF.159 NV T.P.A.I. 31 25 6 metaalsector

VG.HF.160 NV GLOBEGROUNDS BRUSSELS 142 114 28 ondersteunende activiteiten luchtvaart

VG.HF.161 NV BELGIUMEXEL 45 36 9 logistieke ondersteuning luchtvaart

VG.HF.162 BVBA ARDUCO 64 52 12 installatie elektrische bedrading

VG.HF.163 BVBA DAELEMANS TRANSPORT 9 8 1 goederenvervoer over de weg

VG.HF.164 BVBA ETS. A. CANTENS 11 9 2 textielsector

VG.HF.165 NV DRN INFRA 176 61 15 bouwsector

VG.HF.166 NV TURPA 7 6 1 vervaardiging van papier en karton

VG.HF.167 vzw JOB & CO CBW 2 2 - beroepsopleiding

VG.HF.168 BVBA VANDAELE 1 1 - verf – vernis – drukinkt

VG.HF.169 NV DRUKKERIJ VAN IN 31 25 6 drukkerij

VG.HF.170 NV ATRAMEF 70 56 14 expeditiekantoor

VG.HF.171 BVBA RENOVE 6 5 1 vervaardiging machines

VG.HF.172 NV HEBROS 62 50 12 vervaardiging onderdelen motor

VG.HF.173 NV WELLS & MOMMAERTS 42 34 8 groothandel voeding

VG.HF.174 NV UNALIT 68 53 13 houtsector

VG.HF.175 BVBA ELIAERTS CONSTRUCTIEW. 11 9 2 wegenbouw

VG.HF.176 NV BRUNO MAES 25 20 5 voeding

Page 61: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Uit het feit dat in 2005 voor 2.116 ex-werknemers een

tegemoetkoming van het Herplaatsingsfonds werd

gevraagd, mag niet afgeleid worden dat dit aantal ex-

werknemers inderdaad ook een outplacementbegeleiding

heeft gevolgd. In de praktijk volgt altijd maar een gedeel-

te van de ex-werknemers waarvoor een tegemoetkoming

wordt gevraagd, de outplacementbegeleiding. Uiteraard

betaalt het Herplaatsingsfonds de tegemoetkoming

maar voor de ex-werknemers die de begeleiding vol-

gen.

Alle adviezen van de begeleidingscommissie werden

door de bevoegde Vlaamse Minister gevolgd.

In 2004 werd vastgesteld dat ondanks de uitbreiding van

het toepassingsgebied tot de ex-werknemers van onder-

nemingen waaraan een gerechtelijk akkoord is toegestaan

en van ondernemingen in moeilijkheden, er van de 72 aan-

vragen tot tegemoetkoming maar drie uitgingen van

ondernemingen in moeilijkheden en één van een onder-

neming waaraan een gerechtelijk akkoord werd toege-

staan.

Alle overige aanvragen gingen uit van ondernemingen

in faling.

Ook in 2005 ging het merendeel van de aanvragen uit

van gefailleerde ondernemingen. Slechts vier aanvragen

gingen uit van ondernemingen in moeilijkheden

(nv Turpa; nv Breigoedfabrieken Lucien De Poortere;

nv Sturzo en vzw Job & CO CBW) en één van een onder-

neming waaraan een gerechtelijk akkoord werd toege-

staan (groep Nicolai).

60Aanvragen Herplaatsingsfonds

VG.HF.177 NV BALBRO 16 13 3 textielsector

VG.HF.178 NV INALFA 353 283 70 metaalsector

VG.HF.179 BVBA EVIRO 10 8 2 verpakkingsbedrijven

VG.HF.180 NV BREIGOEDFABRIEKEN

LUCIEN DE POORTERE 59 48 11 textielsector

VG.HF.181 NV GEREEDSCHAPSMAKERIJ

OVERPELT 64 52 12 vervaardiging van gereedschap

VG.HF.182 NV HEBBELYNCK & CO 21 17 4 vervaardiging onderdelen motor

VG.HF.183 NV SEMCOM 6 5 1 verhuur niet-residentiële gebouwen

VG.HF.184 NV FONTEYN WOUTERS 32 26 6 groothandel kranten, boeken, tijdschriften

VG.HF.185 BVBA ELIAERTS 9 8 1 wegenbouw

VG.HF.186 NV CHARLES DELVOYE 35 28 7 textielsector

VG.HF.187 NV STURZO 13 11 2 vervaardiging van meubels

VG.HF.188 BVBA AGFAPHOTO BELGIUM 20 16 4 groothandel in fotografische apparaten

VG.HF.189 BVBA DIS 20 16 4 goederenvervoer over de weg

VG.HF.190 NSC CONCEPT GROEP 12 10 2 elektrische installatie

2.116 1.713 403

Page 62: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

De commissie Diversiteit, bestaande uit de SERV-part-

ners en vertegenwoordigers van de kansengroep alloch-

tonen en de kansengroep personen met arbeidshandicap,

heeft als opdracht om het beleid te adviseren over de

evenredige arbeidsdeelname van kansengroepen en

diversiteit. De commissie Diversiteit bestaat uit twee

werkgroepen (personen met een arbeidshandicap en

allochtonen), een dagelijks bestuur en een commissie

Diversiteit. De werking van de commissie Diversiteit

vindt onder meer haar basis in de twee Gemeenschap-

pelijke platformteksten over evenredige arbeidsdeel-

name en diversiteit, namelijk die voor allochtonen (3

december 2002) en die voor personen met een arbeids-

handicap (2 december 2003).

1. Adviezen De commissie Diversiteit werd op 25 april 2005 door de

Vlaamse Minister van Werk gevraagd een evaluatie te

maken voor het jaar 2004 van beide Gemeenschap-

pelijke platformteksten voor evenredige arbeidsdeelname

en diversiteit. Hiermee wordt verder gebouwd op de

werkzaamheden van 2004. Bij het opstellen van de eva-

luaties van beide platformteksten werd gestreefd naar

meer uniformiteit. Beide evaluaties bevatten nu een

beschrijvend gedeelte, een evaluatief gedeelte met aan-

bevelingen en tenslotte een actieplan met heel concre-

te actiepunten. Op 15 juli 2005 ontving de Vlaamse

Minister van Werk de evaluatie van de Gemeenschap-

pelijke platformtekst van 2 december 2003 voor per-

sonen met een arbeidshandicap. De evaluatie van de

Gemeenschappelijke platformtekst van 3 december

2002 voor allochtonen werd op 3 oktober 2005 aan de

Minister overgemaakt.

De Vlaamse Minister van Bestuurszaken vroeg op

7 november 2005 een advies over het Gelijke kansen

en diversiteitplan 2006. Naar een evenredige verte-

genwoordiging van kansengroepen in de Vlaamse over-

heid. De commissie Diversiteit en de SERV formuleer-

de op 12 december 2005 een gezamenlijk advies. Dit gaat

onder meer dieper in op de implementatie van het uit-

voeringsbesluit van 24 december 2004. De commissie

Diversiteit en de SERV vragen een globaal streefcijfer

per kansengroep, een groeipad om dat te realiseren en

een nulmeting. Verder gaat het advies dieper in op het

raamstatuut, de instroom van kansengroepen (startba-

nen, stageplaatsen) en de campagne over de beeldvor-

ming. Specifiek voor de kansengroep allochtonen ijvert

het advies voor de aanpak van de nationaliteitsvoor-

waarde, het integreren van de Erkenning van Verworven

Competenties en het afstemmen van de taalvereiste

aan de functie. Voor personen met een arbeidshandicap

worden de invoering van een rendementssubsidie, het

voorzien van loopbaanbegeleiding en het ontwikkelen van

redelijke aanpassingen in testsituaties bepleit.

Op 12 december formuleerde de commissie Diversiteit,

op vraag van de Vlaamse emancipatieambtenaar, een

advies over het charter (en aanvullende handleiding)

Redelijke aanpassingen bij werving en selectie voor

personen met een arbeidshandicap . De commissie

Diversiteit juicht in het advies het initiatief om een stap

voorwaarts te zetten toe. Indien het charter slaagt in zijn

opzet zal dit een positieve invloed hebben op de instroom-

kansen van personen met een arbeidshandicap. Bij de

inhoud van het charter heeft de commissie Diversiteit

geen principiële bezwaren maar zij is wel van mening dat

24Commissie Diversiteit

Page 63: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

het ondertekenen van het charter toekomt aan de indi-

viduele partners.

2. Insteken Over de Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005 ontving

de commissie Diversiteit op 17 januari 2005 een vraag

tot insteek van de Vlaamse Minister van Werk. De insteek

werd aan de Minister bezorgd op 9 februari 2005. Van-

uit de sociale partners werd gelijktijdig een begelei-

dende nota overgemaakt aan de VESOC-werkgroep met

enkele hangende dossiers binnen het ruimere diversi-

teitsbeleid. De Krachtlijnennota Vesoc-actieplan 2005

resulteerde in een Besluit van de Vlaamse Regering van

3 juni 2005.

Vanuit de Vlaamse Minister van Werk werd de leden

van de werkgroepen van de commissie Diversiteit een

insteek gevraagd over de communicatie naar de kan-

sengroepen bij de opleidingscheques voor werknemers.

Het beleid hoopt het bereik van werknemers uit kan-

sengroepen te vergroten en wenste dan ook dat de

leden van de werkgroepen zouden aangeven hoe de

communicatie naar werknemers uit deze kansengroepen

kan verbeteren. Op 25 april 2005 ontving het kabinet van

de Minister deze insteek.

Voor het SERV-advies over de nieuwe beheersovereen-

komst van de VRT, werd voor het luik diversiteit een

insteek gevraagd aan de leden van de werkgroepen van

de commissie Diversiteit. Zowel vanuit vertegenwoor-

digers van personen met een arbeidshandicap als van-

uit vertegenwoordigers van de allochtone gemeen-

schappen werd aangegeven welke klemtonen ze hier

wensen te leggen. Deze inbreng werd geïntegreerd in het

SERV-advies van 20 juni 2005.

3. AanbevelingenMobiliteit en toegankelijkheid als barrière enactiviteitsval voor de tewerkstelling vanpersonen met een arbeidshandicap (9 februari2005)De commissie Diversiteit analyseert in deze aanbeveling

de mobiliteitsproblemen die personen met een arbeids-

handicap bij tewerkstelling ondervinden. Aansluitend

formuleert de commissie Diversiteit zeven aanbevelin-

gen om het woon-werkverkeer van personen met een

mobiliteitsbeperking te vergemakkelijken.

Operationalisering van het concept personenmet een arbeidshandicap (18 juli 2005)In de gemeenschappelijke platformtekst Evenredige

arbeidsdeelname en diversiteit 2010 van 2 december

2003 staat het concept personen met een arbeidshan-

dicap centraal. De commissie Diversiteit komt in deze aan-

beveling tot een operationalisering van het concept en

dit voor zowel het micro-, het meso- als het macroniveau.

Met de overheveling van bevoegdheden naar het beleids-

domein werk en sociale economie kwam deze aanbeve-

ling tot stand in een veranderende omgeving. Ze gaat dan

ook dieper in op de vraag waaraan de toekomstige toe-

kenning van ondersteuning voor werk dient te voldoen.

4. JaarprogrammaOp 29 september 2005 keurde het dagelijks bestuur van

de commissie Diversiteit het programma voor septem-

ber 2005 – juni 2006 goed. Hierbij weerhield het dage-

lijks bestuur volgende mogelijke onderwerpen voor een

aanbeveling: loonkostensubsidies voor personen met

een arbeidshandicap, de rol en mogelijkheden van de sec-

tor aangepaste tewerkstelling, de ondersteuning van

werkenden personen met een arbeidshandicap, de

arbeidsmarktpositie van hooggeschoolde allochtonen en

de meerwaarde van instroombevorderende maatregelen

voor allochtonen.

Daarnaast selecteerde het dagelijks bestuur ook enke-

le thema’s voor een bespreking in de werkgroepen: eva-

luatie van de commissie Diversiteit en de bijhorende

werkgroepen, activiteitsvallen voor personen met een

arbeidshandicap, mobiliteit, interactie allochtonen -

autochtonen op de werkvloer, taalverwerving, registra-

tie voor de diversiteitsplannen, werking van de structurele

projecten en de projecten van de eigen organisaties, de

diversiteitstoets en EVC.

Tenslotte stemde het dagelijks bestuur ook in met de

organisatie van een gesprek met het centrum voor

Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding en een

gesprek over de invoering van streefcijfers met de social

profit, De Lijn en de VDAB.

5. Andere activiteitenNaast het formuleren van adviezen en aanbeveling

behoort ook het uitwisselen van standpunten en het

stimuleren van de onderlinge discussie, zonder onmid-

dellijk te moeten komen tot een consensus, tot de

opdrachten van de commissie Diversiteit. Dit gebeurt op

een impliciete manier tijdens de samenkomsten van de

werkgroepen. Met het organiseren van de discussiena-

middag tewerkstellingsmaatregelen voor kansengroe-

pen op 23 maart 2005, werd deze opdracht voor een eer-

ste maal expliciet vorm gegeven. Vertrekkende van twee

inleidingen, één met als focus het VIONA-onderzoek

naar de diversiteitsplannen en één waarin een over-

62Opleidingscheques ■ VRT ■ Mobiliteit ■ Arbeidshandicap ■ Kansengroepen

Page 64: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

63

zicht van mogelijke maatregelen werd gegeven, wissel-

den de deelnemers pro en contra’s uit over de diverse

maatregelen.

Op vraag van de nieuwe opdrachthouder Emancipatie-

zaken vond op 17 mei 2005 een overleg plaats tussen

haar en de leden van de werkgroepen van de commis-

sie Diversiteit. Mevr. Pelssers hield er aan, bij het begin

van haar opdracht, haar ideeën over de rol en de opdracht

van de dienst Emancipatiezaken te toetsen bij relevan-

te actoren in het veld.

6. Samenkomst commissieDiversiteitDe commissie Diversiteit bestaat uit de leden van de

SERV-raad en uit de door de minister aangeduide ver-

tegenwoordigers van de kansengroep allochtonen en

kansengroep personen met een arbeidshandicap. Op 16

november 2005 kwam de commissie Diversiteit samen

in aanwezigheid van Vlaams minister van Werk Van-

denbroucke. Op deze samenkomst schetste de Minister

de eerste contouren van wat begin 2006 werd goedge-

keurd als het Samen voor meer banen plan.

Page 65: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Op vrijdag 25 november 2005 werd de Vlaamse Lucht-

havencommissie plechtig geïnstalleerd in aanwezigheid

van de minister-president Yves Leterme en ministers Kris

Peeters en Fientje Moerman.

De Vlaamse Luchthavencommissie is in de schoot van

de SERV opgericht, maar kent een eigen werking. Deze

commissie is het platform voor structureel overleg over

het Vlaamse luchthavenbeleid. Tot de missie en opdrach-

ten van de commissie behoren het bijdragen tot de

voorbereiding van het luchthavenbeleid in Vlaanderen

vanuit een sociaal-economische invalshoek, die rekening

houdt met de draagkracht van de omliggende regio en

de principes van duurzame ontwikkeling. De commissie

zal via studie en eigen onderzoek de ontwikkeling van

de luchthaven van Zaventem en van de regionale Vlaam-

se luchthavens - Oostende, Antwerpen-Deurne en Kort-

rijk-Wevelgem - als logistieke poorten voor Vlaanderen

stimuleren. De Vlaamse Luchthavencommissie verleent

ook advies en aanbevelingen op vraag van de Vlaamse

Regering of op eigen initiatief.

Op de installatievergadering benadrukte de voorzitter van

de SERV het toegenomen belang van de poorten van

Vlaanderen: de havens en de luchthavens in een mon-

diale wereldwijde economie. De voorzitter van de SERV

beklemtoonde de rol van de Vlaamse Luchthavencom-

missie in een coherent beleid rond de luchthaven van

Zaventem en de regionale luchthavens.

De minister-president noemde de oprichting van de

Vlaamse Luchthavencommissie een nieuwe structure-

le stap in de uitvoering van het START-actieplan (STra-

tegisch Actieplan voor de Reconversie en Tewerkstelling

luchthaven Zaventem). Hij beklemtoonde verder de

noodzaak van een stabiel en rechtszeker kader voor de

luchthavenactiviteiten en het belang van een samen-

werkingsakkoord hierover tussen de bevoegde overhe-

den.

Vlaams minister Kris Peeters schetste vier doelstellin-

gen. Een eerste doelstelling is de vrijwaring van de

bereikbaarheid van de luchthaven, zowel landzijdig als

luchtzijdig. Ten tweede beklemtoonde hij de nood aan een

verzekerde beveiliging van de luchthavens in overeen-

stemming met vooral de Europese verordeningen. Een

derde doelstelling ligt bij een verbetering van de aan-

vaarding door de omgeving van de luchthavenactivitei-

ten. Een vierde doelstelling is de realisatie van de aan-

sluitende economische ontwikkeling. Hij verwacht dat de

Vlaamse Luchthavencommissie mee de bouwstenen zal

aanreiken om deze doelstellingen te realiseren.

Vlaams minister Fientje Moerman stelde dat sinds 1999

het dossier luchthavens te veel in een negatief per-

spectief terecht is gekomen. Het verhaal van een lucht-

haven is breder dan hinder en overlast. Het is ook een

verhaal van werkgelegenheid, bedrijfsontwikkeling,

infrastructuur, mobiliteit en een visie op de toekomst van

mensen en bedrijven in een luchthavenregio. Binnen

deze context verwacht Vlaams minister Fientje Moerman

dat de Vlaamse Luchthavencommissie expertise aan-

draagt ter versterking van de kwaliteit van het Vlaam-

se luchthavenbeleid.

25VlaamseLuchthavencommissie

Page 66: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

65

Page 67: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar
Page 68: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Deel 2

STV-Innovatie &Arbeid

Page 69: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

STV-Innovatie & Arbeid is de enige paritair beheerde

onderzoeksinstelling in Vlaanderen. Opgericht eind 1983

en operationeel sinds 1984 is STV-Innovatie & Arbeid uit-

gegroeid tot hét kenniscentrum voor de Vlaamse socia-

le partners voor de samenhang tussen technologische

innovatie, organisatorische innovatie en nieuwe vor-

men van inzet van arbeid in alle aspecten.

Alle projecten die STV-Innovatie & Arbeid uitvoert bren-

gen de sociale partners zelf aan. Een paritair samen-

gestelde deskundigengroep begeleidt elk project. Het

valoriseren van de projectresultaten is erg belangrijk.

STV-Innovatie & Arbeid doet geen onderzoek omwille van

het onderzoek. Met de projectresultaten willen we een

bijdrage leveren tot het overleg tussen de Vlaamse

sociale partners op alle niveaus en tot het weten-

schappelijk onderbouwen van SERV-adviezen en aan-

bevelingen.

Ook internationaal wordt het werk van STV-Innovatie &

Arbeid naar waarde geschat, onder andere binnen het

forum van het UKWON-netwerk (United Kingdom Work

Organisation Network) waarin expertise over organisa-

torische innovatie in de EU wordt uitgewisseld.

De ruggengraat van de projectprogrammatie zijn twee

grootschalige onderzoeken die driejaarlijks worden her-

haald. Ze leveren een schat aan data op die op zichzelf

een boeiend inzicht geven in de Vlaamse economie,

maar die ook als achtergrondinformatie worden gebruikt

voor andere eenmalige projecten.

Het eerste van deze terugkerende projecten is de Tech-

nologie-Organisatie-Arbeid (TOA) screening. Deze tele-

fonische enquête bij een representatief staal van bedrij-

ven uit alle sectoren in Vlaanderen schetst de mate

waarin nieuwe managementconcepten of nieuwe vormen

van organisatie en innovatie gekend zijn en worden toe-

gepast. De TOA-screening loopt in 2007 voor de vierde

keer (vorige edities in 1998, 2001 en 2004).

Het tweede terugkerende project is de grootschalige

schriftelijke bevraging van een steekproef van 20.000

werkende Vlamingen. De resultaten geven een accu-

raat beeld van het welzijn op het werk en dienen voor het

samenstellen van de Werkbaarheidsmonitor (WBM).

Deze monitor past in die doelstelling van het Pact van

Vilvoorde die zowel naar een hogere werkzaamheidsgraad

als naar een hogere werkbaarheid streeft. De eerste

meting gebeurde in 2004, de volgende is gepland voor

2007.

Onderstaande figuur geeft een overzicht van de pro-

jectuitvoering in 2005.

1Inleiding

Page 70: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

69

Onderzoeksas TOA

TOA-screening 2004

TOA-screening micro-ondernemingen

Technologieverkenningen

Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische

innovatie (lessen uit het buitenland)

Onderzoeksas Werkbaar Werk

Beheer WBM-databank Loontrekkenden

Haalbaarheidsstudie WBM Zelfstandigen

Welzijn op het werk in de Bouwsector

Werkbaar werk in de Textielverzorging

Werkplekleren in de Textielsector

Opleidingsbehoeften in de Voedingssector

Figuur 1 overzicht van de projectuitvoering 2005

Figuur 2 geeft een overzicht van de verschillende

valorisatie-initiatieven

Figuur 2 overzicht van projectvalorisatie 2005

Dit jaarverslag 2005 gaat op elk van de projecten die-

per in en schetst de vormingsinitiatieven meer in detail.

Technologie Organisatie Arbeid ■ Werkbaar Werk

Type valorisatie

Publicaties

Vormingsactiviteiten

Vormingstools

Uitvoering in 2005

7 informatiedossiers

4 brochures

4 STV-Berichten

8 elektronische nieuwsbrieven Focus (vanaf november

2005: twee thema’s per mail)

Diverse artikels

110 optredens

Checklist Keeping up Competence (herwerkte, aan het

onderwijs aangepaste versie)

Deelname aan 2 ESF-projecten i.v.m. het ontwikkelen

van tools voor werkplekleren

Page 71: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. TOA-screening Vlaamseeconomie (organisaties metminimaal tien werknemers)1.1. Waarover gaat het project?Om de drie jaar houdt STV-Innovatie & Arbeid de Tech-

nologie, Organisatie & Arbeid (TOA)-screening over de

toepassing van nieuwe bedrijfs- en organisatieconcep-

ten. De pragmatische aanpak staat garant voor duide-

lijk interpreteerbare cijfers en een hoge respons. Samen

met de driejaarlijkse herhaling is dit onderzoek een

uniek instrument om de verschuivingen in de Vlaamse

economie in kaart te brengen.

1.2. Projectaanpak Dit project is volledig gebaseerd op een telefonische

enquête bij personeelsverantwoordelijken uit een repre-

sentatief staal van de Vlaamse economie met inbegrip

van de non-profit en de overheid. Er werden 1.646 vol-

ledige vragenlijsten geregistreerd, dit is een respons

van 59%. In 2007 wordt de vierde editie uitgevoerd,

waarbij dan ook de micro-ondernemingen (minder dan

tien werknemers) worden opgenomen.

1.3. Belangrijkste resultatenTrendsDit zijn de belangrijkste trends in de periode 2001 -

2004:

� Toenemende informatisering: de e-commerce kent een

toenemende toepassing; ook het werken met beeld-

scherm of computer wordt alsmaar belangrijker;

� Meer aandacht voor competenties;

� Stilstand in de product- of dienstinnovatie: het gemid-

delde percentage van de omzet dat gerealiseerd

wordt op basis van nieuwe of verbeterde producten

neemt niet toe;

� Er zit weinig beweging in de toepassing van teamwerk.

Het streven naar een vlakkere hiërarchie door het

delegeren van verantwoordelijkheden of het ver-

minderen van het aantal leidinggevenden is stilge-

vallen;

� Geen verdere uitbesteding: voor de bestudeerde

activiteiten die uitbesteed kunnen worden is er ofwel

een terugloop ofwel een status-quo van het effectief

uitbesteden.

Nieuwe gegevensEr zijn nieuwe gegevens beschikbaar over de motieven

die organisaties en ondernemingen drijven bij het door-

voeren van organisatieveranderingen en over de hin-

dernissen die ze ervaren bij het implementeren ervan.

Organisatieverandering wordt in de eerste plaats gedre-

ven door een streven naar meer kwaliteit. Vaak spelen

ook personeelsgebonden motieven zoals het beter benut-

ten van competenties van de medewerkers.

Wettelijke beperkingen en moeilijkheden met informa-

tica of techniek zijn de meest voorkomende hindernis-

sen, op het tweede plan staan de moeilijkheden met de

planning en weerstand bij het uitvoerend personeel.

Indicatoren voor het Pact van VilvoordeOp basis van de gegevens van de TOA-screening zijn indi-

catoren berekend voor de opvolging van twee aspecten

van doelstelling 9 van het Pact van Vilvoorde. Deze

doelstelling beoogt zowel een toename van product- of

dienstinnovatie als van het competentiegericht onder-

nemen.

2Onderzoeksas Technologie–Organisatie–Arbeid

Page 72: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

71

Product- of dienstinnovatie

De sociale partners en de Vlaamse Regering hebben in

het Pact van Vilvoorde een toename van de product- of

dienstinnovatie als een belangrijke doelstelling gefor-

muleerd. Meer bepaald willen ze dat 25% van de tota-

le omzet van de Vlaamse economie ontstaat uit nieuwe

of verbeterde producten. Het gemiddelde percentage van

de omzet dat in het voorbije jaar gerealiseerd is op

basis van nieuwe of verbeterde producten was 17,9% in

2001 en 18,6% in 2004. Dat kleine verschil is statistisch

niet significant.

Indicator voor competentiegerichte ondernemingen

(ICO)

Aan STV-Innovatie & Arbeid werd de opdracht gege-

ven een indicator uit te werken voor het opvolgen van

vernieuwende vormen van arbeidsorganisatie en per-

soneelsbeleid gericht op de ontwikkeling en benutting

van competenties. Dat is de Indicator voor Competen-

tiegerichte Ondernemingen (ICO) geworden.

De ICO is samengesteld uit dertien criteria. Het cijfer dat

de ICO weergeeft is het percentage ondernemingen dat

op minstens de helft van de criteria scoort (dus 7 op 10).

Het aantal ondernemingen met minstens tien werkne-

mers dat aan dit criterium voldoet bedroeg in 2001

42,4%, in 2004 50,6%. Er is dus voor de periode 2001-

2004 een duidelijke toename te zien in het competen-

tiegericht ondernemen.

1.4. ValorisatieEr zijn over dit onderzoek twee informatiedossiers gepu-

bliceerd:

Delagrange, H. (2005). TOA 3 Deelanalyses Volume 1:

Competentiegerichte ondernemingen, Product- of dien-

stinnovatie en Motieven en hindernissen bij organisa-

tieveranderingen. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid,

149 p.

Delagrange, H. (2005). TOA 3 Trendrapport 2001 –

2004. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 43 p.

Delagrange, H. (2006). Nieuwe vormen van werkorga-

nisatie. Trends 2001-2004. Brussel: SERV/STV-Inno-

vatie & Arbeid, 24p.

STV-Innovatie & Arbeid gebruikt de gegevens in tal van

andere onderzoeken en vormingssituaties.

ContactpersoonHendrik Delagrange, 02.20.90.16, [email protected]

2. TOA-screening Vlaamseeconomie Micro-ondernemingen(organisaties met één totmaximaal negen werknemers)

2.1. Waarover gaat het project?In dit project brengt STV-Innovatie & Arbeid voor het

eerst de aanpak van technologie, organisatie en perso-

neel in micro-ondernemingen in kaart. Ruim 80% van de

werkgevers in Vlaanderen zijn micro-ondernemingen of

bedrijven met één tot negen werknemers. Onze regio telt

ongeveer 120.000 micro-ondernemingen en deze bedrij-

ven staan in voor 325.000 jobs.

Het onderzoek stelt vast dat ondernemers bij de uitbouw

van hun bedrijf gebruik maken van nieuwe manage-

mentinstrumenten. Bedrijfsleiders die verder willen

groeien hebben een sterke behoefte aan organisatie-

verandering en innovatie.

Een van de doelstellingen van het project is het profiel

van de micro-ondernemingen vergelijken met dat van de

grotere bedrijven (= of > 10 werknemers). Deze vergelijking

plaatst de invoering van managementpraktijken in micro-

ondernemingen in perspectief.

2.2. ProjectaanpakIn 2004 werkten een representatief staal van onder-

nemers uit bedrijven met één tot negen werknemers mee

aan een meting voor kleinere KMO-werkgevers, de zgn.

micro-ondernemingen. De telefonische enquête behaal-

de een antwoordpercentage van ruim 64% of 510 respon-

denten. Dit onderzoek past in het TOA-onderzoek van

STV-Innovatie & Arbeid. De SERV volgt hiermee de

belangrijkste ontwikkelingen voor management en per-

soneelsbeleid in bedrijven en instellingen cijfermatig

op. In 2005 werden analyses rond o.a. organisatie-

structuur, innovatie en personeelsbeleid afgerond. Ook

was een vergelijking mogelijk met de gegevens van de

TOA-enquête over 2004 voor grotere organisaties.

Technologie Organisatie Arbeid ■ Competenties ■ Micro-ondernemingen

Page 73: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

2.3. Belangrijkste resultatenWe focussen hier op de mate waarin micro-onderne-

mingen verschillen van grotere bedrijven.

De vergelijking van de micro-ondernemingen op de voor-

naamste TOA-indicatoren met de grotere bedrijven beves-

tigt het bestaan van een aanzienlijk grootte-effect. Over

het algemeen mag men stellen dat micro-ondernemingen

verschillende nieuwe zaken voor de technologie, de werk-

organisatie en het personeelsbeleid minder vaak toe-

passen, maar er ook minder goed van op de hoogte zijn.

Dit wordt geïllustreerd voor functioneringsgesprekken en

de vernieuwing van producten en diensten.

Functioneringsgesprekken in klein en groot.

In bijna de helft van de micro-ondernemingen vinden er

regelmatig functionerings- of evaluatiegesprekken plaats,

zo leert ons tabel 1. Deze vorm van systematische feed-

back tussen managers en medewerkers over de taak-

uitoefening kent duidelijk al een veel ruimere verspreiding

in groei KMO’s (10-49 WN), waar in zeven op tien bedrij-

ven dergelijke gesprekken worden georganiseerd. In mid-

delgrote bedrijven ligt het aandeel toepassers op 82%.

Functioneringsgesprekken worden quasi algemeen toe-

gepast in heel grote bedrijven (200+ WN = 93%).

TTaabbeell 11

WWoorrddeenn eerr ffuunnccttiioonneerriinnggss-- eenn//ooff eevvaalluuaattiieeggeesspprreekkkkeenn

ggeehhoouuddeenn??

1-9 WN 10-49 WN 50-199 WN 200 + WN

Ja 47% 71% 82% 93%

Neen 53% 29% 18% 7%

100% 100% 100% 100%

Dat functionerings- en evaluatiegesprekken minder

voorkomen in micro-ondernemingen hoeft niet te ver-

bazen. In kleine arbeidsorganisaties kan de communicatie

en de feedback tussen de ondernemer en de medewer-

kers vaak direct plaatsvinden. Toch ziet bijna de helft van

de bedrijfsleiders een meerwaarde in systematische

gesprekken met het personeel.

Innovatie in klein en groot

Volgens de figuur kent slechts 11% van micro-onderne-

mingen een sterke mate van vernieuwing van de pro-

ducten of diensten. Sterk innovatieve bedrijven reali-

seerden meer dan een kwart van hun omzet via nieuwe

producten of diensten. Het aantal sterk innovatieve

bedrijven ligt voor de grotere ondernemingen ongeveer

drie maal zo hoog. Er zijn maar beperkte verschillen tus-

sen groei-KMO’s, middelgrote – en grote bedrijven.

Micro-ondernemingen lijken dus sterk achterop te hin-

ken voor innovatie. Wellicht werken kleine bedrijven in

marktniches waar zij minder nood ervaren aan snelle ver-

nieuwing. Niettemin betekent dit dat micro-onderne-

mingen ondanks hun dynamiek, een kwetsbaar segment

vormen in het economische weefsel.

Figuur 3 Vernieuwing van producten en diensten

2.4. Valorisatie van het project De uitgebreide onderzoeksresultaten zijn opgenomen in

twee informatiedossiers:

De Hondt P., Roelandt P. (2004). Organisatievernieuwing

in Vlaamse micro-ondernemingen. Resultaten van de

TOA-survey bij KMO-werkgevers met minder dan tien

werknemers. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid.

Informatiedossier, 177p.

De Hondt P., Roelandt P. (2005). Organisatievernieuwing

in Vlaamse micro-ondernemingen. Statistische oefe-

ningen over organisatiestructuur, productinnovatie,

organisatieverandering, opleiding, HRM en IKZ Brussel:

SERV/STV-Innovatie & Arbeid. Informatiedossier, 109p.

Een brochure vat de voornaamste vaststellingen samen:

De Hondt P., Roelandt P. (2005). Micro-ondernemingen

in Vlaanderen. Ondernemerschap en organisatiever-

nieuwing. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid. Bro-

chure, 28p.

72Technologie Organisatie Arbeid ■ Micro-ondernemingen

11% 29% 26% 32% 0%

25%

50%

75%

100%

1-9 WN 10-49 WN 50-199 WN 200+ WN

geen

beperkt

sterk (>25% omzet)

Page 74: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

73

ContactpersonenPaul De Hondt, 02.209.01.62, [email protected] Roelandt, 02.209.01.76, [email protected]

3. Overheidsbeleid ter stimuleringvan organisatorische innovatie bijbedrijven: lessen uit hetbuitenland3.1. Waarover gaat het project?Almaar vaker vallen de termen breed innovatiebeleid,

innovatiebeleid van de derde generatie, horizontaal

innovatiebeleid. In essentie gaat het telkens om het

centraal stellen van innovatie als motor van onze eco-

nomie. Men hanteert hier expliciet een ruim begrip van

innovatie, naast technologische innovatie zijn andere vor-

men van innovatie, zoals het vernieuwen van arbeids-

organisatie, van cruciaal belang. Ter voorbereiding van

het debat hierover tussen de sociale partners en de

overheid, onderzocht STV-Innovatie & Arbeid hoe over-

heden organisatorische innovatie kunnen en proberen aan

te moedigen. De focus lag dus op concrete, recente

overheidsprogramma’s in het buitenland waarin het sti-

muleren van organisatorische innovatie in het bedrijfs-

leven ofwel centraal staat, ofwel een belangrijke plaats

krijgt. Het opzet was om vanuit deze buitenlandse voor-

beelden lessen te trekken voor Vlaanderen.

3.2. ProjectaanpakDit onderzoeksproject bestond uit een uitgebreide lite-

ratuurstudie over deze problematiek en het opzoeken van

buitenlandse voorbeelden van een overheidsbeleid waar-

in het stimuleren van organisatorische innovatie in

ondernemingen ofwel centraal staat ofwel een belang-

rijke doelstelling is. Een dertigtal programma’s worden

gescreend en besproken naar hun opzet, omvang, orga-

nisatie, partnerships en resultaten.

3.3. Belangrijkste resultatenEr werden tien algemene succesfactoren afgeleid uit

de buitenlandse ervaringen. Die succesfactoren zijn

samen te vatten in: een brede visie, een geëngageerde

aanpak en maatwerk.

Een brede visie

Het blijkt bij het stimuleren van organisatie-innovatie erg

belangrijk expliciet te vertrekken vanuit een brede visie

op innovatie. Dit houdt in dat men het innovatieproces

ziet als een samengaan tussen technologische proces-

en productinnovatie en innovatie voor bedrijfsvoering en

organisatie.

Ook wordt de aandacht voor organisatie-innovatie dik-

wijls ingebed in programma’s met een brede maat-

schappelijke thematiek (bijv. vergrijzing, duurzame ont-

wikkeling, welzijn, … ). Hierdoor kan iedereen er zich in

herkennen of er ten minste de relevantie van inzien.

Dergelijke overheidsprogramma’s krijgen best een lan-

getermijnperspectief. Tussentijdse evaluaties en bijstu-

ringen zijn dan mogelijk en noodzakelijk. Zo kan men ook

kennis cumuleren, zowel binnen de overheid als op pro-

jectniveau. Deze capacity building lijkt immers een

essentieel element van succes.

Een geëngageerde aanpak

De betrokkenheid van alle actoren (overheid, sociale

partners, bedrijfsleven, deskundigen, onderzoekers) is

hierbij van cruciaal belang. Mensen en bedrijven veran-

deren niet omdat de overheid dat oplegt. Organisatie-

innovatie is alleen mogelijk als alle actoren intensief

worden betrokken zowel bij het globaal uitwerken van de

overheidsprogramma’s als bij de projecten binnen de

bedrijven.

Daarbij is het opzetten van netwerken duidelijk een

belangrijke opdracht voor de overheid. Zo stimuleert de

overheid de overdracht van ervaringen tussen mensen

en organisaties. Netwerken spelen zo ook een belang-

rijke rol bij het valoriseren van de resultaten en bij de con-

tinuïteit van het beleid.

Het vooropstellen van kwantificeerbare doelstellingen

werkt duidelijk versterkend voor het engagement van de

betrokken actoren. Het geeft ook de mogelijkheid om de

impact van het beleid te meten. Toch moet men altijd voor

ogen houden dat niet alle aspecten meetbaar en kwan-

tificeerbaar zijn en dat de resultaten van organisatori-

sche innovatie eerder op lange termijn zichtbaar worden.

Opvallend is dat het bij de succesvolle buitenlandse

programma’s altijd gaat om gedeelde engagementen

en om een gedeelde financiële verantwoordelijkheid

(overheid, bedrijven, sociale partners, intermediaire

organisaties). Voor het succes van dergelijke over-

heidsprogramma’s is het van cruciaal belang om over lan-

gere periodes voldoende financiële middelen te voorzien

om zo voldoende kritische massa te hebben.

Op maat

Waar op algemeen programmaniveau de doelstellingen

duidelijk moeten omschreven zijn, kan er op projectni-

veau een grote flexibiliteit gehanteerd worden om die

doelstellingen te realiseren. Deze flexibiliteit komt ook

Organisatorische innovatie ■ Buitenland

Page 75: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

tegemoet aan het besef dat er geen one best way is om

organisatievernieuwing door te voeren. Tegelijk biedt deze

flexibiliteit mogelijkheden om experimenten op te zet-

ten en ze stimuleert bottom-up initiatieven.

Ook is het van groot belang een breed gamma van in-

strumenten en mechanismen in te zetten om zo flexibel

te kunnen inspelen op verschillende doelgroepen, sec-

toren, types ondernemingen,… Het hele gamma kan aan

bod komen van seminaries, publicaties, bekend maken

van best practices, initiëren van opleiding, tot het opzet-

ten van onderzoek en experimenten.

Van bij de start van een programma dient er erg veel aan-

dacht te gaan naar valorisatiemechanismen: zowel voor

het lokale niveau (bijvoorbeeld de ondernemingen die bin-

nen projecten zijn betrokken), als voor het regionale,

nationale en zelfs het internationale niveau. Valorisatie

van resultaten verloopt immers niet volgens een spon-

taan proces maar moet effectief gestimuleerd, begeleid

en ondersteund worden.

In Vlaanderen bestaan er al heel wat aanknopingspun-

ten bij deze succesfactoren, zoals het Pact van Vil-

voorde en zijn indicatoren, het werkgelegenheidsak-

koord, de aandacht voor levenslang leren en erkennen

van verworven competenties (EVC’s), het groeiende

debat rond het brede innovatiebeleid,... Er blijven nog heel

wat aandachtspunten, waaronder een innovatiebeleid dat

hoofdzakelijk technologisch is georiënteerd, de zorg

voor het behoud van een langetermijnperspectief en

de geëngageerde betrokkenheid daarin van alle actoren.

3.4. ValorisatiePublicatie van een informatiedossier:

Bamps H., Berckmans P. (2005) Overheidsbeleid ter

stimulering van organisatorische innovatie in bedrij-

ven: lessen uit het buitenland. Brussel: SERV/STV-Inno-

vatie & Arbeid, 155p.

Inbreng in de SERV Werkgroep Innovatie

Uitnodiging door netwerk UKWON (UK Work Organisa-

tion Network) voor seminaries rond Social Dialogue and

Work Organisation binnen een project van de Universi-

ty of Nottingham (Prof. Dr. Peter Totterdill) voor de

Europese Commissie.

ContactpersoonPaul Berckmans, 02.20.90.160, [email protected] Bamps, 02.20.90.172, [email protected]

4. Technologieverkenningen4.1. Waarover gaat het project?Met dit onderzoek keert STV-Innovatie & Arbeid terug

naar haar wortels, namelijk de sociale gevolgen van

technologische ontwikkelingen. De technologieverken-

ningen omvatten zeven technologiedomeinen: materia-

len, ICT, life sciences, energietechnologie, transport,

milieutechnologie en nanotechnologie. Voor ieder van

deze technologiedomeinen werd nagegaan welke tech-

nologische ontwikkelingen de komende tien tot vijftien

jaar van belang zullen zijn. Daarnaast werd gepeild naar

de mogelijke impact van deze technologische innovaties

op de economische ontwikkeling en de samenleving.

4.2. ProjectaanpakBestaande (internationale) overzichtliteratuur, toe-

komstverkenningstudies en een doelgerichte analyse

van het internet vormden de basis voor een eerste

inventaris van de belangrijkste innovaties per techno-

logiedomein en hun mogelijke sociaal-economische

gevolgen. Deze overzichten werden voor ieder techno-

logiedomein door deskundigen op het terrein nagelezen,

aangevuld en/of gecorrigeerd.

4.3. Belangrijkste resultatenMaterialen

Technologische ontwikkelingen voor materialen richten

zich op het begrijpen, controleren en toepassen van

bruikbare materiaaleigenschappen zoals hardheid en

hittebestendigheid. In de toekomst zullen keramische

materialen, kunststoffen en samengestelde materialen

relatief aan belang winnen ten koste van metalen. Mate-

rialen evolueren naar multifunctionele en intelligente

materialen.

ICT

ICT staat voor informatie- en communicatietechnologie,

zoals computer, GSM en softwareprogramma’s. Doordat

computers alsmaar kleiner worden is ICT alom aanwe-

zig. Ook ontwikkelingen voor mens-machine interface-

systemen, draadloze en naadloze communicatie dragen

hiertoe bij. Door het toenemend gebruik van ICT worden

er alsmaar meer gegevens verzameld en opgeslagen

waardoor de nood ontstaat om al deze kennis te behe-

ren. Beide trends zorgen ook voor nieuwe ontwikkelin-

gen voor veiligheid.

Life sciences

Life sciences is een verzamelterm voor verschillende

wetenschappen die te maken hebben met de levens-

processen van mensen, dieren en planten. Met de ont-

dekking van het DNA, de informatiedrager van erfelijke

74Innovatie ■ Technologie

Page 76: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

75

eigenschappen en de ontwikkeling van technieken om dit

erfelijke materiaal te veranderen is men in staat om

eigenschappen van planten, dieren en micro-organismen

(gisten, schimmels en bacteriën) gericht te veranderen.

Dit zal leiden tot verscheidene toepassingen voor gezond-

heidzorg bijv. gentherapie, landbouw en voeding bijv.

functionele voeding en industriële processen bijv. bio-pro-

ductieprocessen.

Energietechnologie

Energietechnologie zet de energie uit primaire bron-

nen zoals steenkool, de zon en uranium om in secundaire

energie zoals warmte, kracht en elektriciteit. In de tech-

nologieverkenning wordt vooral gefocust op elektriciteit.

Toekomstige ontwikkelingen binnen de hernieuwbare

energietechnologieën (zoals zonne- en windenergie)

zullen vooral gericht zijn op het verbeteren en het kos-

teneffectief maken van bestaande technieken, terwijl

technologische innovaties binnen niet-hernieuwbare

energietechnologieën (zoals steenkool- en kerncentra-

les) zich vooral zullen richten op het reduceren van de

milieu-impact.

Transport

De technologieverkenning is gericht op wegtransport. Ze

gaat in op ontwikkelingen die te maken hebben met het

aandrijven van motoren zoals het gebruik van alterna-

tieve brandstoffen, de integratie van elektronica zoals

het gebruik van navigatiesystemen en het gebruik van

nieuwe materialen en structuren zoals lichtere en ste-

vigere materialen. Deze ontwikkelingen zijn gericht op

het beperken van de milieuverontreiniging, het aan-

pakken van mobiliteitsproblemen en het verzekeren van

de veiligheid van transport- en andere weggebruikers.

Milieutechnologie

Milieutechnologie omvat iedere technologie die dient om

het milieu te beschermen of milieuverontreiniging op te

sporen. Drie groepen van milieutechnologie komen aan

bod. Beheer van verontreiniging wordt op het einde van

een productieproces geïnstalleerd, zoals membranen

bij afvalwaterbehandeling. Schonere technologieën zijn

in hun geheel minder verontreinigend, zoals het gebruik

van biomassa als bron van energie voor chemische pro-

cessen. Ten slotte beheer van hulpbronnen waarbij men

zo efficiënt mogelijk gebruik maakt van hulpbronnen

(water, energie, afval, …), zoals rationeel watergebruik.

Nanotechnologie

Nanotechnologie staat voor het bestuderen en het mani-

puleren van materialen op de schaal van atomen en

moleculen. In deze wereld van het extreem kleine ver-

toont materie nieuwe eigenschappen dit zich op grote-

re schaal niet voordoen. Dit stelt nanotechnologie in

staat om materialen en systemen te ontwikkelen met

totaal nieuwe chemische, fysische en biologische eigen-

schappen. De technologieverkenning gaat in op ont-

wikkelingen voor nanomaterialen zoals dekmaterialen

waarin nanodeeltjes worden verwerkt, nano- en bio-

elektronica zoals kwantumcomputers en elektronische

zintuigen en ten slotte biomedische nanotechnologie

zoals DNA-chips en moleculaire beeldvorming.

4.4. ValorisatieDe onderzoeksresultaten werden gepubliceerd in een bro-

chure:

Hedebouw L. (2006). De technologie van morgen. Tech-

nologische innovatie en mogelijke sociaal-economische

gevolgen. Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 80p.

ContactpersoonLiselotte Hedebouw, [email protected]

Innovatie ■ Transport ■ Milieutechnologie ■ Nanotechnologie

Page 77: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Werkbaarheidsmonitorloontrekkenden1.1. Waarover gaat het project?De Vlaamse Werkbaarheidsmonitor is een instrument om

de kwaliteit van arbeid of de werkbaarheid in Vlaande-

ren te meten en op te volgen. De monitor werd door

STV–Innovatie & Arbeid ontwikkeld naar aanleiding van

het engagement van de sociale partners en de Vlaam-

se Regering om stappen te zetten die tegen 2010 leiden

tot een hogere werkbaarheidsgraad.

De monitor brengt vier facetten van werkbaarheid in

beeld: psychische vermoeidheid, welbevinden in het

werk, leermogelijkheden en de werk-privé-balans. Om

zicht te krijgen op oorzaken en achtergronden van werk-

baarheidsknelpunten zoomt de monitor ook in op poten-

tiële risicofactoren in de arbeidssituatie: werkdruk, emo-

tionele belasting, belastende arbeidsomstandigheden,

gebrek aan autonomie of taakvariatie en een deficit

voor sociale steun en coaching.

De informatie van de nulmeting 2004 werd in 2005

verder verwerkt. Er werd nagaan welke elementen in de

arbeidssituatie een risico vormen voor werkbaar werk.

De resultaten tonen het algemeen beeld voor de Vlaam-

se arbeidsmarkt maar laten ook toe om in te zoomen op

de situatie voor sectoren of beroepsgroepen.

1.2. ProjectaanpakDe Werkbaarheidsmonitor is gebaseerd op een schrif-

telijke bevraging van 12.000 loontrekkenden of een

respons van 60% op de 20.000 verstuurde enquêtes. De

resultaten garanderen een representatief beeld van de

werkbaarheidssituatie van de loontrekkenden op de

Vlaamse arbeidsmarkt. Het is de bedoeling om deze

meting in 2007 en 2010 te herhalen zodat de werk-

baarheidsevolutie in beeld komt.

1.3. Belangrijkste resultatenWelke elementen in de arbeidssituatie vormen een kans

of een risico voor werkbaar werk? Deze vraag stond

centraal bij het verder uitdiepen van de informatie van

de nulmeting. Er werd nagegaan welke rol de zes risico-

indicatoren (werkdruk, emotionele belasting, routine-

matig werk, onvoldoende autonomie, onvoldoende onder-

steuning door de directe leiding, belastende

arbeidsomstandigheden) spelen bij het ontstaan van

stress, motivatieproblemen, een deficit voor leermo-

gelijkheden en een onhaalbare werk-privé-combinatie.

De analyse gebeurde onder controle van de relevante ach-

tergrondkenmerken (zoals leeftijd, geslacht, beroeps-

groep) en met de techniek van logistische regressie.

Deze werkwijze laat toe het zuivere risico-effect van een

specifiek kenmerk van de arbeidssituatie te bepalen.

Naast de algemene analyse voor de Vlaamse werknemer

zijn er resultaten beschikbaar op het niveau van de sec-

tor en de afzonderlijke beroepsgroepen.

Een groep van 29,8% of 600.000 Vlaamse werknemers

kampt met psychische vermoeidheidsproblemen. De zes

risicofactoren doen de kans op problematische psychische

vermoeidheid stijgen, maar werkdruk vormt het meest ern-

stige risico. Bij werknemers die onder hoge werkdruk

moeten presteren is de kansverhouding vijf keer deze van

de collega’s die niet onder hoge werkdruk moeten pres-

teren. Ook emotionele belasting en onvoldoende onder-

steuning vanuit de directe leiding verhogen in sterke

mate het risico op psychische vermoeidheid.

3Onderzoeksas werkbaar werk

Page 78: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

77

Bij 18,7% of 390.000 werknemers is de arbeidssituatie

voor welbevinden in het werk problematisch. Onvol-

doende ondersteuning vanuit de directe leiding en onvol-

doende taakvariatie zijn de sterkste risicofactoren. Bij

werknemers die onvoldoende steun krijgen van de direc-

te leiding (resp. onvoldoende gevarieerde taken heb-

ben) is de kansverhouding problematisch/niet-proble-

matisch voor het welbevinden in het werk meer dan

vier keer deze van collega’s die wel voldoende onder-

steuning krijgen (resp. voldoende gevarieerde taken

hebben). Ook hoge werkdruk is een sterk risicoverho-

gende factor voor problemen met welbevinden in het

werk.

22,6% of 470.000 werknemers hebben een job die voor

de leermogelijkheden problematisch is. Hoge werkdruk

en emotionele belasting zijn geen risicofactoren voor pro-

blemen met leermogelijkheden. Dat arbeidssituaties

onvoldoende leermogelijkheden in zich hebben kan voor-

al verklaard worden door het gebrek aan taakvariatie,

autonomie en ondersteuning door de directe leiding.

Voor 11,8% of ongeveer 245.000 werknemers is de

werk-privé-balans problematisch. Jobs waarin onder

hoge werkdruk moet gepresteerd worden vormen het

belangrijkste risico voor dit probleem maar ook emo-

tioneel belastend werk draagt sterk bij tot een oneven-

wichtige balans.

1.4. ValorisatiePublicaties

Bourdeaud’hui, R., Janssens F., Vanderhaeghe S. (2005),

Wat maakt werk werkbaar? Onderzoek naar determi-

nanten van werkbaar werk op basis van de nulmeting

Vlaamse Werkbaarheidsmonitor 2004, Brussel:

SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 217p.

Bourdeaud’hui, R., Vanderhaeghe S. (2005), Werkbaar

werk in Vlaanderen. Nulmeting Vlaamse werkbaar-

heidsmonitor 2004, Brussel: SERV/STV-Innovatie &

Arbeid, 32 p.

Bourdeaud’hui, R., Janssens F., Vanderhaeghe S. (2005),

Workable jobs in Flanders, The Flemish workability

monitor provides a picture of quality work in Flanders,

Conference book, Labor Market Research and Policy

Making in Flanders;

Focus op werkbaar werk (elektronische nieuwsbrief)

Sectoren onder de loep (januari 2005)

Leermogelijkheden in de job ongelijk voor mannen en

vrouwen (maart 2005)

Nood aan een leeftijdsbewust personeelsbeleid

(mei 2005)

Wat maakt werk werkbaar? (juni 2005)

Een werkbaar beroep? (juli 2005)

Werkstress bij ploegen- en nachtwerker (augustus 2005)

Leerkracht: een job als geen ander (augustus 2005)

Minder werkbaar werk voor deeltijders (november 2005)

Weg met de herrie (december 2005)

Technische nota’s

Werkstress bij werknemers in ploegen- of nachtdienst

(augustus 2005)

Werkbaar werk bij deeltijders (november 2005)

Sectorprofielen

Werkbaarheidsprofiel voor veertien sectoren: voe-

dingsindustrie, textiel- en confectiesector, chemische

industrie, metaalindustrie, bouwsector, groot- en klein-

handel, horeca, transportsector, post- en telecommuni-

catiesector, financiële sector, zakelijke dienstverlening,

openbaar bestuur, onderwijssector, gezondheids- en

welzijnssector.

Ter beschikking stellen van databank

Onder bepaalde voorwaarden staat de databank ter

beschikking voor wetenschappelijk onderzoek naar

aspecten van kwaliteit van de arbeid. Zes protocols met

academische instellingen werden al afgesloten.

website www.serv.be/werkbaarwerk

ContactpersoonRia Bourdeaud’hui, 02.20.90.168, [email protected]

Werkbaarheidsmonitor

Page 79: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Leeswijzer: de figuur geeft de mate van ernst van elke

van de relevante risicofactoren voor één werkbaar-

heidsindicator weer. De mate van ernst van de risicof-

actor (bijv. werkdruk) voor de werkbaarheidsindicator

(bijv.stress) hangt af van twee factoren:

1. aandeel mensen dat met de risicofactor(bijv. werkdruk)

geconfronteerd wordt: het probleem is ernstiger

naarmate een groter % van de werknemers met een

specifieke risicofactor geconfronteerd wordt (hoe

meer naar rechts op de horizontale as)

2. de impact van de risicofactor (bijv. werkdruk) op de

werkbaarheidsindicator (bijv. stress): het probleem is

ernstiger naarmate de specifieke risicofactor de

werkbaarheidsindicator sterker doet toenemen (hoe

hoger op de verticale as)

De figuur laat zien dat voor de Vlaamse werknemer een

hoge werkdruk het voornaamste probleem is voor stress.

Van de zes onderzochte risicofactoren komt werkdruk

niet alleen het meest voor (verder op de X-as), hoge werk-

druk verhoogt ook het meest het risico op stress (hoger

op de Y-as).

2. Werkbaarheidsmonitor voorzelfstandigen2.1. Waarover gaat het project?De Werkbaarheidsmonitor is een instrument om de kwa-

liteit van het werk of de werkbaarheid in Vlaanderen te

meten en op te volgen. De monitor werd door STV-Inno-

vatie & Arbeid ontwikkeld naar aanleiding van het enga-

gement van de sociale partners en de Vlaamse Regering

in het Pact van Vilvoorde om stappen te zetten die

tegen 2010 leiden tot een hogere werkbaarheidsgraad.

Het huidige meetinstrument van de Werkbaarheidsmo-

nitor is beperkt omdat het enkel georiënteerd is op

loontrekkenden. Hierdoor blijft een belangrijk deel van

werkend Vlaanderen, met name de zelfstandige beroeps-

bevolking, buiten beeld. Omdat het streven naar een

werkzamer en werkbaarder Vlaanderen op alle wer-

kenden betrekking heeft en het aanmoedigen van onder-

nemerschap ook rekening moet kunnen houden met

een werkbare toekomst voor de zelfstandige, heeft

STV–Innovatie & Arbeid onderzocht of een werkbaar-

heidsmonitor voor zelfstandigen haalbaar is.

2.2. ProjectaanpakInhoudelijk werd afgetoetst in welke mate het meetin-

strument van de Werkbaarheidsmonitor voor loontrek-

kenden toepasbaar gemaakt kan worden voor een schrif-

telijke enquête bij zelfstandigen. Vervolgens ontwikkelde

STV-Innovatie & Arbeid een nieuwe/bijkomende vraag-

stelling voor de arbeidsproblematiek bij zelfstandigen.

Methodologisch werd gezocht naar een bruikbaar data-

bestand voor een schriftelijke enquêtering en werd een

stappenplan vastgelegd voor de uitvoering van deze

enquête.

2.3. Belangrijkste resultatenDe Werkbaarheidsmonitor voor zelfstandigen wordt een

eerste maal uitgevoerd in het voorjaar 2007. De eerste

resultaten worden verwacht in juni 2007.

Contactpersoon:Stephan Vanderhaeghe, 02.20.90.171, [email protected]

3. Welzijn op het werk in debouwsector: aanpak van werkdruk3.1. Waarover gaat het project?De afgelopen jaren is de aandacht voor de werkdruk in

organisaties sterk toegenomen. Te hoge werkdruk kan

zowel voor organisaties als voor de leden van die orga-

nisaties ongewenste sociale en economische gevolgen

met zich meebrengen.

Dit vormde voor de paritaire sectorcommissie Hout &

Bouw en de werkgroep bouw van de SERV een aanlei-

ding om de werkdruk op de agenda te plaatsen en een

onderzoek door STV-Innovatie & Arbeid te laten uit-

voeren naar werkdruk binnen de Vlaamse bouwsector.

De sectorcommissie Hout & Bouw, werkgroep bouw gaf

er de voorkeur aan om te werken met gevalstudies.

Doelstelling van het project was om op basis van deze

gevalsstudies preventiemaatregelen te formuleren.

3.2. Projectaanpak Met zaakvoerders, preventieadviseurs, HRM-verant-

woordelijken, bouwvakkers en werknemersvertegen-

woordigers uit elf bouwbedrijven werd nagegaan welke

organisatorische veranderingen bouwbedrijven kunnen

78Werkbaarheidsmonitor ■ Zelfstandigen ■ Bouw

risicofactoren voor stress (Vlaamse werknemer)

hoge werkdruk

onvoldoendeondersteuning leiding emotioneel belastend

werk

belastende arbeidsomstandigheden

onvoldoende autonomie

onvoldoende taakvariatie

0

1

2

3

4

5

6

0% 10% 20% 30% 40% 50%

% van werknemers

kan

sver

ho

ud

ing

str

ess/

gee

n s

tres

s

Page 80: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

79

uitvoeren om werkdruk te voorkomen. De aandacht ging

naar maatregelen ter verbetering van de afstemming tus-

sen medewerkers, de taakverdeling, en/of de communi-

catie- en overlegstructuur. Belangrijk was dat deze orga-

nisatieveranderingen bijdragen tot een vermindering

van de faalkosten, een verbetering van het rendement

en een verminderde werkdruk. Dit is zowel in het belang

van het bedrijf als van de medewerkers.

3.3. Belangrijkste resultatenDe uitvoering van een bouwproject gebeurt vaak in een

tijdelijk samenwerkingsverband, doorgaans met andere

onderaannemers, binnen een vooropgestelde deadline.

Het productieproces is opgesplitst in gespecialiseerde

deeltaken, wat de planning en de afstemming bemoei-

lijkt. De kans op (onzichtbare) afstemverliezen is groot:

dit leidt tot vele kleine en grote verstoringen van het pro-

ductieproces met als gevolg vertragingen, piekbelasting

en afstemverliezen. Deze afstemmingsproblemen (bijv.

wachttijden) samen met strikte deadlines houden een risi-

co op werkdruk in.

Hoe meer van deze processtappen men samenvoegt

hoe minder afstemmingsproblemen er in principe optre-

den. De creatie van geheel zelfstandige (bouw-)ploe-

gen is daarom al een stap in de goede richting. Een der-

gelijke vaste groep bestaat uit allround werknemers die

zich in de groep kunnen ontwikkelen en hun vakbe-

kwaamheid uitbreiden. Naast louter uitvoerende taken

krijgt de ploeg ook regelende taken zoals de (detail-) plan-

ning toegewezen.

Werk dat in de loop der jaren naar de werfleider is over-

geheveld, keert voor een deel terug bij de ploeg. Door-

dat werfleiders taken afstoten die de bouwvakkers ook

kunnen, vermindert hun werkdruk en kunnen zij zich

meer richten op hun kerntaken.

Een bijkomend voordeel is dat de invoering van zelf-

standige (bouw)ploegen ook tot een vermindering van

interne afstemmingsproblemen kan leiden. Storingen

en wijzigingen in de planning kunnen binnen de ploeg wor-

den opgevangen.

Werkdruk kan voor een stuk ook worden voorkomen

door het verbeteren van de communicatiestromen tus-

sen de verschillende deelnemende onderaannemers en

tussen de commerciële en technische diensten binnen

het bouwbedrijf. Het betrekken van alle medewerkers op

de bouwplaats zelf kan de organisatie en de planning al

voor een groot stuk verbeteren. Bouwvakkers krijgen dan

meer zicht op de totaliteit van het project. Als ze een

eigen inbreng hebben voelen ze zich ook meer betrok-

ken.

Een belangrijk aandachtspunt in het voorkomingsbe-

leid naar stress en werkdruk is een verbeteren van de

stijl van leiding geven, het geven van voldoende onder-

steuning, waardering, de werksfeer en overleg o.m. via

functioneringsgesprekken en toolboxmeetings.

Het benutten van de verschillende opleidingsmogelijk-

heden die er in de sector bestaan voorkomt dat mede-

werkers boven hun niveau moeten presteren.

De arbeidsomstandigheden binnen de sector zijn een blij-

vend aandachtspunt. Arbeid in de bouw staat synoniem

voor zwaar fysiek werk in weer en wind. Samen met de

factor woon/werkverkeer draagt dit bij tot het verloop

in de sector. Dit is ook een belangrijke oorzaak van het

instroomprobleem. Door de personeelkrapte is er te

veel werk voor te weinig volk en ontstaat werkdruk.

Ook oudere werknemers kampen met dit probleem: for-

mules zoals tijdskrediet kunnen voor hen een oplossing

bieden maar dit is organisatorisch moeilijker te regelen.

3.4. ValorisatieDeelname aan Partnerdag de BOUW-WERFt (29 sep-

tember 2005). Leren en werken in de bouw, Gent: stad

in werking:

Een brochure met aanbevelingen om werkdruk te voor-

komen wordt in het voorjaar 2006 voorbereid.

ContactpersoonPatrick Roelandt, 02.20.90.176, [email protected]

4. Werkbaar werk in detextielverzorging4.1. Waarover gaat het project?Het onderzoek gaat na welke organisatiekenmerken

positief zijn voor werkbaar werk. STV-Innovatie & Arbeid

bouwt met dit onderzoek voort op gelijkaardig onderzoek

in de textielsector en in de confectiesector. Voor de

analyse van de arbeidsorganisatie zijn tien kenmerken

bestudeerd: technologie, ergonomie, werkorganisatie,

werkverdeling, kwaliteitszorg, competentiemanagement,

leidinggevenden, loonbeleid, arbeidstijden en werkze-

kerheid. Het onderzoek gebeurde in opdracht van het

Gemeenschappelijk Fonds voor Textielverzorging.

4.2. ProjectaanpakMet een grootschalige enquête bij de helft van de arbei-

ders in de textielverzorging (respons: 55%) werden

arbeidsorganisatie, risico’s en indicatoren van werkbaar

werk in kaart gebracht. Diepte-interviews met sleutel-

Werkbaar Werk ■ Textielverzorging

Page 81: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

figuren in enkele bedrijven maakten een kwalitatieve

duiding van de verbanden tussen organisatie en kwali-

teit van het werk mogelijk. Werkbaar werk wordt geme-

ten met de Werkbaarheidsmonitor.

4.3. Belangrijkste resultatenVan de mensen die vaak met storingen te maken hebben

heeft 47,7% stress, wie nooit storingen meemaakt heeft

25,4% stressproblemen. Bij grote ergonomische belas-

ting is de werkdruk voor 67,5% van de werkneemsters

problematisch, bij lage belasting is dat 18,2%. Afwisse-

ling in het werk is voor 67,7% van de bandwerkers een

probleem tegen 50,4% bij de teamwerksters en 51% op

individuele werkposten. Multi-inzetbaarheid zonder poly-

valentie geeft voor 59,8% een probleem van taakvariatie,

bij polyvalente werknemers is dat 46,5%. Aandacht

voor kwaliteit bepaalt de werkdruk, stress en motivatie.

Waar snelheid primeert heeft 63,4% problemen met

de werkdruk, in tegenstelling tot 14,1% wanneer kwali-

teit voorop staat. Voor stress is dat respectievelijk

48,6% tegenover 19,9%.

In de textielverzorgingssector voelt 13,1% zich altijd

goed opgeleid, 21,5% meestal, 31,3% soms en 34,1%

nooit.

Van de werkneemsters die nooit voldoende opgeleid

zijn om de taken uit te voeren heeft 51,2% problemen

met de werkdruk, in vergelijking met 20,5% wanneer men

altijd goed opgeleid is. Het percentage arbeidsters met

stress daalt van 40,1% naar 20,1% en voor de motiva-

tieproblemen is dat een daling van 43,7% naar 12%. Goed

opgeleide leidinggevenden kunnen de werkdruk en de

stress beperken.

Wanneer het werk nooit tijdig georganiseerd is, wordt de

werkdruk voor 58,6% problematisch. In de situatie

waarin altijd tijdig gepland wordt heeft 27,1% problemen

met de werkdruk. De stress daalt van 41,8% van de

werkneemsters naar 26,6% en de motivatieproblemen

van 48,8% naar 18,2%. Van de werkneemsters die niet

in de juiste loonklasse zitten heeft 38% een problema-

tische stress en 40,1% is gedemotiveerd. Bij de voltijd-

se arbeidsters heeft 35,2% problemen met stress en

29,4% heeft motivatieproblemen. Bij de deeltijds wer-

kenden met een minder dan 3/5 opdracht daalt die

groep tot 18,6% voor stress en 17,3% voor motivatie. Van

de werkneemsters met een kleine werkzekerheid heb-

ben 47% problemen met stress en 40,6% zijn gede-

motiveerd.

Bedrijven die erin slagen om hun werknemers in de

meest gunstige omstandigheden te laten werken slagen

erin om het werk werkbaar te houden.

80Werkbaar Werk ■ Textielverzorging

% problematisch63,4

38,5

14,1

48,6

31,8

19,9

43,5

25,6

13,3

0

10

20

30

40

50

60

70

80

Snelheid (24,7%) Beiden (55,9%) Kwaliteit (19,4%)

Kwaliteit of rendement (% werkneemsters)

Werkdruk

Stress

Motivatie

% problematisch

51,2

41,3

29,5

20,5

40,136,3

26,7

20,1

43,7

25,1

17,4

12,0

0

10

20

30

40

50

60

70

80

Nooit (34,1%) Soms (31,3%) Meestal (21,5%) Altijd (13,1%)

Voldoende competent om taken uit te voeren (% werkneemsters)

Werkdruk

Stress

Motivatie

% problematisch

58,6

45,1

38,2

27,1

41,838,5

32,1

26,6

48,8

34,3

25,5

18,2

0

10

20

30

40

50

60

70

80

Nooit (13,6%) Soms (29,3%) Vaak (22,1%) Altijd (35,1%)

Het werk tijdig plannen en organiseren (% werkneemsters)

Werkdruk

Stress

Motivatie

% problematisch

50,3

29,7

18,8

44,3

26,0

11,7

0

10

20

30

40

50

60

70

80

Staart (32,7%) Peloton (32,7%) Koplopers (34,6%)

Organisatietypes (% werkneemsters)

Stress

Motivatie

Page 82: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

81

In de staartbedrijven heeft 50,3% van de werkneemsters

problemen met stress, in de koploperbedrijven is dat

18,8%. Voor motivatie daalt de groep met problemen van

44,3% naar 11,7%.

Wanneer werkneemsters in ongunstige werkomstan-

digheden werken, is de kans groot dat men uitkijkt naar

ander werk.

Het aantal werkneemsters dat regelmatig uitkijkt naar

ander werk daalt van 22,5% bij de staartbedrijven naar

3,4% in de koploperbedrijven. In staartbedrijven denkt

41,9% nooit aan veranderen van werk. In koploperbe-

drijven is dat 82,3%.

4.4. ValorisatieDe bevindingen zijn gerapporteerd in een informatie-

dossier en in een brochure. De resultaten werden voor-

gesteld in vormingssessies voor de verschillende socia-

le partners. Bedrijven maken gebruik van de brochure om

het preventiebeleid te ondersteunen.

Verdonck G. (2003) Werkbaar werk in de textielver-

zorgingssector? De organisatie maakt het verschil.

Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 32p.

Verdonck G. (2005). Werkbaar werk in de textielver-

zorgingssector. Risico-indicatoren en arbeidsorganisa-

tie, Brussel: SERV/STV-Innovatie & Arbeid, 306p.

ContactpersoonGert Verdonck, 02.20.90.165 [email protected]

5. Werkplekleren in detextielsector5.1. Waarover gaat het project?Het project gaat na welke plaats werkplekleren heeft in

de Vlaamse textielsector (Nace-bel 17), welke metho-

dieken gebruikt worden en wat efficiënt en effectief

werkplekleren kan bevorderen.

5.2. ProjectaanpakHet project bestudeert de kwaliteit van werkplekleren via

secundaire bronnen (beschikbare studies, verslagen,

enz.) en met acht casestudies in verschillende textiel-

bedrijven qua grootte, subsector, regio.

5.3. Belangrijkste resultatenDe focus van het onderzoek is gericht op on-the-job

trainingen, maar zonder het globale beleid uit het oog

te verliezen. De on-the-job trainingen of de opleidin-

gen aan de machine op de werkplek worden dikwijls ook

aangevuld met theorie of instructies los van de werkvloer.

Naast deze formele vormen van opleiding krijgen ook de

informele leermomenten meer en meer aandacht. Veel

bedrijven spreken niet meer van een opleidingsbeleid,

maar van een competentiebeleid. De term competen-

tiemanagement voldoet meer aan de permanente ont-

wikkeling van kennis, vaardigheden en attitudes waar

bedrijven vandaag de dag zoveel nood aan hebben.

Om de opleidingsinitiatieven in kaart te brengen wordt

vertrokken van het schema p. 82.

Werkplekleren ■ Textiel

Verloopintentie

41,9

56,9

82,3

35,631,8

14,3

22,5

11,3

3,4

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

Staart (32,7%) Peloton (32,7%) Koplopers (34,6%)

Organisatietypes (% werkneemsters)

Nooit

Af en toe

Regelmatig

Page 83: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

In de figuur komen twee soorten leren aan bod, beiden

zijn belangrijke hefbomen voor de competentieontwik-

keling van werknemers. Werknemers kunnen enerzijds

leren op een formele manier en dan gaat het om oplei-

dingen en zelfstudie, en anderzijds op een informele

manier terwijl men werkt. Beide vormen zijn belang-

rijk, want werknemers moeten al hun competenties kun-

nen ontwikkelen. Onderzoek wijst uit dat bedrijven die

veel inspanningen leveren voor formele opleidingen,

ook veel informele leermogelijkheden bieden. Formeel

en informeel leren gaan hand in hand. De casestudies in

de textielsector hebben plaats in het najaar 2005 en

voorjaar 2006.

5.4. ValorisatieDe bevindingen worden gerapporteerd in een informa-

tiedossier en in een brochure. De resultaten worden

voorgesteld in vormingssessies voor de verschillende

sociale partners. Bedrijven kunnen de brochure gebrui-

ken om het opleidingsbeleid en het werkplekleren te

ondersteunen.

ContactpersoonGert Verdonck, 02.20.90.165 [email protected]

6. Opleiding in de voedings-nijverheid6.1. Waarover gaat het project?In een meer geglobaliseerde markt verandert ook de voe-

dingsnijverheid in Vlaanderen: de marktpositie van

bedrijven, de productie- en werkorganisatie, de arbeids-

markt. De inhoud van functies verandert door de toe-

genomen eisen over kwaliteit en voedselveiligheid, door

automatisering en informatisering, door het inspelen

op nieuwe marktniches (export naar niet-buurlanden),

door nieuwe producten (functionele en kant-en-klare

82Werkplekleren ■ Textiel

Leren vorm versus inhoud Technisch én

jobgerichtTechnisch éncarrièregericht

Algemeen en/ofsociaal-vormend

Formeel: doelgericht leerprocessen Met didactische ondersteuning van het leerproces

On-the -jo b Opleiding en training tijdens het werken of formeel werkplekleren peterschap initiatie door toekomstige

collegaidem

instructeur collega of extern idem idemzelfstudie werkgroepen

lectuur

Off-the -job Opleiding en training apart van de werkplek intern

extern

Informeel: spontane, niet gestuurdeleerprocessen tijdens het werk

appellerend op vakinteresse, bijv.verloning, ...

motiverend voor doorgroei:functioneringsgesprekken, verloning, ..., bezoek aan beurzen

mogelijkheden tot het ontwikkelen van de persoonlijkheid

ondersteund door de arbeidsvoorwaarden (vnl. de promotiemogelijkheden en verloning)

ondersteund door de arbeidsinhoud (resultaat van de arbeidsorganisatie, de arbeidsomstandigheden en de gebruikte software)

leergerichte functies: sociale en functionele contacten, werkoverleg (communicatie, organiseren)

Met didactische onderbouw van de organisatiecontext en arbeidsvoorwaarden:

leergerichte functies: vaktechnisch

leergerichte functies: vaktechnisch

idem, bezoek aan beurzen, zelfstudie, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...

idem, bezoek aan beurzen, zelfstudie, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...

eigen of externe trainers, klas, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...

eigen of externe trainers, klas, simulaties, spreekbeurt, panel- of groepsdiscussie,...

didactische job aids: simulaties, handboeken, ...

didactische job aids: simulaties, handboeken, ...

collega, chef

eigen of externe trainers, klas, simulaties, spreekbeurten, panel- of groepsdiscussie, ...

idem, zelfstudie, simulaties, spreekbeurten, panel- of groepsdiscussie, ...

Page 84: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

83

voeding), door andere verpakkings- en traceringstech-

nieken. Door de veranderingen ontstaan er nieuwe leer-

behoeften. STV–Innovatie & Arbeid onderzoekt in samen-

werking met IPV – Initiatieven voor Professionele Vorming

van de Voedingsnijverheid - nieuwe tendensen voor de

evolutie in functies, vereiste competenties en oplei-

dingsnoden en –inspanningen.

6.2. ProjectaanpakHet gaat om een kwalitatief onderzoek. STV-Innovatie

& Arbeid verzamelde de informatie door casestudies in

enkele voedingssectoren. Volgende sectoren kwamen aan

bod: zuivel, vleesverwerking, bereide maaltijden en

groenteverwerking en industriële bakkerijen.

Het uitgangspunt is dat de situatie niet in alle bedrijf-

stakken van de voedingsnijverheid dezelfde is.

De informatie wordt verzameld door gesprekken met HR-

en productiemanagers, een rondgang in de productie en

de studie van enkele functies, bijvoorbeeld inpakker,

productiemedewerker, productieoperator, procesope-

rator. De bevindingen worden besproken met expert-

groepen aan werkgevers- en werknemerszijde.

Het onderzoek wordt eind maart 2006 afgerond.

6.3. ValorisatieDe bevindingen in de bedrijven en de feedback uit de

expertgroepen leiden tot een rapport per deelsector

en een synthese voor de verschillende deelsectoren

samen.

ContactpersoonLeen Baisier, 02.209.01.74, [email protected]

Opleiding ■ Voeding

Page 85: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

De eerste opdracht van STV-Innovatie & Arbeid bestaat

erin onderzoek uit te voeren rond de veranderingen die

zich in het bedrijfsleven voordoen en die de inzet van

arbeid beïnvloeden. Een belangrijke graadmeter voor het

nut van het STV-onderzoek is wat met de resultaten ervan

tijdens of na het onderzoeksproject gebeurt: de ver-

spreiding van STV-publicaties, de aandacht in de pers of

de publicaties van de sociale partners, de mate waarin

de onderzoeksresultaten tijdens studiedagen of vor-

mingactiviteiten aan bod komen, …

1. STV-vormingsaanbodIn 2005 werkten we mee aan meer dan 100 vorming-

sinitiatieven. In dit taartdiagram krijgt u een overzicht

van de thema’s die aan bod kwamen.

In 2004 verschenen de eerste cijfers van de nulmeting

van de Werkbaarheidsmonitor. Ook het voorbije jaar

werden medewerkers van STV-Innovatie & Arbeid

gevraagd om deze resultaten op vormingsdagen en/of

seminaries toe te lichten. Bijna 45% van onze vor-

mingsactiviteiten houdt verband met het thema werk-

baar werk (bijv. stressonderzoek in het hoger onder-

wijs, kwaliteit van de arbeid, werkstress in specifieke sec-

toren).

Met het simulatiespel Ruimte voor competenties wer-

den zowel open spelsessies als in company sessies geor-

ganiseerd. In scholen speelden we het spel met stu-

denten die een opleiding HRM of personeelsbeleid volgen.

Maar competentiemanagement kwam ook aan bod in pre-

sentaties (op basis van eigen onderzoek) en uit de TOA-

cijfers werden dertien indicatoren gelicht die aangeven

hoe competentiegericht een organisatie is.

Voor bedrijfsleiders van KMO’s werden trainingen uit-

gewerkt: moderne HR-oplossingen, motiverend belo-

nen, werkverzuim aanpakken, competentiemanagement,

Een voorstelling van de onderzoeksresultaten uit het pro-

ject ploegenarbeid werd in enkele sectoren aangegrepen

om een discussie over bestaande ploegensystemen op

gang te brengen. Vormingswerkers kregen een training

over het vormingspakket Ploegenarbeid, gezondheids-

risico’s en sociaal leven.

In de grafiek bevat werkplekleren activiteiten binnen het

ESF-project Effectiever leren op de werkplek en Indica-

toren voor kwaliteitsvol werkplekleren, waar STV-Inno-

vatie & Arbeid aan meewerkt.

In trainingen over motiverend belonen gebruiken we de

simulatieoefening “Wie verdient het?”.

Organisaties die teamwerk willen invoeren of teamwerk

willen verbeteren doen een beroep op STV-Innovatie &

Arbeid om voor hen het Teamspel te begeleiden.

De varia zijn een verzameling van eenmalige vormings-

activiteiten zoals outsourcing, wat is STV-Innovatie &

4Vormingsactiviteiten

Werkbaar werk en werkdruk

Personeelsbeleid in de KMO

Ploegenarbeid en gezondheidsrisico's

Werkplekleren

Motiverend belonen

Teamwerk

Varia

Competentiemanagement

Page 86: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

85

Arbeid, arbeidsflexibiliteit, kengetallen bedrijfsoplei-

dingen, …

2. Ondersteuning van vormings-initiatievenOrganisaties (bedrijven, vakbonden, beroepsfederaties,

onderwijsinstellingen enz.) kunnen een beroep doen op

STV-Innovatie & Arbeid ter ondersteuning van vor-

mingssessies, cursussen, studiedagen, infovergaderin-

gen, seminaries enzovoort. Die ondersteuning kan ver-

schillende vormen aannemen. Van louter informatie

verstrekken via het documentatiecentrum of onder-

zoekers laten meewerken aan een vormingsprogramma

(heel actueel onderzoeksmateriaal ter beschikking stel-

len, inhoudelijk bijwerken van vormingswerkers en/of

kaders) tot het geven van een lezing, een uiteenzetting

over een onderzoek of de resultaten.

Rondetafel met ondernemers over beloningsbeleidEen 15-tal ondernemers ontmoeten elkaar in een res-taurant. De regiovoorzitter van UNIZO KMO con-tact verwelkomt de deelnemers, licht het opzet van deavond toe en leidt de begeleider in. Tijdens het aperi-tief op deze Rondetafel krijgen KMO-bedrijfsleidersvan een STV-medewerker een inleiding over innova-tieve trends voor het belonen van personeel. Daarbijstaat de vraag centraal of en hoe dergelijke belo-ningsaanpak het personeel daadwerkelijk motiveert.Na een lichte maaltijd is er ruim de tijd voorzien zodatondernemers hun eigen aanpak kunnen voorstellen enervaringen kunnen delen over goede motiverende prak-tijken voor het belonen van personeel. STV-Innovatie& Arbeid structureert de gedachtewisseling met spraak-makende discussiestellingen. Bijv. transparantie overlonen is een voorwaarde of een valkuil voor motivatie.

3. Doelgroep vormingsinitiatievenDe helft van de vormingsactiviteiten is gericht naar een

vakbondspubliek, zowel afgevaardigden als vrijgestelden

(vaak zijn de groepen gemengd).

Bij de bedrijven bereiken we vooral KMO-werkgevers. De

voorstelling van onderzoeksresultaten in de textielver-

zorging richtte zich ook tot een werkgeverspubliek.

Via het competentiespel bereiken we vooral het manage-

ment in organisaties (HR-verantwoordelijken, perso-

neelsmanagers en opleidingsverantwoordelijken), maar

ook werknemers.

Studenten zijn vooral studenten van sociale hogescho-

len (Ehsal, SH Antwerpen, SH Heverlee) uit de richting

personeelswerk of hogescholen lange type (Vlecko,

Ehsal) of KU Leuven.

In 2005 was er geen enkele activiteit voor een paritair

publiek.

4. VormingspakkettenOm vormingswerkers, opleidingsverantwoordelijken,

docenten, die op zoek zijn naar duidelijke informatie

voor een opleiding/cursus, al een aardig eind op weg te

helpen werkt STV-Innovatie & Arbeid vormingspakket-

ten uit. Deze pakketten zijn modulair samengesteld

zowel voor de inhoud als de werkvormen. Dit betekent

dat iedere organisator of samensteller van een cursus

zelf een selectie kan maken uit het pakket dat best aan-

sluit bij de eigen doelstellingen en het doelpubliek van

de cursus.

Nieuwe technologieën, meer of mindergeschoold werkEen pakket over de invloed van innovaties op de vereiste

kwalificaties in de bedrijven. Hoe verandert de kwalifi-

catiestructuur? Is er een verhoging, verlaging of pola-

risatie? Worden die veranderingen enkel veroorzaakt

door de innovaties of spelen ook andere elementen een

rol? Wat heeft de toekomst in petto?

Innovatie als baanbrekerHoe wordt de werkgelegenheid beïnvloed door innova-

ties? Gaan we naar een onbemande fabriek?

Werken in kringen, kwaliteit in overlegHoe werken kwaliteitskringen, werkoverleg? Wat komt

er in aan bod, wie neemt er aan deel enz. Waarom neemt

het management het initiatief om dit soort overleg in te

voeren? Hoe evalueren managers, vakbonden en werk-

nemers deze werkplekparticipatie?

Beeldschermwerk en ergonomieDit pakket wil niet alleen theorie aanreiken, maar gebrui-

Vormingsinitiatieven ■ Doelgroep ■ Vormingspaketten

Vakbondsafgevaardigdenvrijgestelden; 44

Werkgevers KMO; 13

Werkgevers; 2

Management; 11

Werknemers; 6

Studenten; 9

Anderen; 6 Paritair publiek; 0

Page 87: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

kers, ontwerpers, management, elementen en actie-

middelen aanbieden om ergonomische efficiënte en

gebruiksvriendelijke beeldscherm werkposten tot stand

te brengen.

Werkstress: achtergronden en aanpakOp basis van onderzoeksbevindingen rond werkstress in

het onderwijs, de textielsector, ziekenhuizen en groot-

warenhuizen publiceerde STV-Innovatie & Arbeid een

algemene brochure Gejaagd door het werk. Arbeid en

stress in veranderende bedrijven die de grondslag vormt

van dit vormingspakket. Dit vormingspakket wil vooral

basisinformatie en discussiestof aanreiken die van nut

kan zijn bij het uittekenen van een preventiebeleid op

ondernemingsvlak. Het pakket gaat in op de achter-

gronden van werkstress, wat is werkstress en hoe her-

kent men stressbronnen in de werkomgeving. Het bevat

werkvormen om een robotfoto te maken van risicovol-

le werksituaties. Het geeft aan hoe nieuwe trends over

management en personeelsinzet geanalyseerd kunnen

worden vanuit de vraag of een toename van werkstress

onontkoombaar is. Het vormingspakket bespreekt de

belangrijkste elementen uit een stresspreventieplan en

geeft een overzicht van de desbetreffende regelgeving.

Andere tijden, andere bedrijven? Bedrijven waar zelden of nooit termen zoals human

resources, integrale kwaliteitszorg, lean production,

teamwerk, total quality, outsourcing, organisatieveran-

dering, … worden gebruikt zijn vandaag de dag uiterst

zeldzaam. Het management is constant op zoek naar mid-

delen om de concurrentie een stapje voor te zijn. Men

hoort niet zelden voortdurend veranderen is de enige

kans op overleven in deze moordende concurrentieslag.

Deze veranderingen gaan ook aan de werknemers en hun

vertegenwoordigers niet onopgemerkt voorbij. Werk-

nemers worden medewerkers, zij krijgen een nieuw pro-

fiel aangemeten, men spreekt van taakverruiming, ver-

antwoordelijkheid, samenwerking, teamspirit, enzovoort.

Dit pakket maakt het mogelijk allerlei bedrijfsverande-

ringen ruimer te kaderen. Welke invloed heeft de omge-

ving op het bedrijfsbeleid? Hoe reageren bedrijven op

nieuwe uitdagingen van de markt? Heeft dit invloed op

het personeelsbeleid? Samen met de deelnemers kan u

de veranderingen in het eigen bedrijf in kaart brengen

en verduidelijken. Op basis van de gegevens die de deel-

nemers verstrekken via de bedrijventest kan u niet

alleen werken rond de situaties in de bedrijven zelf,

maar ook rond de gemeenschappelijke kenmerken en de

uitgesproken verschillen.

De klok rond. Een vormingspakket overgezondheidsrisico’s en sociaal leven inploegenarbeidIn Vlaanderen werken iets meer dan 200.000 mensen

in ploegen. Zij werken op andere uren of momenten van

de dag: ’s ochtends, ’s middags, ’s avonds, ’s nachts, tij-

dens het weekend. Een kwart draait ploegen in een vol-

continu systeem, 24u op 24, 7 dagen op 7.

Werken in een volcontinu ploegensysteem houdt risico’s

in voor de gezondheid en het sociale leven. De onre-

gelmatige uren waarop ploegenarbeiders werken kunnen

slaapproblemen en spijsverteringsproblemen veroor-

zaken door opgebouwde vermoeidheid, onregelmatig

te eten en/of verkeerde eetgewoonten. Toch zijn er ook

werknemers die al jaren in ploegen meedraaien en geen

klachten hebben.

Gezondheidsproblemen en sociale problemen bij men-

sen die in ploegen werken ontstaan meestal door:

■ slecht roosterontwerp;

■ moeilijke combinatie arbeid – gezin,

arbeid – sociale leven;

■ problemen op het werk (ontoereikende supervisie,

slechte organisatie van het werk, weinig overleg,

…);

■ verschillen in individuele tolerantie ten opzichte van

ploegenwerk.

Hét beste ploegenstelsel bestaat niet. Elk stelsel heeft

sterke en zwakke punten. Maar ook elke ploegenarbei-

der zal andere accenten leggen. Wat voor de ene een pro-

bleem is, is voor de andere een voordeel.

Varianten in ploegenstelsel komen er niet zomaar. Ze zijn

het gevolg van keuzes die een onderneming maakt in haar

bedrijfs- en arbeidsorganisatie. Met dit vormingspakket

willen we aangeven dat binnen bepaalde marges ver-

beteringen mogelijk zijn aan bestaande ploegensystemen.

In dit pakket vindt u inspiratie om wie betrokken is bij

ploegenarbeid (werknemers, managers, lijnverantwoor-

delijken, preventieadviseurs, bedrijfsgeneeskundige

diensten, personeelsverantwoordelijken, vakbondsaf-

gevaardigden, trainingsverantwoordelijken, sectorver-

antwoordelijken, …) inzicht te geven in ploegenstelsels

en de mogelijke gezondheidsrisico’s en sociale risico’s.

Het pakket stelt werkwijzen voor om tijdens vormings-

sessies ploegenstelsels te analyseren en mogelijke ver-

beteringen bespreekbaar te maken.

Met dit pakket willen we niet in de plaats treden van die-

genen die betrokken zijn bij het vormgeven van ploe-

genstelsels. Een ploegenstelsel concreet invullen of ver-

86Vormingspakketten

Page 88: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

87

beteren is een ondernemingsgebonden aangelegenheid

met een eigen rol voor de verschillende partijen. Wij

hopen wel dat het pakket een inspiratiebron of onder-

steuning kan zijn in dit vaak ingewikkelde besluitvor-

mingsproces.

5. Simulatiespelen Wie een complex thema wil behandelen waarin allerlei

factoren een rol spelen, waar het eerder gaat om evo-

luties en mechanismen dan om exacte informatie en

wie vooral deelnemers hierin een inzicht wil geven kan

gebruik maken van een simulatiespel.

Het toeleveringsspelIn dit simulatiespel worden de deelnemers geconfronteerd

met de realiteit van een toeleveringsnetwerk en met

Just-in-time. De spelers moeten oplossingen zoeken

voor problemen zoals transportproblemen, kwaliteits-

problemen, organisatieproblemen, stockbeheer proble-

men enzovoort. De deelnemers krijgen een inzicht in de

grote afhankelijkheid tussen de bedrijven en de gevol-

gen hiervan op de inzet van machines en mensen.

Het netwerkspelIn dit spel staat de make-or-buy beslissing centraal. De

spelers staan voor de beslissing om activiteiten van

een bedrijf al dan niet uit te besteden. Door het spel krij-

gen zij inzicht in de motivatie om uit te besteden, het ver-

loop van een uitbesteding en de gevolgen ervan, de

relaties en communicatiestromen tussen de bedrijven.

Het teamspelHet teamspel wil teamwerk niet promoten. Het wil wel

het inzicht in het veranderingsproces vergroten. Wat ver-

andert er? Welke problemen duiken op? Hoe pakken we

problemen aan? Zo worden hardnekkige mythes de

wereld uitgeholpen.

Het teamspel verduidelijkt hoe teamwerk functioneert

en geeft de bedrijfseconomische noodzaak ervan aan. Het

spel gaat in op de belangrijkste problemen (samenwer-

ken in een team, het takenpakket van het lagere kader,

het invoeringsproces) en maakt die bespreekbaar. Het

biedt ook de mogelijkheid om organisatorische veran-

deringen zoals JIT, integrale kwaliteitszorg en andere te

kaderen binnen teamwerk.

Het Teamspel beantwoordt duidelijk aan een vraag van

de bedrijven. Grote bedrijven gebruiken het op grote

schaal. Het spel werd aangekocht door Volvo Cars, IVOC

(Instituut voor Vorming en Opleiding in de Confectie),

Bayer Antwerpen nv, CIS (Centrum Informatieve Spelen),

Philips Matsushita Battery Corporation, Fabrimetal/

Delphi, Fabrimetal/CKZ Antwerpen, BACOB, Volkswagen,

Teamconsult, Interface Consult, CM (Christelijke mutu-

aliteiten) en ACLVB.

Wie verdient het?In het voorjaar slaat de evaluatiekoorts weer toe in

bedrijven en organisaties. Dat zorgt vaak voor de nodi-

ge commotie zowel bij medewerkers als leidinggevenden.

Toch vinden medewerkers het belangrijk om één keer per

jaar met hun direct leidinggevende een gesprek te heb-

ben over het eigen functioneren en dat van hun afdeling.

Voor de beloning gaan zowel leidinggevenden als mede-

werkers principieel akkoord met de koppeling van belo-

ning aan een prestatiebeoordeling. Maar ondanks deze

principiële goedkeuring, bestaat er zowel bij leidingge-

venden als bij medewerkers heel wat kritiek op het

(eigen) systeem.

STV-Innovatie & Arbeid ontwikkelde in samenwerking met

het Centrum Informatieve Spelen een spelvorm om in

organisaties de discussie over het beoordelings- en

beloningssysteem op verschillende niveaus mogelijk te

maken. Maar niet alleen de systemen zijn onderwerp van

gesprek, ook elementen als loon naar werk, samenwer-

ken, problemen oplossen, afspraken maken, elkaar onder-

steunen, evaluatiegesprekken houden, … komen aan

bod.

Ruimte voor competentiesIn 2002 vroeg STV-Innovatie & Arbeid aan 1.581 perso-

neelsverantwoordelijken of zij vertrouwd zijn met het

begrip competentiemanagement. Voor een grote meer-

derheid van ondernemingen (60%) was het antwoord

negatief. Toch zegt 33% van de ondernemingen het

geheel of gedeeltelijk toe te passen. Dit is een opmer-

kelijk hoge score. Het concept wordt hoofdzakelijk in grote

bedrijven toegepast en is meer doorgedrongen in de

non-profit.

Bedrijfsstrategen zien competenties als de unieke com-

binatie van resources waarmee een organisatie een

strategisch voordeel kan opbouwen. HRM-specialisten

zien er een kans in om een geïntegreerd personeelsbe-

leid te voeren en via competentiemanagement bij te

dragen tot het succes van de organisatie. Voor de mede-

werkers vormt het een versterking van hun positie op de

interne en externe arbeidsmarkt.

Toch staat de sociale dialoog rond competenties in

Vlaanderen nog in de kinderschoenen. Dat niet alle par-

tijen rond de tafel evenveel kennis hebben van het

gebruikte jargon is een van de belangrijke oorzaken van

een stroeve dialoog. Uit onderzoek blijkt dat een goed

werkend systeem van competentiemanagement alleen

Simulatiespelen

Page 89: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

mogelijk is als er een draagvlak voor bestaat. Dat kan er

enkel komen als er daadwerkelijk overleg gepleegd

wordt met de werknemers en hun afgevaardigden.

Daarom werd met de steun van de Vlaamse overheid, over

de vakbondsgrenzen heen, een project opgestart rond

de sociale dialoog over competenties. Het resultaat is een

simulatieoefening om deelnemers wegwijs te maken in

competentiemanagement: Wat houdt het begrip pre-

cies in? Hoe moet u er in uw organisatie mee omgaan?

En wat betekent dat uiteindelijk voor de medewerkers?

Wat zijn de kansen en valkuilen van competentie-

management?

Het antwoord krijgt u als u Ruimte voor Competenties

speelt.

Het competentiespel werd ontwikkeld met de (heel hete-

rogene) doelgroep van vakbondsafgevaardigden in het

achterhoofd, dat zowel bruikbaar is voor de groep van

uitvoerenden (arbeiders, lagere bedienden) als voor

kaderleden en hoger geschoolden.

Ondanks deze uitdrukkelijke keuze is het competentie-

spel niet enkel bruikbaar binnen vakbondsmiddens maar

voor iedereen die ten gronde rond competenties, com-

petentiemanagement en competentieontwikkeling wil

werken. Het was een bewuste keuze van de initiatief-

nemers om in het spel geen dogmatische vakbonds-

houding te verwerken t.a.v. competenties. Wel om er

een uitnodiging van te maken om met kennis van zaken

en vanuit een constructief kritische houding een visie te

ontwikkelen rond het thema.

Ruimte voor competenties is een simulatiespel. De deel-

nemers kruipen in de rol van een werknemer uit het

bedrijf TEKAR 6 (tekar is gewoon een omkering van

het woord raket) . Deze onderneming heeft zich gespe-

cialiseerd in het ontwikkelen van spaceshuttles met als

eindbestemming het ISS (Internationaal ruimtestation).

De spelers (het spel is gemaakt voor groepen van 6 tot

30 deelnemers) hebben als initiële opdracht een dege-

lijke spaceshuttle op het lanceerplatform te brengen

en die te voorzien van een competente bemanning.

Het spelen van Ruimte voor competenties neemt ideali-

ter één dag in beslag (2 spelrondes), nabespreking inbe-

grepen.

Voor de uitvoering van het spel tekende het Centrum

Informatieve Spelen, STV-Innovatie & Arbeid was bij

het project betrokken als expert (onderzoek compe-

tentiemanagement en expertise in de ontwikkeling van

simulatiespelen).

Ruimte voor competentiesEen simulatieoefening over competenties, ontwikkelingvan competenties en competentiemanagement.Wat zijn competenties? Hoe kan je werken met eenportfolio? Welke competenties zijn het belangrijkst? Hoekan je competenties meten? Hoe kan je competentiesontwikkelen? Welke gebeurtenissen in een organisa-tie hebben een invloed op de vereiste competenties? Kanje competentieontwikkeling rijmen met teamontwik-keling? Hoe link je competenties aan andere domeinenvan personeelsbeleid?Dit is maar een greep uit vragen die aan bod komenin het simulatiespel Ruimte voor competenties . In eenbedrijf dat ruimteshuttles bouwt en bemant leren de deel-nemers al spelenderwijs over competenties en compe-tentieontwikkeling. Ze krijgen inzicht in de mogelijk-heden én beperkingen van competentiemanagement engaan zelf aan de slag om competenties te ontwikkelen.

Meer informatie over dit spel en het gebruik ervan vindt

u in de brochure Vormingsideeën over organisatiever-

nieuwing en personeelsbeleid.

6. STV-Innovatie & Arbeidvaloriseert onderzoek via ESF-projectenIn 2004 organiseerden 32,6% van de bedrijven in Vlaan-

deren een opleiding van minstens acht uur voor minstens

de helft van hun personeel. Ten opzichte van 2001 is dit

een stijging met 5,9%. Het aantal niet-opleiders is

gedaald tot 8,8% van de bedrijven. Deze cijfers uit de

TOA-enquête van STV-Innovatie & Arbeid zegt alleen iets

over de formele off-the-job opleidingen. Cijfers over

inspanningen voor werkplekleren zijn quasi onbestaan-

de. Toch hebben we in het project Effectiever leren op

de werkplek vastgesteld dat heel wat bedrijven met

werkplekleren bezig zijn. Werknemers leren terwijl ze wer-

88Simulatiespelen ■ Competenties

Page 90: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

89

ken, problemen oplossen en feedback krijgen. Werkne-

mers leren van hun peter of coach, via werkoverleg met

collega’s, door goed uitgeschreven werkinstructies, via

on-line opleidingen, enzovoort.

Het nieuwe ESF-project Indicatoren voor kwaliteitsvol

werkplekleren met als promotor VOV-Lerend Netwerk

werd goedgekeurd in juni 2005.

Dit tweede project rond werkplekleren heeft als doel-

stelling indicatoren te ontwikkelen die kunnen helpen de

kwaliteit van de leerprocessen op de werkplek te beoor-

delen en te verbeteren.

De kwaliteit van het leren op de werkplek is afhankelijk

van verschillende factoren zegt Prof. dr. Herman Baert

(K.U.Leuven). De projectpartners onderzoeken eerst

een aantal van deze aspecten in een reeks bedrijven vol-

gens de methodiek van Prof. dr. René Bouwen (K.U.Leu-

ven).

Zo kijken we naar de organisatie van de werkplek (wan-

neer en in welke mate is zij leervriendelijk?). De leerre-

levante karakteristieken van medewerkers voor leerbe-

reidheid, leerervarenheid, leerstijl, leermotivatie of

leerbelangen worden onder de loep genomen. Speciale

aandacht gaat uit naar de mate waarop leeftijd resp.

anciënniteit een invloed heeft.

Verder gaan we na wanneer en in welke mate de dage-

lijkse formele en informele contacten tussen medewer-

kers en collega’s, leidinggevenden en tussen medewer-

kers en hun leveranciers, klanten leerbevorderend zijn.

Tenslotte wordt ook gekeken naar de invulling van de

werkplekopleidingen. In welke condities zijn zij leerbe-

vorderend en sorteren zij duurzame leereffecten? En hoe

deze effecten meten? Helpt het gebruik van ICT de kwa-

liteit van werkplekopleidingen te verhogen of juist niet?

Aan welke voorwaarden moet de ICT voldoen om het for-

mele opleiden op de werkplek te ondersteunen of te

verbeteren?

Na deze onderzoeksfase zullen de projectpartners check-

lists opstellen met relevante kwaliteitsindicatoren voor

de verschillende aspecten van werkplekleren en een

inventaris van de best practices samenstellen.

Het verloop van dit project kan gevolgd worden via

www.vov.be/werkplek (door in te schrijven op de user-

groep-mailinglist).

De partners in dit project zijn Vibam, IPV, SERV/STV-Inno-

vatie & Arbeid, VIA-opleidingen, COBOT, VDAB, Vectes,

IVCO, K.U.Leuven: Centrum voor Sociale en Beroeps-

pedagogiek en Centrum voor Organisatie en Perso-

neelspsychologie. In de klankbordgroep (voor het tus-

sentijds toetsen van de bevindingen) zitten bedrijven

zoals Pfizer en IMEC.

De Dienst Beroepsopleiding van het Ministerie van

Onderwijs diende tegelijkertijd een project in onder de

naam WELP. Zij willen in dit project kwaliteitsindicato-

ren ontwikkelen voor stageplaatsen of leerwerkplek-

ken. Omdat er heel wat overeenkomsten zijn tussen

beide projecten zal er een intensieve samenwerking

zijn met de partners in dit project.

ESF ■ Werkplekleren

Page 91: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar
Page 92: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Deel 3

Vlaamse Havencommissie

Page 93: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. TaakomschrijvingDe Vlaamse havens Antwerpen, Gent, Zeebrugge en

Oostende zijn bijzonder belangrijk voor de Vlaamse en

Belgische economie. De havens kennen een enorme

rechtstreekse en onrechtstreekse bedrijvigheid: ver-

voer, overslag en opslag, logistiek, distributie, handel,

diensten, industrie, enz. Elk van deze activiteiten zorgt

voor tewerkstelling en toegevoegde waarde. Het spreekt

voor zich dat Vlaanderen een groot belang hecht aan de

havens en aan een gedegen havenbeleid.

Daarom heeft de Vlaamse Regering in 1989 een com-

missie opgericht: de Vlaamse Havencommissie (VHC).

De Havencommissie levert een bijdrage tot de voorbe-

reiding van het havenbeleid. Deze taak bestaat uit ener-

zijds een advies- en aanbevelingsopdracht en ander-

zijds een informatie- en studieopdracht.

1.1. De advies- en aanbevelingsopdrachtHet Vlaams Parlement, de Vlaamse Regering, de bevoeg-

de Minister en de SERV kunnen de Havencommissie om

advies vragen of de Havencommissie kan op eigen ini-

tiatief een aanbeveling doen.

De algemene adviezen en aanbevelingen hebben betrek-

king op het uitwerken van algemene beleidsobjectie-

ven voor de infrastructuur en exploitatie van de havens,

algemene voorstellen over de concurrentievoorwaar-

den tussen havens (financiering, subsidiëring, samen-

werkingsverbanden), de bevordering van de coördinatie

tussen het beleid van de havens en overleg en een ver-

sterkte samenwerking tussen de havens. De Vlaamse

Havencommissie kan ook aanbevelingen formuleren

over alle hinterlandverbindingen van de havens en het

interregionaal en internationaal overleg over het zee-

havenbeleid. De algemene beleidsobjectieven moeten

worden omgezet in infrastructuurplannen en projecten

voor het geheel van de havens.

Aan de Havencommissie wordt ook advies gevraagd

over ontwerpen van decreet, ontwerpbesluiten en beleids-

nota’s die relevant zijn voor het havenbeleid. Deze advie-

zen worden gevraagd voordat er op regeringsniveau

een beslissing over wordt genomen.

Analoog adviseert de commissie ook over projecten die

de havens realiseren en waarvoor de Vlaamse overheid

subsidie verleent of (mede-)investeerder is. De Minister

is uitdrukkelijk gebonden om aan de commissie advies

te vragen over de projecten met een overheidsinveste-

ring van ten minste tien miljoen euro. Tot enkele jaren

geleden lag de nadruk in de adviezen van de Vlaamse

Havencommissie vooral op de haalbaarheid en de wen-

selijkheid van investeringsprojecten in de havens. Belang-

rijke voorbeelden van dergelijke investeringsprojecten

zijn de Flanders Container Terminal (Zeebrugge), het Ver-

rebroekdok (Antwerpen), het Kluizendok (Gent), de reno-

vatie van de haven van Oostende, de Containerkade

Noord en de Containerkade West (Antwerpen). Onder-

tussen is de nadruk in de adviezen en aanbevelingen wat

verschoven naar de meer algemene beleidsmatige onder-

werpen, zoals Europese aangelegenheden (Havenricht-

lijn), Strategische plannen, het Ruimtelijk Structuur-

plan Vlaanderen, havenbestuurlijke bevoegdheden,

financiering van havens, enz.

1Vlaamse Havencommissie

Page 94: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

93

1.2. De informatie- en studieopdrachtHet secretariaat van de Havencommissie vervult

autonoom de algemene informatieopdracht van de

Vlaamse Havencommissie. Op regelmatige tijdstippen

publiceert de Vlaamse Havencommissie informatieve

rapporten over bijvoorbeeld de toekomstige verkeers-

evolutie in de havens, het hinterlandvervoer van en

naar de havens of over het sociaal-economische belang

van de Vlaamse zeehavens (met gegevens over toege-

voegde waarde, tewerkstelling, enz.). Binnen haar infor-

matie- en studieopdracht kan de Vlaamse Havencom-

missie ook opdrachten geven aan externen, bijvoorbeeld

studiebureaus, om één of meerdere aspecten van een

havenrelevant probleem te onderzoeken. In oktober

2000 heeft de Havencommissie een rapport gepubliceerd

over de trends in de containerbusiness zoals schaal-

vergroting, allianties en fusies en de gevolgen daarvan

voor de Vlaamse havens. Begin 2004 publiceerde de

Vlaamse Havencommissie een boekje over de invloed van

de Europese Unie op de Vlaamse zeehavens: Wegwijzer

in Europese haven- en vervoerdossiers. Voor een hele

reeks Europese dossiers staat hierin bondig maar dui-

delijk uitgelegd waar het over gaat en wat de actuele

stand van zaken is van het dossier. Begin 2005 werd de

tweede uitgave van dit boekje gepubliceerd en het wordt

continu op de website van de Vlaamse Havencommissie

actueel gehouden.

De jaarverslagen, jaaroverzichten, rapporten en stu-

dies zijn verkrijgbaar bij het secretariaat van de Vlaam-

se Havencommissie of via de bestelmodule van de SERV-

website (www.serv.be).

Page 95: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Commissievergaderingen in2005In 2005 is de Vlaamse Havencommissie drie maal samen-

gekomen, namelijk op 18 maart, 30 mei en 20 septem-

ber 2005. Op 30 mei vond de plechtige installatiever-

gadering van de vernieuwde Vlaamse Havencommissie

plaats. Hierna volgt een overzicht van de belangrijkste

agendapunten van deze drie vergaderingen.

18 maart 2005Er werden twee belangrijke agendapunten besproken:

enerzijds het ontwerpadvies van de Vlaamse Haven-

commissie over de organisatie van het eigen vak-

bondsoverleg voor havenbedrijven en anderzijds de

stand van zaken in het dossier van de tweede haven-

richtlijn (ontwerprichtlijn van de Europese Commissie

inzake toegang tot de markt voor havendiensten).

Als eerste punt op de agenda werd het ontwerpadvies

besproken over het vakbondsoverleg in de havenbe-

drijven. De Vlaamse Havencommissie had op 7 decem-

ber 2004 een adviesvraag gekregen van de heer Kris

Peeters, Vlaams minister van Openbare Werken, Ener-

gie, Leefmilieu en Natuur over een specifiek element in

het Intersectoraal akkoord 2003-2004. De Minister

vroeg meer bepaald advies over de wenselijkheid en de

modaliteiten van de oprichting van een eigen sociaal over-

leg voor havenbedrijven. In het Intersectoraal akkoord

2003-2004 werd door de vakbonden de vraag gesteld

om een aparte overkoepelende overlegstructuur voor de

Vlaamse havenbedrijven op te richten in het kader van

het syndicaal statuut van de overheidssector. Dat er

dergelijke overlegstructuur moest worden opgericht,

was een uitgemaakte zaak. De vorm waaronder dat

moest gebeuren was nog het voorwerp van discussie en

was de aanleiding voor de adviesvraag van de Minister.

Het Advies van de Vlaamse Havencommissie over de

organisatie van het eigen vakbondsoverleg voor haven-

bedrijven van 18 maart 2005 formuleerde een voorstel

van overlegstructuur dat met unanimiteit van stemmen

werd goedgekeurd.

Het tweede punt op de agenda van de plenaire verga-

dering van de Vlaamse Havencommissie was de stand

van zaken van de tweede Havenrichtlijn. De Haven-

richtlijn werd op dat ogenblik behandeld in de trans-

portwerkgroep van de Europese Raad (Shipping Working

Party). Deze werkgroep had in enkele vergaderingen de

verschillende artikels van de ontwerprichtlijn stuk voor

stuk besproken. Hierbij werd er door verschillende leden

aangedrongen op een impact assessment studie. De

heer Georg Jarzembowski werd opnieuw aangesteld als

rapporteur voor het Europees Parlement. Hij kondigde

toen aan dat hij tegen 29 augustus 2005 een finaal

rapport zou klaar hebben. Daarop konden opmerkingen

worden geformuleerd tegen 15 september. Al op

10 december 2004 formuleerde de Vlaamse Haven-

commissie haar standpunt over het tweede voorstel

voor een havenrichtlijn dat de Europese Commissie op

13 oktober 2004 deed (Advies van de Vlaamse Haven-

commissie over het voorstel van richtlijn van de Euro-

pese Commissie inzake toegang tot de markt voor haven-

diensten). Sinds dan werd de ontwerprichtlijn in de

werkgroepvergaderingen van de Havencommissie bespro-

ken in functie van eventuele vervolgacties. In de werk-

groep werden enkele pertinente vragen gesteld die zijn

2Werking van de VlaamseHavencommissie in 2005

Page 96: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

95

doorgespeeld aan een deskundige van de Europese

Commissie, de heer Malcolm Colling. De heer Malcolm Col-

ling gaf in de daaropvolgende werkgroepvergadering

toelichting bij die vragen en bij het ontwerp van de

Europese Commissie.

Voorts werd op de plenaire vergadering van 18 maart

2005 de nieuwe, uitgebreide editie van de publicatie Weg-

wijzer in Europese haven- en vervoerdossiers voorgesteld.

In een werkgroepvergadering werd gepolst naar moge-

lijkheden om rond het thema Natuur en havens een

gemeenschappelijk advies van de MiNa-Raad en de

Vlaamse Havencommissie te geven. Naar aanleiding

van die bespreking had het secretariaat een nota opge-

steld. In een mogelijk gemeenschappelijk advies zou

geprobeerd worden om de rechtsonzekerheid die er

voor natuur en havens nog bestaat, weg te werken.

Deze nota werd in de plenaire vergadering besproken.

De mandaten in de Vlaamse Havencommissie zijn gel-

dig voor vier jaar en vervielen op 31 maart 2005. Het

secretariaat heeft na bevraging bij de leden een voor-

stel van de nieuwe samenstelling opgemaakt. Na goed-

keuring door het dagelijkse bestuur werd dat voorstel van

de nieuwe samenstelling van de Vlaamse Havencom-

missie, ter goedkeuring overgemaakt aan minister Kris

Peeters. De nieuwe ambtstermijn is ingegaan op 1 april

2005.

30 mei 2005 (installatievergadering)De Vlaamse Havencommissie is op 1 april 2005 aan een

nieuwe ambtstermijn van vier jaar begonnen. Op 30

mei 2005 vond de plechtige startvergadering van de nieu-

we ambtstermijn, of de installatievergadering plaats.

Bij die eerste vergadering hielden voorzitter Willy Win-

kelmans en minister Kris Peeters elk een toespraak.

Voorzitter Willy Winkelmans maakte de balans op van de

laatste drie ambtstermijnen sinds de oprichting van de

Havencommissie eind 1989. Hij merkte daarbij vooral op

dat de aard van de adviezen en aanbevelingen is ge-

ëvolueerd van overwegend projectevaluaties naar over-

wegend aanbevelingen over Strategische Plannen, Ruim-

telijke Structuurplannen Mobiliteits- en andere plannen

enerzijds en – heel belangrijk – Europese dossiers ander-

zijds. De voorzitter vroeg zich af of de Vlaamse Haven-

commissie nu nog nodig is, een vraag waarop hij zelf

onmiddellijk ja antwoordde. Voor de argumentatie verwees

hij onder meer naar de manier waarop politiek wordt

omgegaan met de adviezen en aanbevelingen van de

Vlaamse Havencommissie. Veel van de standpunten van

de Havencommissie worden immers rechtstreeks of

onrechtstreeks gebruikt in beleidsnota’s en officiële

standpunten. Voorts wees Willy Winkelmans op de stu-

diefunctie die door de Vlaamse Havencommissie wordt

uitgeoefend. Zowel de aanbevelingen, de adviezen, als de

rapporten, als andere publicaties en de website worden

erg geapprecieerd en zijn dikwijls terug te vinden in de

bronvermeldingen van thesissen, rapporten en boeken.

Minister Kris Peeters bouwde zijn toespraak op rond een

aantal thema’s uit zijn Beleidsnota Openbare Werken,

onderdeel havens. Hij legde daarbij de nadruk op de

strategische en operationele doelstellingen die op één

of andere manier verband houden met de Vlaamse

Havencommissie. In Operationele doelstelling 12 van de

beleidsnota nam de Minister zich voor om de Europese

dossiers nog beter op te volgen en in functie van dit voor-

nemen stelde hij voor dat de Vlaamse Havencommissie,

en meer bepaald het secretariaat daarvan, hiervoor nog

intensiever zou samenwerken met de Administratie

Waterwegen en Zeewezen. Bij beide instanties is in het

verleden rond dit thema al veel inspanning geleverd en

het zou heel zinvol zijn om dit nog te versterken. Ook

pleitte de Minister ervoor dat de Havencommissie zelf

een concreet plan zou opstellen om het maatschappe-

lijk draagvlak van de Vlaamse havens te vergroten. De

Havencommissie, die in feite de hele havensector ver-

tegenwoordigt, is bij uitstek de geschikte instantie om

dergelijk plan op te stellen.

20 september in AntwerpenNa de hernieuwing van de ambtstermijn op 1 april 2005

van de leden van de Vlaamse Havencommissie maakten

heel wat leden hun debuut in de Havencommissie. Om

de nieuwe leden de mogelijkheid te bieden zich ver-

trouwd te maken met de Vlaamse Havencommissie en

met de havens werd beslist om de vier volgende plenaire

vergaderingen achtereenvolgens te organiseren in elk van

de vier Vlaamse havens. Iedere plenaire vergadering

Havenrichtlijnen ■ Installatievergadering

Page 97: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

wordt gevolgd door een havenbezoek. De eerste verga-

dering in die reeks van vier vond plaats op 20 septem-

ber 2005 in Antwerpen.

Tijdens de vergadering van de Vlaamse Havencommis-

sie van 20 september 2005 werden vier onderwerpen

besproken: de voorbereiding van de amendementen op

de tweede havenrichtlijn, het advies over het Strategisch

Plan voor de haven Brugge-Zeebrugge, het advies over

de omzetting van de richtlijn Bulk en het advies over de

omzetting van de Monitoringrichtlijn (het Scheepvaart-

begeleidingsdecreet).

Als eerste punt op de vergadering werd een overzicht

gegeven van de stand van zaken in het dossier van de

tweede havenrichtlijn. Op 7 juni 2005 heeft de Vlaam-

se Havencommissie de Aanbeveling over het werkdo-

cument 'inzake toegang tot de markt voor havendiensten'

van Georg Jarzembowski schriftelijk goedgekeurd. Onder-

tussen zijn er de volgende zaken gebeurd in dit dossier:

Prof. Eric Van Hooydonk heeft in opdracht van de Vlaam-

se Havencommissie en de VNA (AWZ) ontwerpamen-

dementen opgesteld op de Havenrichtlijn 2. Daarover is

drie keer vergaderd in werkgroepverband en één keer (uit-

sluitend m.b.t. de knelpunten en de aanpak) in het dage-

lijks bestuur.

Vervolgens werd het advies over het Strategisch Plan

voor de haven Brugge-Zeebrugge besproken. De Vlaam-

se Havencommissie heeft daarover op 23 juni 2005

een adviesvraag gekregen van de secretaris-generaal van

het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van de

Vlaamse Gemeenschap, in opdracht van de Vlaamse

Regering. In de adviesvraag werd een reeks heel speci-

fieke vragen over het dossier geformuleerd. Het advies

moest binnen de drie maanden geformuleerd worden. Op

15 juli heeft de werkgroep hierover een eerste keer ver-

gaderd, met een voorstelling van het plan door twee men-

sen van het Departement Leefmilieu en Infrastructuur

van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Op

basis van deze vergadering heeft het secretariaat een

ontwerpadvies gemaakt, dat op 6 september werd

besproken in de werkgroep. Het dagelijks bestuur heeft

dit ontwerpadvies besproken op 12 september 2005. Na

bespreking in de plenaire vergadering werd het Advies

van de Vlaamse Havencommissie over het Strategisch

Plan Brugge-Zeebrugge met unanimiteit van stemmen

goedgekeurd.

Op 27 juli 2005 heeft de SERV van de minister van

Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris

Peeters, een adviesvraag gekregen over het Ontwerp van

decreet tot omzetting van richtlijn 2001/96/EG van het

Europees Parlement en Raad van 4 december 2001 tot

vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en pro-

cedures voor het veilig laden en lossen van bulkschepen,

zoals gewijzigd bij richtlijn 2002/84/EG van het Euro-

pees Parlement en de Raad van 5 november 2002 hou-

dende wijziging van de richtlijnen op het gebied van

maritieme veiligheid en voorkoming van verontreini-

ging door schepen. Gegeven de inhoud van dit dossier

heeft de SERV aan de Vlaamse Havencommissie

gevraagd om deze adviesvraag te behandelen. Het

advies werd verwacht binnen de 30 werkdagen. Op de

werkgroepvergadering van 6 september werd een eer-

ste korte bespreking gehouden over dit dossier. Het

secretariaat heeft een ontwerpadvies opgesteld. Dit

Advies van de Vlaamse Havencommissie over het ont-

werpdecreet tot omzetting van de richtlijn over gehar-

moniseerde voorschriften en procedures voor het vei-

lig laden en lossen van bulkschepen werd door de plenaire

vergadering van 20 september 2005 met unanimiteit van

stemmen goedgekeurd.

Ook op 27 juli 2005 kreeg de SERV van de minister van

Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris

Peeters, een adviesvraag over het Voorontwerp van

decreet over de begeleiding van de scheepvaart op de

maritieme toegangswegen naar de Vlaamse havens en

de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördi-

natiecentrum. Ook deze adviesvraag moest binnen de 30

werkdagen worden beantwoord en werd om inhoudelij-

ke redenen doorgeschoven naar de Vlaamse Haven-

commissie. Aan de hand van de bespreking van het dos-

sier in de werkgroepvergadering van 6 september 2005

heeft het secretariaat een ontwerpadvies opgesteld.

Het Advies van de Vlaamse Havencommissie over het

ontwerpdecreet over de begeleiding van de scheep-

vaart op de maritieme toegangswegen naar de Vlaam-

se havens en de organisatie van het Maritiem Reddings-

en Coördinatiecentrum werd met eenparigheid van stem-

men goedgekeurd.

2. Dagelijks bestuurHet dagelijks bestuur is verantwoordelijk voor de alge-

mene werking van de Vlaamse Havencommissie en for-

muleert de opdrachten aan de werkgroepen en het

secretariaat. Het finaliseert, op basis van de voorstel-

len van het secretariaat en de werkgroepen, de ont-

werpaanbevelingen en/of ontwerpadviezen voor de

Vlaamse Havencommissie.

In 2005 kwam het dagelijks bestuur twee maal samen,

namelijk op 30 mei en op 12 september 2005.

96Havenrichtlijn ■ Strategisch plan Brugge-Zeebrugge ■ Bulk

Page 98: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

97

30 meiDe vergadering van het dagelijks bestuur van 30 mei

2005 vond juist vóór de plechtige installatievergadering

van de Vlaamse Havencommissie plaats. Op de agenda

van deze vergadering stond maar één punt: de bespre-

king van de ontwerpaanbeveling van de Vlaamse Haven-

commissie over het werkdocument inzake toegang tot

de markt van havendiensten van Georg Jarzembowski.

Tijdens de vergadering van het dagelijks bestuur werden

nog opmerkingen op de ontwerptekst geformuleerd.

Aan de hand van de opmerkingen werkte het secretari-

aat een nieuw voorstel uit. Op 30 mei besloot de raad

om via een schriftelijke procedure de nieuwe ontwer-

paanbeveling verder op te volgen en goed te keuren. De

goedkeuring vond plaats op 7 juni 2005.

12 septemberHet dagelijks bestuur vergaderde opnieuw op 12 sep-

tember 2005. Er werd over vier belangrijke agenda-

punten vergaderd. Vooreerst werd de stand van zaken

van het dossier over de tweede havenrichtlijn andermaal

besproken. Vervolgens werd gedebatteerd over drie

adviesvragen, namelijk over de adviesvraag over het

Strategisch Plan voor de haven Brugge-Zeebrugge, over

de adviesvraag over de omzetting van de richtlijn Bulk

en over de adviesvraag over de omzetting van de Moni-

toringrichtlijn.

3. WerkgroepenDe dossiers voor het dagelijks bestuur en de Haven-

commissie werden in de loop van 2005 voorbereid door

de verschillende werkgroepen.

De werkgroepen zijn verantwoordelijk voor de voorbe-

reiding van het grootste deel van de adviezen en aan-

bevelingen. Ze zijn samengesteld uit vertegenwoordigers

van de werknemers, werkgevers en havenbesturen. Het

secretariaat kan deskundigen van de administratie

Waterwegen en Zeewezen (Departement Leefmilieu en

Infrastructuur) uitnodigen, indien dat nodig is.

In 2005 vergaderden de werkgroepen van de Vlaamse

Havencommissie tien maal. Eén vergadering werd gewijd

aan de mogelijke samenwerking van de Vlaamse Haven-

commissie met de MiNa-Raad voor Haven en Natuur. Er

werd nagegaan hoe de samenwerking het best kon ver-

lopen. Twee werkgroepvergaderingen bereidden het

advies voor van de Vlaamse Havencommissie over het

Strategisch Plan voor de haven Brugge-Zeebrugge en

zeven vergaderingen behandelden het tweede ontwerp

van een Havenrichtlijn die de Europese Commissie op 13

oktober 2004 formuleerde. Deze laatste werkgroep-

vergaderingen bereidden een aanbeveling voor met het

standpunt van de Vlaamse Havencommissie over het

werkdocument van de rapporteur van de commissie

Vervoer en Toerisme van het Europees Parlement (Aan-

beveling van de Vlaamse Havencommissie over het

werkdocument inzake toegang tot de markt voor haven-

diensten van Georg Jarzembowski). De werkgroepver-

gadering Havenrichtlijn 2 formuleerde amendementen

op het werkdocument van de rapporteur en op de ont-

werptekst van de tweede havenrichtlijn (Aanbeveling van

de Vlaamse Havencommissie over de amendering van de

ontwerprichtlijn inzake toegang tot de markt voor haven-

diensten) en stelde een stemadvies op over de amen-

dementvoorstellen. Het secretariaat van de Vlaamse

Havencommissie heeft op het kabinet over dit stemad-

vies op 16 november 2005, in aanwezigheid van minis-

ter Kris Peeters, een toelichting gegeven aan de Vlaam-

se Europarlementsleden.

4. Schriftelijke proceduresWegens het dringend karakter van sommige adviesvra-

gen kan de gewone procedure (voorbereiding van het

advies in een werkgroep, beoordeling door het dagelijks

bestuur van het door de werkgroep uitgewerkt ontwerp

en de uiteindelijke bespreking en goedkeuring in de ple-

naire vergadering van de Vlaamse Havencommissie)

door tijdsgebrek niet worden gevolgd. In dat geval ver-

loopt het overleg over de ontwerptekst schriftelijk. In

2005 was dit het geval in verschillende dossiers, met

name in het advies over het vakbondsoverleg van 18

maart 2005 (Advies van de Vlaamse Havencommissie

over de organisatie van het eigen vakbondsoverleg voor

havenbedrijven), in het advies over de omzetting van de

richtlijn bulk van 20 september 2005 (Advies van de

Vlaamse Havencommissie over het ontwerpdecreet tot

omzetting van de richtlijn over de geharmoniseerde

voorschriften en procedures voor het veilig laden en

lossen van bulkschepen) en in het advies over de omzet-

ting van de monitoringrichtlijn (Advies van de Vlaamse

Havencommissie over het ontwerpdecreet over de bege-

leiding van de scheepvaart op de maritieme toegangs-

wegen naar de Vlaamse havens en de organisatie van het

Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum). Ook de

opmaak van de Aanbeveling van de Vlaamse Haven-

commissie over het werkdocument inzake toegang tot

de markt voor havendiensten van Georg Jarzmbowski van

7 juni 2005 verliep met een schriftelijke procedure. De

schriftelijke goedkeuring door de raad werd telkens ach-

teraf door de plenaire Vlaamse Havencommissie beves-

tigd.

Page 99: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Advies over de organisatie vanhet eigen vakbondsoverleg voorhavenbedrijven1.1. InleidingDe Vlaamse Havencommissie heeft op 7 december 2004

een adviesvraag gekregen van de heer Kris Peeters,

Vlaams minister van Openbare Werken, Energie, Leef-

milieu en Natuur over een specifiek element in het Inter-

sectoraal akkoord 2003-2004. De Minister vroeg meer

bepaald advies over de wenselijkheid en de modaliteiten

van de oprichting van een eigen sociaal overleg voor

havenbedrijven.

1.2. Probleemstelling1. In het Intersectoraal akkoord 2003-2004 werd door

de vakbonden de vraag gesteld om een aparte over-

koepelende overlegstructuur voor de Vlaamse haven-

bedrijven op te richten in het kader van het syndicaal

statuut van de overheidssector. Dat er dergelijke

overlegstructuur moet worden opgericht, is een uit-

gemaakte zaak. De vorm waaronder dat moet gebeu-

ren is nog het voorwerp van discussie en is de aan-

leiding voor de adviesvraag van de Minister, waarop

onderhavig advies een antwoord biedt.

2. Er is een consensus tussen de vakbonden en de direc-

ties van de vier havenbedrijven dat het syndicaal

statuut van het personeel van de openbare diensten

blijft gelden voor de vier havenbedrijven.

3. Eén van de basisprincipes van het Havendecreet is dat

de havenbedrijven over een ruime autonomie inzake

personeelsbeleid moeten kunnen beschikken.

4. De Havenbedrijven van Antwerpen, Gent en Oosten-

de zijn gemeentelijke havenbedrijven. Het paritair

overleg voor deze havenbedrijven valt onder Comité C

(lokale overheidsinstanties).

5. Het Havenbedrijf van Zeebrugge heeft een afzon-

derlijk statuut, dat erop neerkomt dat het steeds de

vorm heeft aangenomen van een VOI (Vlaamse Open-

bare Instelling). Het paritair overleg voor het haven-

bedrijf Zeebrugge heeft steeds plaatsgevonden onder

Comité B (nationale, gemeenschaps- en gewestelijke

overheidsdiensten). Naar aanleiding van de invoering

van het Havendecreet heeft de Vlaamse Gemeen-

schap, die hoofdaandeelhouder was van het haven-

bedrijf Zeebrugge (MBZ), alle aandelen overgedra-

gen aan het stadsbestuur van Brugge, zodat nu quasi

alle (+98%) aandelen in handen van de stad Brugge

zijn. Door deze aandelenoverdracht is de MBZ niet lan-

ger een VOI en ressorteert de MBZ daarom niet onder

het Sectorcomité XVIII van het Comité B.

1.3. Advies van de VlaamseHavencommissie1. De Vlaamse Havencommissie is van mening dat er een

aparte overkoepelende paritaire overlegstructuur voor

de Vlaamse havenbedrijven moet worden opgericht.

2. Deze overkoepelende overlegstructuur moet wor-

den opgericht als een afzonderlijke onderafdeling

van het Comité C (lokale overheidsinstanties). De

Wet van 19 december 1974 voorziet in een Comité C

(lokale overheidsinstanties), met afdelingen en onder-

afdelingen (zoals het Vlaams Gewest en de Vlaamse

Gemeenschap). Het is mogelijk om een onderafdeling

Vlaamse havenbedrijven op te richten die specifiek

voor die havenbedrijven sectorale akkoorden kan

afsluiten.

3Adviezen en aanbevelingen

Page 100: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

99

3. Voor elk havenbedrijf moet een bijzonder comité

worden opgericht zodat elk havenbedrijf een

autonoom personeelsbeleid kan voeren.

4. Er moeten bij de oprichting van de overkoepelende

paritaire overlegstructuur voor de Vlaamse haven-

bedrijven de nodige maatregelen worden getroffen

teneinde ervoor te zorgen dat de autonomie van de

havenbedrijven niet wordt aangetast door de sectorale

akkoorden van de provinciale en lokale besturen.

5. De oprichting van de overkoepelende paritaire over-

legstructuur voor de Vlaamse havenbedrijven onder

Comité C mag geen gevolgen hebben voor de hoe-

danigheid of het statuut van de MBZ als onderneming.

De MBZ is geen gemeentelijk havenbedrijf zoals de

andere drie havenbedrijven dat wel zijn, maar een N.V.

van publiek recht zoals bepaald in het Havendecreet,

en de oprichting van de nieuwe overlegstructuur ver-

andert daar niets aan.

6. Voor de MBZ wijzigt het overlegniveau van Comité B

naar Comité C, door het feit dat de Vlaamse overheid

geen aandeelhouder meer is en omdat de MBZ niet

meer als VOI beschouwd wordt. Deze overgang vergt

overgangsmaatregelen die ervoor zorgen dat de

bestaande verhoudingen tussen de huidige vak-

bondsvertegenwoordigers en de MBZ niet worden

geschaad.

7. De Vlaamse Havencommissie vraagt uitdrukkelijk

aan de Minister om alles in het werk te stellen om de

voorgestelde maatregelen (o.m. de voorlegging aan

Comité A) om te zetten in de praktijk en om op de

hoogte gehouden te worden van de verdere afwikkeling

van dit dossier.

2. Aanbeveling over het werk-document inzake toegang tot demarkt voor havendiensten vanGeorg Jarzembowski2.1. InleidingDe Europese Commissie heeft op 13 oktober 2004 de ont-

werprichtlijn inzake toegang tot de markt voor haven-

diensten aangenomen. Over deze ontwerprichtlijn werd

door de Vlaamse Minister van Openbare Werken, Ener-

gie, Leefmilieu en Natuur advies gevraagd, dat door de

Vlaamse Havencommissie op 10 december 2004 werd

geformuleerd. In dat advies stelde de Havencommissie

uitdrukkelijk dat het ging om een advies dat heel vroeg

in de procedure werd geformuleerd en dat er opnieuw

advies zou worden uitgebracht van zodra het dossier zelf

of de standpunten erover op significante wijze zijn gewij-

zigd of aangevuld.

Het dossier is nu inderdaad in een nieuwe fase terecht-

gekomen. Ter voorbereiding van de discussies in het

Europees Parlement heeft rapporteur Georg Jarzem-

bowski een werkdocument opgesteld, dat dient als dis-

cussiedocument. Verschillende mogelijke opties wor-

den in dat werkdocument opengelaten voor latere

invulling. De Vlaamse Havencommissie reageert in deze

aanbeveling op het werkdocument van de rapporteur door

voor elk van de behandelde elementen een standpunt te

voorzien.

De standpunten die werden ingenomen door de Vlaam-

se Havencommissie in het betreffende advies van

10 december 2004 blijven onverminderd geldig.

Deze aanbeveling bespreekt in punt 2 het werkdocument

van de rapporteur, meer bepaald hetgeen in het docu-

ment wordt opgenomen onder B. Centraal deel.

De Vlaamse Havencommissie is voorts voorstander van

een impact assessment studie en werkt in deze aanbe-

veling een lijst uit met elementen die in dergelijke impact

assessment studie aan bod moeten komen. Dat gebeurt

in punt 3. In punt 4 worden de conclusies geformuleerd.

Vakbondsoverleg havenbedrijven ■ Havenrichtlijn

Page 101: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

2.2. Bespreking van het werkdocumentvan de rapporteur2.2.1 Noodzakelijkheid van een Europeseregeling(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

I. Regels voor de mededinging en toegang tot demarkt in één afzonderlijke haven1. Noodzakelijkheid van een Europese regelingOveral binnen de Europese Unie geldt de vrijheid vandienstverrichting als fundamentele vrijheid, dus ook inde zeehavens en op waterwegen van en naar eenhaven. Hetzelfde valt te zeggen voor de binnen de gehe-le EU geldende mededingingsregels. Op grond vanobjectieve redenen zoals capaciteitsproblemen in eenhaven of om veiligheidsredenen kan de vrijheid vandienstverrichting echter worden beperkt. Hiertoe zijnevenwel passende objectieve, transparante en niet-discriminerende wettelijke bepalingen op Gemeen-schapsniveau nodig.Dit fundamentele standpunt werd bij de voorafgaan-de wetgevingsprocedure zowel door de Commissie alsdoor het Parlement en de Raad ingenomen. Uit het oog-punt van de rapporteur zijn er geen argumenten dieeen afwijking van dit standpunt zouden kunnen recht-vaardigen.Integendeel, de noodzaak van een Europese regelingwordt nog onderstreept door het feit dat zeven van detien staten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijntoegetreden, over zeehavens beschikken. Daardoor isde diversiteit van nationale regelingen inzake zeeha-vens nog verder toegenomen en de noodzaak vangelijkvormige, binnen de gehele Unie geldende voor-schriften nog dringender geworden. Deze fundamen-tele behoefte aan een Europese regeling neemt nietweg dat het Parlement en de Raad speelruimte heb-ben ten aanzien van de vraag, voor welke diensten ophet gebied van zeehavens zij op welke wijze en inwelke mate Europese regelingen willen treffen. Daar-om is het bij deze wetgevingsprocedure van doorslag-gevend belang de door de Commissie voorgesteldeafzonderlijke bepalingen wat betreft hun noodzake-lijkheid en hun specifieke uitwerking nauwkeurig teonderzoeken, en aan het einde van de eerste lezing uithet oogpunt van het Parlement gedetailleerde wijzi-gingen voor te leggen.

De Vlaamse Havencommissie is, algemeen gesteld, voor-

stander van een reglementering (bijvoorbeeld in de

vorm van een richtlijn), waarin voor de dienstverlening

in de havens duidelijke regels worden voorzien. Logische

en noodzakelijke voorwaarden voor dergelijke regelge-

ving zouden zijn: proportionaliteit en duidelijkheid en een

vrijwaring van de eigenheid van de verschillende types

van havens in Europa, voor zover die typische eigen-

schappen niet leiden tot inbreuken op de regels van het

Europees Verdrag. Dergelijke nieuwe reglementering

mag niet leiden tot een ondermijning van de nationale

regelgeving en heeft pas nut als deze leidt tot een sub-

stantieel grotere mate van rechtszekerheid voor alle

betrokken marktpartijen.

Naar analogie met het SERV-advies over de ontwerp-

richtlijn Diensten op de interne markt hebben de kritische

bemerkingen in deze aanbeveling niet zozeer betrek-

king op het principe van de interne markt voor diensten

en de Lissabon-doelstellingen, die niet in vraag worden

gesteld, noch op de behoefte aan een rechtszeker kader

voor diensten (met inbegrip van diensten van algemeen

belang), maar wel op de wijze waarop deze doelstellingen

en principes in deze ontwerprichtlijn werden geopera-

tionaliseerd, in het bijzonder naar de havensector.

In eerdere aanbevelingen van de Vlaamse Havencom-

missie werden kritische commentaren geleverd over

het nut en de noodzaak van de vorige Havenrichtlijn. De

Vlaamse Havencommissie heeft bij de nieuwe Haven-

richtlijn gelijklopende belangrijke bezwaren:

1. De argumentatie voor de opstelling van de procedu-

reregels suggereert dat er op dit moment onvol-

doende toegang tot de markt bestaat en vooral dat

er daarover grote ontevredenheid bestaat. De Euro-

pese Commissie toont echter niet aan dat dit inder-

daad zo is. Bovendien is er in de havensector al een

liberalisatie aan de gang. De ontevredenheid over

de huidige situatie zou bijvoorbeeld kunnen blijken uit

het bestaan van een groot aantal klachten bij de

Europese instanties, maar dat is niet zo. Als de onte-

vredenheid minder groot is dan wordt gesuggereerd,

dan zijn een aantal onderdelen van de richtlijn (zoals

bijv. over de duurtijd van de vergunningen, introduc-

tie van zelfafhandeling) te ingrijpend, en dus dreigt

de regel van de proportionaliteit in het gedrang te

komen.

2. In de ontwerprichtlijn worden maatregelen voorgesteld

ter voorkoming van situaties waarin het aantal dienst-

verleners wordt beperkt (Artikel 9). In feite moet

steeds een zo groot mogelijk aantal dienstverleners

worden toegelaten en wanneer er toch beperkingen

worden opgelegd, dan moeten alle geïnteresseerde

partijen geïnformeerd worden over de redenen van die

restricties. Dergelijk artikel geeft de indruk dat er zich

100Havenrichtlijn

Page 102: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

101

op dit vlak problemen voordoen, doch dit is niet het

geval. Deze maatregelen zijn dus niet nodig. In de zeer

sterk concurrentiele Noord-Europese havencontext

vergelijken rederijen, voor wat de lijnvaart betreft, prij-

zen tussen dienstverleners niet alleen binnen het

havengebied maar ook – en vooral – tussen verschil-

lende havens. Wanverhoudingen tussen prijs en pres-

tatie in de dienstverlening, zelfs als het slechts om

één aanbieder per haven gaat, worden automatisch

afgestraft door het vertrek van de reder naar een

andere haven. Het aanbod van havens in de Europe-

se Unie is dermate dat deze optie voor de reder reëel

is. De prijzen zijn dus al laag en de kwaliteit is hoog.

Recent studiewerk geeft aan dat de Europese haven-

sector, samen met deze van de Verenigde Staten, de

meest efficiënte ter wereld is. Deze efficiëntie kan niet

los worden gezien van de organisatie van de haven-

arbeid in de Vlaamse havens.

Binnen een wettelijk kader wordt een permanente en

intensieve sociale dialoog gevoerd tussen werkgevers-

en werknemersorganisaties. Herhaaldelijk werd aan-

getoond dat dit sociaal overleg in staat is antwoor-

den te geven op nieuwe uitdagingen die vanuit de

haveneconomie worden aangebracht. Er kan in dit ver-

band verwezen worden naar het specifieke stelsel voor

de logistieke dienstverlening dat recent ontwikkeld

werd in het kader van de havenarbeid.

3. In de Noord-Europese havens zijn ondernemingen

gevestigd die beschikken over de allermodernste

installaties. Deze installaties vergen enorme inves-

teringen die slechts gedragen kunnen worden door de

grootste ondernemingen. De laatste decennia hebben

fusies en overnames plaatsgevonden in de havens tus-

sen kleinere ondernemingen, precies omwille van de

financiële implicaties van deze investeringen. Als

een moderne Noord-Europese haven slechts beschikt

over één onderneming voor de overslag van een

bepaald soort goederen (bijv. fruit), dan is dit meest-

al noodzakelijk in functie van de enorme investerin-

gen die werden gedaan. Teruggaan naar een situatie

met meerdere kleine ondernemingen zou de grote

investeringen onmogelijk maken, hetgeen een aan-

tasting zou kunnen zijn van de efficiëntie van de

haven. Misbruiken op het vlak van prijszetting zijn ook

in dit geval onwaarschijnlijk, omdat de klant steeds

over de mogelijkheid beschikt om naar een andere

haven te gaan. Bovendien zou een tendens naar

meerdere kleinere dienstverleners contrasteren met

de tendens naar een steeds groeiende omvang en

marktmacht van reders en verladers (de klanten).

4. Totale liberalisering van publieke dienstverlening

zoals dit in sommige Europese havens voorkomt voor

bijvoorbeeld loodsdiensten en sleepdiensten, is niet

na te streven en contraproductief. Dit in tegenstelling

tot de intenties van de richtlijn. In de eerste plaats is

de publieke dienstverlening ‘universeel’, d.w.z. beschik-

baar voor alle klanten ongeacht hun grootte of markt-

macht, hetgeen in een geliberaliseerde markt veel

moeilijker gerealiseerd kan worden. Een geliberali-

seerde markt voor bijv. sleepdiensten kan leiden tot

situaties waarin de grote klanten gunstige prijzen

kunnen bedingen of eigen nautische dienstverlening

kunnen organiseren doch waarbij kleinere klanten

onevenredig hoge prijzen betalen of zelfs in het

geheel geen of inferieure dienstverlening krijgen (het

zgn. ‘cherry-picking’). Voor bepaalde diensten, zoals

sleepdiensten, biedt de publieke dienstverlening dus

een noodzakelijke solidariteit tussen en een garantie

op gelijke behandeling van alle havengebruikers. Wat

de beloodsing betreft wordt in de nieuwe richtlijn nu

wel de mogelijkheid geboden aan de bevoegde auto-

riteit om, omwille van de veiligheid en de publieke

dienstverlening, de beloodsing zelf uit te voeren of om

deze taak toe te wijzen aan één enkele dienstverle-

ner. Voor sleepdiensten geldt deze regeling niet,

waardoor er een ongewenst onderscheid ontstaat in

de behandeling van de technisch-nautische diensten.

Het behoud van publieke dienstverlening moet nagestreefd

worden, maar deze dienstverlening moet wel gestoeld zijn

Havenrichtlijn

Page 103: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

op bedrijfseconomische principes, op het streven naar

een efficiënte werking, de verzekering van de continuïteit

van de dienstverlening en volledige transparantie.

2.2.2 Werkingssfeer van de richtlijn(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

2. Controle van de voorgestelde afzonderlijkebepalingenHieronder worden de detailvragen behandeld die reedsin de voorafgaande wetgevingsprocedure in het Par-lement en tussen het Parlement en de Raad omstredenwaren en die nu weer tot hevige openbare discussiesover het nieuwe voorstel van de Commissie hebbengeleid. a) Werkingssfeer van de richtlijnDe werkingssfeer strekt zich overeenkomstig artikel 2alleen over de grotere zeehavens in de Unie.aa) Drempelwaarden Er zou over kunnen worden gediscussieerd of de voor-gestelde drempels en de overige afbakeningscriteriagepast en zinvol zijn.bb) Havens in openbaar en particulier bezit Speciaal uit het oogpunt van de eigendomswaarbor-ging in de Grondwet zou ter discussie kunnen wordengesteld of überhaupt, en zo ja, op welke manier havensof gedeelten van havens in particulier bezit mogenworden beheerd.cc) Waterwegen van en naar havensEr zou kunnen worden besproken of de waterwegenvan en naar havens in het algemeen binnen het toe-passingsgebied van artikel 2 vallen en reeds in het alge-meen in de doelstelling van artikel 1 dienen te wordenopgenomen.

De Vlaamse Havencommissie is er voorstander van dat

alleen de grotere zeehavens in de Europese Unie aan de

richtlijn worden onderworpen. De drempels die werden

ingesteld in de ontwerp-Havenrichtlijn van 13 oktober

2004 zijn voldoende en hoeven niet ter discussie gesteld

te worden.

De Havencommissie vindt dat er voor wat het toepas-

singsgebied betreft geen onderscheid mag gemaakt

worden tussen havens in openbaar bezit en particulier

bezit. De Havencommissie vindt het in vraag stellen

van de mogelijkheid om havens of gedeelten daarvan in

particulier bezit te beheren, niet relevant en zeker niet

passend in de discussie die leidt tot de opstelling van een

Havenrichtlijn.

De waterwegen van en naar de havens moeten volgens

de Vlaamse Havencommissie binnen de werkingssfeer

van de Havenrichtlijn vallen.

2.2.3 Toepassingsgebied van de richtlijn(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

b) Toepassingsgebied van de richtlijnHet toepassingsgebied omvat overeenkomstig artikel 2,lid 1 de in artikel 3, punt 6 genoemde havendiensten.aa) Technisch-nautische dienstenWat betreft de technisch-nautische diensten – (1) lood-sen, (2) slepen en (3) afmeren – had het Parlement bijde besprekingen in de voorafgaande wetgevingspro-cedure nog in tweede lezing geëist de loodsdiensten bui-ten het toepassingsgebied van de richtlijn te laten. DeRaad had dit steeds van de hand gewezen, maar inde bemiddelingsprocedure met het Parlement voorge-steld de bevoegde nationale instanties de mogelijk-heid te geven loodsdiensten, onder andere om veilig-heidsredenen, ofwel zelf te verzorgen of aan eendienstverlener uit te besteden, dat wil zeggen de vrij-heid van dienstverlening in dit opzicht te beperken. Erzou over kunnen worden gediscussieerd of deze uit-zonderingsregeling voor loodsdiensten, die de vrijheidvan dienstverlening beperkt, ter zake doende is, of datde loodsdiensten geheel buiten het toepassingsgebiedvan de richtlijn vallen en aan de lidstaten moeten wor-den overgelaten.bb) VrachtafhandelingUw rapporteur had in eerste lezing van de vooraf-gaande wetgevingsprocedure voorgesteld deze ver-richtingen – laden en lossen, stuwen, overschepen enandere transportverrichtingen aan de terminals – bui-ten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden,aangezien onder de heersende mededingingsomstan-digheden geen regulering nodig is. Het Parlement ende Raad waren het er echter steeds over eens dat er welbehoefte aan regulering bestaat. Er zou opnieuw kun-nen worden bediscussieerd of de vrachtafhandelingbinnen het toepassingsgebied van de richtlijn dient teblijven. cc) PassagiersdienstenDezelfde discussie en hetzelfde vraagstuk als in hetgeval van de vrachtafhandeling bestaan eveneens metbetrekking tot de passagiersdiensten met inbegrip vanhet in- en ontschepen.

De Vlaamse Havencommissie is voorstander van de

opname van de technisch-nautische diensten in de richt-

lijn. Om veiligheidsredenen moet aan de lidstaat de

102Havenrichtlijn

Page 104: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

103

mogelijkheid geboden worden om voor de technisch-nau-

tische diensten de vrijheid van dienstverlening te beper-

ken.

Het is essentieel dat technisch-nautische diensten als

diensten van algemeen economisch belang worden

beschouwd. Het behoud van publieke dienstverlening voor

loodsen en beloodsing en andere technisch-nautische

diensten moet nagestreefd worden. Deze dienstverlening

moet uiteraard wel gestoeld zijn op bedrijfseconomi-

sche principes, op het streven naar een efficiënte wer-

king, de verzekering van de continuïteit van de dienst-

verlening en volledige transparantie. In deze geest dient

de nautische dienstverlening zowel binnen als buiten het

havengebied conform dezelfde richtlijn geregeld te wor-

den.

Het al dan niet opnemen in de richtlijn van de vrachtaf-

handeling is een discussie die nauw samenhangt met de

beoordeling van het nut en de noodzaak van de richtlijn

(zie ook punt 2.1. van deze aanbeveling). Gegeven de

marktomstandigheden waarin de huidige ondernemin-

gen voor vrachtafhandeling functioneren in de Europe-

se haven, met een zeer efficiënte werking, een hoge

graad van concurrentie, enz., is er volgens de Haven-

commissie geen nood aan een Havenrichtlijn die deze

dienstverlening reguleert. Principieel is de Havencom-

missie dus voorstander van een Havenrichtlijn waarin de

focus ligt op transparantie en het nastreven van een level

playing field en de invoering van een duidelijk wettelijk

kader. In dergelijke Havenrichtlijn hoort de vrachtaf-

handeling niet thuis.

De redenering voor de passagiersafhandeling is volledig

analoog aan deze voor de vrachtafhandeling.

2.2.4 Vergunningsplicht voor havendiensten(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

c) Vergunningsplicht voor havendienstenOvereenkomstig artikel 7 moeten alle verleners vanhavendiensten over een door de overheid verleendevergunning beschikken. Er zou kunnen worden bespro-ken:– of ten eerste een dergelijke algemene vergunningplichtüberhaupt noodzakelijk is dan wel of, volgens hetsubsidiariteitsbeginsel, de toepassing daarvan aan delidstaten dient te worden overgelaten (zie artikel 8, lid1 van de ontwerptekst van het bemiddelingscomité), – ten tweede op welke wijze, indien de vergunningplicht

zou blijven bestaan, de verlening van de vergunningmet minder bureaucratische rompslomp kan wordengeregeld en– ten derde door middel van welke vereenvoudigde pro-cedure vergunningen aan de reeds werkzaam zijndedienstverleners kunnen worden verleend.

De Vlaamse Havencommissie is voorstander van een alge-

mene vergunningsplicht, gekoppeld aan de uitdrukkelijke

vermelding van de voorwaarden en criteria die in deze

vergunningen moeten gehanteerd worden. In de ont-

werp-Havenrichtlijn van 13 oktober 2004 worden voor-

waarden opgenomen die de Havencommissie als vol-

doende beschouwt. Een efficiënte vergunningsverlening

zonder administratieve rompslomp is uiteraard te ver-

kiezen en ook is het nuttig om vereenvoudigde procedures

te voorzien voor reeds werkzaam zijnde dienstverle-

ners.

Wat de criteria van de vergunningen betreft is het nood-

zakelijk om een onderscheid te maken tussen vergun-

ningen die te maken hebben met het verlenen van dien-

sten die ook nu al vallen onder de wetgeving over de

toekenning van overheidsopdrachten enerzijds en de

domeinconcessies anderzijds. Voor de toewijzing van

domeinconcessies worden traditioneel minder complexe,

doch wel openbare, regels gehanteerd en het is voor de

toekomst ook noodzakelijk dat dergelijke vereenvou-

digde procedures mogelijk blijven.

De Vlaamse Havencommissie plaatst een groot vraag-

teken bij en vreest voor de gevolgen van de koppeling

tussen de concepten vergunning voor dienstverlening en

de domeinconcessies.

2.2.5 Looptijd van de vergunningen(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

d) Looptijd van de vergunningenIn artikel 12 worden de verschillende beperkte loop-tijden voor de vergunningen bepaald, die in vergelijkingmet artikel 15 van het bemiddelingscomité zijn gere-duceerd. Er zou over kunnen worden gediscussieerd ofde looptijden weer conform het voorstel van het bemid-delingscomité dienen te worden verlengd om duurza-me economische voorwaarden te scheppen voor denodige investeringen in de havens.

In functie van de creatie van duurzame economische

voorwaarden is het essentieel dat de looptijd van ver-

Havenrichtlijn

Page 105: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

gunningen voldoende lang is en in overeenstemming

met de investeringen die de bedrijven hebben gedaan in

roerende en onroerende goederen. De Vlaamse Haven-

commissie is voorstander van de volgende maximum

looptijden van de vergunningen:

■ In het geval er geen betekenisvolle investeringen

werden gedaan: 10 jaar;

■ In het geval er wel betekenisvolle investeringen wer-

den gedaan in roerende goederen: 15 jaar;

■ In het geval van betekenisvolle investeringen in

onroerende goederen: 45 jaar.

De Vlaamse Havencommissie vindt het essentieel dat de

termijnen van lopende domeinconcessies geëerbiedigd

worden, voor zover de maximale looptijden van de

Havenrichtlijn, te rekenen vanaf de inwerkingtreding

van de richtlijn, niet overschreden worden.

2.2.6 Verplichte selectieprocedure(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

e) Verplichte selectieprocedureIn het geval van de beperking van het aantal verlenersvan een of meer havendiensten voert de bevoegdenationale instantie overeenkomstig artikel 8 en artikel9 onder de bestaande en de nieuwe dienstverleners eenselectieprocedure uit voor de verlening van een ver-gunning. Er zou kunnen worden besproken of eenselectieprocedure door de bevoegde instantie achterwegekan blijven indien:– ten eerste in een haven reeds twee of drie verlenersvan een bepaalde havendienst werkzaam zijn en/of– ten tweede binnen een reeks havens reeds mede-dinging tussen twee of drie havens ten aanzien van eenbepaalde havendienst bestaat (waarbij de relevantemarkt niet een afzonderlijke haven is, maar een exactte definiëren reeks havens).

Hoewel in bovenstaande paragraaf van het werkdocument

van de heer Jarzembowski geen uitspraak wordt gedaan

over het onderscheid tussen de termen competent aut-

hority (bevoegde instantie) en managing body of the port

(havenbeheerder), wijst de Vlaamse Havencommissie op

het inconsistente gebruik van beide termen doorheen de

richtlijn. De regel zou moeten zijn dat binnen het haven-

gebied de havenautoriteit de bevoegde instantie is.

2.2.7 Vergoeding voor voormaligedienstverleners(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

f) Vergoeding voor voormalige dienstverlenersIn artikel 10, lid 2, tweede alinea worden de lidstatenop verkapte en rudimentaire wijze verplicht vergoedingten gunste van voormalige dienstverleners te waar-borgen. Er zou kunnen worden besproken of een gede-tailleerde en substantiële vergoedingsregeling voorbestaande dienstverleners (vergelijk artikel 12 van deontwerptekst van het bemiddelingscomité alsmedeamendement 24 op artikel 9 bis uit de tweede lezingvan het Parlement in de voorafgaande wetgevings-procedure) dient te worden opgenomen om duurzameeconomische voorwaarden voor de nodige investeringenin de havens te waarborgen.

De Vlaamse Havencommissie is van mening dat in de

Havenrichtlijn uitdrukkelijk moet gesteld worden dat

de lidstaten moeten voorzien in een regeling die ervoor

zorgt dat voormalige dienstverleners verplicht worden

vergoed indien zij bij een de selectie van een nieuwe

diensverlener niet geselecteerd worden. Er moet in de

Havenrichtlijn worden opgenomen dat deze vergoeding

moet bestaan uit de klassieke boekhoudkundige ele-

menten die bij overnames worden gehanteerd, uitdruk-

kelijk met inbegrip van immateriële zaken en goodwill.

2.2.8 Zelfafhandeling(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

g) ZelfafhandelingDe bepalingen van artikel 3, punt 9 en 10 alsmedeartikel 13 regelen de zelfafhandeling. Er zou kunnenworden besproken of:– ten eerste de definitie van de zelfafhandeling weertot scheepsbemanningen dient te worden beperkt (ver-gelijk artikel 4, punt 9 van de ontwerptekst van hetbemiddelingscomité) en– ten tweede de nieuwe specifieke bepaling voor lijn-diensten in het kader van de korte vaart en maritiemesnelwegen overeenkomstig artikel 13, lid 2 überhauptnoodzakelijk is dan wel op een andere manier kan wor-den geregeld.

De Vlaamse Havencommissie constateert dat de bepa-

lingen in Artikel 13 rond zelfafhandeling slechts in

beperkte mate afwijken van de formuleringen in de vori-

ge Havenrichtlijn. De definitie van zelfafhandeling in

104Havenrichtlijn

Page 106: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

105

Artikel 3 van de nieuwe Havenrichtlijn is echter onaan-

vaardbaar ruim geworden en zal het level playing field

tussen de havens aantasten (in tegenstelling tot de

doelstelling van de ontwerprichtlijn). Zelfs als de meest

strikte voorwaarden worden toegepast, dan:

■ zal de toepassing van de nationale regelgeving door

zelfafhandelaars zeer moeilijk te controleren zijn in

de praktijk, waardoor de nationale sociale wetgeving

wordt ondermijnd;

■ kan de toepassing van zelfafhandeling aanleiding

geven tot variabele loon- en arbeidsvoorwaarden

voor zelfafhandelaars, telkens het schip in een ander

land aanmeert.

■ Artikel 4 en Artikel 13.4 over sociale bescherming is

niet voldoende om de toepassing van onze sociale

wetgeving te garanderen. Zelfafhandeling door

scheepsbemanning zal gebeuren, zoals vastgelegd

in internationale wetgeving, onder de loon- en

arbeidsvoorwaarden van de vlag waaronder het schip

vaart. Aangezien internationale wetgeving primeert

op Europese wetgeving zorgt artikel 4 niet voor het

respecteren van onze wetgeving inzake havenar-

beid.

De Vlaamse Havencommissie is van mening dat het

introduceren van zelfafhandeling in een Havenrichtlijn

niet aanvaardbaar is. Specifieke regelingen dienen op

lokaal of nationaal niveau onderhandeld te worden en

horen dus niet thuis in een Havenrichtlijn.

2.2.9 Overgangsregelingen(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

h) OvergangsregelingenHet voorstel van de Commissie bevat in artikel 10, lid3 slechts rudimentaire bepalingen met betrekking totovergangsmaatregelen voor bestaande dienstverleners.Er zou kunnen worden besproken of gedetailleerde ensubstantiële overgangsregelingen voor bestaande dienst-verleners (vergelijk artikel 24 van de ontwerptekstvan het bemiddelingscomité) dienen te worden opge-nomen om duurzame economische voorwaarden voorde tewerkstelling van de werknemers en voor de nodi-ge investeringen in havens te waarborgen.

In de overweging 40 van de eerste Havenrichtlijn staat

De huidige situatie in de havens in de Gemeenschap, die

wordt gekenmerkt door een veelheid van vergunnings-

en selectiemethodes en -periodes, en de behoefte aan

rechtszekerheid vereisen dat duidelijke overgangs-

maatregelen worden genomen. In die versie van de eer-

ste Havenrichtlijn werd een afzonderlijk artikel opge-

nomen (Artikel 24) met de overgangsmaatregelen. In de

nieuwe Havenrichtlijn zijn geen overgangsmaatregelen

meer voorzien.

De Havencommissie vindt het inderdaad nodig, over-

eenkomstig de suggestie van de rapporteur, om gede-

tailleerde en substantiële overgangsregelingen te voor-

zien voor bestaande dienstverleners teneinde duurzame

economische voorwaarden voor de tewerkstelling van de

werknemers en voor de nodige investeringen in havens

te waarborgen.

De Vlaamse Havencommissie vindt het essentieel dat

lopende domeinconcessies geëerbiedigd worden, voor

zover de maximale looptijden van de Havenrichtlijn, te

rekenen vanaf de inwerkingtreding van de richtlijn, niet

overschreden worden.

2.2.10 Waarborging van de sociale bescherming,veiligheid, beveiliging en milieubescherming(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

i) Waarborging van de sociale bescherming, vei-ligheid, beveiliging en milieubescherming, devoorschriften op het gebied van opleidingen ensociale zaken alsmede de internationale status vande havensIn artikel 4 – sociale bescherming –, artikel 5 – vei-ligheid, beveiliging en milieubescherming –, artikel13, lid 4 – voorschriften op het gebied van opleidingenen sociale zaken bij zelfafhandeling – alsmede artikel20 – internationale status – wordt uitdrukkelijk ver-klaard dat de nieuwe richtlijn deze gebieden onverletlaat. Zie in dit verband artikel 7, lid 3, letter c, twee-de volzin, artikel 7, lid 7, artikel 8, lid 8 en artikel 13,lid 3. Er zou kunnen worden besproken of naderebepalingen bij deze gebieden noodzakelijk zijn.

De Vlaamse Havencommissie wijst op de passages in de

preambules die betrekking hebben op de volledige nale-

ving van de bestaande sociale en arbeidswetgeving, bij

groeiende werkgelegenheid in de sector.

Page 107: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

2.2.11 Regels voor de mededinging tussenhavens(de teksten uit het werkdocument van de rapporteur wor-

den in een kader weergegeven)

II. Regels voor de mededinging tussen havens1. Noodzakelijkheid van een Europese regelingZoals de sterke concurrentie tussen havens binnen éénreeks havens aantoont, zijn ten behoeve van de behoor-lijke werking van eerlijke mededinging op de Europe-se interne markt duidelijke en specifiek op de zeeha-vens toegesneden gemeenschappelijke regelingen tenaanzien van overheidssubsidies voor havens en haven-bedrijven evenals bijstandsrichtsnoeren absoluut nood-zakelijk. Dit door het Parlement oorspronkelijk inge-nomen standpunt was in de bemiddelingsprocedure inhet kader van de voorafgaande wetgevingsprocedureonomstreden en is derhalve door de Commissie in haarnieuwe voorstel opgenomen.

2. Controle van de voorgestelde afzonderlijkebepalingena) TransparantiebepalingenEr zou besproken kunnen worden of de bepalingeninzake de transparantie van de financiële betrekkin-gen in artikel 16 (vergelijk het nagenoeg eensluiden-de artikel 5 van de ontwerptekst van het bemidde-lingscomité) afdoende zijn of nog aanvulling behoeven. b) BijstandsrichtsnoerenEr zou kunnen worden besproken of de regeling metbetrekking tot bijstandsrichtsnoeren in artikel 17 (ver-gelijk het nagenoeg eensluidende artikel 6 van de ont-werptekst van het bemiddelingscomité) afdoende zijnof nog aanvulling behoeven. c) Titel van de richtlijnNoch in de titel van het voorstel voor de richtlijn – toe-gang tot de markt voor havendiensten – noch in arti-kel 1 – doel van de richtlijn – komt tot uitdrukking datdeze richtlijn ook de materie van de financiële trans-parantie van financiële hulp door de staat en van deconcurrentie tussen havens wil regelen, twee gebiedendie van cruciaal belang zijn voor het Europese ver-voersbeleid. Het is echter in de wetgevingspraktijkgebruikelijk de inhoud van een richtlijn duidelijk aante geven, en vooral ook in het belang van de betrok-ken burgers en ondernemingen. In dit opzicht is hetonvolledig en misleidend dat de titel van de richtlijnbeperkt blijft tot de havendiensten. Er zou over kunnen worden gesproken:- ten eerste de titel van de richtlijn te veranderen in richt-lijn inzake zeehavens en

- ten tweede de doelstelling van eerlijke mededin-gingsvoorwaarden tussen zeehavens in artikel 1 van de richtlijn op te nemen.

De Vlaamse Havencommissie heeft geen probleem met

transparantiebepalingen en bijstandsrichtsnoeren op

zich. Ook is het al dan niet wijzigen van de titel van de

ontwerprichtlijn geen zwaarwegend punt. Echter, de

zeer zinvolle bepalingen over financiële transparantie en

concurrentie tussen havens zouden in feite zèlf het

hoofdvoorwerp moeten zijn van de Havenrichtlijn. Nu wor-

den deze elementen toegevoegd, als secundaire ele-

menten, aan een ontwerprichtlijn waarvan het nut en de

noodzaak nog te veel betwijfeld wordt.

2.3. De noodzaak van een impactassessment studie en de elementen diedaarin aan bod moeten komen2.3.1 De noodzaak van een impact assessmentstudieDoor verschillende lidstaten en organisaties werd op

verschillende vergaderingen en fora de vraag gesteld aan

de Europese Commissie om een Impact Assessment

studie uit te voeren. M.a.w., er werd herhaaldelijk gevraagd

om grondig na te gaan wat de gevolgen zijn van de

invoering van de Havenrichtlijn en er werd ook gevraagd

om met de resultaten van dergelijke studie rekening te

houden bij de verdere behandeling van het dossier. De

Vlaamse Havencommissie is nadrukkelijk ook voor-

stander van dergelijke studie, waarin op zijn minst de vol-

gende elementen aan bod moeten komen.

2.3.2 De elementen die aan bod moeten komenin de impact assessment studie

2.3.2.1 Algemeen

■ Heeft de ontwerp-Havenrichtlijn, in de huidige vorm,

positieve of negatieven effecten voor de havens?

■ In welke mate versterkt/verzwakt de Havenrichtlijn

de mogelijkheid om de strategische businessplannen

van de havenbedrijven te realiseren?

■ Wat is de invloed van de Havenrichtlijn op het aan-

deel van het vrachtvervoer over de weg?

2.3.2.2 Effecten op de concurrentie

■ In welke mate zal de Havenrichtlijn de huidige struc-

tuur van de markt veranderen?

■ Zal de Havenrichtlijn de concurrentie tussen bedrij-

ven in een haven, tussen havens van een lidstaat en

tussen havens van verschillende lidstaten beïnvloe-

den en hoe?

106Havenrichtlijn

Page 108: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

107

■ In welke mate zal de Havenrichtlijn nieuwkomers

op de markt afschrikken of aanmoedigen?

■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot hogere of lagere

instapkosten voor nieuwkomers?

■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot opstartkosten voor

nieuwkomers, die voor bestaande dienstverleners niet

bestaan?

■ Kan de Havenrichtlijn leiden tot een verstoring van

de markt tussen bestaande concurrenten en nieuw-

komers?

2.3.2.3 Effecten op de modernisering van de havens

■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot meer of minder inno-

vatie?

■ Zal de Havenrichtlijn leiden tot meer efficiëntie in de

havens?

■ Zal de Havenrichtlijn de houding van de dienstver-

leners veranderen ten voordele of ten nadele van de

klanten?

2.3.2.4 Economische, sociale en milieueffecten

■ Zal de kost van de implementatie van de Haven-

richtlijn sommige marktspelers meer dan anderen

treffen?

■ Kan de Havenrichtlijn de mogelijkheid van de verle-

ners van havendiensten om zelf de prijs, de kwaliteit,

het assortiment en de plaats van hun diensten te

bepalen versterken of beperken?

■ Is het mogelijk om de sociale, economische en milieu-

voordelen, die uit de invoering van de Havenrichtlijn

voortspruiten, op korte, halflange en lange termijn

in te schatten?

■ Wat zijn de effecten van de invoering van de Haven-

richtlijn op aanverwante sectoren, hogerop in de

bevoorradingsketen? Zijn deze effecten positief of

negatief?

■ Wat zijn de mogelijk ongewilde effecten door de

invoering van de Havenrichtlijn?

■ Zal de regelgeving betreffende de financiële trans-

parantie in de Havenrichtlijn, de havens ten goede

komen of schaden?

■ Zal de Havenrichtlijn een positieve, een negatieve of

een neutrale impact hebben op de duurzame ont-

wikkeling van de havensector?

■ Wat is de invloed van de Havenrichtlijn op:

• De veiligheids- en milieuproblematiek in haven-

gebieden;

• De loon- en arbeidsvoorwaarden van de scheeps-

bemanningen;

• De loon- en arbeidsvoorwaarden van de haven-

arbeiders in de respectievelijke Europese lid-

staten;

• De toegevoegde waarde en de werkgelegenheid;

• De concurrentie tussen reders, verladers en goe-

derenbehandelaars.

2.3.2.5 Effecten op de bestaande wetgeving

■ Is de regelgeving van de Havenrichtlijn in conflict met

bestaande wetgeving, regels, codes of standaarden

in de havensector?

2.3.2.6 Effecten op de administratie

■ In welke mate is de Havenrichtlijn te verzoenen met

bestaande overheidsvereisten en -verplichtingen

die reeds op de havensector zijn opgelegd?

2.4. Conclusie2.4.1 Reactie op het werkdocument van GeorgJarzembowskiDe recente ontwerprichtlijn inzake toegang tot de markt

voor havendiensten, de Havenrichtlijn 2, werd aan een

eerste kritische analyse onderworpen door de Vlaamse

Havencommissie in december 2004. De Vlaamse Haven-

commissie kondigde toen aan dat er opnieuw advies

zou worden uitgebracht van zodra het dossier zelf of de

standpunten erover op significante wijze zouden zijn

gewijzigd of aangevuld. Het dossier is nu inderdaad in

een nieuwe fase terechtgekomen, want ter voorbereiding

van de discussies in het Europees Parlement heeft rap-

porteur Georg Jarzembowski een eerste werkdocument

opgesteld.

De rapporteur laat in zijn eerste werkdocument een

aantal vragen open en formuleert suggesties tot her-

formulering. De Vlaamse Havencommissie geeft com-

mentaren op dit document en neemt standpunten in

over elk onderwerp dat in het werkdocument wordt

behandeld.

2.4.2 De noodzaak van een impact assessmentstudieDoor verschillende lidstaten en organisaties werd op

verschillende vergaderingen en fora de vraag gesteld aan

de Europese Commissie om een Impact Assessment

studie uit te voeren. M.a.w., er werd herhaaldelijk gevraagd

om grondig na te gaan wat de gevolgen zijn van de

invoering van de Havenrichtlijn en er werd ook gevraagd

om met de resultaten van dergelijke studie rekening te

houden bij de verdere behandeling van het dossier. De

Vlaamse Havencommissie is nadrukkelijk ook voor-

stander van dergelijke studie en geeft in deze aanbeveling

Havenrichtlijn

Page 109: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

aan welke elementen in de impact assessment studie aan

bod moeten komen.

3. Advies over het StrategischPlan Brugge-Zeebrugge3.1. InleidingDe Vlaamse Havencommissie heeft op 23 juni 2005

een adviesvraag gekregen van de secretaris-generaal van

het Departement Leefmilieu en Infrastructuur van de

Vlaamse Gemeenschap, in opdracht van de Vlaamse

Regering.

In de adviesvraag werd een reeks zeer specifieke vragen

over het dossier geformuleerd:

“Meer specifiek wens ik van de Vlaamse Haven-commissie antwoord te krijgen op de volgende vragen:■ Acht de Vlaamse Havencommissie de planning van

nieuwe infrastructuur in het Strategisch Plan realis-tisch en haalbaar?

■ Wordt het Strategisch Plan in voldoende mate aan-gewend in functie van de vergroting van het maat-schappelijk draagvlak van de haven?

■ Zijn de teksten en plannen van het Strategisch Planvoor de haven van Brugge-Zeebrugge voldoendeduidelijk?

■ Zijn alle deelaspecten van het Strategisch Plan voorde haven van Brugge-Zeebrugge voldoende even-wichtig onderbouwd en behandeld?

■ Zijn alle relevante actoren in de loop van het plan-ningsproces voldoende betrokken geweest bij deopmaak van het plan?

■ Zijn alle elementen aanwezig die de Vlaamse Haven-commissie in haar advies van 1 maart 2002 nodigachtte?

■ Is de inhoud van het Strategisch Plan van Brugge-Zeebrugge nog voldoende actueel om beleidsbeslis-singen op te baseren?

Het staat de Vlaamse Havencommissie vanzelfspre-kend vrij om ook andere aspecten in het advies tebehandelen.

Het lijkt mij zeer zinvol als u nu al rekening houdt, bijde opstelling van de structuur van uw advies, met hetfeit dat de drie andere Strategische Plannen ook teradvies zullen worden voorgelegd aan de VlaamseHavencommissie.”

Het advies moet binnen de drie maanden geformuleerd

worden.

3.2. Situering en beschrijving van hetStrategisch Plan Brugge-Zeebrugge3.2.1 SitueringHet regeerakkoord van de Vlaamse Regering van 13 juli

1999 stelde dat voor elk van de Vlaamse zeehavens

een geïntegreerd Strategisch Plan moet worden gemaakt.

Deze Strategische Plannen moeten multidisciplinair de

functie en de gewenste ontwikkeling van de zeehaven en

zijn relatie met de omgeving beschrijven op korte (5 jaar),

middellange (10-15 jaar) en lange termijn (25-30 jaar). De

Vlaamse Regering besliste destijds dat het Strategisch

Plan daarbij moet rekening houden met de maximale

bescherming van de woonzones, het behoud en het ver-

sterken van de natuurlijke infrastructuur en het moge-

lijk maken van een economische expansie mits zuinig

ruimtegebruik. De nieuwe Vlaamse Regering heeft in haar

regeerakkoord opgenomen dat voor elk havengebied

een Strategisch Plan en een ruimtelijk uitvoeringsplan

(RUP) wordt opgesteld. Het plan moet vertaald worden

naar een streefbeeld van de gewenste ontwikkeling en

een voorstel van actieplan op korte en op langere ter-

mijn.

Sinds het regeerakkoord van 1999 is er in de vier Vlaam-

se havens aan de Strategische Plannen gewerkt. Door

verschillen in de aanpak, de omvang en de complexiteit

van de havens en de begintijdstippen van het studiewerk,

bevinden de Strategische Plannen voor elk van de havens

zich in een ander stadium. Het Strategisch Plan Brug-

ge-Zeebrugge is het eerste dat aan de Vlaamse Haven-

commissie wordt voorgelegd.

3.2.2 OverlegstructuurDe verschillende instanties, die deel uitmaakten van de

overlegstructuur, zijn de volgende:

■ De stuurgroep, onder leiding van de Gouverneur van

West-Vlaanderen, stond in voor de coördinatie van

de opmaak van het Strategisch Plan. De stuurgroep

besprak de tussentijdse nota’s, verbeterde ze en

keurde ze goed. De stuurgroep bestond uit verte-

genwoordigers van gemeenten, de provincie, het

Vlaams Gewest, afgevaardigden van de Maatschap-

pij voor Brugse Zeevaartinrichtingen (MBZ), de

NMBS, De Lijn, het Instituut voor Natuurbehoud en

de Gewestelijke Ontwikkelingsmaatschappij.

■ De plangroep bereidde alle documenten en tussen-

tijdse nota’s voor. Deze bestond uit vertegenwoordi-

gers van de Vlaamse administraties, de stad Brugge,

het provinciebestuur, de Gewestelijke Ontwikke-

lingsmaatschappij, de Maatschappij voor Brugse Zee-

vaartinrichtingen (MBZ) en de studiebureaus.

108Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 110: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

109

■ Werkgroepen werden opgericht wanneer specifiek

onderzoek vereist was om dieper op een bepaald

thema in te gaan. Zo waren er werkgroepen rond eco-

nomie, natuur, veiligheid, baggerproblematiek, leef-

baarheid, toerisme en landschap. Dit mondde uit in

diverse onderzoeksrapporten die in het Strategisch

Plan zijn geïntegreerd. Zo is er onderzoek gedaan

naar de economische positionering, de Brugse bin-

nenhaven, baggerproblematiek en grondverzet, zui-

nig ruimtegebruik, natuur in de haven, de interna-

tionaal beschermde vogelsoorten aan de kust, de

volumebuffer rond de Dudzeelse Polder, een leef-

baarheidsonderzoek, de ontsluiting van de haven

en de verbetering van het lokale wegennet enz.

■ Voorstellen van de stuurgroep zijn getoetst in de

maatschappelijke klankbordgroep. Die gaat na of de

voorstellen maatschappelijk gedragen zijn. De groep

bestaat uit leden van verschillende maatschappelij-

ke groepen en organisaties uit de regio.

■ Via hoorzittingen is de ruime bevolking uitgenodigd

mee na te denken over de toekomst van hun haven.

Tijdens informatiefora zijn alle geïnteresseerden inge-

licht over de stand van zaken in het planningproces.

3.2.3 DocumentstructuurHet Strategisch Plan bevat een streefbeeld en een actie-

programma. Het streefbeeld bevat een voorstel van

visie en ruimtelijke structuur op de gewenste ontwikkeling

van het zeehavengebied. Deze visie en gewenste struc-

tuur zijn geconcretiseerd in kernbeslissingen met betrek-

king tot de ontwikkeling van deelaspecten van het zee-

havengebied en omgeving én in een voorstel van actie-

programma op de korte, middellange en lange termijn.

3.2.4 Korte samenvatting van de kern-beslissingenOnderstaand worden de kernbeslissingen kort samen-

gevat. Deze samenvatting voegt informatie toe aan dit

advies, doch is geen weerspiegeling van het standpunt

van de Vlaamse Havencommissie. Voor de volledige

tekst en uitleg wordt verwezen naar het Strategisch

Plan zelf.

3.2.4.1 Kernbeslissing 1: Uitbouw van de kusthaven in

meerdere ruimtelijke kamers

Efficiënt en zuinig omgaan met ruimte in de haven.

Het ganse havengebied kan worden opgedeeld in ruim-

telijke kamers die naargelang hun ligging en kwalitei-

ten een andere functie krijgen. In het zeehavengebied

zijn op sommige plaatsen enkel echte havenactivi-

teiten toegelaten, op andere plaatsen enkel haven-

gebonden, havenondersteunende of logistieke activi-

teiten. Met een selectief vestigingsbeleid moet worden

getracht om het juiste bedrijf op de juiste plaats te krij-

gen. De ligging ten opzichte van diepwaterinfra-

structuur voor of na de sluizen en de ligging ten

opzichte van de omgeving (nabij of ver van de dorpen)

zijn factoren die bepalen welke soort activiteiten op

welke plaats terechtkomt.

Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 111: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Het ontwikkelen van de beschikbare ruimte voor haven-

activiteiten wordt gefaseerd naargelang de economi-

sche ontwikkeling. Op korte termijn beschikt de haven

over voldoende ruimte om een gemiddelde economi-

sche groei op te vangen. Om een meer expansieve groei

en een groei op langere termijn op te vangen (maar nog

binnen de planperiode tot 2030) worden strategische

reserves voorzien.

Strategisch haveninfrastructuurproject. Om in de toe-

komst de meest kansrijke ontwikkelingen te garanderen

is een ‘verruiming van de voorhaven’ noodzakelijk. Het

aanbod aan ruimte in de voorhaven is immers beperkt.

Na de volledige aanleg van het Albert II-dok zijn alter-

natieven noodzakelijk. Er is daarbij gekozen voor de

aanleg van een vernieuwd havengebied dat vlot nautisch

toegankelijk is, hetzij via een open vaargeul hetzij via een

‘snelle’ zeesluis.

Nautische toegang. In de voorhaven is reeds een ver-

diepingsprogramma uitgevoerd met een nautische toe-

gang voor getijongebonden vaart tot 46 voet en getij-

gebonden vaart tot 55 voet. Zodra economisch

noodzakelijk wordt de nautische toegankelijkheid van de

achterhaven verbeterd via een ‘snelle zeesluis’ of een

‘open getijzone’. Tussen deze twee mogelijke alterna-

tieven is nog geen definitieve keuze gemaakt.

Brugse binnenhaven. Het gebied ten zuiden van de Her-

dersbrug, de Brugse binnenhaven, wordt opgenomen in

het zeehavengebied. De vrij liggende terreinen worden

er gereserveerd voor havenactiviteiten, havengebonden

en havenondersteunende activiteiten. De binnenhaven

wordt toegankelijk gemaakt voor zeeschepen tot 10.000

ton. De aanleg van de AX (tussen de N31 ter hoogte van

Blauwe Toren en de N49 te Westkapelle), met een beweeg-

bare brug over het Boudewijnkanaal, garandeert de nau-

tische toegankelijkheid voor de Brugse binnenhaven.

3.2.4.2 Kernbeslissing 2: Aanbieden van een multimo-

dale ontsluitingsinfrastructuur

Wegen. Over de weg is de haven vandaag verbonden met

het hinterland via de E40-N31 enerzijds en de N49-

Havenweg-oost (A.Ronsestraat) anderzijds. Om de druk

op de N31 te verlichten, wordt, in twee fasen, een nieu-

we weg aangelegd, de AX. Deze verbindt de N49 en de

N31. In een eerste fase verbindt deze nieuwe weg de N49

met de Havenweg-Oost (A.Ronsestraat). Later wordt

deze weg uitgebreid tot aan de N31.

Spoorwegen. Om de capaciteit van het goederenspoor-

vervoer te verhogen, wordt de spoorweginfrastructuur

een stuk efficiënter gemaakt. Dit onder meer door de vol-

gende maatregelen te nemen:

■ Uitwerking van een investering- en uitvoeringspro-

gramma voor de afwerking van het spoorwegennet

voor de ontsluiting en de bediening van de haven (met

inbegrip van de aanleg van een derde spoor Brugge-

Dudzele en de aanleg van een derde en vierde spoor

van de lijn Brugge-Gent);

■ Een capaciteitsuitbreiding voor het vormingssta-

tion Zeebrugge-Vorming ter hoogte van Zwanken-

damme;

■ De aanleg van de bocht van Ter Doest tussen de lijn

Brugge-Knokke en de lijn Brugge-Zeebrugge en de

opmaak van een project-MER (milieueffectenrap-

port) voor deze actie. Door de aanleg van deze bocht

zal het rangeren van treinen met wagons van de oos-

telijke en de westelijke kant heel wat vlotter verlopen;

■ Voor de leefbaarheid van Zeebrugge worden moge-

lijkheden onderzocht voor het verbeteren van de

spoorontsluiting naar de Zweedse kaai (en opvolging

van de resultaten).

Waterwegen. De voor- en nadelen van de aanleg van een

(vernieuwd of) nieuw kanaal tussen Zeebrugge en het

hoofdwaterwegennet zijn afgewogen en vergeleken met

de bestaande mogelijkheden. De noodzaak van een

nieuw kanaal lijkt hierbij nu niet voldoende onderbouwd,

er wordt gevraagd verder onderzoek te doen (MaIS-

studie terug opstarten). De estuaire vaart (de vaart via

de kustlijn en de Westerschelde), moet worden gega-

randeerd en tegelijkertijd ook de doorvaart voor bin-

nenschepen tot 1350 ton via het kanaal Brugge-Gent.

3.2.4.3 Kernbeslissing 3: Verdere uitbouw van het onder-

liggend wegennet in de haven

Vlotte en veilige wegen binnen de haven. Sommige

wegen dienen enkel als toegangsweg tot terminals of

ander lokaal verkeer, andere wegen krijgen de functie te

zorgen voor een vlotte verkeersafwikkeling (bijv. Pieter

Troostlaan, ...) of het verkeer naar de snelwegen te lei-

den (bijv. N31, Havenrandweg-oost). Naargelang de func-

tie van een weg, is een aangepaste inrichting nodig.

Een ontbrekende schakel ter hoogte van Zeebrugge-

dorp is de verbinding tussen de N31 en de Havenrand-

weg-oost. Een oplossing hiervoor is de mogelijke aanleg

van de zogenaamde NX.

Voor fietsende werknemers wordt een fietsnetwerk in het

havengebied uitgebouwd met hoofdassen en plaatselij-

ke aansluitingen van bedrijven.

110Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 112: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

111

Aanleg van de NX. De NX verbindt de N31 met de Haven-

randweg-oost via de Isabellalaan. Deze weg ten zuiden

van de Stationswijk van Zeebrugge zal vooral het (door-

gaand) havenverkeer opnemen. Door de aanleg van de

NX verbetert de leefbaarheid in Zeebrugge-dorp en in

de Stationswijk. De Kustlaan (N34) wordt zo voor een

groot deel ontlast van het zwaar verkeer. De Kustlaan

doorheen Zeebrugge-dorp krijgt de nodige aanpassin-

gen, de kusttram krijgt er een betere plaats en het cen-

trum is aangenamer in te richten.

3.2.4.4 Kernbeslissing 4: Uitbouw van een onderlig-

gend wegennet in de omgeving van de haven

Het netwerk van de grote wegen (E40, N31, N49) func-

tioneert enkel goed als het tot op het lokale niveau

afgewerkt en verfijnd is. Lokale gebruikers van het ver-

keer moeten eveneens over een vlot en veilig wegennet

beschikken om bijvoorbeeld vanuit hun woning andere

dorpen, woongebieden, steden, het havengebied... te

kunnen bereiken. Daarom wordt er onder meer een

fietsnetwerk aangelegd tussen de dorpen onderling en

de haven, dat ook aansluit op het fietsnetwerk in de haven

zelf. Ter hoogte van de Herdersbrug wordt het lokale ver-

keer gescheiden van het havenverkeer. Veilige over-

steekplaatsen op de N31 zijn cruciaal.

3.2.4.5 Kernbeslissing 5: Omgaan met de elementen

van de natuurlijke structuur en de ecologische infra-

structuur

Natuur(lijk) in de haven. Natuur is dikwijls moeilijk ver-

vangbaar en soms onvervangbaar. Voor de aansnijding

van de Dudzeelse Polder is er nu geen dwingende reden.

Als de noodzaak zich stelt en er geen alternatieven zijn

te vinden, bestaat de mogelijkheid dat de haven dit

gebied in gebruik neemt (de Dudzeelse Polder blijft dus

havengebied, maar wordt op dit moment niet als dusdanig

in gebruik genomen). Een bindende voorwaarde is dat dan

in elk geval gezorgd wordt voor een compensatie van de

natuurwaarden die verloren gaan. Tussen de delen van

het gebied die nu wel voor economische activiteiten

kunnen dienen (het noordwestelijk deel van de polder)

en de delen waar de bescherming van de natuurwaarden

primeert, wordt een buffer aangelegd.

De broedkolonies van internationaal belangrijke ster-

nenpopulaties in het voorhavengebied krijgen alterna-

tieve broedplaatsen aangeboden op het bestaande ster-

nenschiereiland.

3.2.4.6 Kernbeslissing 6: Leefbare dorpen en stads-

wijken

Waar de havenactiviteiten en grote verkeersinfrastruc-

turen de woonomgeving kunnen verstoren, worden buffers

aangelegd die zowel lawaaihinder als lichtvervuiling

tegengaan. Ook aan het uitzicht van het landschap wordt

gewerkt. Op verschillende locaties worden acties gepland:

■ ter hoogte van het vormingsstation in de richting van

Zwankendamme;

■ tussen Zwankendamme en het Boudewijnkanaal;

■ ter versterking van de bestaande groenbuffer op de

westelijke oever van het Boudewijnkanaal;

■ tussen de zuidelijke Havenrandweg en Dudzele in de

vorm van een landschaps- en natuurproject met een

corridor voor een fietsroute;

■ tussen de achterhaven en het oostelijk polderge-

bied (Heist-Ramskapelle en de zone tussen Rams-

kapelle en de kanalen);

■ ter hoogte van Heist mogelijke uitbreiding van de

volumebuffer ten zuiden van de N34;

■ tussen Zeebrugge-dorp en de N34 (landschappelijk

ingepast);

■ in Zeebrugge aanpakken van de geluidshinder van de

spoorwegverbinding met de Zweedse kaai;

■ aan de oostelijk strekdam wordt visueel de land-

schappelijke inkleding aangepast.

3.2.4.7 Kernbeslissing 7: Zichtbare en gastvrije haven

De haven stelt zich open naar omwonenden en toeris-

ten, behalve op plaatsen waar dit de veiligheid in het

gedrang brengt. Wandelingen en indrukwekkende uit-

zichten maken van de haven ook voor niet-gebruikers een

aantrekkingspool.

3.2.4.8 Kernbeslissing 8: Verbeteren van de beeldkwa-

liteit en het imago van de haven

Op korte termijn start de uitwerking van een land-

schapsopbouwplan. Dit plan bevat directe acties die de

openbare besturen kunnen uitvoeren en sturingsele-

menten voor bijvoorbeeld de constructie van gebou-

wen en installaties. Zo kunnen panorama’s op het open

poldergebied vanuit het gezichtspunt van de dorpen

worden uitgewerkt. De haven- en dorpsranden kunnen

duidelijk zichtbaar worden in het landschap. De toe-

gangswegen (zoals de N31 en de AX) krijgen bij voorkeur

het uitzicht van lanen.

Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 113: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

3.2.4.9 Kernbeslissing 9: Rol van het havenbestuur naar

de lokale besturen en bewoners

De dialoog tussen het havenbestuur, de omliggende loka-

le besturen en bewoners moet goed georganiseerd en

continu zijn. De behandeling van klachten en het bespre-

ken van verbeteringsacties moet in overleg gebeuren met

de lokale besturen. Het havenbestuur zal een milieu-

vriendelijk beleid blijven voeren. Elke bedrijfsactiviteit

wordt steeds uitgevoerd met het oog op zo weinig moge-

lijk leefmilieuhinder. Een meldpunt voor klachten en per-

manent overleg vormen voor dit alles de noodzakelijke basis.

3.2.4.10 Kernbeslissing 10: Omgaan met onderhouds-

baggerspecie en grondoverschot bij haveninfrastruc-

tuurwerken

Een actieplan voor de verwerking van baggerspecie en

grondoverschotten tengevolge van onderhouds- en uit-

diepingswerken in de maritieme toegangswegen en in de

rest van de haven wordt uitgewerkt. Het aanleggen van

visuele en geluidsbuffers, evenals het aanleggen van

een sterneneiland in de voorhaven, lossen al een deel-

tje van deze problematiek op.

3.2.4.11 Kernbeslissing 11: Milieuhygiënische en milieu-

veilige haven

De milieuhygiëne en de milieuveiligheid in de haven zijn

een belangrijk aandachtspunt. Problemen worden zoveel

mogelijk bij de bron aangepakt. Daarnaast worden pre-

ventieve maatregelen uitgewerkt. Om die reden is al

een Ruimtelijk VeiligheidsRapport (RvR), een leefbaar-

heidsstudie en een plan-MER (plan-milieueffectenrapport)

opgemaakt. Deze plannen zijn in het ontwerp van Stra-

tegisch Plan geïntegreerd.

3.2.4.12 Kernbeslissing 12: (Sociaal)veilige haven

Ook op het humane vlak heeft de haven een rol te spe-

len. Mensenhandel en transporten van illegalen vormen

een actuele problematiek die maatregelen op het infra-

structurele vlak noodzaken. De haven moet zich bovendien

ook beveiligen tegen terroristische activiteiten. Daarom

moeten bepaalde havenzones afgesloten kunnen worden.

3.2.4.13 Kernbeslissing 13: opvolging van het Strate-

gisch Plan

De uitvoering van de voorgenomen acties valt onder

de verantwoordelijkheid van verschillende besturen en

administraties. Er komt een overleggroep die alle acties

op elkaar afstemt, de uitvoering evalueert en waar nodig

bijstuurt.

3.3. Algemene beschouwingen overStrategische Planning3.3.1 De rol van de Strategische Plannen in het Vlaam-

se havenbeleid

De Strategische Plannen voor de Vlaamse havens wer-

den opgelegd door het regeerakkoord van de Vlaamse

Regering van 13 juli 1999: “Binnen twee jaar moet door

de Vlaamse Regering voor elk havengebied in Vlaanderen

een Strategisch Plan en een ruimtelijk uitvoeringsplan

worden opgesteld dat uitgaat van een maximale bescher-

ming van de omliggende woonzones, het behoud en het

versterken van de ecologische infrastructuur binnen

en buiten het havengebied en een zuinig ruimtegebruik,

waardoor de economische expansie van die havens niet

langer gelijkstaat met het innemen van steeds nieuwe

open ruimte ten koste van landbouw, natuur of bestaan-

de woongebieden.”

In de beleidsnota van minister Peeters over Openbare

Werken (2004) wordt uitdrukkelijk naar de Strategi-

sche Plannen verwezen: “De Strategische Plannen

beschrijven multidisciplinair de functie en de gewens-

te ontwikkeling van de verschillende zeehavens in rela-

tie tot de omgeving en dit zowel op korte, middellange

als lange termijn. De momenteel lopende plannings-

processen zijn dynamische processen, die op korte ter-

mijn een maatschappelijk gedragen planningsdocument

zullen opleveren. (…) Elk Strategisch Plan leidt tot een

ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) welke de afbakening van

het havengebied vastlegt met als uitgangspunt de eco-

nomische finaliteit zoals in het Ruimtelijk Structuurplan

Vlaanderen beoogd.”

De Vlaamse Havencommissie beschouwt de Strategische

Plannen voor de Vlaamse havens als belangrijke beleids-

documenten die voor elke haven:

1. de functie en de gewenste ontwikkeling (het streef-

beeld) schetsen van de haven op economisch gebied

(overslag, industrie, trafiekstromen in, vanuit en naar

de haven), rekening houdende met alle randvoor-

waarden op ecologisch, ruimtelijk en maatschappe-

lijk gebied.

2. het maatschappelijk draagvlak verbreden omdat het

streefbeeld tot stand komt samen met / door raad-

pleging van alle bij de haven betrokken actoren. Door

de wisselwerking tussen enerzijds de economische

doelstellingen en anderzijds de ecologische, ruimte-

lijke en maatschappelijke randvoorwaarden, en het

112Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 114: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

113

ruime overleg daarover met alle havenrelevante acto-

ren, wordt de verdere ontwikkeling van de havens in

de toekomst bespreekbaar en aanvaardbaar gemaakt.

3. een duidelijke afbakening van de grenzen van het

havengebied verschaffen.

De Vlaamse Havencommissie wijst wel op het feit dat de

hele procedure om een Strategisch Plan op te stellen, zo

blijkt nu uit de realiteit, bijzonder lang duurt. De mees-

te Strategische Plannen die nu voltooid of in aanmaak zijn,

nemen al vele jaren in beslag. Dit zorgt voor uitstel van

plannen en projecten die van het Strategisch Plan afhan-

gen en kan rechtsonzekerheid veroorzaken. De meeste

projecten die in het Strategisch Plan worden genoemd,

werden trouwens reeds eerder vermeld in het Ruimtelijk

Structuurplan Vlaanderen. De Vlaamse Havencommissie

pleit er uitdrukkelijk voor dat alles in het werk wordt

gesteld om de voltooiing van de Strategische Plannen,

inclusief de Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP’s), te

bespoedigen. De Vlaamse Havencommissie vraagt met

aandrang dat er in de RUP’s enkel bestemmingsuitspra-

ken worden gedaan en geen uitspraken over de wijze waar-

op de bestemming moet worden gerealiseerd, aange-

zien deze bevoegdheid moet toekomen aan het

havenbedrijf, zodat in het zeehavengebied zelf een cohe-

rent langetermijnbeleid kan worden gevoerd. Het is een

fundamentele optie in het opzet van de Strategische

Plannen dat binnen de vastgelegde beschikbare econo-

mische ruimte de economische activiteiten zich, met

inachtname van de wetgeving inzake ruimtelijke ordening,

milieu en natuur, de omgevingsregelgeving en de algemeen

erkende principes zoals zuinig ruimtegebruik, vrij kunnen

ontwikkelen. Binnen de beschikbare economische ruim-

te moeten de havenbeheerder en de economische acto-

ren te allen tijde flexibel kunnen inspelen op nieuwe eco-

nomische opportuniteiten.

3.3.2 Analoge structuren en principes voor alleStrategische Plannen?De Strategische Plannen worden alle vier opgesteld vol-

gens een gemeenschappelijke methode: de Geïntegreer-

de Gebiedsgerichte Benadering (GGB), hetgeen in princi-

pe zou moeten kunnen leiden tot documenten die een

gemeenschappelijke inhoud en structuur hebben en waar-

in dezelfde methoden worden gevolgd. De Vlaamse Haven-

commissie constateerde in haar aanbeveling van 1 maart

2002 reeds dat er tussen de in opmaak zijnde plannen toch

heel wat verschillen zijn in aanpak en methode. De Vlaam-

se Havencommissie achtte het toen nuttig om een lijst van

elementen in de aanbeveling op te nemen die op zijn

minst in één of andere vorm aan bod zou moeten komen.

Ondertussen blijkt dat er tussen de verschillende Stra-

tegische Plannen weinig sprake is van een gemeen-

schappelijke structuur of aanpak. Dit beperkt de ver-

gelijkingsmogelijkheden en bemoeilijkt het gebruik van

de plannen in functie van een algemeen overkoepelend

havenbeleid. De Vlaamse Havencommissie aanvaardt

dat er verschillen zijn in de aanpak en de structuur van

de Strategische Plannen; er zijn immers te veel facto-

ren die deze diversiteit in de hand werken, o.m. het feit

dat elke haven anders is en elk Plan door andere men-

sen wordt gemaakt. De Vlaamse Havencommissie zal wel

nagaan of:

■ Er een minimum van elementen, die de Vlaamse

Havencommissie in haar aanbeveling van 1 maart

2003 heeft vooropgesteld, in de Strategische Plan-

nen aanwezig is (zie ook bijlage 1);

■ dat de oorspronkelijke doelstellingen van de Stra-

tegische Plannen werden bereikt (zie het regeerak-

koord van 1999 en de beleidsnota van minister Pee-

ters over Openbare Werken (2004), weergegeven in

punt 3.1. van dit advies).

Een belangrijk verschil tussen de verschillende Strate-

gische Plannen is ook de wijze waarop de Plannen wor-

den gefinancierd en de instantie die de hoofdverant-

woordelijke is van de studie. Sommige Strategische

Plannen vallen onder de hoofdverantwoordelijkheid van

het Departement Leefmilieu en Infrastructuur (Brugge-

Zeebrugge) of de Administratie Waterwegen en Zee-

wezen (Oostende), terwijl andere Strategische Plannen

onder de verantwoordelijkheid vallen van de provincie-

gouverneur. Ook wat de financiering van de studies

betreft, zijn er grote verschillen.

3.3.3 De relatie tussen de Langetermijnvisie ende Strategische PlannenDe Vlaamse Havencommissie formuleerde in haar aan-

beveling van 1 maart 2002 kritische bedenkingen bij

het toenmalige voornemen om – naast de Strategische

Plannen op havenniveau – ook een Strategisch Plan (de

Langetermijnvisie) op centraal niveau te maken. De

belangrijkste bedenking van de Vlaamse Havencom-

missie was dat voor de opstelling van de Langetermijn-

visie in feite best de Strategische Plannen op lokaal

niveau als uitgangspunt zou genomen worden. Aange-

zien deze plannen op lokaal niveau toen nog niet af

waren, was het in 2002 volgens de Vlaamse Haven-

commissie niet het juiste moment om met de Lange-

termijnvisie aan te vangen.

Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 115: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Ondertussen is de Langetermijnvisie bijna voltooid, ter-

wijl de Strategische Plannen op lokaal niveau zeker nog

niet allemaal voltooid zijn. De Vlaamse Havencommis-

sie is van mening dat hiermee de kans gemist wordt om

de lokale Strategische Plannen samen te brengen, te inte-

greren in één totaaldocument en te gebruiken als bot-

tom-up bijdrage voor de uitwerking van een beleidsdo-

cument. Gegeven de grotere autonomie die door het

Havendecreet aan de havenbesturen wordt toegekend,

is de afzonderlijke ontwikkeling van enerzijds de Lan-

getermijnvisie en anderzijds de lokale Strategische Plan-

nen, niet in lijn met de filosofie van het Havendecreet.

3.3.4 Opvolging en verdere uitwerking van deStrategische PlannenDe Vlaamse Havencommissie vindt dat de Strategische

Plannen belangrijke beleidsdocumenten zijn die weer-

geven hoe alle bij de haven betrokken actoren de verdere

ontwikkeling van de haven zien en welke acties nodig wor-

den geacht om die ontwikkeling mogelijk te maken.

Bovendien ontstaat duidelijkheid over de afbakening

van het zeehavengebied. Het lijkt de Havencommissie

logisch dat de Strategische Plannen:

■ Worden gebruikt als beleidsondersteunend docu-

ment. Projecten die in een Strategisch Plan als

gewenst of noodzakelijk worden beschouwd, dienen

nog wel onderzocht te worden in de meeste geval-

len (technische uitwerking, sociaal-economische

rendabiliteit, financiële haalbaarheid, enz.), maar

ze zijn een eerste toets van maatschappelijke aan-

vaardbaarheid reeds gepasseerd.

■ Op regelmatige tijdstippen worden geactualiseerd en

bijgestuurd. De overlegstructuur die werd opgezet

kan best operationeel blijven om essentiële nieuwe

feiten en ontwikkelingen, die van belang zijn voor de

bij de haven betrokken actoren, te blijven versprei-

den (in het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

neemt men zich inderdaad voor om de dialoog voort

te zetten, zie kernbeslissing 9). Het maatschappe-

lijk draagvlak, dat tijdens de uitwerking van het Stra-

tegisch Plan werd gecreëerd, gaat dan niet verloren.

Naast deze voortzetting van de dialoog (een conti-

nu proces), is het aangewezen om met ruimere tus-

senpozen een actualisatie van het Plan uit te voeren.

Dergelijke actualisatie mag niet de vorm aannemen

van de opzet van een volledig nieuw plan, maar moet

eerder een update zijn van alle essentiële elemen-

ten die een wezenlijke impact hebben op het streef-

beeld en het actieprogramma. Een update mag geen

rem zijn op de uitvoering van projecten.

3.4. Specifieke beschouwingen over hetStrategisch Plan Brugge-Zeebrugge3.4.1 Indeling van de specifieke beschouwingenOnderstaande specifieke beschouwingen zijn ingedeeld

volgens de vragen in de adviesvraag, die op zich geba-

seerd waren op de kritische opmerkingen uit het advies

van de Vlaamse Havencommissie over de Strategische

Plannen van 1 maart 2002.

3.4.2 Realistische planning van nieuwe infra-structuurHet Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge bevat een

streefbeeld en een actieprogramma. Het streefbeeld

bevat een voorstel van visie en ruimtelijke structuur

op de gewenste ontwikkeling van het zeehavengebied.

Deze visie en gewenste structuur zijn geconcretiseerd

in kernbeslissingen met betrekking tot de ontwikkeling

van deelaspecten van het zeehavengebied en omge-

ving én in een voorstel van actieprogramma op de

korte, middellange en lange termijn.

De Vlaamse Havencommissie maakt de volgende opmer-

kingen:

■ De Vlaamse Havencommissie is zich ervan bewust

dat prognoses per definitie onzeker zijn. De wijze

waarop de toekomstverwachtingen worden geschetst,

lijkt volgens de Havencommissie echter aanvaardbaar.

Dit houdt uiteraard geen uitspraak in over het streef-

beeld of over de planning van projecten, aangezien

(1) de planning en prioritering van projecten in de eer-

ste plaats een verantwoordelijkheid zijn van het

havenbedrijf zelf en (2) de infrastructuurprojecten

op termijn door de Vlaamse Havencommissie elk

afzonderlijk op basis van een sociaal-economisch

dossier zullen worden beoordeeld, voor zover de

kostprijs de tien miljoen euro overstijgt.

■ Rekening houdend met de economische wetmatig-

heden en het maatschappelijk belang van de havens

gebeurt de planning van de uitbouw van de haven van

Brugge-Zeebrugge volgens de principes stapsge-

wijze uitbouw, zuinig ruimtegebruik en selectief toe-

wijzingsbeleid. De Havencommissie is sterk voor-

stander van deze principes, op voorwaarde natuurlijk

dat ze ook worden omgezet in de praktijk.

■ De Vlaamse Havencommissie vraagt bijzondere aan-

dacht voor de realisatie van de achterlandontsluiting

van de haven; dit geldt voor alle Vlaamse havens (zie

hiervoor ook de Aanbeveling van de Vlaamse Haven-

commissie met prioritaire aandachtspunten die

betrekking hebben op havens en havenbeleid, april

2004). Het Strategisch Plan besteedt aan dit aspect

veel aandacht en kiest niet uitsluitend voor de maxi-

114Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 116: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

115

malisering van de infrastructuuruitbouw. In vele

gevallen wordt de uitbouw gefaseerd, in sommige

gevallen wordt gekozen voor een pragmatische aan-

pak op korte termijn. Sommige grote projecten,

zoals bijvoorbeeld een nieuwe binnenvaartverbinding

met grote capaciteit, wordt afhankelijk gemaakt van

verdere studie en latere beslissingen.

■ De Vlaamse Havencommissie vroeg in haar aanbe-

veling van 1 maart 2002 om voor de verschillende

punten in het actieprogramma de initiatiefnemers aan

te duiden en de financiële implicaties in te schatten.

Bij nader inzien is de schatting van de financiële

implicaties misschien een oefening die interessan-

te informatie kan opleveren, maar die de actiepun-

ten en projecten een status geven die nog niet aan

de orde is, nl. de financiële afweging in een budget.

De kostprijs van de individuele projecten is boven-

dien op zijn hoogst bekend in de vorm van een schat-

ting (ook over de uitvoeringsdetails, de timing, enz.

is niet alles exact bekend). Het is nu ook niet in

detail bekend wie er tussen nu en 2030 de finan-

cierende partijen zullen zijn (privé, PPP, overheid,

Europa, Havenbestuur, enz.) en over welke middelen

zij zullen beschikken. Bijgevolg is het ook niet zinvol

om nu al de haalbaarheid van de financiering van alle

projecten samen te beoordelen.

De Vlaamse Havencommissie heeft wel enige vragen bij

het feit dat de Dudzeelse Polder zich op dit moment kan

ontwikkelen als natuurgebied, terwijl het in feite om

havengebied gaat. Op een later tijdstip moet deze zone

terug als havengebied in gebruik genomen kunnen wor-

den. Hiervoor moeten nu reeds de nodige maatregelen

worden getroffen. De Vlaamse Havencommissie dringt

erop aan dat de Vlaamse Regering een strategische

reserve van gronden aanlegt om een toekomstige inge-

bruikname van dergelijke natuurgebieden binnen het

havengebied te compenseren. De Havencommissie vraagt

daarom dat het toepassingsgebied van het recht van

voorkoop in die zin wordt uitgebreid.

3.4.3 Maatschappelijk draagvlak van de havensDe Vlaamse Havencommissie gaf in haar aanbeveling van

2002 reeds aan erg veel belang te hechten aan het

maatschappelijk draagvlak van de havens en aan de rol

die de Strategisch Plannen hierin kunnen spelen. Er zijn

twee elementen noodzakelijk om na te gaan of het Stra-

tegisch Plan Brugge-Zeebrugge er in geslaagd is om

het maatschappelijk draagvlak te verbreden:

■ Ten eerste moet een zeer ruim publiek worden

betrokken bij de opmaak van het Strategisch Plan.

Met de structuur die werd opgezet om het Strategisch

Plan Brugge-Zeebrugge te maken (stuurgroep, plan-

groep, werkgroepen, maatschappelijke klankbord-

groepen en hoorzittingen) was het alleszins moge-

lijk om een zeer breed publiek te bereiken.

■ Ten tweede moet de boodschap concreet en vol-

doende gedetailleerd zijn: hoe zal de haven van

Brugge-Zeebrugge zich verder ontwikkelen tussen nu

en 2030 en welke middelen kunnen/moeten daarvoor

ingezet worden. Ook deze voorwaarde is vervuld:

er werd een Strategisch Plan opgesteld met concrete

gegevens in voldoende detail.

Op voorwaarde dat het Strategisch Plan Brugge-Zee-

brugge inderdaad gedragen wordt door alle actoren die

hebben meegewerkt of die werden geraadpleegd, is er

inderdaad een positieve bijdrage geleverd tot de ver-

breding van het maatschappelijk draagvlak: met een

gedetailleerde boodschap (nl. de verdere ontwikkeling van

de haven van Brugge-Zeebrugge op lange termijn) werd

een zeer grote groep actoren bereikt. De Vlaamse Haven-

commissie vindt het essentieel om de dialoog, die door

het Strategisch Plan is ontstaan, ook in de toekomst te

blijven onderhouden. In het Strategisch Plan Brugge-Zee-

brugge wordt hieraan uitdrukkelijk aandacht besteed

in kernbeslissing 9.

3.4.4 Duidelijke en concrete teksten enplannenDe Vlaamse Havencommissie vindt dat het Strategisch

Plan Brugge-Zeebrugge voldoende duidelijk en lees-

baar is.

Wel merkt de Havencommissie op dat er mogelijk ondui-

delijkheden ontstaan bij de latere vergelijking van de vier

Strategische Plannen. De vier Strategische Plannen zijn

(worden) opgesteld met een andere structuur en ver-

schillen in de invulling van de opdracht. De Havencom-

missie vindt deze diversiteit aanvaardbaar, gegeven de

verschillen in timing en context en door het feit dat de

teams, die aan de Strategische Plannen werken (gewerkt

hebben), van elkaar verschillen. In de Langetermijnvisie

zou in principe een bottom-up integratie van de ver-

schillende Plannen kunnen gebeuren, ware het niet dat

de Langetermijnvisie nu reeds bijna voltooid is.

3.4.5 Evenwichtige onderbouwing en be-handeling van de deelaspectenDe Vlaamse Havencommissie constateerde in haar aan-

beveling over de Strategische Plannen van 2002 dat er

op dat moment in de plannen te veel de nadruk werd

gelegd op de ecologische en de ruimtelijke aspecten

Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 117: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

van de haven en te weinig op de sociaal-economische

aspecten. In het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

wordt aan de sociaal-economische aspecten ruimer

aandacht besteed. Quasi alle elementen die door de

Vlaamse Havencommissie in haar aanbeveling van 1

maart 2002 noodzakelijk werden geacht (zie bijlage 1),

werden behandeld in het Strategisch Plan (met uitzon-

dering van de financiële implicaties van de voorgestel-

de investeringen). De Havencommissie is wel van mening

dat aan het aspect werkgelegenheid, evenals aan eco-

nomie in het algemeen, meer aandacht besteed had

mogen worden. Niettegenstaande er een afzonderlijke

studie is gemaakt over de werkgelegenheid in de haven

van Brugge-Zeebrugge, is aan de resultaten van deze stu-

die in het Strategisch Plan zelf weinig aandacht besteed.

Door in de cijfermatige analyses ook voldoende aandacht

aan de werkgelegenheid te besteden, ook bijvoorbeeld

in de prognoses, had een meer evenwichtig beeld van de

toekomstperspectieven geschetst kunnen worden.

3.4.6 Betrokkenheid van alle relevante actorenUit de structuur van het overleg concludeert de Vlaam-

se Havencommissie dat het Strategisch Plan tot stand

is gekomen in samenwerking met, in overleg met of na

raadpleging van zeer verschillende actoren. Hierbij moet

wel worden opgemerkt dat de verschillende doelgroepen

in sterk verschillende gradaties invloed hebben kunnen

uitoefenen op de finale tekst van het Strategisch Plan.

Daar waar de stuurgroep en de plangroep zeer veel

invloed hebben kunnen uitoefenen op het eindresultaat,

hebben de actoren die in de vorm van een maatschap-

pelijke klankbordgroep of een hoorzitting aan het debat

hebben kunnen deelnemen, veel minder impact op het

eindresultaat gehad. Opmerkingen die in maatschap-

pelijke klankbordgroep of op een hoorzitting werden

geformuleerd, werden door de stuurgroep toch steeds

beoordeeld en al dan niet opgenomen in het Plan. Finaal

gezien is het wellicht onmogelijk en zeker niet wense-

lijk om alle betrokken actoren in dezelfde mate de moge-

lijkheid te bieden om een inbreng te doen, doch dit moet

wel mee in beschouwing worden genomen bij de beoor-

deling van de betrokkenheid van de relevante actoren.

De Havencommissie betreurt dat de sociale partners geen

lid waren van de stuurgroep van het Strategisch Plan

Brugge-Zeebrugge, terwijl de sociale partners bij de

Strategische Plannen van de andere havens wel in het

hoogste bestuursorgaan vertegenwoordigd zijn.

3.4.7 Is de inhoud van het SP voldoende actueel?Het opstellen van een Strategisch Plan vergt veel tijd voor

onderzoek en overleg en het is onvermijdelijk dat er

tussen de afsluiting van de gegevensverzameling (o.m.

voor de economische positionering) en nu heel wat nieu-

we ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.

Wat dit betreft merkt de Vlaamse Havencommissie op

dat de prognoses van het Strategisch Plan Brugge/Zee-

brugge gebaseerd zijn op divers cijfermateriaal, waar-

bij niet steeds hetzelfde jaar als basis wordt genomen.

Sommige tabellen vermelden cijfers tot 2003, maar in

andere tabellen dateren de meest recente cijfers van 1998

(bijv. tabel 11). Nog andere tabellen vermelden in de titel

dat er cijfers tot 2001 worden opgenomen, terwijl de tabel

zelf cijfers tot 2002 bevat.

De Vlaamse Havencommissie merkt ook op dat heel

wat gebruikte cijfers gebaseerd zijn op de studies van

de Nationale Bank van België. In het Strategisch Plan

Brugge/Zeebrugge wordt verwezen naar de studies van

2001. Actualisering van die cijfers is moeilijk omdat de

NBB intussen de methodiek van de opmaak van de

havenstudies grondig heeft aangepast.

De Vlaamse Havencommissie merkt op dat in het Stra-

tegisch Plan gebruik wordt gemaakt van de cijfergege-

vens uit het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Dit verband

met studies op Vlaams overkoepelend niveau is positief.

Ter aanvulling van het Strategisch Plan wordt hieronder

een selectie gemaakt van belangrijke ontwikkelingen

en gebeurtenissen in de periode tussen de afsluiting van

de gegevens in het Strategisch Plan en de datum van dit

advies. De Vlaamse Havencommissie is van mening dat

geen enkele van deze ontwikkelingen en gebeurtenissen

voldoende ingrijpend is om aanpassingen van de kern-

beslissingen en/of het actieprogramma noodzakelijk te

maken.

De Vlaamse Havencommissie vindt de volgende recen-

te gebeurtenissen in de haven van Brugge-Zeebrugge en

de volgende recentere cijfergegevens belangrijk:

■ Nieuwe grote concessie APM Terminals. Eind 2004

werd een concessieovereenkomst ondertekend met

de Nederlandse containerterminaleigenaar en -ope-

rator APM Terminals (AP Møller Terminals) om de con-

tainerterminal aan het Albert II-dok (de vroegere Flan-

ders Container Terminals (FCT) van Katoen Natie).

APM Terminals maakt deel uit van de AP Møller –

Maersk Group en van Maersk Sealand, de grootste

containerrederij ter wereld. APM Terminals krijgt

een concessie voor 36 jaar. APM Terminals zal er een

multi-user terminal ontwikkelen en uitbaten. Dit

116Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 118: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

117

betekent dat naast de eigen schepen van Maersk-

Sealand –groep ook schepen van derde rederijen

kunnen behandeld worden. De terminal zal in de

eerste fase een capaciteit hebben van 1 miljoen TEU.

De terminal wordt operationeel in mei 2006.

■ Overname 35% van OCHZ door CMA CGM. In juni

2005 werden de onderhandelingen tussen CMA CGM

en PSA afgerond voor de overname van 35% van de

aandelen door CMA CGM in de Ocean Containerter-

minal Hessenatie Zeebrugge (OCHZ). Er werd een

nieuwe vennootschap opgericht, Container Hand-

ling Zeebrugge (CHZ), waarin CMA CGM 35% van de

aandelen heeft. De rest van de aandelen is in handen

van PSA. Hierdoor verankert de Franse rederij CMA

CGM zich verder in de Zeebrugse haven. Intussen

heeft CMA CGM nieuwe containerlijnen en feeder-

diensten naar Zeebrugge gebracht. CMA CGM zal,

samen met PSA, de containerterminal verder uit-

bouwen. De oppervlakte wordt vergroot en er zijn

twee nieuwe containerkranen besteld. Bovendien

wil PSA een containerterminal bouwen aan de noord-

kant van het Albert II-dok omdat de capaciteit van

CHZ intussen is bereikt.

■ Verdubbeling capaciteit LNG Terminal. Op de LNG-

terminal van Fluxys wordt gewerkt aan de verdub-

beling van de capaciteit. De werken, die de bouw van

een vierde (grotere) opslagtank en de realisatie van

bijkomende vergassingscapaciteit omvatten, moeten

tegen het einde van 2007 klaar zijn. Door de uit-

breidingswerken wordt de capaciteit van de LNG-ter-

minal opgevoerd van 3,5 miljoen ton naar 7 miljoen

ton per jaar. Hierdoor zullen de overslagcijfers van

vloeibare bulk in de haven van Zeebrugge vanaf

2008 gevoelig stijgen.

■ Ontwikkeling Bastenakenkaai als deepsea ro-ro

terminal. Binnenkort wordt de nieuwe ro-ro termi-

nal aan de Bastenaken in de achterhaven van Zee-

brugge in gebruik genomen. CTO bouwde er een

nieuwe autoterminal met bijhorend PDI-centrum.

Hierdoor wordt de overslagcapaciteit voor nieuwe

personenwagens en ro-ro lading (high and heavy

cargoes) gevoelig vergroot. Vanaf 2006 zal Zee-

brugge beschikken over 302 ha voor de behandeling

van auto’s. Met deze oppervlakte wordt sterk voor-

uitgelopen op het tijdspad van terreininname zoals

voorzien in het Strategisch Plan.

■ De trafiek in de haven van Brugge-Zeebrugge is

sinds 2001 in tonnage ongeveer gelijk gebleven,

doch er hebben verschuivingen plaatsgevonden in de

trafieksamenstelling. Vnl. de auto- en containertra-

fieken hebben sterk aan belang gewonnen. In 2004

bedroeg de totale trafiek 31,8 miljoen ton.

3.5. Conclusies van de VlaamseHavencommissie3.5.1 De Strategische Plannen in het algemeen1. Het Strategisch Plan als beleidsinstrument. De

Vlaamse Havencommissie beschouwt de Strategi-

sche Plannen voor de Vlaamse havens als belangrij-

ke beleidsdocumenten die voor elke haven de func-

tie en de gewenste ontwikkeling (het streefbeeld)

schetsen van de haven op economisch gebied, reke-

ning houdende met alle randvoorwaarden op ecolo-

gisch, ruimtelijk en maatschappelijk gebied. De Stra-

tegische Plannen verbreden het maatschappelijk

draagvlak omdat het streefbeeld tot stand komt

samen met / door raadpleging van alle bij de haven

betrokken actoren. Tenslotte moeten de Strategi-

sche Plannen een duidelijke afbakening van de gren-

zen van het havengebied verschaffen.

2. Strategische Planning duurt lang. De Vlaamse Haven-

commissie wijst op het feit dat de hele procedure om

een Strategisch Plan op te stellen bijzonder lang

duurt. Dit zorgt voor uitstel van plannen en projec-

ten die van het Strategisch Plan afhangen en kan

rechtsonzekerheid veroorzaken. De meeste projecten

die in het Strategisch Plan worden genoemd, werden

trouwens reeds eerder vermeld in het Ruimtelijk

Structuurplan Vlaanderen. De Vlaamse Havencom-

missie pleit er uitdrukkelijk voor dat alles in het werk

wordt gesteld om de voltooiing van de Strategische

Plannen, inclusief de Ruimtelijke Uitvoeringsplan-

nen (RUP’s), te bespoedigen. De Vlaamse Haven-

commissie vraagt met aandrang dat er in de RUP’s

enkel bestemmingsuitspraken worden gedaan en

geen uitspraken over de wijze waarop de bestem-

Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 119: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

ming moet worden gerealiseerd, aangezien deze

bevoegdheid moet toekomen aan het havenbedrijf,

zodat in het zeehavengebied zelf een coherent lan-

getermijnbeleid kan worden gevoerd. Het is een fun-

damentele optie in het opzet van de Strategische

Plannen dat binnen de vastgelegde beschikbare eco-

nomische ruimte de economische activiteiten zich, met

inachtname van de wetgeving inzake ruimtelijke orde-

ning, milieu en natuur, de omgevingsregelgeving en

de algemeen erkende principes zoals zuinig ruimte-

gebruik, vrij kunnen ontwikkelen. Binnen de beschik-

bare economische ruimte moeten de havenbeheerder

en de economische actoren te allen tijde flexibel kun-

nen inspelen op nieuwe economische opportuniteiten.

3. Verschillen in aanpak en methode. De Strategische

Plannen worden alle vier opgesteld volgens de Geïn-

tegreerde Gebiedsgerichte Benadering (GGB), doch

er is in de praktijk blijkbaar weinig sprake van een

gemeenschappelijke structuur of aanpak. Dit beperkt

de vergelijkingsmogelijkheden en bemoeilijkt het

gebruik van de plannen in functie van een algemeen

overkoepelend havenbeleid. De Vlaamse Havencom-

missie aanvaardt deze diversiteit, die toe te schrijven

valt aan vele factoren (verschillende havens,

verschillend aanvangstijdstip, verschillende teams).

Blijkbaar verschillen de Strategische Plannen ook gron-

dig van elkaar op het vlak van de hoofdverantwoordelijke

en de wijze waarop ze werden gefinancierd.

4. De Langetermijnvisie en de Strategische Plannen. De

Vlaamse Havencommissie is van mening dat er, door

de Langetermijnvisie aan te vangen en te voltooien

vooraleer de Strategische Plannen op lokaal niveau

zijn voltooid, de kans gemist wordt om de lokale Stra-

tegische Plannen samen te brengen, te integreren in

één totaaldocument en te gebruiken als bottom-up bij-

drage voor de uitwerking van een beleidsdocument.

Gegeven de grotere autonomie die door het Haven-

decreet aan de havenbesturen wordt toegekend, is de

afzonderlijke ontwikkeling van enerzijds de Lange-

termijnvisie en anderzijds de lokale Strategische

Plannen, niet in lijn met de filosofie van het Haven-

decreet.

5. Beleidsondersteunende functie, actualisering en

bijsturing. Het lijkt de Havencommissie logisch dat

de Strategische Plannen worden gebruikt als beleids-

ondersteunend document. Projecten die in een Stra-

tegisch Plan als gewenst of noodzakelijk worden

beschouwd, dienen nog wel onderzocht te worden in

de meeste gevallen (technische uitwerking, sociaal-

economische rendabiliteit, financiële haalbaarheid,

enz.), maar ze zijn een eerste toets van maatschap-

pelijke aanvaardbaarheid reeds gepasseerd. De Plan-

nen moeten regelmatig worden geactualiseerd (doch

eerder in de vorm van een update dan door een vol-

ledig nieuw plan te maken; bovendien mag een upda-

te geen rem zijn op de uitvoering van projecten).

3.5.2 Het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge1. Realistische planning van nieuwe infrastructuur. De

Vlaamse Havencommissie doet in dit advies geen

uitspraak over het streefbeeld of over de planning van

projecten, aangezien (1) de planning en prioritering van

projecten in de eerste plaats een verantwoordelijkheid

zijn van het havenbedrijf zelf en (2) de infrastruc-

tuurprojecten op termijn door de Vlaamse Haven-

commissie elk afzonderlijk op basis van een sociaal-

economisch dossier zullen worden beoordeeld, voor

zover de kostprijs de tien miljoen euro overstijgt.

De Vlaamse Havencommissie vraagt bijzondere aan-

dacht voor de realisatie van de achterlandontsluiting

van de haven; dit geldt voor alle Vlaamse havens

(zie hiervoor ook de Aanbeveling van de Vlaamse

Havencommissie met prioritaire aandachtspunten

die betrekking hebben op havens en havenbeleid,

april 2004). Het Strategisch Plan besteedt aan dit

aspect veel aandacht en kiest niet uitsluitend voor de

maximalisering van de infrastructuuruitbouw. In vele

gevallen wordt de uitbouw gefaseerd, in sommige

gevallen wordt gekozen voor een pragmatische aan-

pak op korte termijn. Sommige grote projecten, zoals

bijvoorbeeld een nieuwe binnenvaartverbinding met

grote capaciteit, wordt afhankelijk gemaakt van ver-

dere studie en latere beslissingen.

De Vlaamse Havencommissie heeft wel enige vragen

bij het feit dat de Dudzeelse Polder zich op dit moment

kan ontwikkelen als natuurgebied, terwijl het in feite

om havengebied gaat. Op een later tijdstip moet

deze zone terug als havengebied in gebruik genomen

kunnen worden. Hiervoor moeten nu reeds de nodi-

ge maatregelen worden getroffen. Hiervoor moeten

nu reeds de nodige maatregelen worden getroffen. De

Vlaamse Havencommissie dringt erop aan dat de

Vlaamse Regering een strategische reserve van gron-

den aanlegt om een toekomstige ingebruikname van

dergelijke natuurgebieden binnen het havengebied te

compenseren. De Havencommissie vraagt daarom

dat het toepassingsgebied van het recht van voorkoop

in die zin wordt uitgebreid.

2. Maatschappelijk draagvlak van de havens. Op voor-

waarde dat het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

inderdaad gedragen wordt door alle actoren die heb-

ben meegewerkt of die werden geraadpleegd, is er

118Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge

Page 120: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

119

inderdaad een positieve bijdrage geleverd tot de ver-

breding van het maatschappelijk draagvlak: met een

gedetailleerde boodschap (nl. de verdere ontwikkeling

van de haven van Brugge-Zeebrugge op lange termijn)

werd een zeer grote groep actoren bereikt. De Vlaam-

se Havencommissie vindt het essentieel om de dia-

loog, die door het Strategisch Plan is ontstaan, ook

in de toekomst te blijven onderhouden.

3. Duidelijke en concrete teksten en plannen. De Vlaam-

se Havencommissie vindt dat het Strategisch Plan

Brugge-Zeebrugge voldoende duidelijk en leesbaar is.

Mogelijk ontstaan er onduidelijkheden bij de latere ver-

gelijking van de vier Strategische Plannen omwille van

de verschillen in structuur en invulling van de opdracht.

De Havencommissie vindt deze diversiteit aan-

vaardbaar, gegeven de verschillen in timing en con-

text en door het feit dat de teams, die aan de Stra-

tegische Plannen werken (gewerkt hebben), van elkaar

verschillen. In de Langetermijnvisie zou in principe een

bottom-up integratie van de verschillende Plannen

kunnen gebeuren, ware het niet dat de Langeter-

mijnvisie nu reeds bijna voltooid is.

4. Evenwichtige onderbouwing en behandeling van de

deelaspecten. In het Strategisch Plan Brugge-Zee-

brugge wordt aan de sociaal-economische aspecten

ruimere aandacht besteed. De Havencommissie is

wel van mening dat aan het aspect werkgelegen-

heid, evenals aan economie in het algemeen, meer

aandacht besteed had mogen worden. Niettegen-

staande er een afzonderlijke studie is gemaakt over

de werkgelegenheid in de haven van Brugge-Zee-

brugge, is aan de resultaten van deze studie in het

Strategisch Plan zelf weinig aandacht besteed.

5. Betrokkenheid van alle relevante actoren. Uit de

structuur van het overleg concludeert de Vlaamse

Havencommissie dat het Strategisch Plan tot stand is

gekomen in samenwerking met, in overleg met of na

raadpleging van zeer verschillende actoren. Wel heb-

ben de doelgroepen in sterk verschillende gradaties

invloed kunnen uitoefenen op de finale tekst van het

Strategisch Plan, gaande van veel invloed via de stuur-

groep, tot weinig of geen invloed via de maatschap-

pelijke klankbordgroep of de hoorzittingen. De Haven-

commissie betreurt dat de sociale partners geen lid

waren van de stuurgroep van het Strategisch Plan

Brugge-Zeebrugge, terwijl de sociale partners bij de

Strategische Plannen van de andere havens wel in het

hoogste bestuursorgaan vertegenwoordigd zijn.

6. Is de inhoud van het SP voldoende actueel? Het

opstellen van een Strategisch Plan vergt veel tijd

voor onderzoek en overleg en het is onvermijdelijk dat

er tussen de afsluiting van de gegevensverzameling

(o.m. voor de economische positionering) en nu heel

wat nieuwe ontwikkelingen hebben plaatsgevonden.

Wat dit betreft merkt de Vlaamse Havencommissie op

dat de prognoses van het Strategisch Plan Brug-

ge/Zeebrugge gebaseerd zijn op divers cijfermateri-

aal, waarbij niet steeds hetzelfde jaar als basis wordt

genomen. Verschillende recente gebeurtenissen

maken dat de uitgangspunten van het Plan niet meer

volledig actueel zijn. In het corpus van dit advies

heeft de Vlaamse Havencommissie daarom een aan-

tal belangrijke recente ontwikkelingen opgenomen.

4. Advies over het ontwerp-decreet betreffende de begeleidingvan de scheepvaart op demaritieme toegangswegen naar deVlaamse havens en de organisatievan het Maritiem Reddings- enCoördinatiecentrum 4.1. InleidingDe Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV)

heeft op 27 juli 2005 van de minister van Openbare Wer-

ken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris Peeters, een

adviesvraag gekregen over het Ontwerp van decreet

betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de

maritieme toegangswegen naar de Vlaamse havens en

de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördi-

natiecentrum.

Gegeven de inhoud van dit dossier heeft de SERV aan

de Vlaamse Havencommissie gevraagd om deze advies-

vraag te behandelen.

4.2. Situering en samenvatting 4.2.1 SitueringHet Europees Parlement en de Raad hebben op 27 juni

2002 de Richtlijn 2002/59/EG goedgekeurd met betrek-

king tot de invoering van een communautair monitoring-

en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot

intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad, ook

bekend onder de naam Monitoringrichtlijn.

Het decreet betreffende de begeleiding van de scheep-

vaart op de maritieme toegangswegen naar de Vlaam-

se havens en de organisatie van het Maritiem Red-

dings- en Coördinatiecentrum, dat het voorwerp uitmaakt

van dit advies, verder aangehaald als het Scheepvaart-

begeleidingsdecreet, heeft onder meer tot doel om de

Richtlijn 2002/59/EG om te zetten.

Aangezien de Richtlijn 2002/59/EG bepalingen bevat die

zowel federale als gewestelijke bevoegdheden inhou-

Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge ■ Maritieme toegang ■ Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum

Page 121: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

den, wordt niet de volledige richtlijn door het voorliggende

decreet omgezet. De bepalingen die tot de federale

bevoegdheden behoren, werden omgezet in het Konink-

lijk besluit tot omzetting van richtlijn 2002/59/EG van

het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002

betreffende de invoering van een communautair moni-

toring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart

en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad.

4.2.2 Samenvatting van de richtlijnDe Europese richtlijn wil door de invoering van een

monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheep-

vaart drie verschillende doelstellingen bereiken. In de eer-

ste plaats wil ze de veiligheid en de efficiëntie van het

zeeverkeer in de Gemeenschap verhogen. Vervolgens wil

ze de reactie van de autoriteiten op incidenten, ongevallen

en potentieel gevaarlijke situaties op zee verbeteren,

waarbij het gaat om de opsporings- en reddingsopera-

ties. En tenslotte wil de richtlijn bijdragen tot een bete-

re voorkoming en opsporing van verontreiniging door

schepen.

Om dit te bereiken dienen de lidstaten alle noodzakelij-

ke en passende maatregelen te nemen om ervoor te zor-

gen dat de kapiteins, exploitanten of agenten van sche-

pen, evenals de verladers of eigenaars van gevaarlijke

of verontreinigende stoffen, die aan boord van dergelij-

ke schepen worden vervoerd, voldoen aan de vereisten

van deze richtlijn.

In het algemeen kan er één grote lijn in de verdeling van

de bevoegdheden worden vastgesteld. De bepalingen, en

onderdelen van bepalingen, die betrekking hebben op het

opleggen van verplichtingen aan de schepen, het vast-

leggen van de voorschriften van algemene politie, de con-

trole op de opvolging van deze verplichtingen en voor-

schriften, en het verbaliseren van inbreuken behoren tot

de federale bevoegdheden en dienen dan ook door de

federale overheid te worden omgezet. De bepalingen, en

onderdelen van bepalingen, die betrekking hebben op de

inrichting en uitrusting van de infrastructuur, de infor-

matie die moet worden gemeld, aan wie deze informa-

tie moet worden gemeld, het opleggen van verplichtin-

gen aan de Vlaamse havens, het gebruikmaken van de

beschikbare informatie in het centraal beheersysteem

en organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördi-

natiecentrum behoren tot de bevoegdheden van het

Vlaamse Gewest en dienen bijgevolg door het Vlaamse

Gewest te worden omgezet.

Het voorliggende Scheepvaartbegeleidingsdecreet bevat

echter ook bepalingen die niet enkel betrekking hebben

120Maritieme toegang ■ Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum

Page 122: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

121

op de omzetting van de Monitoringrichtlijn. Voor wat

betreft de begeleiding van de scheepvaart op de mari-

tieme toegangswegen van en naar de Vlaamse havens

en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coör-

dinatiecentrum, bestond er tot op heden geen specifie-

ke regeling. De bepalingen die als basis hiervoor dien-

den, waren opgenomen in het Loodsdecreet. Het

Loodsdecreet bood echter niet voldoende grondslag

om een aantal (praktische) problemen op te vangen.

Naar aanleiding van de omzetting van de Monitoring-

richtlijn, die op zich voorziet in een uitgebreid aantal

bepalingen ten aanzien van verkeersbegeleidingssys-

temen, werd de mogelijkheid aangegrepen om een wet-

telijke regeling uit te werken ter vervanging van reeds

bestaande bepalingen in het Loodsdecreet en een ver-

dere uitwerking van deze bepalingen om toepassing in

de praktijk te vergemakkelijken.

4.3. Conclusies en advies van de VlaamseHavencommissie4.3.1 Sociaal overlegDe Vlaamse Havencommissie stelt vast dat het ont-

werpdecreet rechtstreeks of onrechtstreeks een invloed

heeft op personeelsaangelegenheden, en dat daarover

geen voorafgaandelijk overleg is gepleegd met de repre-

sentatieve vakbonden. De Vlaamse Havencommissie

vraagt dat dit overleg alsnog plaatsvindt. Gegeven het

feit dat op dit moment niet gekend is wat het resultaat

zal zijn van deze besprekingen, vraagt de Vlaamse

Havencommissie uitdrukkelijk op de hoogte gesteld te

worden van de resultaten van deze besprekingen en de

gelegenheid te krijgen om een eventueel aangepaste

tekst te bespreken.

4.3.2 Introductie van de ketenbenaderingHet Scheepvaartbegeleidingsdecreet introduceert het

principe van de ketenbenadering, en laat toe dat de

havenbesturen aangeven welke schepen prioriteit die-

nen te krijgen bij de organisatie van de maritieme dienst-

verlening. Vooraleer de havenbesturen in de praktijk

gebruik kunnen maken van de door het Scheepvaart-

begeleidingsdecreet geboden mogelijkheden op het vlak

van prioritisering, dient echter de gezamenlijke Neder-

lands-Vlaamse reglementering (vervat in het Schelde-

reglement) te worden aangepast. De Vlaamse Haven-

commissie vraagt in dit verband om hiervoor de nodige

initiatieven te nemen.

Aanvullend op bovenstaande opmerking wenst de Vlaam-

se Havencommissie Artikel 31 licht aangepast te zien:

“Art. 31. §1. Onverminderd de wettelijke en decretale

bevoegdheden van de Vlaamse havenbedrijven en de

havenkapiteinsdiensten, kan de Vlaamse Regering maat-

regelen nemen om het scheepvaartverkeer van en naar

de havens optimaal te coördineren met het scheep-

vaartverkeer in de havengebieden en om de vlotheid en

de veiligheid van de scheepvaart tussen de zee en de lig-

plaats te bevorderen in het raam van de ketenbenade-

ring.

De maatregelen kunnen slechts worden genomen in

gemeenschappelijk akkoord met de Vlaamse havenbe-

drijven, overeenkomstig de nader door de Vlaamse

Regering bepaalde regels.”

4.3.3 Overheveling van artikel 32 uit hetHavendecreetArtikel 32 van het Havendecreet luidt als volgt: “De Vlaam-

se Regering wordt ertoe gemachtigd binnen de perken van

de begroting subsidies toe te kennen aan de havenbedrijven

ten behoeve van de havenkapiteindiensten die expliciet kun-

nen worden toegewezen aan de verkeersafwikkeling, de vei-

ligheid en de vrijwaring van het milieu.”

In het Scheepvaartbegeleidingsdecreet wordt Artikel 32

van het Havendecreet letterlijk overgenomen en aan-

gevuld. In Artikel 67 van het Scheepvaartbegeleidings-

decreet wordt Artikel 32 uit het Havendecreet vervol-

gens opgeheven. In feite komt het erop neer dat Artikel

32 uit het Havendecreet wordt verplaatst van het Haven-

decreet naar het Scheepvaartbegeleidingsdecreet. De

Vlaamse Havencommissie stelt voor deze ingreep niet

te doen en het Havendecreet, voor wat artikel 32 betreft,

ongewijzigd te laten. Als alternatief stelt de Vlaamse

Havencommissie voor om in het Scheepvaartbegelei-

dingsdecreet te verwijzen naar het Havendecreet als

volgt: “Conform Artikel 32 van het Havendecreet wordt

de Vlaamse Regering ertoe gemachtigd (…)”.

De argumentatie van de Havencommissie is de volgen-

de:

■ In het Havendecreet zal er geen verwijzing zijn naar

het Scheepvaartbegeleidingsdecreet, hetgeen de

huidige bundeling van de verschillende financie-

ringsregelingen voor de havens ongedaan maakt.

Dit leidt tot minder duidelijkheid en mogelijk ook

rechtsonzekerheid;

■ De lopende overeenkomsten inzake de havenkapi-

teindiensten voor 2004-2005-2006 zijn gebaseerd

op Artikel 32 van het Havendecreet. Deze overeen-

komsten zouden, als de tekst behouden blijft, ook

moeten gewijzigd worden, want zij verwijzen naar

Maritieme toegang ■ Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum

Page 123: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Artikel 32 van het Havendecreet;

■ Het huidige uitvoeringsbesluit van het Havende-

creet over de Havenkapiteindiensten van 13 juli 2001

(B.S. van 13 oktober 2001) is in uitvoering van Arti-

kel 32 van het Havendecreet. Dit uitvoeringsbesluit

moet dan ook mee verplaatst worden, hetgeen de dui-

delijkheid van het huidige Havendecreet aantast.

Aanvullend op het Artikel 32 van het Scheepvaartbe-

geleidingsdecreet stelt de Vlaamse Havencommissie

voor om in paragraaf 3 toe te voegen: “Deze voor-

waarden dienen voor alle havens gelijk te zijn”.

4.3.4 Timing van de omzetting van de richtlijnVolgens artikel 29 van de richtlijn moesten de lidstaten

vóór 5 februari 2004 de nodige wettelijke en bestuurs-

rechtelijke bepalingen vaststellen om aan deze richtlijn

te voldoen.

De richtlijn werd niet op tijd omgezet naar Vlaamse

regelgeving. Dit komt omdat er in eerste instantie een

initiatief werd genomen om voor Europese richtlijnen met

een maritieme inhoud een algemeen omzettingsdecreet

te maken, waaraan dan telkens per nieuwe richtlijn een

uitvoeringsbesluit kan worden toegevoegd. Dit zou de

omzetting van dit soort richtlijn vereenvoudigen en ver-

snellen. Ondertussen is dit initiatief uitgebreid om de

omzetting van alle Europese richtlijnen mogelijk te

maken. Hierdoor is het initiatief, dat oorspronkelijk enkel

voor de maritieme dossiers zou worden toegepast, op de

helling komen te staan. Samengevat is er nu dus ver-

traging opgetreden door een initiatief dat op termijn de

omzetting van Europese richtlijnen moet versnellen en

vereenvoudigen.

De Vlaamse Havencommissie heeft begrip voor de hui-

dige vertraging. Aangezien de Vlaamse Havencommis-

sie voorstander is van een tijdige omzetting van de

Europese richtlijnen, zijn initiatieven die de omzetting

van Europese richtlijnen versnellen en vereenvoudigen,

alleen maar goed te keuren.

5. Advies over het ontwerp-decreet tot omzetting van derichtlijn over de geharmoniseerdevoorschriften en procedures voorhet veilig laden en lossen vanbulkschepen5.1. InleidingDe Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV)

heeft op 27 juli 2005 van de minister van Openbare Wer-

ken, Energie, Leefmilieu en Natuur, Kris Peeters, een

adviesvraag gekregen over het “Ontwerp van decreet tot

omzetting van richtlijn 2001/96/EG van het Europees

Parlement en Raad van 4 december 2001 tot vaststel-

ling van geharmoniseerde voorschriften en procedu-

res voor het veilig laden en lossen van bulkschepen, zoals

gewijzigd bij richtlijn 2002/84/EG van het Europees Par-

lement en de Raad van 5 november 2002 houdende wij-

ziging van de richtlijnen op het gebied van maritieme vei-

ligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen”.

Gegeven de inhoud van dit dossier heeft de SERV aan

de Vlaamse Havencommissie gevraagd om deze advies-

vraag te behandelen.

5.2. Situering en samenvatting 5.2.1 SitueringHet Europees Parlement en de Raad hebben op 4 decem-

ber 2001 de richtlijn 2001/96/EG tot vaststelling van

geharmoniseerde voorschriften en procedures voor vei-

lig laden en lossen van bulkschepen goedgekeurd. Deze

richtlijn werd gewijzigd bij richtlijn 2002/84/EG van

het Europees Parlement en de Raad van 5 november

2002 houdende wijziging van de richtlijnen op het

gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van

verontreiniging door schepen.

Het ontwerpdecreet dat het onderwerp vormt van dit

advies zet bovengenoemde Europese regelgeving om

naar Vlaamse regelgeving. Naast de omzetting naar

Vlaamse regelgeving door middel van een decreet wordt

ook een deel van bovengenoemde Europese regelgeving

omgezet naar nationale regelgeving door middel van een

Koninklijk Besluit.

5.2.2 Samenvatting van de richtlijnHet doel van de Europese richtlijn is de veiligheid van

bulkschepen, die voor laden of lossen van vaste bulkla-

ding terminals in de lidstaten aandoen, te vergroten

door de risico’s van buitensporige spanning en bescha-

diging van de structuur van het schip tijdens het laden

en het lossen te beperken. Dit door het vastleggen van

geharmoniseerde geschiktheidsvereisten voor bulk-

schepen en -terminals, en geharmoniseerde procedures

voor samenwerking en communicatie tussen deze sche-

pen en terminals.

Deze maatregelen worden getroffen in het kader van het

gemeenschappelijke vervoerbeleid omwille van het grote

aantal scheepvaartongelukken waarbij bulkschepen zijn

betrokken en waarbij mensenlevens verloren gaan. Uit

onderzoek naar de oorzaken van ongelukken met bulk-

schepen blijkt immers dat het laden en lossen van vaste

122Maritieme toegang ■ Bulk

Page 124: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

123

bulklading, indien dit niet op de juiste wijze geschiedt,

tot het teloorgaan van bulkschepen kan leiden doordat

delen van de constructie van het schip in de laadruimen

mechanisch worden beschadigd.

De veiligheid van bulkschepen kan worden verbeterd

door maatregelen te treffen die erop gericht zijn het risi-

co van beschadigingen en verzwakkingen van de struc-

tuur van het schip als gevolg van verkeerde laad- en los-

verrichtingen te voorkomen.

5.3. Conclusies en advies van de VlaamseHavencommissie5.3.1 Opvolging van de aanbeveling van de VHCvan 30 juli 2003De Vlaamse Havencommissie heeft op 30 juli 2003 de

aanbeveling geformuleerd over de omzetting van de

richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parlement en de

Raad van 4 december 2001 tot vaststelling van gehar-

moniseerde voorschriften en procedures voor veilig

laden en lossen van bulkschepen in Vlaams en Belgisch

recht. In deze aanbeveling werden voor een hele reeks

artikels tekstaanpassingen voorgesteld, telkens met

het oog op de praktische toepasbaarheid en met als

randvoorwaarde dat de Vlaamse en Belgische regelge-

ving niet minder streng mag gemaakt worden dan de

bepalingen van de richtlijn zelf.

De Vlaamse Havencommissie stelt met genoegen vast

dat zowel de omzetting naar Vlaamse regelgeving (het

ontwerpdecreet) als de omzetting naar federale regel-

geving (een Koninklijk Besluit), volledig is gebeurd zoals

werd voorgesteld door de Vlaamse Havencommissie in

haar aanbeveling van 30 juli 2003.

5.3.2 Timing van de omzetting van de richtlijnVolgens artikel 17 van de richtlijn moesten de lidstaten

vóór 5 augustus 2003 de nodige wettelijke en bestuurs-

rechtelijke bepalingen vaststellen om aan deze richtlijn

te voldoen. De bepalingen, die bekend gemaakt dienen

te worden, moesten met ingang van 1 maart 2004 toe-

gepast worden.

De richtlijn werd niet op tijd omgezet. Dit komt omdat

er in eerste instantie een initiatief werd genomen om voor

Europese richtlijnen met een maritieme inhoud een

algemeen omzettingsdecreet te maken, waaraan dan

telkens per nieuwe richtlijn een uitvoeringsbesluit kan

worden toegevoegd. Dit zou de omzetting van dit soort

richtlijn vereenvoudigen en versnellen. Ondertussen is

dit initiatief uitgebreid om de omzetting van alle Euro-

pese richtlijnen mogelijk te maken. Hierdoor is het ini-

tiatief, dat oorspronkelijk enkel voor de maritieme dos-

siers zou worden toegepast, op de helling komen te

staan. Samengevat is er nu dus vertraging opgetreden

door een initiatief dat op termijn de omzetting van Euro-

pese richtlijnen moet versnellen en vereenvoudigen.

De Vlaamse Havencommissie heeft begrip voor de hui-

dige vertraging. Aangezien de Vlaamse Havencommis-

sie voorstander is van een tijdige omzetting van de

Europese richtlijnen, zijn initiatieven die de omzetting

van Europese richtlijnen versnellen en vereenvoudigen,

alleen maar goed te keuren.

5.3.3 Schrapping van Paragraaf 2 van Artikel 9De Vlaamse Havencommissie heeft bij nalezing van het

ontwerpdecreet toch nog één belangrijke inhoudelijke

opmerking:

■ Artikel 9, §2 van het ontwerpdecreet luidt als volgt:

“Als de schade voor de stevigheid van de construc-

tie, voor de waterdichtheid van de romp of voor de

essentiële technische installaties van het schip nade-

lige gevolgen kan hebben, worden de administratie

van de vlaggenstaat, of een door hem erkende orga-

nisatie die namens hem optreedt, en de haven-

staatcontrole-instantie door de terminalvertegen-

woordiger op de hoogte gebracht.”

Artikel 9 §2 is de omzetting van Artikel 10 §2 van

de richtlijn 2001/96/EG van het Europees Parle-

ment en de Raad van 4 december 2001 tot vast-

stelling van geharmoniseerde voorschriften en pro-

cedures voor veilig laden en lossen van bulkschepen.

Dat Artikel 10 §2 beoogt dat schade die tijdens

laad- en losverrichtingen aan schepen wordt toege-

bracht wordt gemeld aan de passende instanties

(relevante classificatiebureaus) en dat de schade

wordt hersteld. Hierdoor wordt tevens voorkomen dat

dezelfde schade in meerdere havens wordt in reke-

ning gebracht.

■ De Vlaamse Havencommissie is van mening dat uit

het decreet zou moeten blijken dat het enkel de

kapitein van het schip is die beslist of schade al dan

niet hersteld moet worden en dat het enkel de kapi-

tein is die kan bevestigen of de herstelling van scha-

de al dan niet naar behoren werd uitgevoerd. Het is

bijgevolg enkel de kapitein (of een door hem erken-

de organisatie die namens hem optreedt) die de

administratie van de vlaggenstaat en de haven-

staatcontrole-instantie op de hoogte kan brengen.

Deze verplichting van de kapitein is reeds geregeld

Bulk

Page 125: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

in punt 6, b van bijlage XIXbis van het koninklijk

besluit van 19 maart 2004 (Koninklijk besluit tot wij-

ziging van het koninklijk besluit van 20 juli 1973

houdende zeevaartinspectiereglement).

De terminalvertegenwoordiger is dus niet bevoegd om

te oordelen over schade aan het schip en/of over de her-

stelling ervan. Daarom moet artikel 9 §2 geschrapt wor-

den in het ontwerpdecreet. Deze schrapping tast de

omzetting van de Europese richtlijn niet aan, aange-

zien het hierboven genoemde Koninklijk Besluit deze

materie reeds regelt.

6. Aanbeveling over de amenderingvan de ontwerprichtlijn inzaketoegang tot de markt voorhavendiensten6.1. InleidingDe Europese Commissie heeft op 13 oktober 2004 de ont-

werprichtlijn inzake toegang tot de markt voor haven-

diensten aangenomen. Over deze ontwerprichtlijn werd

door de Vlaamse Minister van Openbare Werken, Ener-

gie, Leefmilieu en Natuur advies gevraagd, dat door de

Vlaamse Havencommissie op 10 december 2004 werd

geformuleerd. Ter voorbereiding van de discussies in het

Europees Parlement heeft rapporteur Georg Jarzem-

bowski vervolgens in de periode april tot september

2005 een werkdocument en een verslag opgesteld, als

discussiedocument voor de behandeling van het dossier

in het Europees Parlement.

In deze aanbeveling formuleert de Vlaamse Haven-

commissie haar standpunt over de Havenrichtlijn 2 in

functie van de behandeling van het dossier in het Euro-

pees Parlement. In punt 2 van deze aanbeveling wordt

het algemene standpunt van de Havencommissie ver-

woord en in punt 3 wordt een reeks amendementen op

de tekst van de Havenrichtlijn 2 geformuleerd.

Deze aanbeveling werd, met uitzondering van de pro-

blematiek van de technische nautische diensten, in

unanimiteit goedgekeurd.

6.2. Standpunt van de VlaamseHavencommissie6.2.1 Nut en noodzaak van de richtlijnIn diverse adviezen en aanbevelingen heeft de Vlaam-

se Havencommissie zich uitgesproken over het nut en

de noodzaak van de Havenrichtlijn. Kort samengevat kan

gesteld worden dat de Vlaamse Havencommissie zéér

kritisch is over de inhoud van de huidige Havenrichtlijn

en het nut en de noodzaak ervan sterk in twijfel trekt.

De Vlaamse Havencommissie is, algemeen gesteld, voor-

stander van een reglementering, waarin op het vlak van

de dienstverlening in de havens duidelijke regels worden

voorzien. Dit uiteraard op voorwaarde dat proportio-

naliteit en duidelijkheid worden gegarandeerd en dat de

eigenheid van de verschillende types van havens in

Europa wordt gevrijwaard. Dergelijke nieuwe regle-

mentering mag niet leiden tot een ondermijning van de

nationale regelgeving en heeft pas nut als deze leidt tot

een substantieel grotere mate van rechtszekerheid voor

alle betrokken marktpartijen. De Vlaamse Havencom-

missie is van mening dat het huidige voorstel van

richtlijn inzake toegang tot de markt voor havendien-

sten volstrekt niet aan deze voorwaarden voldoet.

Voor een volledig standpunt verwijst de Vlaamse Haven-

commissie naar haar advies over het voorstel van richt-

lijn van de Europese Commissie inzake toegang tot de

markt voor havendiensten van 10 december 2004 (zie

www.serv.be/vhc (publicaties Vlaamse Havencommissie)).

Dit standpunt blijft onverminderd geldig.

124Havenrichtlijn

Page 126: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

125

6.2.2 Verwerping versus amendering van dehuidige tekstDe Vlaamse Havencommissie heeft de indruk dat de

Europese Commissie bijzonder gemotiveerd is om de hui-

dige richtlijn te voltooien tot en met een door de Euro-

pese Raad en het Europees Parlement goedgekeurde

richtlijn. Gegeven het gebrek aan nut en noodzaak van

de richtlijn en de diverse potentieel voor de Vlaamse

havengemeenschappen (in de brede zin van het woord),

nadelige elementen in de richtlijn, zou de Vlaamse

Havencommissie in eerste instantie de richtlijn willen

verwerpen. Echter, gegeven de kans dat de procedure

gewoon blijft voortlopen, is de Vlaamse Havencommis-

sie van mening dat het in tweede instantie goed is om

amendementen te formuleren teneinde de efficiënte

werking van de Vlaamse havens zoveel als mogelijk te

kunnen bestendigen.

De amendementen op de Havenrichtlijn 2 worden weer-

gegeven in punt 3 van deze aanbeveling (de amende-

menten werden opgesteld door Prof. dr. Eric Van Hooy-

donk, gebaseerd op de eerdere adviezen, aanbevelingen

en standpunten van de Vlaamse Havencommissie).

6.3. Amendementen op de Havenrichtlijn 2 Een belangrijk deel van deze aanbeveling van de Vlaam-

se Havencommissie bestaat uit de amendementen, tel-

kens vergezeld door een toelichting, van de verschillende

overwegingen en artikels van de Havenrichtlijn 2. Gege-

ven de omvang en de mate van detail van dit document,

wordt dit deel van de aanbeveling niet weergegeven in

dit jaarverslag. Op de website van de Vlaamse Haven-

commissie (www.serv.be/vhc, zie publicaties) kunnen

de adviezen en aanbevelingen integraal gedownload

worden. Ook kan de volledige tekst worden besteld via

de bestelmodule op de website (zie publicaties).

Havenrichtlijn

Page 127: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar
Page 128: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Deel 4

Praktische informatie

Page 129: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Op 7 mei 2004 werd een nieuw decreet inzake de Soci-

aal-Economische Raad van Vlaanderen (B.S. 25.08.2004)

goedgekeurd. Bij de opmaak van dit jaarverslag was dit

decreet nog niet in werking getreden. Totdat het nieu-

we decreet in werking treedt, geldt nog altijd het onder-

staande decreet van 1985.

1. Decreet op de SERV:gecoördineerde tekst1

27 JUNI 1985 - Decreet op de Sociaal-Economische

Raad van Vlaanderen

(Belgisch Staatsblad - 03.09.1985)

4 APRIL 1990 - Decreet tot wijziging van het decreet

van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van

Vlaanderen (Belgisch Staatsblad - 23.06.1990)

14 MEI 1996 - Decreet houdende wijziging van het

decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische

Raad van Vlaanderen (Belgisch Staatsblad - 06.06.1996)2

20 APRIL 2001 - Decreet betreffende de organisatie van

het personenvervoer over de weg en tot oprichting van

de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (Belgisch Staatsblad

– 21 augustus 2001)

De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, Executie-

ve, bekrachtigen hetgeen volgt:

Artikel 1. Dit decreet regelt aangelegenheden bedoeld in

artikelen 39, 127, 128 en 1293 van de Grondwet.

Art. 2. De Gewestelijke Economische Raad voor Vlaan-

deren, ingesteld door de kaderwet van 15 juli 1970 hou-

dende organisatie van de planning en economische

decentralisatie, heet voortaan Sociaal-Economische

Raad van Vlaanderen, in afkorting SERV, hierna te noe-

men de Raad.

Art. 3 § 1. De Raad is samengesteld uit tien leden voor-

gedragen door de representatieve organisaties van de

werkgevers, de middenstand en de landbouw en uit tien

leden voorgedragen door de representatieve organisa-

ties van de werknemers. Deze twintig leden worden

door de Vlaamse Executieve benoemd op dubbele lijs-

ten voorgedragen door die organisaties.

§ 2. Overeenkomstig de bij § 1 bepaalde procedure

benoemt de Vlaamse Executieve voor ieder lid een

plaatsvervanger.

§ 3. De duur van het mandaat van de leden bedraagt vier

jaar. Het mandaat is hernieuwbaar. Het lid dat voortijdig

ophoudt zijn mandaat uit te oefenen, wordt vervangen

door zijn plaatsvervanger welke diens mandaat voltooit.

§ 4. De Raad kan, voor het onderzoek van bijzondere

vraagstukken, een beroep doen op deskundigen, per-

manente of tijdelijke werkgroepen, onder de voorwaar-

den bepaald in het reglement van orde.

1Wetgeving

1 In deze gecoördineerde tekst werd de nummering van de artikelsvan de grondwet overgenomen, zoals die n.a.v. de goedkeuring werdgepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Ter informatie hebben wedaarnaast en indien nodig - tussen haakjes en cursief - de nieuwenummering van de grondwet vermeld.

2 Door deze wijziging werd de bepaling dat de SERV toegevoegdeleden telt (artikel 3, § 1, tweede lid), opgeheven. 3 Dit is reeds de nieuwe nummering van de grondwet.

Page 130: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

129

Art. 4 § 1. De Raad verkiest onder zijn leden een voor-

zitter en stelt uit zijn leden het dagelijks bestuur samen.

Het dagelijks bestuur is samengesteld uit een gelijk

aantal leden voorgedragen door de organisaties van de

werkgevers, de middenstand en de landbouw enerzijds

en door de organisaties van de werknemers anderzijds,

de voorzitter van de Raad die het dagelijks bestuur

voorzit, meegerekend.

§ 2. De Raad stelt zijn reglement van orde op dat ver-

plicht voorziet in:

1° de bevoegdheden van de voorzitter;

2° de bevoegdheden en de werkwijze van het dagelijks

bestuur;

3° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging;

4° de periodiciteit van de vergaderingen;

5° de bekendmaking van de handelingen;

6° de regeling inzake het personeel;

7° de voorwaarden waaronder de Raad een beroep kan

doen op deskundigen, permanente of tijdelijke werk-

groepen, overeenkomstig artikel 3, § 4;

8° de organisatie van de administratieve en materiële

opvang en het verzekeren van het secretariaat van

de in de artikel 7bis, 7ter en 7quater bedoelde com-

missies;

9° de organisatie van de administratieve en materiële

opvang en het verzekeren van het secretariaat van

het overleg in het Vlaams Economisch Sociaal Over-

legcomité.

Dit reglement is onderworpen aan de goedkeuring van

de Vlaamse Executieve.

§ 3. De voorzitter vertegenwoordigt de Raad in gerech-

telijke en buitengerechtelijke handelingen. De rechts-

gedingen waarbij de Raad betrokken is, hetzij als eiser

hetzij als verweerder, worden ten verzoeke van de voor-

zitter uit naam van het dagelijks bestuur ingesteld. De

voorzitter stelt de vorderingen in kortgeding en de eis

tot inbezitstelling in; hij verricht alle daden van bewaring

of alle handelingen tot sluiting van verjaring en van ver-

val.

Art. 5 § 1. De Raad heeft een algemene bevoegdheid tot

studie, aanbeveling en advies, op eigen initiatief, over alle

aangelegenheden bedoeld in artikel 107quater (artikel

39) van de Grondwet, die een sociaal-economische

dimensie hebben of waaromtrent het akkoord, de betrok-

kenheid of het advies van het Vlaamse Gewest voorzien

is. De studies, adviezen en aanbevelingen worden gericht

aan de Vlaamse Raad en aan de Vlaamse Executieve.

§ 2. De Vlaamse Executieve wint het advies in van de

Raad over

a) alle voorontwerpen van decreet die een sociaal-eco-

nomische dimensie hebben en die algemene aange-

legenheden regelen bedoeld in artikel 107quater (arti-

kel 39) van de Grondwet uitgezonderd het voorontwerp

van decreet houdende de begroting van de Vlaamse

Gemeenschap;

b) alle voorontwerpen van decreet houdende oprich-

ting, afschaffing of verandering van bevoegdheden van

instellingen waarvan de opdracht een sociaal-eco-

nomische dimensie heeft en die onder de bevoegd-

heid van het Vlaamse Gewest ressorteren;

c) alle ontwerpen van wet of van koninklijk besluit die

een sociaal-economische dimensie hebben en waar-

voor in toepassing van de bijzondere wet van 8 augus-

tus 1980 tot hervorming der instellingen het akkoord

van de Vlaamse Executieve vereist is.

Art. 6 § 1. De Raad heeft een algemene bevoegdheid tot

studie, aanbeveling en advies, op eigen initiatief, over alle

aangelegenheden bedoeld in artikel 59bis (artikels 127,

128 en 129) van de Grondwet, die een sociaal-economi-

sche dimensie hebben. De studies, adviezen en aanbe-

velingen worden gericht aan de Vlaamse Raad en aan de

Vlaamse Executieve.

§ 2. De Vlaamse Executieve wint het advies van de

Raad in over

a) alle voorontwerpen van decreet die een sociaal-eco-

nomische dimensie hebben en die algemene aange-

legenheden regelen bedoeld in artikel 59bis, § 2

(artikel 127 § 1) en § 2bis (artikel 128 § 1) wat betreft

de beroepsomscholing en -bijscholing, de vorming, het

onderwijs en de persoonsgebonden aangelegenheden,

uitgezonderd het voorontwerp van decreet houden-

de de begroting van de Vlaamse Gemeenschap;

b) alle voorontwerpen van decreet houdende oprich-

ting, afschaffing of verandering van bevoegdheden van

instellingen waarvan de opdracht een sociaal-eco-

nomische dimensie heeft en die onder de bevoegd-

heid van de Vlaamse Gemeenschap ressorteren.

Art. 7. In de schoot van de Raad is er een Stichting

Technologie Vlaanderen. Deze heeft tot taak om op het

gebied van de maatschappelijke implicaties van de invoe-

ring en het gebruik van nieuwe technologieën:

a) informatie en documentatie bijeen te brengen;

b) lopende onderzoeksprojecten te coördineren;

c) initiatieven te nemen tot de uitvoering van maat-

schappelijk onderzoek;

d) de onderzoeksresultaten te verspreiden;

Page 131: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

e) adviezen te formuleren aan de Vlaamse Executieve;

f) op hun verzoek de afgevaardigden van de organisa-

ties genoemd in artikel 3 § 1 te begeleiden door mid-

del van adviezen en informatie, wanneer zij betrok-

ken zijn bij de invoering en het gebruik van nieuwe

technologieën.

Art. 7bis § 1. Na advies of op verzoek van de Raad kan

de Vlaamse Executieve voor iedere bedrijfstak die zij

omschrijft, bij de Raad sectoriële commissies oprichten.

§ 2. Iedere sectoriële commissie is samengesteld uit een

gelijk aantal stemgerechtigde leden die de representa-

tieve werknemers- en werkgeversorganisaties van de

betrokken bedrijfstak vertegenwoordigen. Zij worden

door de Vlaamse Executieve benoemd op dubbele lijs-

ten, voorgedragen door de Raad.

Iedere sectoriële commissie kiest onder zijn leden een

voorzitter en een ondervoorzitter. Er bestaat een wis-

selend voorzitter- en ondervoorzitterschap tussen de

leden van de werkgevers- en werknemersorganisaties.

Voorzitter en ondervoorzitter kunnen nooit tot dezelf-

de groep van leden die de werkgevers- of werknemers-

organisaties vertegenwoordigen, behoren.

De Vlaamse Executieve bepaalt het aantal leden zonder

dat dit aantal twintig leden mag overschrijden.

Het mandaat van de leden duurt vier jaar. Het kan wor-

den hernieuwd. De leden blijven in functie totdat hun

opvolgers zijn aangesteld. Het lid dat voortijdig ophoudt

zijn mandaat uit te oefenen wordt vervangen door zijn

plaatsvervanger welke diens mandaat voltooit.

§ 3. Overeenkomstig de bij § 2 bepaalde procedure

wordt voor ieder lid een plaatsvervangend lid benoemd.

De sectoriële commissies kunnen voor het onderzoek van

bijzondere vraagstukken een beroep doen op deskun-

digen.

§ 4. Iedere sectoriële commissie stelt zijn reglement van

orde op. Dit reglement van orde is onderworpen aan de

goedkeuring van de Raad en van de Vlaamse Executieve.

§ 5. De sectoriële commissies hebben een algemene

bevoegdheid van studie, aanbeveling en advies inzake de

aangelegenheden bedoeld in artikelen 59bis (artikels 127,

128 en 129) en 107quater (artikel 39) van de Grondwet

die een sociaal-economische dimensie hebben en tot de

materies van de bedrijfstak behoren. Zij kunnen op

eigen initiatief of op verzoek studies, adviezen en aan-

bevelingen richten aan de Vlaamse Raad, de Vlaamse Exe-

cutieve, het lid van de Vlaamse Executieve dat terzake

bevoegd is en aan de Raad.

Art. 7ter § 1. Onder de benaming “Vlaamse Overleg-

commissie Vrouwen” wordt bij de Raad een commissie

tot bevordering van de situatie van de vrouw opgericht.

§ 2. De Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen bestaat uit

tien leden, die de representatieve organisaties van werk-

nemers, die zitting hebben in de Raad, vertegenwoordigen

en tien leden, die de representatieve organisaties van de

werkgevers, de middenstand en de landbouw, die zitting

hebben in de Raad, vertegenwoordigen. Deze leden wor-

den door de Raad benoemd.

Aan de in het voorgaande lid bedoelde leden worden

zeven leden toegevoegd die de vrouwenorganisaties

vertegenwoordigen. Zij worden aangeduid door de Vlaam-

se Executieve. Zij oefenen geen politiek mandaat uit. Deze

mandaten worden evenredig verdeeld over de politieke

fracties waaruit de Vlaamse Raad is samengesteld.

Alle leden hebben stemrecht.

De Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen verkiest onder

zijn leden benoemd door de Raad een voorzitter en een

ondervoorzitter. Er bestaat een wisselend voorzitter- en

ondervoorzitterschap tussen de leden van de werkgevers-

en werknemersorganisaties.

Voorzitter en ondervoorzitter kunnen nooit tot dezelf-

de groep van leden die de werkgevers- of werknemers-

organisatie vertegenwoordigen, behoren.

Het mandaat van de leden duurt vier jaar. Het kan wor-

den hernieuwd. De leden blijven in functie tot hun opvol-

gers zijn aangesteld. Het lid dat voortijdig ophoudt zijn

mandaat uit te oefenen wordt vervangen door zijn plaats-

vervanger welke diens mandaat voltooit.

§ 3. De bepalingen van artikel 7bis, §§ 3 en 4 zijn mede

van toepassing voor de Vlaamse Overlegcommissie

Vrouwen.

§ 4. De Vlaamse Overlegcommissie Vrouwen heeft een

algemene bevoegdheid van informatie, studie, aanbe-

veling en advies inzake de aangelegenheden bedoeld in

artikelen 59bis (artikels 127, 128 en 129) en 107quater

(artikel 39) van de Grondwet, die een sociaal-economi-

sche dimensie hebben en die inzonderheid op de situatie

van de vrouw betrekking hebben. Zij kan op eigen initiatief

of op verzoek adviezen, studies en aanbevelingen rich-

ten aan de Vlaamse Raad, de Vlaamse Executieve, het

lid van de Vlaamse Executieve dat ter zake bevoegd is

en aan de Raad. De wijze waarop de commissie tot haar

adviezen en aanbevelingen zal komen wordt bepaald in

het reglement van orde.

130

Page 132: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

131

Art. 7quater. Bij de Raad wordt een commissie tot voor-

bereiding van het havenbeleid, hierna genoemd de

Vlaamse Havencommissie, opgericht. De Vlaamse Exe-

cutieve bepaalt de bevoegdheid, de samenstelling en de

werking van de Vlaamse Havencommissie.

Art. 7quinquies. De Raad staat in voor het verstrekken

van de nodige administratieve en materiële opvang en

het verzekeren van het secretariaat van de in artikelen

7bis, 7ter en 7quater bedoelde commissies.

Art. 7sexies. De Raad staat in voor het verstrekken van

de nodige administratieve en materiële opvang en het

verzekeren van het secretariaat van het overleg tussen

de Vlaamse Executieve en de sociale gesprekspartners

in het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité.

Art. 7septies. Met het oog op coördinatie van de werking

van de Raad en die van de commissies opgericht krach-

tens artikel 7bis wordt een coördinerend bestuur opge-

richt dat bestaat uit de voorzitter en het dagelijks

bestuur van de Raad en de Voorzitters en Ondervoor-

zitters van de sectoriële commissies.

De werking van dit coördinerend bestuur wordt bepaald

door de Vlaamse Executieve, na voorafgaandelijk advies

van de Raad.

Art. 7octies. Bij de Raad wordt een Mobiliteitsraad van

Vlaanderen opgericht. Het decreet van 20 april 2001

betreffende de organisatie van het personenvervoer

over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van

Vlaanderen bepaalt de samenstelling, de taken en

bevoegdheden, de werking en de werkingsmiddelen van

de Mobiliteitsraad van Vlaanderen.

Art. 8. Voor 10 september van elk jaar brengt de Raad

een met redenen omkleed advies uit over het te voeren

begrotingsbeleid. Het advies wordt toegezonden aan

de Vlaamse Executieve. Indien het advies niet tijdig is

verstrekt, moet erop niet worden gewacht.

Art. 9. De adviezen bedoeld in artikel 5, § 2 en artikel

6, § 2 worden verstrekt een maand te rekenen vanaf de

aanvraag.

Ingeval van spoed, die met redenen wordt omkleed, kan

de Vlaamse Executieve de termijn inkorten zonder dat

hij minder dan vijf werkdagen mag bedragen.

Indien het advies niet tijdig is verstrekt, moet erop niet

worden gewacht.

Art. 10. De Vlaamse Raad, de Vlaamse Executieve of het

lid van de Vlaamse Executieve dat terzake bevoegd is,

kan de Raad, de sectoriële commissies, de Vlaamse

Overlegcommissie Vrouwen en de Vlaamse Havencom-

missie om adviezen en studies vragen. De Raad kan de

sectoriële commissies, de Vlaamse Overlegcommissie

Vrouwen en de Vlaamse Havencommissie om adviezen

en studies vragen.

De in het eerste en tweede lid bedoelde adviezen en stu-

dies worden uitgebracht binnen de termijn, opgelegd in

de adviesaanvraag, die minstens 5 werkdagen moet

omvatten.

Art. 11. De Raad beschikt voor het uitvoeren van zijn

opdrachten, over een dotatie die jaarlijks ingeschreven

wordt in de begroting van de Vlaamse Gemeenschap. De

dotatie ten laste van de begroting van de Vlaamse

Gemeenschap omvat:

1° een vast gedeelte, dat bepaald wordt in functie van

de algemene werkingskosten;

2° een variërend gedeelte, dat bepaald wordt in func-

tie van de opdrachten waarmee de Vlaamse Execu-

tieve de Raad belast.

De Raad moet aan de Gemeenschapsminister, die de

Raad tot zijn bevoegdheid heeft, jaarlijks de begro-

ting overmaken opgesplitst in functie van de ver-

schillende commissies die bij dit decreet zijn ingesteld.

In de begroting van de Vlaamse Gemeenschap wordt

bovendien voorzien in een bijzondere dotatie voor de

uitgaven van de Stichting Technologie Vlaanderen

bedoeld in artikel 7.

Art. 12. Wat de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse

Gewest betreft worden opgeheven: artikel 11, § 1, artikel

12, artikel 13, met uitzondering van punt 2, 2°, a) en e)

en van punt 3, en artikel 14 van de wet van 15 juli 1970

houdende organisatie van de planning en economische

decentralisatie.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch

Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 27 juni 1985.

De Voorzitter van de Vlaamse Executieve,

G. GEENS

Brussel, 4 april 1990.

De Voorzitter van de Vlaamse Executieve,

G. GEENS

De Gemeenschapsminister van Economie,

Middenstand en Energie

N. DE BATSELIER

Page 133: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

De Gemeenschapsminister van Openbare Werken en

Verkeer

J. SAUWENS

Brussel, 14 mei 1996.

De Minister-president van de Vlaamse Regering

L. VAN DEN BRANDE

De Vlaamse Minister van Economie, KMO, Landbouw en

Media

E. VAN ROMPUY

2. Vlaamse HavencommissieVoor de Vlaamse Havencommissie zijn de volgende juri-

dische teksten van belang:

1. Het decreet op de SERV (zie hierboven). Artikel

7quater, art. 7quinquies en art. 10.

2. Het oprichtingsbesluit van de Vlaamse Havencom-

missie: Besluit van de Vlaamse Executieve tot oprich-

ting en samenstelling van een Vlaamse Havencom-

missie (B.S. - 17.02.1990). Deze tekst wordt echter

volledig vervangen door een nieuw besluit van 12

januari 2001 (B.S. 15 maart 2001), met uitzondering

van artikel 1 (waarin de Vlaamse Havencommissie

werd opgericht). In vorige jaarverslagen werd deze

tekst integraal afgedrukt.

3. Het Havendecreet. In het Havendecreet wordt de

functie van de Vlaamse Havencommissie herbeves-

tigd in artikel 24:

(…) Art. 24. De Vlaamse Havencommissie adviseert

de Vlaamse Regering over het Vlaamse havenbeleid.

De Vlaamse Regering kan te allen tijde de bevoegd-

heid, de samenstelling en de werking ervan nader

bepalen.

De Vlaamse Havencommissie brengt adviezen uit en

voert studies uit, hetzij op eigen initiatief, hetzij op

verzoek van de Vlaamse Regering of het Vlaams Par-

lement. (...)

De tekst van het Havendecreet vindt u op de websi-

te (www.serv.be/vhc, kies wetgeving).

4. Het nieuwe uitvoeringsbesluit over de Vlaamse Haven-

commissie. Op 12 januari 2001 heeft de Vlaamse

Regering het Besluit van de Vlaamse Regering

betreffende de bevoegdheid, de samenstelling en de

werking van de Vlaamse Havencommissie goedge-

keurd (BS 15 maart 2001).

De geconsolideerde tekst wordt hieronder weerge-

geven (en vindt u ook op de website van de Vlaamse

Havencommissie, www.serv.be/vhc).

12 JANUARI 2001 - Besluit van de Vlaamse Regering

betreffende de bevoegdheid, de samenstelling en de wer-

king van de Vlaamse Havencommissie

(Belgisch Staatsblad – 15.03.2001)

DE VLAAMSE REGERING

Gelet op het decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal - Eco-

nomische Raad van Vlaanderen, inzonderheid op artikel

7quater, ingevoegd bij het decreet van 4 april 1990;

Gelet op het decreet van 2 maart 1999 houdende het

beleid en het beheer van de zeehavens, inzonderheid op

artikel 24;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 15

november 1989 tot oprichting en samenstelling van een

Vlaamse havencommissie;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën,

gegeven op 22 juni 2000;

Gelet op het akkoord van de Vlaamse Minister, bevoegd

voor de begroting, gegeven op 17 juli 2000;

Gelet op de beraadslaging op 17 juli 2000 van de Vlaam-

se Regering en haar aanvraag van 27 juli 2000 tot

advies bij de Raad van State binnen een maand;

Gelet op het advies 30.529/3 van de Raad van State,

gegeven op 31 oktober 2000, met toepassing van arti-

kel 84, eerste lid,1° van de gecoördineerde wetten op de

Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse Minister van Mobiliteit,

Openbare Werken en Energie;

Na beraadslaging,

BESLUIT:

HOOFDSTUK I. Bevoegdheid van de Vlaamse Haven-

commissie

Art. 1. § 1. De Vlaamse Havencommissie, hierna de Com-

missie te noemen, heeft als opdracht een algemene bij-

drage te leveren aan de voorbereiding van het haven-

beleid.

132

Page 134: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

133

Deze bijdrage houdt onder meer in:

1° het uitwerken van algemene beleidsdoelstellingen

voor de infrastructuur en exploitatie van de havens.

Het uitwerken van algemene voorstellen voor con-

currentievoorwaarden tussen de havens (financiering,

subsidiëring, samenwerkingsverbanden);

2° het uitwerken van algemene voorstellen voor con-

currentievoorwaarden tussen de havens (financiering,

subsidiëring, samenwerkingsverbanden);

3° het uitwerken van voorstellen met betrekking tot alle

hinterlandverbindingen van de havens;

4° het voorbereiden van interregionaal en internationaal

overleg met betrekking tot het zeehavenbeleid;

5° het uitwerken van de algemene beleidsdoelstellingen

in concrete infrastructuurplannen en projecten voor

het geheel van de havens.

§ 2. Meer in het bijzonder heeft de Commissie tot

opdracht:

1° het stimuleren en opzetten van een wetenschappe-

lijk, beleidsvoorbereidend instrumentarium dat de

economische aspecten van het zeehavenbeleid moet

ondersteunen, onverminderd de eigen opdracht van

de diensten van de Vlaamse Regering ter zake,

behelst deze opdracht meer in het bijzonder de

prognoses van goederenstromen op middellange en

lange termijn, het onderzoek naar de concurrentie-

positie van de Vlaamse havens, de studie over de

capaciteit en de capaciteitsbenutting, de sectorale

analyses voor specifieke goederencategorieën, het

onderzoek naar het meest wenselijke evaluatie-

instrumentarium voor havenprojecten en de stu-

dies over de sociale en economische bijdrage van de

havens, onder meer op het vlak van de werkgele-

genheid;

2° het organiseren van overleg tussen de in de Com-

missie aanwezige partijen aangaande alle knelpun-

ten bij de uitvoering van het havenbeleid, en het

bevorderen van de samenwerking tussen de havens;

§ 3. Voor 1 juli van elk jaar brengt de Commissie een met

redenen omkleed advies uit over een meerjarenplan

voor de havenuitbouw, met aanduiding van de budget-

taire gevolgen voor de begroting van het Vlaamse

Gewest.

§ 4. De Commissie zal bovendien op basis van het vige-

rende besluit van de Vlaamse Regering betreffende de

voorwaarden voor en de procedures tot toekenning, wij-

ziging en intrekking van projectgebonden subsidies en

medefinanciering, alsmede betreffende de subsidie- en

medefinancieringspercentages, adviezen verstrekken

over de voorgelegde sociaal-economische studie van

nieuwe projecten, die door de havenbedrijven, worden

ingediend bij de Vlaamse Regering en waarvan de tota-

le investeringskost over de verschillende begrotingsja-

ren heen meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in

artikel 30, § 3, van dit decreet.

§ 5. De Commissie verstrekt, op vraag van de Vlaamse

Minister, bevoegd voor de openbare werken, een advies

over alle investeringsdossiers, bedoeld in artikel 29,

van het voornoemd decreet van 2 maart 1999, voorzo-

ver de totale investeringskost over de verschillende

begrotingsjaren heen, meer bedraagt dan het bedrag

bedoeld in artikel 30, §3, van dit decreet. De Vlaamse

Minister richt zijn vraag aan de Commissie voorafgaand

aan de beraadslaging binnen de Vlaamse Regering. Hij

kan de termijn vaststellen waarbinnen dit advies uitge-

bracht moet worden.

De Vlaamse Minister, bevoegd voor de openbare werken,

stelt de Commissie in kennis van alle investeringsdos-

siers, bedoeld in artikel 29 van het voornoemde decreet

van 2 maart 1999, voorzover de totale investeringskost

over de verschillende begrotingsjaren heen, lager ligt dan

het bedrag, bedoeld in het artikel 30, §3, van dit decreet.

§ 6. De Commissie stelt jaarlijks voor 1 april een pro-

gramma op van de in opdracht van de Commissie uit te

voeren onderzoeken.

Dit programma moet door de Vlaamse Minister, bevoegd

voor de openbare werken, worden goedgekeurd, die er

de nodige kredieten voor aanwijst. De uitvoering ervan

gebeurt onder de verantwoordelijkheid van de admini-

stratie Waterwegen en Zeewezen van het ministerie

van de Vlaamse Gemeenschap, in samenwerking met het

secretariaat van de Commissie. De Commissie stelt een

begeleidingscommissie aan voor dit onderzoekspro-

gramma. De onderzoeksrapporten worden steeds aan-

gevuld met de conclusies van de Commissie.

Art. 2. De Commissie brengt een jaarlijks verslag uit over

haar werkzaamheden.

Page 135: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

HOOFDSTUK II Samenstelling en werking

Art. 3. § 1. De Commissie bestaat uit een voorzitter en

30 leden. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de open-

bare werken, wordt gemachtigd de voorzitter en de

effectieve leden van de Vlaamse Havencommissie te

benoemen. Hij krijgt tevens de bevoegdheid over te

gaan tot de wijziging van de samenstelling van de Com-

missie.

§ 2. Acht effectieve leden vertegenwoordigen de werk-

nemers en worden benoemd op voordracht van hun

representatieve organisatie in de Sociaal-Economische

Raad van Vlaanderen.

§ 3. Acht effectieve leden vertegenwoordigen de werk-

gevers en worden benoemd op voordracht van hun

representatieve organisaties in de Sociaal-Economi-

sche Raad van Vlaanderen.

§ 4. Elf effectieve leden worden benoemd op voordracht

van de havenbedrijven in de hiernavolgende verhou-

ding:

havenbedrijf van Antwerpen: 5 vertegenwoordigers;

havenbedrijf van Zeebrugge: 2 vertegenwoordigers;

havenbedrijf van Gent: 2 vertegenwoordigers;

havenbedrijf van Oostende: 2 vertegenwoordigers.

§ 5. Drie effectieve leden vertegenwoordigen erkende

instellingen op het vlak van respectievelijk het spoor-

vervoer; een vertegenwoordiger van de NMBS, het weg-

vervoer; een vertegenwoordiger van de SAV (Koninklij-

ke beroepsvereniging goederenvervoerders Vlaamse

Gewest en Brussel hoofdstedelijk Gewest) en de bin-

nenscheepvaart; een vertegenwoordiger van het Alge-

meen Actiecomité der Belgische Binnenscheepvaart-

organisaties.

§ 6. De voorzitter is niet stemgerechtigd.

§ 7. De voorzitter en de effectieve leden worden benoemd

voor een termijn van vier jaar. Het mandaat is her-

nieuwbaar.

§ 8. De kandidaten – voor de effectieve leden, bedoeld

in § 2, § 3, § 4 en § 5 – worden voorgedragen op dub-

bele kandidatenlijsten.

§ 9. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de openbare wer-

ken, benoemt een plaatsvervanger voor ieder effectief

lid, op voordracht van de in de §§ 2 tot 5 bedoelde

organisaties, havenbedrijven en instellingen. De §§ 7 en

8 zijn op hen van toepassing.

§10. De plaatsvervangende leden voltooien het man-

daat van het effectieve lid dat ze vervangen.

Art. 4. De Vlaamse Minister, bevoegd voor de openba-

re werken, kan op eigen initiatief, of op uitnodiging van

de Commissie, de vergaderingen bijwonen. De adminis-

tratie Waterwegen en Zeewezen van het ministerie van

de Vlaamse Gemeenschap kan een ambtenaar afvaar-

digen voor het bijwonen van de vergaderingen van de

Commissie.

Art. 5. § 1. De adviezen en aanbevelingen van de Com-

missie worden uitgebracht ten aanzien van de Vlaamse

Regering, de Vlaamse Minister, bevoegd voor de open-

bare werken, of het Vlaams Parlement. De goedkeuring

geschiedt bij gewone meerderheid van de aanwezige

effectieve leden. Bij adviezen ter uitvoering van artikel

1, § 4, neemt het havenbedrijf, dat een project ter advies

voorlegt, geen deel aan de stemming.

§ 2. Van een eenparig advies van de Commissie kan de

Vlaamse Minister, bevoegd voor de openbare werken,

slechts afwijken mits een motivering.

§ 3. Bij in artikel 1, §6, bedoelde adviezen van de Com-

missie vermelden in voorkomende geval de afwijkende

standpunten van de leden.

Art. 6. De leden van de Commissie kunnen een beroep

doen op de medewerking van externe deskundigen, die

geen deel uitmaken van de Commissie, alsmede op de

diensten van de Vlaamse Regering via de functioneel

bevoegde Minister.

Art. 7. In de Commissie kunnen werkgroepen worden

opgericht, die bijzondere punten aan een voorberei-

dend onderzoek onderwerpen.

Art. 8. De Commissie stelt een huishoudelijk reglement

op, dat onder meer voorziet in:

1° de wijze van bijeenroeping en beraadslaging van de

Commissie;

2° de manier waarop voorstellen op de agenda van de

Commissie geplaatst worden;

3° de voorwaarde waaronder de leden beroep kunnen

doen op externe deskundigen en op de diensten van

134

Page 136: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

135

de Vlaamse Regering, via de functioneel bevoegde

Minister;

4° de bevoegdheden van de voorzitter;

5° de samenstelling, de wijze van bijeenroeping en

beraadslaging en de bevoegdheden van het Dagelijks

Bestuur, voor zover de oprichting ervan opportuun

geacht wordt;

6° de bekendmaking van de handelingen;

7° de opdracht en de rol van het secretariaat.

Art. 9. § 1. Het secretariaatswerk van de Commissie

gebeurt door de administratie van de Sociaal- Econo-

mische Raad van Vlaanderen.

§ 2. Het secretariaat heeft meer in het bijzonder als taak:

1° de administratieve ondersteuning van de Commissie;

2° de redactie van ontwerpadviezen;

3° ontwerponderzoeksprogramma's en ontwerpver-

slagen op te stellen;

4° de toevertrouwde opdrachten uit te voeren en de uit-

bestede onderzoeksopdrachten, alsmede van de

werking van de begeleidingscommissies en werk-

groepen te coördineren.

Art. 10. De bepalingen van het besluit van de Vlaamse

Regering van 27 januari 1988 houdende sommige maat-

regelen tot harmonisatie van de toelagen en presentie-

gelden aan commissarissen, gemachtigden van financiën,

afgevaardigden van de Vlaamse Regering, voorzitters en

leden van niet-adviserende bijzondere commissies of

van raden van bestuur van instellingen en ondernemin-

gen die bij de Vlaamse Regering behoren, zijn van toe-

passing op de voorzitter, op het vlak van toelagen.

Voor de toepassing van voormelde bepalingen is de

Commissie ingedeeld bij categorie III, zoals vermeld in

het genoemd besluit, en heeft de voorzitter de hoeda-

nigheid van de personen, vermeld in artikel 1, 3°, van het

voormeld besluit.

Een aanvullend representatiebudget ten behoeve van de

voorzitter wordt bepaald ten bedrage van € 2.231 per jaar.

Hoofdstuk III slotbepalingen

Art. 11. Vanaf datum van inwerkingtreding van dit besluit

tot en met 31 december 2001 geldt in plaats van het

bedrag van € 2.231, vermeldt in artikel 10, het bedrag van

90.000 BEF.

Art. 12. Het besluit van de Vlaamse Regering van 15

november 1989 tot oprichting en samenstelling van een

Vlaamse Havencommissie wordt opgeheven met uit-

zondering van artikel 1.

Art. 13. Dit besluit treedt in werking op datum van de

publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad.

Brussel,

De minister-president van de Vlaamse Regering,

Patrick DEWAEL

De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken en

Energie

Steve STEVAERT

Page 137: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Raad(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Clauwaert Alain (algemeen secretaris algemene cen-

trale ABVV)

Clauwaert Annick (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)

Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Callaert Jan (nationaal secretaris ACV-TEXTURA)

De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-metaal)

Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)

Jonckheere Fernand (verbondssecretaris ACV Oosten-

de-Westhoek)

Rosvelds Sandra (medewerkster studiedienst ACV)

Van Elsen Kris (verbondssecretaris ACV-Turnhout)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van België

Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

Beyers Alfons (hoofd studiedienst Boerenbond)

De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

De Pril Wilson (directeur-generaal Agoria Vlaanderen)

Dillen Marc (secretaris-generaal Vlaamse Confederatie

Bouw)

Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Vlaamse confederatie van social-profit ondernemin-

gen (VCSPO)

Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)

Van Havere Katleen (adviseur studiedienst UNIZO)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)

De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)

Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Chaffart Myrual (algemeen sectorverantwoordelijke

water CVD)

Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD)

Van Sevenant Siska (gewestelijk secretaris ACV Leuven)

Vercammen Sandra (bewegingsploeg ACV)

Verjans Matthieu (voorzitter ACV-verbond Limburg)

2Samenstellingen

Page 138: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

137

Willems Tom (studiedienst ACV)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

Gotzen Rudi (adviseur politiek Boerenbond)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Bosch Claire (directeur Milieuzaken-Voedingsindustrie

Vlaanderen)

Dieryck Frans (gedelegeerd bestuurder Fedichem Vlaan-

deren)

Marien Katleen (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Muyldermans Herwig (directeur FEDERGON)

Rossie Jos (secretaris generaal FEBELGRA Vlaande-

ren)

Tan Barbara (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams Eco-

nomisch Verbond)

Vlaamse confederatie van social-profit ondernemin-

gen (VCSPO)

Bode Agnes (algemeen directeur Familiehulp)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Bortier Johan (directeur studiedienst UNIZO)

Penne Katrien (adviseur studiedienst UNIZO)

Dagelijks Bestuur

VVoooorrzziitttteerr

Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)

OOnnddeerrvvoooorrzziitttteerr

Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

LLeeddeenn

Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)

Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)

Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem

Kerremans Pieter (administrateur-generaal SERV)

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

2. VESOC(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)

De Baene Jean-Marie (directeur studiedienst Vlaams

ABVV)

Polenus Carlos (vice-voorzitter BBTK)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-Metaal)

Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)

Van Elsen Kris (verbondssecretaris ACV-Turnhout)

Van Heddegem Piet (adjunct algemeen secretaris LBC-NVK)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

De Becker Sonja ( algemeen secretaris Boerenbond)

Devisch Noël (voorzitter Boerenbond)

Voka -Vlaams Economisch Verbond

De Pril Wilson (directeur-generaal AGORIA Vlaanderen)

Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Verhoeven Ludo (voorzitter Voka-Vlaams Economisch

Verbond)

Vermeylen Eric (directeur studiedienst Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Vlaamse confederatie van social-profit ondernemin-

gen

Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Bortier Johan (directeur studiedienst UNIZO)

Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)

Leden van de Vlaamse Regering (vaste delegatie)

Anciaux Bert (Vlaams minister van cultuur, jeugd, sport

en Brussel)

Bourgeois Geert (Vlaams minister van bestuurszaken, bui-

tenlands beleid, media en toerisme)

Keulen Marino (Vlaams minister van binnenlands bestuur,

Page 139: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

stedenbeleid, wonen en inburgering)

Leterme Yves (minister-president van de Vlaamse Rege-

ring, Vlaams minister van institutionele hervormingen,

landbouw, zeevisserij en plattelandsbeleid)

Moerman Fientje (Vice-minister-president van de Vlaam-

se Regering, Vlaams minister van economie, ondernemen,

wetenschap, innovatie en buitenlandse handel)

Peeters Kris (Vlaams minister van openbare werken,

energie, leefmilieu en natuur)

Van Brempt Kathleen (Vlaams minister van mobiliteit,

sociale economie en gelijke kansen)

Vandenbroucke Frank (Vice-minister-president van de

Vlaamse Regering, Vlaams minister van werk, onderwijs

en vorming)

Van Mechelen Dirk (Vlaams minister van financiën,

begroting en ruimtelijke ordening)

Vervotte Inge (Vlaams minister van welzijn, volksge-

zondheid en gezin)

Voorzitter

Leterme Yves (minister-president van de Vlaamse Rege-

ring)

Wonen de vergadering bij met raadgevende stem

Terryn Wilfried (wnd. secretaris-generaal departement

economie, werkgelegenheid, binnenlandse aangelegen-

heden en landbouw Vlaamse Gemeenschap)

Stappaerts Mieke (directeur-generaal administratie

werkgelegenheid Vlaamse Gemeenschap)

Secretariaat

Kerremans Pieter, administrateur-generaal SERV

Deman Esther, adjunct-administrateur-generaal SERV

3. SectorcommissieGoederenvervoer(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Baete Bob (nationaal secretaris haven BTB)

De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)

De Deyn Erwin (nationaal secretaris BBTK)

Van Den Rijse Angeline (economisch adviseur studie-

dienst ABVV)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Naveau Vic (nationaal verantwoordelijke LBC/NVK)

Roskams Jeroen (adviseur studiedienst ACV)

Verwimp Katrien (adviseur studiedienst ACV)

Vliebergh Ria (secretaresse ACV-Transcom)

Wouters Raf (algemene sectorverantwoordelijke belan-

gengroep vervoer over de weg ACV- Transcom)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Quisthoudt Erik (bestendig secretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka -Vlaams Economisch Verbond

Charon Olivier (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

De Maegt Isabelle (hoofd externe relaties FEBETRA)

Liebaert Jean-Pierre (directeur- zaakvoerder confede-

ratie bouw)

Otten Eric (trade director Ahlers Bridge nv)

Restiau Robert (directeur Vlaamse Havenvereniging)

Smeulders Annie (directeur-expediteur APK Logistics

bvba)

Vienne Erna (manager Belgium P&O North Sea Ferries LTD)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

De Wilde Liliane (ere-secretaris-generaal SAV)

Vanhecke Pieter (economisch adviseur UNIZO)

Van Lancker Christiaan (afgevaardigde UNIZO, Bond

van Eigenschippers vzw)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Gestels Marjan (gewestelijk voorzitter ABVV - BBTK)

Loridan Marc (secretaris vakgroep haven ABVV-BTB)

Opdelocht Roger (secretaris Koopvaardij & Binnenvaart

ABVV-BTB Antwerpen)

Van Hove Roger (algemeen secretaris ACOD spoor)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Chaffart Myriam (algemeen sectorverantwoordelijke-

water ACV-Transcom)

De Bie Inge (stafmedewerkster studiedienst ACB-metaal)

De Smedt Christine (secretaris ACV-Transcom)

François Jan (algemeen sectorverantwoordelijke ver-

keer – ACV-Transcom)

Van Laethem Marc (algemeen secretaris ACV-Transcom

spoorwegen)

138

Page 140: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

139

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Van Hertbruggen Ellen (adviseur studiedienst Vlaams

Regionaal ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Claessens Evrard (hoogleraar Universiteit Antwerpen,

faculteit TEW)

De Wilde Ranell (afgevaardig-bestuurder CMBT-Invest-

ments CMB-Transport)

Degraef Philippe (verantwoordelijke externe relaties

Febetra)

De Wilde Ranell (afgevaardigd-bestuurder CMBT-Invest-

ments CMB Transport)

Paelinck Honoré (afgevaardigd - bestuurder Port- en

Transport Consulting nv)

Schram-De Cort Rita (personeelsverantwoordelijke Brabo

cvba)

Van De Veire Bart (risk & quality manager Antwerp

Combined Terminals nv)

Van de Vel An (adjunct-directeur Agoria Vlaanderen)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Buyl Florent (bedrijfsleider - zaakvoerder Transport

Buyl)

Van Wauwe Erna (gedelegeerd bestuurder Transport-

bedrijf Roosens nv)

Verkinderen Lode (secretaris-generaal SAV)

Dagelijks bestuur

Voorzitter

De Wilde Liliane (Ere-secretaris-generaal SAV)

Ondervoorzitter

Wouters Raf (algemene sectorverantwoordelijke Ver-

voer over de weg ACV-Transcom)

Leden

De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)

Restiau Robert (afgevaardigd bestuurder Vlaamse Haven-

vereniging)

Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

Milo Nico (attaché SERV)

4. Sectorcommissie Hout enBouw(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Deyn Erwin (nationaal secretaris BBTK)

Desmet Rik (federaal secretaris algemene centrale)

Henckaerts Bart (adjunct-provinciaal secretaris algemene

centrale Limburg)

Jaenen Gaby (secretaris algemene centrale ABVV)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Heireman Frieda (medewerkster studiedienst ACV-bouw

en industrie)

Meersman Sofie (ACV-bouw en industrie)

Van Dessel Luc (secretaris ACV-bouw en industrie)

Van Reeth Rik (secretaris LBC - NVK)

Vanthourenhout Stefaan (nationaal verantwoordelijke

ACV-bouw en industrie)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Börner Peter (nationaal secretaris verantwoordelijke

bouw ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Bekker Ria (adviseur FEBELHOUT)

Byvoet Brigitte (adjunct-directeur confederatie Bouw Lim-

burg)

Cordeel Dirk (ondervoorzitter Vlaamse confederatie

Bouw)

Dillen Marc (secretaris-generaal Vlaamse confederatie

Bouw)

Lenaers Rob (gedelegeerd bestuurder - voorzitter Van-

hout nv)

Vaessen Leon (gedelegeerd bestuurder Vaessen nv)

Van Steertegem Guy (directeur-generaal FEBELHOUT

Vlaanderen)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

De Roock Chris (economisch adviseur Febelhout Vlaan-

deren)

Hoedemakers Robert (gedelegeerd bestuurder Bouw-

bedrijf Hoedemakers)

Masschelein Hilde (secretaris-generaal Bouwunie)

Page 141: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

AAllggeemmeeeenn BBeellggiisscchh VVaakkvveerrbboonndd

Clauwaert Alain (algemeen secretaris ABVV-algemene

centrale)

Soetaert Jan (adviseur algemene centrale)

Verheye Erwin (propagandist ABVV-algemene centrale)

Vermeersch Hendrik (secretaris BBTK Brussel)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Borloo Deef (medewerker studiedienst ACV- bouw en

industrie)

Crevits Enid (vormingsdienst ACV-bouw en industrie)

Cuyvers Thieu (secretaris ACV- bouw en industrie)

Vandereeckt Marc (secretaris ACV- bouw en industrie

regio Brussel-Halle-Vilvoorde)

Verhelst Ann (secretaris ACV-bouw en industrie)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Van Hertbruggen Ellen (studiedienst ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

De Goignies Gerrit (adviseur Vlaamse confederatie Bouw)

De Wandeleer Pascal (jurist FEBELHOUT Vlaanderen)

Dhondt Jan (adjunct-adviseur Vlaamse confederatie

bouw)

De Witte Inge (bestuurder COVADAK)

Potteau Paul (Potteau Labo)

Sprengers Karen (FEBELHOUT Vlaanderen)

Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

UUNNIIZZOO,, UUnniiee vvaann ZZeellffssttaannddiiggee OOnnddeerrnneemmeerrss

Larik Anja (economisch adviseur UNIZO)

Ramaekers Geert (adviseur bouwunie)

Van Hoe Marnix (directeur FEMA)

Dagelijks Bestuur

Voorzitter

Vanthourenhout Stefaan (nationaal verantwoordelijke

ACV-Bouw en industrie)

Ondervoorzitter

Masschelein Hilde (secretaris-generaal Bouwunie)

Leden

Börner Peter (nationaal secretaris verantwoordelijke

bouw ACLVB)

Desmet Rik (federaal secretaris Algemene Centrale)

Dillen Marc (secretaris- generaal Vlaamse Confederatie

Bouw)

Van Steertegem Guy (directeur-generaal FEBELHOUT

Vlaanderen)

Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

Michel Déthee (opdrachthouder SERV)

Robbie Scaut (attaché SERV)

5. Sectorcommissie Metaal- entechnologische industrie(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)

De Witte Cindy (adviseur ABVV-metaal)

Jonckheere Karel (algemeen secretaris CMB-Antwerpen)

Polenus Carlos (vice-voorzitter BBTK)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

De Bie Inge (stafmedewerkster studiedienst ACV-metaal)

De Decker Eddy (provinciaal secretaris ACV-metaal)

De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-metaal)

Kerkhove Annie (secretaris LBC-NVK)

Van Woensel Tinne (stafmedewerkster vormingsdienst

ACV-metaal)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Roelandt Johan (nationaal verantwoordelijke metaal

ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

De Pril Wilson (directeur-generaal AGORIA Vlaanderen)

Joris Anne-Marie (personeelsdirecteur - bestuurder

Etap Yachting)

Schools Jozef (assistent algemene directie Van Hool nv)

Snaet Willy (algemeen secretaris, lid directiecomité

Bekaert nv)

Van den Boer Jos (manager personeelsrelaties Ford

Genk)

140

Page 142: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

141

Van den Houte Jan (personeelsdirecteur Robert Bosch

Productie)

Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Locquet Willy (bestuurder Locquet nv)

Temmerman Geert (secretaris VLAMEF)

Vanpeteghem Hilde (bestuurder Vanpeteghem A&G

bvba)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Debrouwere John (provinciaal secretaris PMB West-

Vlaanderen)

Jorissen Herwig (voorzitter CMB)

Merckx Kristien (secretaris BBTK-Antwerpen)

Moerman Albert (provinciaal secretaris PMB-Oost-Vlaan-

deren)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Diesbecq Nathalie (stafmedewerkster ACV-metaal)

Nelissen Guido (stafmedewerker ACV-Metaal)

Sebreghts Wim (provinciaal secretaris Oost-Vlaande-

ren)

Van den Heede Eric (nationaal secretaris LBC-NVK)

Vranken Jean (gewestelijk secretaris ACV-chemie)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van België

Lefevre Martine (sectorieel verantwoordelijke financië-

le sector Vlaamse regionale ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Helskens André (personeelsdirecteur Samsonite Euro-

pe nv)

Hufkens Goedele (adviseur AGORIA Antwerpen-Lim-

burg)

Simoens Bernard (directeur AGORIA O-W-Vlaanderen)

Van de Vel An (adjunct-directeur AGORIA Vlaanderen)

Vanhaverbeke Stephan (adviseur AGORIA Brabant)

Verheyen Cecile (personeelsmanager Volvo Europe Truck

nv)

Vervoort Karel (afgevaardigd beheerder FLAG)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Larik Anja (economisch adviseur UNIZO)

Leenders Luc (algemeen directeur Leenders nv)

Van Hecke Frank (bvba S.V.H.)

Dagelijks Bestuur

Voorzitter

De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV-metaal)

Ondervoorzitter

De Pril Wilson (directeur-generaal Agoria Vlaanderen)

Leden

De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)

Joos Robert (directeur-generaal Ijzer-en staalcomite

en staalindustrie verbond)

Polenus Carlos (vice-voorzitter BBTK)

Van den Heede Eric (nationaal secretaris LBC-NVK)

Verdonck Kristien (secretaris VLAMEF)

Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

Knaepen Wim (attaché SERV)

6. Sectorcommissie Textiel enConfectie(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Lancksweerdt Nicole (medewerkster nationaal secre-

taris ABVV- textiel, kleding en diamant)

Stabel René (nationaal secretaris ABVV-textiel, kleding,

diamant)

Verbanck Rita ( gewestelijk secretaris ABVV-textiel,

kleding en diamant)

Wittevrongel Donald (voorzitter ABVV-textiel, kleding,

diamant)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Callaert Jan (nationaal secretaris ACV-TEXTURA)

De Geyter Maurice (hoofd studiedienst ACV-TEXTURA)

De Tremerie Rein (nationaal secretaris ACV-TEXTURA)

Schaut Dirk (secretaris LBC-NVK)

Uyttenhove Dirk (algemeen secretaris ACV-TEXTURA)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Cassier Etienne (nationaal verantwoordelijke ACLVB)

Page 143: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Blomme Marc (advieseur Febeltex Textielfederatie)

Groeninck Sylvie (economisch adviseur Febeltex)

Magnus Erik (directeur-generaal Creamoda)

Quix Jean-Francois (directeur-generaal Febeltex)

Santens Jean-Baptiste (gedelegeerd bestuurder Santens

nv)

Staels Ann (afgevaardigd beheerder Staels R&G Konfectie

nv)

Tan Barbara (adviseur studiedienst Voka-Vlaams Eco-

nomisch Verbond)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Ardies Luc (nationaal secretaris Verbond)

Declerck Jan (afgevaardigd bestuurder Decotex nv)

Samyn Roos (algemeen directeur Samyn bvba)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Colpaert John (politiek secretaris ABVV - textiel, kleding

en diamant)

Misplon Filip (medewerker nationale studiedienst ABVV-

textiel, kleding en diamant)

Pattyn Lieve (secretaris ABVV-textiel, kleding en diamant

Turnhout en Mechelen)

Willems Hilde (ABVV-textiel, kleding en diamant)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

De Norre Vera (vormingsdienst ACV-TEXTURA)

Duthieuw Josiane (secretaris LBC-NVK)

Gheysens Christian (secretaris ACV-TEXTURA)

Vannieuwenhuyse Raf (provinciaal verantwoordelijke

ACV-TEXTURA)

Weyns Luc (secretaris ACV-TEXTURA)

AAllggeemmeennee CCeennttrraallee vvaann LLiibbeerraallee VVaakkvveerrbboonnddeenn vvaann BBeellggiiëë

Baeckelandt Dirk (bestendig secretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Bekaert Michel (président and chief executieve officer

Beckaert Textiles nv)

Jonnaert Karin (sociaal adviseur Febeltex)

Platteau Luc (directeur-generaal Centexbel)

Siau Bernard (gedelegeerd bestuurder Alsico)

Staels Marc (algemeen-directeur Staels-Borco nv)

Vandewalle Griet (sociaal adviseur FEBELTEX Noord &

Oost)

Van Gramberen Annemie (economisch adviseur Cre-

amoda)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

De Backker Luc (gedelegeerd bestuurder Kleding De

Backker nv)

Van Havere Katleen (adviseur studiedienst UNIZO)

Wellens Evar (NULL)

Dagelijks bestuur

Voorzitter

Quix Fa (directeur-generaal FEBELTEX)

Ondervoorzitter

Stabel René (nationaal secretaris ABVV-textiel, kleding

en diamant)

Leden

Ardies Luc (nationaal secretaris Verbond voedingsde-

tailhandel UNIZO)

Callaert Jan (algemeen secretaries ACV Textura)

Cassier Etienne (bestendig secrataris ACLVB)

Magnus Erik (directeur-generaal Creamoda)

Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

7. Sectorcommissie Welzijns- engezondheidszorg(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Wolf Ferdy (nationaal secretaris algemene centrale)

Duval Raymond (secretaris lokale en regionale besturen

ACOD Antwerpen

Langenus André (nationaal secretaris BBTK)

Lingier Frank (secretaris BBTK-Mechelen)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Cornelis Walter (secretaris LBC-NVK)

Dirix Frans (nationaal secretaris ACV-voeding en diensten)

Rosvelds Sandra (studiedienst ACV)

Selleslagh Mark (vakbondssecretaris LBC-NVK)

Van der Gucht Kristien (nationaal secretaris CCOD-sec-

tor lokale en regionale besturen)

142

Page 144: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

143

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Van Hees Gert (regionaal verantwoordelijke social pro-

fit ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)

Bode Agnes (algemeen directeur Familiehulp)

Boonen Carine (algemeen directeur VVI)

Cuyt Frank (directeur VWV)

Jaminé Luc (coördinator Verbond Sociale Ondernemin-

gen)

Jossart Pierre (stafmedewerker VVI)

Meulemans Bert (adviseur sociaal en gezinsbeleid)

Rabau Paul (voorzitter overlegforum kinisitherapie)

Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaamse

Economisch Verbond)

Van Esch Wim (directeur Pluralistisch Overleg jeugdzorg)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)

Govers Dimitri (consulent social profit )

Merckx Kristien (secretaris BBTK Antwerpen)

Van Heetvelde Werner (secretaris ABVV-algemene cen-

trale)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

De Block Kris (vakbondsverantwoordelijke LBC-NVK)

Laenen Jo (medewerker ACW-studiedienst)

Paesmans Francis (coördinator-dienstoverste ACV-voe-

ding en diensten)

Persoone Marijke (secretaris LBC - NVK)

Roos Katrien (secretaris CCOD)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Van Hertbruggen Ellen (studiedienst Vlaams regionale

ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Lievens Jos (directeur FDGG)

Marain Lucas (coördinator vzw Spoor 2)

Moens Isabel (stafmedewerker VVI)

Pals Griet (stafmedewerkster VWV)

Penne Katrien (adviseur studiedienst UNIZO)

Reynaert Jan (stafmedewerker VLAB)

Serneels Diane (stafmedewerker VVJG)

Sterckx Jos (coördinator Pluralistisch Platform gehan-

dicaptenzorg)

Swinnen Monique (directrice KVLV)

Theunis Klaartje (stafmedewerker VVI)

Dagelijks bestuur

Voorzitter

Jaminé Luc (coördinator Verbond Sociale Ondernemin-

gen)

Ondervoorzitter

Cornelis Walter (secretaris LBC-NVK)

Leden

Cuyt Frank (directeur VWV)

Langenus André (nationaal secretaris BBTK)

Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

Dethée Michel (opdrachthouder SERV)

Mathot Axel (attaché SERV)

8. Sectorcommissie Toerisme(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Clauwaert Alain (algemeen secretaris - ABVV algeme-

ne centrale)

Degryse René (secretaris BTB West-Vlaanderen)

Demonie Conny (gewestelijk secretaris ABVV-centrale

der voeding)

Houbrechts Edith (propagandist ABVV)

Quackelbeen Freddy (provinciaal secretaris West-Vlaan-

deren ABVV Voeding-Horeca-Tuinbouw)

AAllggeemmeeeenn CChhrriisstteelliijjkk VVaakkvveerrbboonndd vvaann BBeellggiiëë

De Bilde Peter (centraal propagandist ACV)

Stalpaert Pia (ACV voeding en diensten)

Van Bever Christiaan (secretaris ACV voeding en dien-

sten)

Van der Gucht Kristien (nationaal secretaris CCOD-sec-

tor lokale en regionale besturen)

Witters Dorien (secretaresse ACV Transcom)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)

Page 145: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

Van Mierloo Paul (stafmedewerker landelijke gilden)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Antonissen Chris (executieve management assistant

VLM)

Geyskens Chris (managing director ITC)

Glorieux Luc (bestuurder-directeur FBAA, Ere-Voorzit-

ter FTI)

Jassogne Jan (afgevaardigd bestuurder CIB)

Van Den Kerkhof Steve (financieel directeur Plopsa-

land)

Van Eysendeyk Rudy (algemeen directeur Koninkl. Maat-

schap. Dierkunde)

Unie van Zelfstandige Ondernemers

De Bauw Luc (secretaris-generaal HO.RE.CA Vlaanderen)

Metsu Dirk (gedelegeerd bestuurder CKVB)

Verdonck Anny (Autocars Verdonck - Reisbureau Vivaldi)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)

Desmet Pia (gewestelijk secretaris BBTK-Gent)

De Wolf Ferdy (nationaal secretaris Algemene Centrale)

Van Hoorick Paul (directeur LINX+)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD)

Giets Yves (studiedienst ACV voeding en diensten)

Vandenbussche Johan (secrearis ACV voeding en dien-

sten)

Vanderhaegen Herman (algemeen secretariaat LBC-

NVK)

Vandervurst Jean-Paul (algemeen sectorverantwoor-

delijkeACV-CVCC)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Van Hertbruggen Ellen (studiedienst Vlaams regionale

ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Bijttebier Heidi (head of supplier relations BBL travel

American Express)

Cornillie Peter (price & revenu manager SN Brussels Air-

lines))

De Boeck Veerle (secretaris-generaal ABTO)

Geyssens Paul(manager externe distributie NMBS)

Reijmers Peter (algemeen directeur Center Parcs België)

Vlaamse confederatie van social-profit ondernemingen

Ghislain Danny (centrum voor jeugdtoerisme)

Van de Walle-Tandt Linda (voorzitster vzw gezinsva-

kanties - familiatours)

Unie van Zelfstandige Ondernemers

Moers Chantal (hoteluitbaatster)

Monsieur Philippe (voorzitter Nautiv)

Dagelijks bestuur

Voorzitter

Quackelbeen Freddy (provinciaal secretaris West-Vlaan-

deren ABVV Voeding-Horeca-Tuinbouw)

Ondervoorzitter

De Bauw Luc (secretaris-generaal Horeca Vlaanderen)

Leden

Glorieux Luc (bestuurder-directeur FBAA Ere-Voorzit-

ter FTI)

Van Bever Christiaan (secretaris ACV- voeding en diensten)

Wonen de vergadering bij met raadgevende stem

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

Poelvoorde Etienne (opdrachthouder SERV)

De Keersmaecker Veerle (attaché SERV)

9. Adviescommissie voor PrivateArbeidsbemiddeling in hetVlaamse Gewest(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Leybaert Bart (gewestelijk adjunct secretaris BBTK

Sint-Niklaas)

Muylaert Laurette (nationaal secretaris ACOD-cultuur)

Verlaeckt Bruno (secretaris ABVV Algemene Centrale)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Diesbecq Nathalie (stafmedewerkster ACV-metaal)

144

Page 146: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

145

Druyts Annick (LBC-NVK)

Le Compte Servaas (ACV-Transcom)

Leurs André (juridisch adviseur ACV-studiedienst)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers:

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Brodsky Rob (bestuurder secretaris-generaal BEXSA)

Cattelain Ann (adviseur FEDERGON)

Linsen Kelly (adviseur Voka-Vlaams Economisch Verbond)

Muyldermans Herwig (directeur FEDERGON)

Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Bothuyne Robrecht (adviseur studiedienst UNIZO)

Van Campenhout Nancy (juridisch adviseur studiedienst

UNIZO)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

AAllggeemmeeeenn BBeellggiisscchh VVaakkvveerrbboonndd

De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)

Van Rie Kristien (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)

Wirken Pascale (adviseur algemene centrale ABVV)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Daerden Justin (nationaal verantwoordelijke ACV-bouw

en industrie)

Demoor Ann (juridisch adviseur ACV)

Paesmans Francis (coördinator-dienstoverste ACV-voe-

ding en diensten)

Rosvelds Sandra (adviseur studiedienst ACV)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België:

Van Hertbruggen Ellen (adviseur Vlaamse Regionale

ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond (BB)

De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)

Vanoirbeek Luc (sociaal adviseur Boerenbond)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

De Goignies Gerrit (adviseur Vlaamse Confederatie

Bouw)

Magerman Koenraad (directie-adviseur SD-Workx)

Platteau Ilse (juridisch adviseur FEDERGON)

Renson Sandrine (medewerkster FEDERGON)

Verschueren Paul (economisch adviseur FEDERGON)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Sap Jan (adjunct-directeur UNIZO)

Vertegenwoordigers van het departement economie,

werkgelegenheid en binnenlandse aangelegenheden

Storms Pascal (adjunct van de directeur, administratie

werkgelegenheid, ministerie Vlaamse Gemeenschap)

Van Breugel Erik (hoofmedewerker afdeling tewerk-

stelling ministerie Vlaamse Gemeenschap)

Deskundigen

De Witte Karel (prof. fac. Psychologie KULeuven)

Humblet Patrick (prof. Vakgroep sociaal recht Universiteit

Gent)

Voorzitter

Vanachter Othmar (prof. fac. Rechtsgeleerdheid KULeu-

ven)

Wonen de vergadering bij met raadgevende stem

Van Vlem Dirk (opdrachthouder SERV)

Maes Anja (administratief medewerkster adviescom-

missie)

Beerens Annick (administratief medewerkster advies-

commissie)

10. Overlegplatform VlaamseArbeidsbemiddelingsbureaus(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de beroepsfederaties van pri-

vate arbeidsbemiddelingsbureaus

Muyldermans Herwig (FEDERGON)

Rasschaert Karin (FEDERGON)

Vaningelgem Francis (FEDERGON)

Vertegenwoordigers van de publieke arbeidsbemiddeling

Vercammen Eddy (VDAB)

Page 147: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Vertegenwoordigster van de sector van de kosteloze

arbeidsbemiddeling

Velleman Marleen (SLN)

Vertegenwoordigers van de meest representatieve werk-

geversorganisaties binnen de SERV

Bothuyne Robrecht (UNIZO)

Botterman Chris (BB)

Teughels Sonja (Voka-Vlaams Economisch Verbond)

Vertegenwoordigers van de meest representatieve

werknemersorganisaties binnen de SERV

Serroyen Chris (ACV)

Van Rie Kristien(ABVV)

Engelen Hugo (ACLVB)

Vertegenwoordigers van de Administratie Werkgele-

genheid

Storms Pascal (adjunct van de directeur ministerie

Vlaamse Gemeenschap)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de beroepsfederaties van

private arbeidsbemiddelingsbureaus

Cattelain Ann (FEDERGON)

De Mey Frank (FEDERGON)

Brodsky Robert (FEDERGON)

Vertegenwoordigers van de publieke arbeidsbemiddeling

Tirez Karel (VDAB)

Vertegenwoordigers van de meest representatieve

werkgeversorganisaties binnen de SERV

Kusters Ben (Boerenbond)

Vermeulen Veerle (Voka-Vlaams Economisch Verbond)

Willems Veronique (UNIZO)

Vertegenwoordigers van de meest representatieve

werknemersorganisaties binnen de SERV

De Baene Jean-Marie (ABVV)

Rosvelds Sandra (ACV)

Van Hertbruggen Ellen (ACLVB)

Vertegenwoordigers van de Administratie Werkgele-

genheid

Van de Voorde Michiel (coördinator Ministerie Vlaamse

Gemeenschap)

VVoooorrzziitttteerr

Van Gramberen Mieke (kabinetschef van de Vlaamse

Minister van werk, vorming en onderwijs)

Secretariaat van het Overlegplatform Van Vlem Dirk (opdrachthouder SERV)

Maes Anja (administratieve medewerking)

Beerens Annick (administratieve medewerking)

11. BegeleidingscommissieHerplaatsingsfonds(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Serroyen Chris (adviseur studiedienst ACV)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Van Hertbruggen Ellen (adviseur studiedienst Vlaamse

Regionale ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

Botterman Chris (adjunct-algemeen secretaris Boeren-

bond)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Bothuyne Robrecht (adviseur studiedienst UNIZO)

Vertegenwoordigers van de administratie werkgele-

genheid van de Vlaamse Gemeenschap

Storms Pascal (adjunct van de directeur, administratie

werkgelegenheid, ministerie Vlaamse

Gemeenschap)

Gekozen door de Vlaamse Regering

Devolder Dolores (medewerkster kabinet Vlaams Minis-

ter van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

146

Page 148: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

147

Algemeen Belgisch Vakverbond

Van Rie Kristien (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Rosvelds Sandra (adviseur studiedienst ACV)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Sap Jan (adviseur studiedienst UNIZO)

Voorzitter

Van Gramberen Mieke (kabinetschef Vlaams Minister

van werk, onderwijs en vorming)

12. Commissie Diversiteit(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Clauwaert Alain (algemeen secretaris ABVV algemene

centrale)

Clauwaert Annick (adviseur studiedienst Vlaams ABVV)

Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Callaert Jan (nationaal secretaris ACV TEXTURA)

Chaffart Myriam (algemeen sectorverantwoordelijke

water ACV Transcom)

De Wilde Marc (algemeen secretaris ACV metaal)

Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)

Jonckheere Fernand (verbondssecretaris ACV Oosten-

de-Westhoek)

Van Elsen Kris (verbondssecretaris ACV Turnhout)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

BBooeerreennbboonndd

Beyers Alfons (hoofd studiedienst Boerenbond)

De Becker Sonja (algemeen secretaris Boerenbond)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

De Pril Wilson (directeur-generaal Agoria Vlaanderen)

Dillen Marc (secretaris-generaal Vlaamse Confederatie

bouw)

Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Teughels Sonja (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Vermeulen Veerle (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

VCSPO, Vlaamse confederatie van social-profit onder-

nemingen

Aerts Bruno (algemeen secretaris VCSPO)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)

Van Havere Katleen (adviseur studiedienst UNIZO)

Vertegenwoordigers van de representatieve kansen-

groepen

Chakkar Mohamed (coördinator Federatie Marokkaanse

Verenigingen)

Dariyeri Bilal (stafmedewerker Unie van Turkse Vereni-

gingen)

Debbaut Peter (stafmedewerker Vlaamse Federatie

Gehandicapten)

Luyts François (vrijwilliger Vlaamse Federatie Gehandi-

capten)

Marzo Fernando (voorzitter werkgroep tewerkstelling

Forum van Etnisch-Culturele Minderheden)

Pieters Didier (medewerker Werkbank vzw Jong-Katho-

lieke Vereniging Gehandicapten)

Vermeiren Johan (vrijwillig medewerker GRIP)

Vertegenwoordiger administratie Werkgelegenheid

Ministerie Vlaamse Gemeenschap

Van den Cruyce Ann (afdelingshoofd migratie en arbeids-

marktbeleid administatie Werkgelegenheid)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Baene Jean-Marie (hoofd studiedienst Vlaams ABVV)

De Batselier Georges (nationaal secretaris CMB)

Page 149: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD – sector

vervoer)

Rosvelds Sandra (medewerkster studiedienst ACV)

Van Sevenant Siska (gewestelijk secretaris ACV Leuven)

Vercammen Sandra (bewegingsploeg ACV)

Verjans Mathieu (voorzitter ACV verbond Limburg)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Engelen Hugo (adjunct-gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

Gotzen Rudi (adviseur politiek Boerenbond)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Andries Mark (adjunct-directeur kenniscentrum Voka-

Vlaams Economisch Verbond)

Bosch Claire (directeur milieuzaken – voedingsindus-

trie Vlaanderen)

Dieryck Frans (gedelegeerd bestuurder Fedichem Vlaan-

deren)

Linsen Kelly (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams Eco-

nomisch Verbond)

Marien Katleen (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Muyldermans Herwig (directeur FEDERGON)

Rossie Jos (secretaris-generaal Febelgra Vlaanderen)

VCSPO, Vlaamse confederatie van social-profit onder-

nemingen

Bode Agnes (algemeen directeur Familiehulp)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Bortier Johan (directeur studiedienst UNIZO)

Penne Katrien (adviseur studiedienst UNIZO)

Vertegenwoordigers van de representatieve kansen-

groepen

Belkiran Selamet (coördinator Unie van Turkse Vereni-

gingen)

Caballero Juan (toeleider Federatie Marokkaanse Ver-

enigingen)

Charkaoui Naima (coördinator Forum van Etnisch-cul-

turele Minderheden vzw)

Frederickx Jan (arbeidsbegeleider Katholieke Vereni-

ging Gehandicapten)

Weeghams Ilse (coördinator Vlaamse patiëntenforum

GRIP)

Vertegenwoordiger administratie Werkgelegenheid

Ministerie Vlaamse Gemeenschap

Vandevoorde Michiel (coördinator administratie Minis-

terie Vlaamse Gemeenschap)

Dagelijks bestuur

Voorzitter

Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)

Leden

Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)

Muyters Philippe (gedelegeerd bestuurder Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Van Eetvelt Karel (gedelegeerd bestuurder UNIZO)

Wonen de vergaderingen bij met raadgevende stem

Kerremans Pieter (administrateur-generaal SERV)

Deman Esther (adjunct-administrateur-generaal SERV)

Scaut Robbie (attaché SERV)

Devisch Francis (attaché SERV)

13. Vlaamse Havencommissie(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)

Loridan Marc (secretaris vakgroep Haven)

Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Chaffart Myriam (algemeen sectorverantwoordelijke

water CVD)

Dielen Ilse (natioaal secretaris ACV)

Naveau Vic (nationaal verantwoordelijke LBC/NVK)

Van Den Eynde Jan (interprofessioneel regionale vak-

bondsverantwoordelijke ACV)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Quisthoudt Erik (bestendig secretaris ACLVB Antwerpen)

148

Page 150: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

149

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Charon Olivier (adviseur kenniscentrum Voka-Vlaams

Economisch Verbond)

Degryse Patrick (financiëel en administratief directeur

NHM nv – voorzitter Oostendse Havengemeenschap)

De Meyer Rudi (directeur Vlaamse Havenvereniging)

Stoop John, (voorzitter Voka-Kamer van Koophandel

Antwerpen-Waasland)

Van Severen Peter (directeur Gentse Havengemeenschap)

Vienne Erna (manager Belgium P&O North Sea Ferries LTD)

UNIZO, de Unie van Zelfstandige Ondernemers

Larik Anja (economisch adviseur Bouwunie)

Van De Voorde Eddy (hoogleraar UFSIA-RUCA - faculteit

TEW)

Vertegenwoordigers van de havens

Het Gemeentelijk Havenbedrijf van Antwerpen

Bernaers Greet (directeur infrastructuur Gemeentelijk

Havenbedrijf Antwerpen)

Bruyninckx Eddy (afgevaardigd bestuurder Gemeente-

lijk Havenbedrijf Antwerpen)

Delwaide Leo (schepen voor haven, diamant, economie

en toerisme Antwerpen)

Janssens Patrick (burgemeester van de stad Antwerpen)

Koeklenberg Ivo (hoofdingenieur directeur technische

dienst Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen)

De Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen

(MBZ)

Coens Joachim (voorzitter MBZ)

Kerckaert Pierre (administrateur-generaal MBZ)

Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Gent

Bernard Katty (financieel en administratief directeur

Havenbedrijf Gent GAB)

Termont Daniël (schepen van de haven van de stad Gent)

Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Oostende

Gerard Paul (gedelegeerd bestuurder AG Haven Oostende)

Vens Vanessa (bestuurder AG Haven Oostende)

Vertegenwoordigers van de transportmodi

Het wegvervoer

Fonteyn Freija (hoofd juridische dienst SAV)

Het spoorvervoer

Migom Alex (general manager BE Netwerk NMBS)

De binnenscheepvaart

De Somere Petra (marktprospector promotie Binnenvaart

Vlaanderen)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

AAllggeemmeeeenn BBeellggiisscchh VVaakkvveerrbboonndd

Stessens Karel (algemeen secretaris ACOD)

Van Den Rijse Angeline (adviseur ABVV)

Verbeeck Monique (medewerkster BTB)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

Buysse Marc (secretaris ACV Gent-Eeklo)

de Smedt Christine (secretaris Haven ACV Transcom)

François Jan (algemeen sectorverantwoordelijke ver-

keer CVCC)

Van Poucke Eric (verbondssecretaris)

Algemene Centrale van Liberale Vakverbonden van

België

Van Hertbruggen Ellen (studiedienst)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Bollen Hilde (coördinator Short Sea Shipping Vlaande-

ren)

Depauw Guy (secretaris-generaal APZI )

Devogele Marc (directeur Sita Recycling Service nv)

Dubois Mireille (commercieel directeur SEA-Invest)

Meesschaert Redgy (ondervoorzitter Oostendse haven-

gemeenschap)

Van Meenen Maria (gedelegeerde bestuurder Dissaco)

UNIZO, de Unie van Zelfstandige Ondernemers

Van Campenhout Nancy (juridisch adviseur studiedienst

UNIZO)

Vanhecke Pieter (economisch adviseur studiedienst

UNIZO)

Vertegenwoordigers van de havens

Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Antwerpen

Blomme Jan (adviseur Gemeentelijk Havenbedrijf Ant-

werpen)

Van Vaerenberg Christien (juridisch adviseur Gemeen-

telijk Havenbedrijf Antwerpen)

Verbist Jan (commandant Gemeentelijk Havenbedrijf

Antwerpen)

Verhoeven Björn (kabinetschef van de schepen van de

haven, toerisme en diamant)

Page 151: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Wittemans Ann (communicatiemanager Gemeentelijk

Havenbedrijf Antwerpen)

De Maatschappij van de Brugse Zeevaartinrichtingen

(MBZ)

Maertens Luc (directeur MBZ)

Van Cauwenberghe Patrick (adjunct van de directeur

MBZ)

Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Gent

Mortier Peter (adjunct directeur generaal Havenbedrijf

Gent GAB)

Van Craeyvelt Eugeen (directeur generaal Havenbedrijf

Gent GAB)

Het Gemeentelijke Havenbedrijf van Oostende

Allaert Georges (bestuurder AG Haven Oostende)

Pannecoucke Eddy (bestuurder AG Haven Oostende)

Vertegenwoordigers van de transportmodi

Het wegvervoer

Verkinderen Lode (secretaris-generaal SAV)

Het spoorvervoer

Kerckaert Koen (wnd. dienstchef coördinatie en securi-

ty NMBS)

De binnenscheepvaart

Lambrechts Paul (marktprospector promotie Binnen-

vaart Vlaanderen)

WWoonneenn ddee vveerrggaaddeerriinnggeenn bbiijj mmeett rraaaaddggeevveennddee sstteemm

Kerremans Pieter (administrateur-generaal SERV)

Merckx Jean-Pierre (secretaris Vlaamse Havencom-

missie)

Dagelijks bestuur

Voorzitter

Winkelmans Willy (gewoon hoogleraar UFSIA-RUCA -

faculteit TEW)

Leden

Coens Joachim (voorzitter MBZ)

Copers Caroline (algemeen secretaris Vlaams ABVV)

De Meyer Rudi (directeur Vlaamse Havenvereniging)

Delwaide Leo (schepen van de haven van de stad Ant-

werpen)

Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)

Gerard Paul (gedelegeerd bestuurder AG Haven Oostende)

Termont Daniël (schepen van de haven van de stad Gent)

Van De Voorde Eddy (hoogleraar UFSIA-RUCA - faculteit

TEW)

Secretariaat

Merckx Jean-Pierre (Vlaamse Havencommissie)

Neyts Dirk (Vlaamse Havencommissie)

14. VlaamseLuchthavencommissie(op 31.12.2005)

Leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

De Clercq Werner (federaal secretaris BTB)

De Deyn Erwin (ondervoorzitter BBTK-ABVV)

Van den Rijse Angeline (economisch adviseur ABVV)

AAllggeemmeeeenn CChhrriisstteelliijjkk VVaakkvveerrbboonndd vvaann BBeellggiiëë

Coolbrandt Jan (nationaal secretaris CCOD-sector ver-

voer ACV)

Dielen Ilse (nationaal secretaris ACV)

Tordeur Guy (verbondssecretaris ACV-Brussel)

Welters Joris (nationaal secretaris ACV-Transcom)

AAllggeemmeennee CCeennttrraallee vvaann LLiibbeerraallee VVaakkvveerrbboonnddeenn vvaann BBeellggiiëë

Vercamst Jan (gewestsecretaris ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

Mees Paul (provinciaal secretaris BB)

VVookkaa--VVllaaaammss EEccoonnoommiisscchh VVeerrbboonndd

Charon Olivier (adviseur Voka-Vlaams Economisch Ver-

bond)

Schillebeeckx Herman (gedelegeerd bestuurder Inves-

timmo)

Teughels Sonja (adviseur Voka-Vlaams Economisch Ver-

bond)

Van Den Driessche Johan (managing partner KPMG Tax

Advisers)

Vanneste Johan (managing director VLM Airlines)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Van De Voorde Eddy (professor Universiteit Antwerpen

stadscampus)

Van Espen Nancy (regiosecretaris UNIZO Vlaams Brabant

en Brussel)

150

Page 152: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

151

Vertegenwoordigers van de luchthavenuitbaters

Cleirbaut Eddy (luchthavencommandant Luchthaven

Deurne)

De Backer Paul (corporatie communications BIAC)

Paridaens Paul (ere-commandant Antwerpen Interna-

tionale Luchthaven)

Van den Bossche Luc (voorzitter BIAC)

Van Depoele Sabine (regulatory affairs officer DHL

Worldwide Network nv)

Van Dyck Paul (head of environment BIAC)

Van Eeckhoutte Stefaan (directeur WIV)

Vanspauwen Gino (algemeen directeur Internationale

Luchthaven Oostende-Brugge)

Deskundigen

De Somere Petra (marktprospector Promotie Binnenvaart

Vlaanderen)

Grietens Erik (beleidsmedewerker Bond Beter Leefmi-

lieu)

Kerckaert Koen (dienstchef NMBS Groep)

Peeters Francy (directeur De Lijn)

Symens Peter (beleidsmedewerker MiNa-Raad)

Verschueren Raoul (directeur-generaal Belgocontrol)

Vertegenwoordigers Ministerie Vlaamse Gemeenschap

zonder stemrecht

Cattrysse Paul (afdelingshoofd personenvervoer en

luchthaven, adm. Luchtvaart)

Goudeseune Willy (ingenieur afdeling Wegen en Ver-

keer West-Vlaanderen, administratie Infrastructuur)

Mertens Geert (adjunct van de directeur AROHM)

Vermoesen Koen (adjunct van de directeur Ministerie

Vlaamse Gemeenschap cel Regionale economie)

Plaatsvervangende leden

Vertegenwoordigers van de werknemers

Algemeen Belgisch Vakverbond

Marchand Steven (provinciaal secretaris ABVV Vlaams

Brabant)

Meyers Stefaan (secretaris Algemene centrale ABVV)

Reniers Chris (algemeen secretaris ACOD)

Algemeen Christelijk Vakverbond van België

De Valck Luc (propagandist ACV)

Francois Jan (algemeen sectorverantwoordelijke Verkeer

ACV-Transcom)

Swaans Tim (regiopropagandist ACV)

Verschingel Lode (secretaris LBC-NVK)

AAllggeemmeennee CCeennttrraallee vvaann LLiibbeerraallee VVaakkvveerrbboonnddeenn vvaann BBeell--

ggiiëë

Van Hertbruggen Ellen (adviseur Vlaams Regionaal

ACLVB)

Vertegenwoordigers van de werkgevers

Boerenbond

Vleugels Hugo (consulent landelijke gilden)

Voka-Vlaams Economisch Verbond

Marien Katleen (adviseur Voka-Vlaams Economisch Ver-

bond)

Putman Guy (general manager Barco View Avionics)

Van Milders Bernard (gedelegeerd bestuurder Flying

Service)

Vermeylen Eric (directeur Voka-Vlaams Economisch

Verbond)

UNIZO, Unie van Zelfstandige Ondernemers

Thijssens Kristof (secretaris GTL Taxi-Nat. Groep taxion-

dernemingen)

Vanhecke Pieter (economisch adviseur UNIZO)

Van Craeynest Ingrid (adviseur SAV)

Vertegenwoordigers van de luchthavenuitbaters

De Winne Kristoff (aviation strategy & development

manger BIAC)

Douchy Peter (voorzitter WIV)

Monsieur Jacinte (project manager aviation strategy

& development BIAC)

Stroobants Jos (director aviation development BIAC)

Vanpraet Ann (salles & marketing manager/financieel

Internationale Luchthaven Oostende-Brugge)

Velders Sophie (ingenieur Luchthaven Deurne)

Verbist Wim (adjunct-commandant Luchthaven Deurne)

Deskundigen

Bollen Hilde (coördinator Short Sea Shipping Vlaanderen)

De Decker Catharina (Belgocontrol)

Dewulf Dirk (afdelingschef NMBS)

Jacobs Philippe (afdelingshoofd De Lijn)

Kochuyt Valérie (beleidsmedewerker Natuurpunt vzw)

Van Hauwermeiren Saar (beleidsmedewerker Bond Beter

Leefmilieu Vlaanderen)

Vertegenwoordiger administratie Ministerie Vlaamse

Gemeenschap zonder stemrecht

Maes Jo (adjunct van de directeur Ministerie Vlaamse

Gemeenschap afdeling personenvervoer en luchthaven)

Page 153: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. Secretariaat-generaalAdministrateur-generaal Pieter KERREMANS

Directiesecretariaat Ingrid TAELEMANS

Adjunct–administrateur –generaal Esther DEMAN

Directiesecretariaat Kathleen VERMEIRE

2. Personeels- en financiëledienstHoofd personeels- en financiële dienst

Anne REYNIERS

Attaché Joke BEUSEN

Secretariaat Monique DENE

Martine JANSSENS

3. Studiedienst: SERV-domeinenWetgeving en regulering Peter VAN HUMBEECK

Wim KNAEPEN

Buitenlands Beleid en Internationale samenwerking

Ria VAN PEER

Ingrid TAELEMANS

Financiën en begroting Etienne POELVOORDE

Axel MATHOT

Onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Onderwijs algemeen Mieke VALCKE

Onderwijs – arbeidsmarkt Mieke VALCKE

Anne ROOSE

Wetenschappelijk onderzoek Leen VANAERSCHOT

Permanente vorming Leen VANAERSCHOT

Welzijn, volksgezondheid en cultuur Michel DETHEE

Axel MATHOT

Economie en werkgelegenheid en toerisme

Economie - Algemeen Michel DETHEE

Wim KNAEPEN

Ingrid SCHURMANS

Natuurlijke rijkdommen en energie

Peter VAN HUMBEECK

Annemie BOLLEN

Werkgelegenheid Dirk VAN VLEM

Rien VAN MEENSEL

Robbie SCAUT

Sociaal-economische regionale ontwikkeling

Wim KNAEPEN

Robbie SCAUT

Peter CABUS

Innovatie en telecommunicatie Wim KNAEPEN

Toerisme Etienne POELVOORDE

Veerle DE KEERSMAECKER

Landbouw Wim KNAEPEN

Michel DETHEE

Leefmilieu en Natuurbehoud Peter VAN HUMBEECK

Annemie BOLLEN

Anncik LAMOTE

Mobiliteit Etienne POELVOORDE

Nico MILO

Netwerken Mieke VALCKE

Ruimtelijke Ordening, huisvesting, monumenten en

landschappen Peter CABUS

Wetenschappen en technologisch innovatiebeleid

Wim KNAEPEN

Bestuurszaken

Binnenlandse aangelegenheden Peter CABUS

Wim KNAEPEN

3SERV-secretariaat

Page 154: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

153

Staatshervorming Axel MATHOT

Cultuur, sport en media Michel DETHEE

Axel MATHOT

4. SERV–commissiesSectorcommissies

Metaal- en technologische industrie Wim KNAEPEN

Textiel en Confectie Nico MILO

Goederenvervoer Nico MILO

Welzijn- en gezondheidszorg Michel DETHEE

Axel MATHOT

Hout en bouw Michel DETHEE

Robbie SCAUT

Toerisme Etienne POELVOORDE

Veerle DE KEERSMAECKER

Vlaamse Havencommissie Jean-Pierre MERCKX

Dirk NEYTS

Adviescommissie Private Arbeidsbemiddeling

Dirk VAN VLEM

Anja MAES

Annick BEERENS

Barbara SLEGERS

Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds

Dirk VAN VLEM

Anja MAES

Annick BEERENS

Barbara SLEGERS

Overlegplatform Vlaamse arbeidsbemiddelingsbureaus

Dirk VAN VLEM

Anja MAES

Commissie Diversiteit Francis DEVISCH

Rien VAN MEENSEL

Robbie SCAUT

5. SERV–projectenBeroepsprofielenproject Leen VANAERSCHOT

Veerle DE KEERSMAECKER

Lieven De ROUCK

Anne ROOSE

Ann OLBRECHTS

Barbara KREKELS

Sharon DUVERGER

Katleen HAVET

Kris VAN DEN BROECK

Wim LEFEBVRE

Bart MOUTON

Leen VERACHTERT

Saskia VANDE VELDE

David WILLEMS

6. InformaticadienstHoofd dienst informatie Guibert JORIS

Medewerker Tom VERZELE

7. CommunicatieCommunicatieverantwoordelijke Christine JACOBS

Medewerkster Martine MUYLLE

8. DocumentatiecentrumBibliothecarissen Claudine HUYGHE

Marc VAN DEN BERGH

Webmaster Claudine HUYGHE

9. STV-medewerkersDirecteur Paul BERCKMANS

Stafmedewerkers Paul DE HONDT

Frank JANSSENS

Jos COENEN

Patrick VERBRUGGEN

Vormingsverantwoordelijke Brigitte LAUWERS

Wetenschappelijk medewerkers Leen BAISIER

Hadewych BAMPS

Ria BOURDEAUD’HUI

Hendrik DELAGRANGE

Erwin EYSACKERS

Liselotte HEDEBOUW

Sandra HELLINGS

Patrick ROELANDT

Stephan VANDERHAEGHE

Gert VERDONCK

10. Ondersteunende dienstenSecretariaat Dorina PYNAERT

Rita VAN BELLE

Lieve VAN DEN HEUVEL

Suzanne VAN DER CAMMEN

Huguette VAN DER WILDT

Verzendingsdienst Patrick BAEYENS

Monique DE MEYER

Onthaal Barbara FAELENS

Logistiek Rita COECKELBERGHS

Pascal LEFEVRE

Chantal DE COKERE

Page 155: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. SERV-berichtHet SERV-bericht verschijnt driemaandelijks. Het SERV-

bericht gaat dieper in op de adviezen en de thema’s waar

de SERV rond werkt. Regelmatig brengen we een inter-

view. In ieder nummer vindt u ook een overzicht van de

adviezen van de raad. Verder besteden we aandacht

aan het verklaren van jargon. SERV-bericht is gratis en

heeft ongeveer 5.000 abonnees.

2. STV-berichtenSinds 2002 worden de STV-berichten als een losse

katern in het SERV-bericht geschoven en samen met het

SERV-bericht verzonden. Daarnaast worden een 500-tal

exemplaren verspreid op studiedagen en vormingsini-

tiatieven. De STV-berichten richten zich op personeels-

en HRM-verantwoordelijken, managers, vakbondsleden,

administraties en het beleid in ruime zin.

3. Elektronische nieuwsbrievenKort na elke raad verschijnt een elektronische nieuws-

brief. Zo bent u snel op de hoogte van onze adviezen. De

informatie in de nieuwsbrief is bewust beknopt. Wie de

volledige tekst wil lezen kan rechtstreeks naar het juis-

te advies (in pdf) klikken op de website www.serv.be. U

kunt zich op de nieuwsbrief abonneren door een mail te

sturen, bij voorkeur met uw adresgegevens, naar nieuws-

[email protected].

Sinds november 2005 verschijnt er elke week een elek-

tronische nieuwsbrief over de indirecte werkgelegenheid

in telkens een andere bedrijfstak. Zo komen twintig

bedrijfstakken aan bod.

Ook de Vlaamse Havencommissie heeft een elektroni-

sche nieuwsbrief. Hierop kunt u abonneren door een

mail te sturen naar [email protected].

De elektronische nieuwsbrief Focus op werkbaar werk

werd in de loop van 2005 geïntegreerd in een Focus op

innovatie en arbeid waarin telkens 2 artikels aan bod

komen. Eén artikel over innovatie en arbeid en één over

werkbaar werk. Inschrijven kan via [email protected].

4. Adviezen, aanbevelingen enstandpuntenDe belangrijkste adviezen, standpunten, aanbevelingen

en studies van de SERV worden gepubliceerd en zijn ver-

krijgbaar bij de SERV. U vindt alle adviezen, standpun-

ten en aanbevelingen ook terug op de website

www.serv.be onder de rubriek publicaties.

5. STV-brochures en -informatie-dossiersDe resultaten van de STV-onderzoeken worden gepu-

bliceerd. In de brochures vindt iedere geïnteresseerde

een beknopte en vlot leesbare weergave. De informa-

tiedossiers zijn uitgebreidere rapporten en richten zich

op studiediensten, deskundigen, onderzoekers, beleids-

makers en bedrijven.

4Externe communicatie

Page 156: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

155

6. Persmededelingen en–conferentiesIn 2004 publiceerden de SERV, STV-Innovatie & Arbeid

en de Vlaamse Havencommissie 22 persberichten waar-

van zes persberichten samen met de MiNa-Raad. De

SERV organiseerde ook acht persconferenties. Deze

acties waren rechtstreeks en onrechtstreeks aanleiding

voor 205 artikels in de geschreven pers. Af en toe haal-

den we ook het televisie- en radionieuws. De toppers qua

media-aandacht waren: het Sociaal-economisch rap-

port Vlaanderen 2005, de Werkbaarheidsmonitor en

de begroting. Alle persberichten vindt u terug op de

website www.serv.be onder de rubriek nieuws - persbe-

richten.

7. WebsiteDe SERV-website is een belangrijk informatiekanaal van

de SERV en is een volwaardig publicatiemiddel naast de

gedrukte SERV-publicaties.

Op de website vindt u:

■ Algemene informatie over de SERV, VESOC, STV-

Innovatie & Arbeid en de commissies;

■ Actualiteit en informatie: de persberichten, agenda

van de raad, de maandelijkse e-nieuwsbrieven;

■ Publicaties: de volledige tekst van adviezen, SERV-

bericht, STV-brochures en informatiedossiers (vanaf

2003);

■ Informatiebank beroepen: hier vindt u informatie

over meer dan 100 beroepen en hun bijhorende com-

petenties. Ook voor informatie over sectoren kan u

er terecht. Zoekingangen op beroep en sector wijzen

de weg. Tenslotte vindt u er ook de volledige tekst

van de beroepsprofielen terug.

Nieuw in 2005:

■ Uitbreiding met Vlaamse Luchthavencommissie;

■ Bij STV-Innovatie & Arbeid: nieuw werkterrein Werk-

baar werk met de bijhorende nieuwsbrief Focus op

Innovatie & Arbeid en sectorprofielen;

■ Bij SERV: E-nieuwsbrief Focus op indirecte werkge-

legenheid en onder mobiliteit achtergrondinforma-

tie bij het maatschappelijk debat betalen voor infrast-

ructuur;

■ Bij Vlaamse Havencommissie: Steekkaarten Vlaam-

se havens en up-date Wegwijzer in Europese haven-

en vervoerdossiers.

Homepage

Vlaamse Havencommissie

Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen

Beroepen- en competentiebank

Beroepsprofielen

STV-Innovatie & Arbeid

Sectorcommissies

Vlaams Sociaal-Economisch Overlegcomité

Werkbaar Werk

Commissie Diversiteit

Adviescommissie voor Private Arbeidsbemiddeling

Begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds

Overlegplatform Vlaamse Arbeidsbemiddelingsbureaus

Vlaamse Luchthavencommissie

Verdeling bezoekers naar entiteit SERV-website

Page 157: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

8. Vlaanderen NVVoor de tweede helft van het uitzendseizoen 2004-

2005 realiseerde het productiehuis Telesaurus in

opdracht van CANVAS de uitzendingen voor het eco-

nomisch duidingsprogramma Vlaanderen NV.

De thema’s van de uitzendingen werden in overleg met

CANVAS en Telesaurus vastgelegd. Een gezamenlijke

stuurgroep SERV-VRT-Telesaurus ondersteunde inhou-

delijk het programma. Dit vloeide rechtstreeks voort

uit een samenwerkingsakkoord dat de SERV afsloot

met de VRT. Dit akkoord bepaalde dat de VRT in over-

leg met de SERV een sociaal-economisch programma-

onderdeel blijft realiseren, geïntegreerd in een sociaal-

economische frequentie op CANVAS.

Bij de start van de vernieuwde CANVAS op 24 oktober

2005 werd het programma Vlaanderen NV stopgezet. De

VRT besliste samen met de SERV dat een wekelijkse the-

matische frequentie niet aangewezen was. In de plaats

zou een gespreide aandacht voor de sociaal-economi-

sche berichtgeving komen in het Journaal, Terzake,

‘Morgen Beter’ (Terzake Laat), het Laatavond journaal

en Villa politica.

8.1. Overzicht uitzendingen VlaanderenNV-2005

Nr. Titel Uitzenddatum

1. Dotcoms 02/01/2005

2. Grijs maar niet versleten 09/01/2005

3. De nieuwe analfabeten 16/01/2005

4. Smokkel (zonder SERV) 23/01/2005

5. Kernenergie (zonder SERV) 30/01/2005

6. Witte producten (zonder SERV) 06/02/2005

7. De Valentijnsindustrie 13/02/2005

8. Fraude en andere controles 20/02/2005

9. Logistiek 27/02/2005

10. Wonen is duur 06/03/2005

11. Toplonen 13/03/2005

12. De interim-business 20/03/2005

13. De Vlaming houdt van luxe 27/03/2005

14. Help, een andere job graag! 03/04/2005

15. Kopen op afbetaling 10/04/2005

16. Open op zondag en ’s nachts (24-uren economie)

17/04/2005

17. Vitaal Platteland 24/04/2005

18. Ons waterbeleid 01/05/2005

19. Arm maakt ziek, ziek maakt arm 08/05/2005

20. De auto van de toekomst: hij is er bijna

15/05/2005

21. Lang zullen we leren 22/05/2005

22. Sociaal overleg: beter voorkomen dan genezen

29/05/2005

23. Vlaanderen vakantieland: wat zoeken al die toeris-

ten hier? 04/09/2005

24. Wegenwerken: een straatje zonder eind?

11/09/2005

25. Vlaamse vissers, het water aan de lippen?

18/09/2005

26. De tweedehandseconomie: hoe waardevol is onze

rommel? 25/09/2005

27. Nanotechnologie, de onzichtbare revolutie?

02/10/2005

28. Vlaamse roulette, maakt gokken gelukkig?

09/10/2005

29. Startende ondernemers: hoe vind ik het gat in de

markt? 16/10/2005

30. Vlaamse filmpjes: hoe goed draait onze filmindustrie?

23/10/2005

9. Sociaal – economisch jargon De sociaal-economische jargon- en letterwoordenlijst

vindt u op de website terug: www.serv.be/jargon en

www.serv.be/letterwoorden.

10. DocumentatiecentrumHet SERV-documentatiecentrum maakt deel uit van het

Libisnetwerk.

Op 2 februari 2005 nam LIBIS een nieuw bibliotheek-

systeem in gebruik. Momenteel is het nieuwe biblio-

theeksysteem Libisng raadpleegbaar via de vernieuwde

publiekscatalogus die veel gebruiksvriendelijker is. Op

de SERV-website (www.serv.be, contacteer SERV ) is

deze nieuwe publiekscatalogus met toegang tot de

SERV-catalogus toegankelijk.

Daarnaast maakt het SERV-documentatiecentrum nog

deel uit van FELNET – Flanders Environmental Library

Network – een samenwerkingsverband van de voor-

naamste milieudocumentatiecentra in Vlaanderen en

Brussel. FELNET is raadpleegbaar op www.felnet.be.

Deze site (ook bereikbaar via de SERV-website) is de

grootste virtuele milieudatabank in Vlaanderen en omvat

onder meer de SERV-collectie over milieu en vervoer.

10.1. CollectieEind 2005 bevatte het SERV-documentatiecentrum:

■ 12.380 monografieën, overheidspublicaties en rap-

porten;

156

Page 158: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

157

■ 450 lopende tijdschriftabonnementen en de stukken

van het Vlaams Parlement;

■ ongeveer 300 jaarverslagen van regionale, federa-

le en supranationale instellingen en van een aantal

beroepsfederaties en bedrijven;

■ een serie Cd-rom’s zoals Belgostat, Bel-first, Trends

Top 100 000;

■ een ruime reeks video’s met onder meer alle uit-

zendingen van ‘Vlaanderen NV’, ‘Het Vermogen’ en

‘De Late Shift’.

De belangrijkste rubrieken binnen het documentatie-

centrum zijn: arbeid & innovatie, arbeidsmarkt, milieu,

vervoer en havens, onderwijs, (regionale) economie en

staatshervorming. Het materiaal wordt ontsloten door

trefwoorden gebaseerd op het Universeel Decimaal

Classificatie-systeem (UDC). Het SERV-documentatie-

centrum is geen bewaarbibliotheek en geregeld wor-

den dan ook de oudere documenten en vroegere tijd-

schriftenjaargangen afgevoerd.

Daarnaast beschikt het SERV-documentatiecentrum

over uitgebreide statistische data: onder meer gede-

tailleerde arbeidsmarktgegevens, demografische en

financiële data. Deze zijn hoofdzakelijk elektronisch

beschikbaar en deels in boekvorm.

10.2. FaciliteitenEen ruim publiek (sociale partners, onderzoekscentra,

bedrijven, particulieren, studenten) vindt de weg naar het

SERV-documentatiecentrum.

Raadpleging ter plaatse is mogelijk op woensdag- en vrij-

dagnamiddag na afspraak.

De faciliteiten op een rijtje:

■ een beperkte mogelijkheid tot fotokopiëren (tegen

betaling);

■ het raadplegen van boeken, tijdschriften, CD-Rom’s

en Internet;

■ het bekijken van de video’s.

Vragen van gebruikers worden telefonisch en/of per

e-mail opgevolgd.

11. Openbaarheid van bestuurDe SERV volgt de bepalingen over de openbaarheden van

bestuursdocumenten in de diensten en instellingen van

de Vlaamse Regering. Aangezien in principe alle beslis-

singen van de SERV gepubliceerd worden, zijn ze open-

baar. Iedereen kan ze opvragen (eventueel na betaling).

De openbaarheid geldt niet zolang over een aangele-

genheid geen eindbeslissing is genomen. Onvoltooide

documenten of interne mededelingen zijn niet automa-

tisch openbaar.

In 2005 ontving de SERV één verzoek tot inzage binnen

de regeling openbaarheid van bestuur. Uiteindelijk beslis-

te de betrokkene zelf van dit inzagerecht toch geen

gebruik te maken.

12. KlachtenbehandelingDe SERV ontving in het kader van het decreet van

1 juni 2001 houdende toekenning van een klachtendecreet

ten aanzien van de bestuursinstellingen voor het jaar

2005 geen klachten.

Page 159: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1. SERV1.1. Adviezen, aanbevelingen enstandpuntenDe adviezen, aanbevelingen en standpunten kunnen

gratis gedownload worden van de website. Een kopie kost

€ 8,68.

Arbeid en werkgelegenheid

■ Aanbeveling over mobiliteit en toegankelijkheid als

barrière en activiteitsval voor de tewerkstelling van

personen met een arbeidshandicap (09.02.2005)

■ Aanbeveling over de standaarden voor beoordeling

van competenties in functie van een titel van beroeps-

bekwaamheid (09.02.2005)

■ Advies over het Groenboek van de Europese Com-

missie over het beheer van de economische migra-

tie in de Europese Unie (13.04.2005)

■ Holibi’s en de arbeidsmarkt (nota) (13.04.2005)

■ Advies over het ontwerp van uitvoeringsbesluit voor

het decreet van 30 april 2004 betreffende het ver-

werven van een titel van beroepsbekwaamheid dd.

30.06.2005 (13.07.2005)

■ Advies over beroepen en titels van beroepsbe-

kwaamheid 2005 (14.09.2005)

Begroting

■ Rapport begroting 2005 – een evaluatie (19.01.2005)

■ Advies begroting 2005 (14.07.2005)

Bestuurlijk Beleid

■ Aanbeveling over de bijdrage voor het nieuwe actie-

plan reguleringsmanagement (19.01.2005)

■ Advies over het voorontwerp van decreet houdende

wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als

gevolg van het bestuurlijk beleid dd. 09.11.2005

(16.11.2005)

Economie

■ Standpunt over het voorontwerp van decreet tot

wijziging van het grinddecreet (09.02.2005)

■ Advies over een ontwerp van beleidskader voor de

steun aan grote kenniscentra ten behoeve van inno-

vatie (13.04.2005)

■ Advies over het ontwerp van besluit betreffende

bepaalde procedurele aspecten van de waarborg-

regeling voor kleine en middelgrote ondernemingen

die hinder ondervinden als gevolg van openbare

werken (het Derde Waarborgbesluit) (11.05.2005)

■ Advies over het ontwerp van besluit van de Vlaam-

se Regering tot toekenning van steun aan kleine en

middelgrote ondernemingen voor ondernemers-

schapsbevorderende diensten (14.09.2005)

■ Aanbeveling naar een strategisch innovatiebeleid

in Vlaanderen (16.11.2005) Bijlage informatieve nota:

Inventarisatie van steunmaatregelen ten behoeve van

de bedrijfswereld in het kader van het toegepast

wetenschappelijk onderzoek

Energie

■ Aanbeveling Benchmarking elektriciteitskosten.

Vaststellingen en aanbevelingen dd. 15.06.2005

(13.07.2005)

■ Advies over ontwerpbesluit energieprestatiecertifi-

caat voor bouw. Stappenplan invoering energie-

prestatiecertificaat (14.09.2005)

5Publicatielijst

Page 160: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

159

Fiscaliteit

■ Advies over een voorontwerp van decreet tot invoe-

ring van het begrip lichte vrachtauto in de fiscale wet-

geving (13.07.2005)

Jeugd

■ Advies over het voorontwerp van het tweede Vlaams

Jeugdbeleidsplan 2006-2009 dd. 19.10.2005

(16.11.2005)

Media

■ Advies over bepaalde aspecten van de af te sluiten

beheersovereenkomst tussen de Vlaamse Gemeen-

schap en de VRT voor de periode 2007-2011 dd.

20.06.2005 (13.07.2005)

Milieu

■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad over ontwerp

waterbeleidsnota dd. 24.02.2005 (13.04.2005)

■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad aan de Vlaam-

se administratie van 24.03.2005 inzake een duur-

zame strategie voor plattelandsontwikkeling

(13.04.2005)

■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad over bestuur-

lijke aanbevelingen voor een effectieve Vlaamse

Strategie Duurzame Ontwikkeling STRADO

(28.04.2005)

■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad van 9 (11) mei

2005 over de ontwerpbesluiten integrale milieu-

voorwaarden. Inrichtingen voor motorvoertuigen &

houtbewerkingsbedrijven (11.05.2005)

■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad over het

decreet bodemsaneringsfondsen (14.09.2005)

■ Aanbevelingen Vlaamse Klimaatconferentie

(18.10.2005)

■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad van 27.10.2005

over het voorontwerp van decreet houdende instem-

ming met het samenwerkingsakkoord betreffende de

beheersing van de gevaren van zware ongevallen

waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso)

(16.11.2005)

■ Gezamenlijk advies SERV, MiNa-Raad van 27.10.2005

over het voorontwerp van decreet wijziging van de

milieuplanning (16.11.2005)

Onderwijs

■ Advies over de wijziging van het decreet van 30

april 2004 betreffende de studiefinanciering en stu-

dentenvoorzieningen in het hoger onderwijs dd.

21.06.2005 (13.07.2005)

Regionaal Beleid

■ Advies over het voorontwerp van gemeentedecreet

(19.04.2005)

■ Aanbeveling over de verdere ontwikkeling van een

sociaal-economisch streekbeleid in de context van

de RESOC en SERR. Belangrijke aandachtspunten van

de sociale partners bij de inhoudelijke invulling van

het sociaal-economisch streekbeleid (11.05.2005)

■ Advies over het voorontwerp van provinciedecreet

(13.07.2005)

Ruimtelijke Ordening

■ Advies over het voorontwerp van decreet tot wijzi-

ging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de

organisatie van de ruimtelijke ordening en van het

decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoörd-

ineerd op 22 oktober 1996 (09.02.2005)

■ Advies over het voorontwerp van decreet houdende

oprichting van de strategische adviesraad ruimtelijke

ordening – onroerend erfgoed (Saro) en over het

voorontwerp van decreet houdende decretale aan-

passingen binnen het beleidsdomein ruimtelijke

ordening en onroerend erfgoed als gevolg van het

bestuurlijk beleid dd. 19.10.2005 (16.11.2005)

Toerisme

■ Advies buitenlands beleid toerisme (27.01.2005)

1.2. BeroepsprofielenDe beroepsprofielen kunnen gratis gedownload worden

van de website. Een kopie kost € 5,00.

■ Beroepsprofiel Begeleid(st)er buitenschoolse kin-

deropvang (januari 2005)

■ Beroepsprofiel Monteur metalen gevel- en dakele-

menten (februari 2005)

■ Beroepsprofiel Conservator/restaurator van vlak en

architecturaal glas (april 2005)

■ Beroepsprofiel Conservator/restaurator van hout-

sculptuur (april 2005)

■ Beroepsprofiel Glaswerker (juli 2005)

■ Beroepsprofiel Poetsvrouw in de gezondheids- en wel-

zijnszorg (juli 2005)

■ Beroepencluster Fitness en groepsfitness (septem-

ber 2005)

■ Beroepsprofiel Brandweerman/-vrouw (november

2005)

■ Beroepencluster Afwerking spinnerij (december

2005)

Page 161: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

1.3. JaarverslagHet jaarverslag kan gratis gedownload worden van de

website.

■ Jaarverslag 2005 Sociaal – Economische Raad van

Vlaanderen, STV-Innovatie & Arbeid, Vlaamse Haven-

commissie

1.4. TijdschriftHet SERV-bericht (inclusief STV-berichten) kan gratis

gedownload worden van de website.

■ SERV-bericht (inclusief STV-berichten): 4 nummers

per jaar (gratis)

2. STV-Innovatie & Arbeid2.1. BrochuresAlle brochures kunnen gratis gedownload worden van de

website. Een gedrukte versie kost € 5,00 tenzij anders

vermeld.

■ Boeiend maar vermoeiend. Werksdruk en stress in

Vlaamse hogescholen. H. Bamps,

F. Janssens (15.04.2004)

■ De klok rond… Gezondheid en sociaal leven in ploe-

genarbeid. E. Eysackers (27.02.2004)

■ Werkbaar werk in Vlaanderen. Nulmeting Vlaamse

Werkbaarheidsmonitor 2004.

S. Vanderhaeghe, R.Bourdeaud’hui (20.10.2005)

■ Werkbaar werk in de textielverzorginssector? De

organisatie maakt het verschil.

G. Verdonck (01.06.2005)

■ Flexibiliteit en uitzendarbeid in de dienstensector. H.

Delagrange (31.05.2005)

■ Micro-ondernemingen in Vlaanderen. Ondernemer-

schap en organisatievernieuwing.

P. De Hondt, P. Roelandt (31.01.2005)

2.2. InformatiedossiersAlle informatiedossiers kunnen gratis gedownload wor-

den van de website. Een gedrukte versie kost € 7,50, ten-

zij anders vermeld.

■ Uitzendarbeid en flexibiliteit in de dienstensector. H.

Delagrange (31.12.2004)

■ Anders werken: Trendrapport Organisatievernieu-

wing in Vlanderen. P. Berckmans,

L. Baisier, H. Delagrange, B. Lauwers, G. Verdronck

(01.12.2004)

■ Organisatievernieuwing in Vlaamse micro-onderne-

mingen. Resultaten van TOA-survey bij KMO-werk-

gevers met minder dan 10 werknemers. P. De Hondt,

P. Roelandt (01.10.2004)

■ De tewerkstelling van oudere werknemers. Ervarin-

gen van Vlaamse HR-managers.

L. Baisier (01.09.2004)

■ Nulmeting Vlaamse Werkbaarheidsmonitor. Indica-

toren voor de kwaliteit van de arbeid op de Vlaam-

se arbeidsmarkt 2004. R. Bourdeaud’hui, F. Janssens,

S. Vanderhaeghe (01.07.2004) (€ 35)

■ Samenvatting. Eerste resultaten nulmeting Vlaam-

se Werkbaarheidsmonitor.

R. Bourdeaud’hui, F. Janssens, S. Vanderhaeghe

(24.05.2004) (gratis)

■ Werkdruk en stress in Vlaamse hogescholen. H.

Bamps (15.04.2004)

■ De tewerkstelling van de oudere werknemers in de

industrie en profitdiensten in het Vlaams Gewest in

2000. L. Baisier (01.03.2004)

Deel 1-2-3 samen (€ 20,00) elk deel afzonderlijk

verkrijgbaar aan de prijs van € 7,50.

■ Overheidsbeleid ter stimulering van organisatie-

innovatie in bedrijven: lessen uit het buitenland. H.

Bamps, P. Berckmans (15.06.2005)

■ Wat maakt werk werkbaar? Onderzoek naar deter-

minanten van werkbaar werk op basis van de nul-

meting Vlaamse Werkbaarheidsmonitor 2004. R.

Bourdeaud’hui, S. Vanderhaeghe (24.05.2005)

■ Organisatievernieuwing in Vlaamse micro-onderne-

mingen. Statistische oefeningen over productinno-

vatie, organisatiestructuur, organisatieverandering,

opleiding, HRM en IKZ.

P. De Hondt, P. Roelandt (01.04.2005)

■ Werkbaar werk in de textielverzorgingssector. Risi-

co-indicatoren en arbeidsorganisatie.

G. Verdonck (14.03.2005)

2.3. Technische nota’sAlle technische nota’s kosten € 7,50 per stuk, tenzij

anders vermeld.

■ Werkstress bij werknemers in ploegen- of nacht-

dienst. R. Bourdeaud'hui, S. Vanderhaeghe (08.2005)

■ Werkbaar werk bij deeltijders. R. Bourdeaud'hui,

S. Vanderhaeghe (11.2005)

2.4. Vormingsmateriaal■ Werkstress. Achtergronden en aanpak B. Lauwers

(februari 2000) (€ 24,79)

■ De klok rond… Gezondheid en sociaal leven in ploe-

genarbeid. B. Lauwers (september 2004) (€ 12,50)

2.5. Feestpublicatie STV-Innovatie &Arbeid 15 jaar■ Vernieuwing aan het werk. Portretten van functies

in verandering (13.12.1999) (€ 5)

160

Page 162: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

161

2.6. TijdschriftenDe STV-berichten kunnen gratis gedownload worden

van de website.

■ STV-berichten (verschijnt vier maal per jaar) (gratis)

3. Vlaamse Havencommissie3.1. Adviezen en aanbevelingen 2004Alle adviezen en aanbevelingen van de Vlaamse Haven-

commissie kunnen gratis gedownload worden van de

website.

■ Aanbeveling over de MER plicht van zeehavens.

(28.04.2004)

■ Aanbeveling met prioritaire aandachtspunten die

betrekking hebben op haven en havenbeleid.

(28.04.2004)

■ Aanbeveling over het voorstel van richtlijn van de

Europese Commissie betreffende diensten op de

interne markten. (08.07.2004)

■ Aanbeveling over het voorstel van richtlijn van de

Europese Commissie betreffende de verhoging van

de veiligheid van havens. (08.07.2004)

■ Aanbeveling over het voorstel van richtlijn van de

Europese Commissie betreffende diensten op de

interne markten. UPDATE ( 10.12.2004)

■ Advies over het voorstel van richtlijn van de Europese

Commissie inzake toegang tot de markt van haven-

diensten. (10.12.2004)

3.2. Adviezen en aanbevelingen 2005■ Aanbeveling over de amendering van de ontwer-

prichtlijn inzake toegang tot de markt van haven-

diensten (21.11.2005)

■ Advies over het ontwerpdecreet tot omzetting van

de richtlijn over de geharmoniseerde voorschriften

en procedures voor het veilig laden en lossen van

bulkschepen. (20.09.2005)

■ Advies over het ontwerpdecreet betreffende de

begeleiding van de scheepvaart op de maritieme

toegangswegen naar de Vlaamse havens en de orga-

nisatie van het Maritiem Redding- en Coördinatie-

centrum. (20.09.2005)

■ Advies over het Strategisch Plan Brugge-Zeebrugge.

(20.09.2005)

■ Aanbeveling over het werkdocument inzake toe-

gang tot de markt voor havendiensten van Georg Jar-

zembowski. (07.06.2005)

■ Advies over de organisatie van het eigen vak-

bondsoveleg voor havenbedrijven. (18.03.2005)

3.3. Rapporten 2005■ Wegwijzer In Europese haven- en vervoerdossiers.

Aangevulde en herziene uitgave. (31.03.2005) (€ 15)

■ Jaaroverzicht Vlaamse havens 2004. (01/09/2004)

(gratis)

Page 163: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

162

Page 164: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

163

Page 165: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

164

Page 166: 36868 binnenwerk 2006...3. Overheidsbeleid ter stimulering van organisatorische innovatie bij bedrijven: lessen uit het buitenland 73 4. Technologieverkenningen 74 3 Onderzoeksas werkbaar

Dit is een publicatie van de

SERV – Sociaal-Economische

Raad van Vlaanderen

Wetstraat 34-36

1040 Brussel

Tel: 02 I 20.90.111

Fax: 02 I 21.77.008

E-mail: [email protected]

www.serv.be

De Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) is het overleg- en adviescollege vande Vlaamse sociale partners. In de SERV zetelen tien vertegenwoordigers van de Vlaamsewerkgevers- en tien vertegenwoordigers van de Vlaamse werknemersorganisaties.

De SERV adviseert over alle belangrijke sociale en economische aangelegenheden waar-voor de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest bevoegd zijn, of waarbij ze wordenbetrokken. Dat doet de raad op eigen initiatief, op vraag van het Vlaams Parlement, deVlaamse Regering of een lid van de Vlaamse Regering. Elk jaar brengt de SERV verplichtadvies uit over het Vlaamse begrotingsbeleid. Daarnaast formuleert de raad aanbevelin-gen en standpunten, maakt studies en verzorgt publicaties.

Naast deze adviesopdracht vervult de SERV een overlegfunctie. Aan de ene kant omvatdit de voorbereiding en het secretariaat van het drieledige overleg met de VlaamseRegering binnen het kader van het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (VESOC).Aan de andere kant omvat dit het overleg tussen de sociale partners onderling.

Van bij zijn oprichting in 1985 huisvest de SERV de Stichting Technologie Vlaanderen(STV), inmiddels STV- Innovatie & Arbeid. Die onderzoekt de maatschappelijke gevolgenvan technologische vernieuwingen in het bedrijfsleven en begeleidt in dat verband de soci-ale partners.

Ook bestaan binnen de SERV enkele commissies. Hun samenstelling en werking vallen nietautomatisch samen met die van de SERV. Het gaat om:■ de Vlaamse Havencommissie,■ de sectorcommissies Goederenvervoer, Metaal- en Technologische Industrie, Textiel &

confectie, Welzijns- & Gezondheidszorg, Hout & bouw en Toerisme,■ adviescommissie voor Private Arbeidsbemiddeling in het Vlaamse gewest,■ overlegplatform Vlaamse Arbeidsbemiddelingsbureaus,■ begeleidingscommissie Herplaatsingsfonds,■ commissie Diversiteit■ de Vlaamse Luchthavencommissie

De SERV werkt samen met sociale partners en sectoren sinds 1997 aan beroepsprofielenen sedert 2000 ook aan beroepenstructuren. Dat gebeurt volgens een wetenschappelijkemethode in een samenwerkingsverband met de sociale partners en de sectoren, en met deonderwijs- en opleidingsverstrekkers. De bedoeling is informatie te verzamelen overberoepen en competenties over de sectoren heen. Deze informatie dient als basis vooropleidingsinhouden, om jongeren te helpen in studie- en beroepskeuzes, als hulpmiddelvoor het HRM-beleid en voor loopbaanbegeleiding of assessment.