2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

95
Kapconstructie Roof f ram ing Sporenkappen ' Rafter roofs Dr. ing. H. Janse Ten geleide Het dak vormt één van de belang- rijkste elementen van een oud gebouw, zowel in uiterlijke vorm als in constructie. De vorm is sterk afhankelijk van vele factoren. De gebruikelijke constructies in een bepaald gebied spelen een rol, evenals het klimaat en de dakbedekkingsmaterialen. Bij een restauratie zal men zich rekenschap moeten geven van de waarde van een kapconstructie en zijn historie. Het repareren ervan mag geen afbreuk doen aan de oorspronkelijke opzet. Construc- tieve verbeteringen zijn soms nodig, maar mogen slechts als onopvallende toevoeging worden uitgevoerd. Nederland heeft duizenden gebouwen met een oud dak, waarvan er zeer vele nog uit de middeleeuwen stammen. Na de Tweede Wereldoorlog werden geen belangrijke ambachtelijk getimmerde houten kappen meer gemaakt. Er komen er dus niet meer bij. Voor de huidige en komende generaties is de taak weggelegd te zorgen dat het aantal oude kappen zo weinig mogelijk afneemt. Inleiding De eerste mensen, die zich op vaste plaatsen in de gematigde klimaatzone vestigden, bouwden een onderkomen door - eenvoudig voorgesteld - op de vlakke bodem een ruimte af te grenzen met een aarden wal of een vlechtwerk van gemakkelijk buigbare takken. Daar overheen werden dakvlakken geformeerd door steeds twee rechte en niet te dikke boomstam- men aan de lange zijde van de ruimte schuin tegenover elkaar te plaatsen en bovenaan met elkaar te verbinden. Men noemt die schuin geplaatste stammetjes thans sporen, in de middeleeuwen doorgaans spannen. Voor de UDC 69.024.8 stevigheid was kort onder de bovenzijde wellicht reeds in prehistorische tijden een horizon- taal verbindingselement tussen de beide sporen gemaakt, van oudsher hanebalk genoemd. Een samenstel van twee spannen en de bijbehorende horizontale en verticale elementen noemde men een gespan. Kenmerkend voor deze inheemse constructiewij ze was dat de dakhuid, de beschermende laag aan de buitenzijde, rechtstreeks rustte op de dragende kaponder- delen (de gespannen) en dat in de dwarsrichting van het gebouw een reeks van deze gespannen geplaatst werd, die onderling geen andere verbinding hadden dan de dakbedekking en de dunne latten, waarop die rustte. Met het voortschrijden van de eeuwen werd het dak hoger geplaatst, op zijwanden of op een ondersteuningsconstructie. Eén van de grootste problemen vormde de eigenschap van het hout, dat het onder invloed van vocht vergankelijk is. Onderdelen, die in de bodem ingegraven waren, verrotten op de duur. Er was heel wat vindingrijkheid voor nodig om een systeem te bedenken, waarbij de ondersteu- ning rustte op een stenen fundament boven de bodem en de stijfheid van de ingraving vervan- gen werd door langs- en dwarsver- bindingen. Dat proces voltrok zich voornamelijk in de 13de en de 14de eeuw. In de ontwikkeling van de sporen- kappen manifesteert zich het kenmerkende verschil tussen de Nederlandse en de Duitse bouwwijzen, die beide sedert de tweede helft van de 13de eeuw een eigen vorm kregen. In het Nederlandstalige gebied werden ondersteuningsconstructies voor een kap - de gebinten - steeds opgebouwd dwars op de asrichting van de kap, dus evenwijdig aan de daksporen. In de asrichting zijn platen over de ondersteuningen gelegd, waarop de dwars geplaat- ste daksporen rusten. In het RVblad 01-1 Duitstalige gebied plaatste men eerst in de lengterichting van het gebouw twee of meer wandvor- mige ondersteuningen, vervolgens dwars daarover koppelingen, dan ondersteunende platen in de lengterichting onder de dakvlak- ken en dwars daarover de vrijstaande sporen, met hanebal- ken aan elkaar verbonden tot gespannen. In het oosten en midden van Nederland zijn de gebouwen in de traditie van de steenbouw opgetrokken. Dat betekent, dat de vloer- en trekbalken niet bijdragen tot de stijfheid in de dwarsrichting en vaak niet versterkt zijn met muurstijlen, korbelen en sleutel- stukken. In het westen en zuidwes- ten van Nederland en in Vlaande- ren is in hoofdzaak gebouwd in de traditie van de houtbouw, waarbij de muren weinig of geen dragende betekenis hebben. Daar zijn de balken wel voorzien van stijve driehoeksconstructies langs de zijwanden, met name in de periode van het einde van de 13de tot de 17de eeuw. Enkelvoudige sporenkappen 1. Gespannen met voetbalken In de kappen van de Onze Lieve Vrouwekerk te Maastricht bevinden zich onderdelen, die behoorden tot de kappen, die de kerk tot in de 15de eeuw gedekt hebben. In het noordelijke dwarsschip bleek het in 1960 mogelijk met behulp van de aanwezige delen een reconstructie te maken van de oorspronkelijke opbouw van de kap afb. l. Aan weerskanten lag op de muren een eiken balk met rechthoekige doorsnede, een muurplaat. Daarop waren, haaks op de lengteas van het dwarsschip, twaalf driehoekige houtconstructies geplaatst, ongeveer een meter uit elkaar. De schuingeplaatste benen van de driehoek, de spannen, vormden een hoek van 42° met de horizon- tale balk. De twee spannen waren halverwege met elkaar verbonden door een horizontale hanebalk. Verder was het gespan versterkt RDMZ KV 1990/20-17

Transcript of 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Page 1: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Roof f ram ing

Sporenkappen '

Rafter roofs

Dr. ing. H. Janse

Ten geleideHet dak vormt één van de belang-rijkste elementen van een oudgebouw, zowel in uiterlijke vormals in constructie. De vorm is sterkafhankelijk van vele factoren. Degebruikelijke constructies in eenbepaald gebied spelen een rol,evenals het klimaat en dedakbedekkingsmaterialen.Bij een restauratie zal men zichrekenschap moeten geven van dewaarde van een kapconstructie enzijn historie. Het repareren ervanmag geen afbreuk doen aan deoorspronkelijke opzet. Construc-tieve verbeteringen zijn somsnodig, maar mogen slechts alsonopvallende toevoeging wordenuitgevoerd.Nederland heeft duizendengebouwen met een oud dak,waarvan er zeer vele nog uit demiddeleeuwen stammen. Na deTweede Wereldoorlog werdengeen belangrijke ambachtelijkgetimmerde houten kappen meergemaakt. Er komen er dus nietmeer bij. Voor de huidige enkomende generaties is de taakweggelegd te zorgen dat hetaantal oude kappen zo weinigmogelijk afneemt.

InleidingDe eerste mensen, die zich opvaste plaatsen in de gematigdeklimaatzone vestigden, bouwdeneen onderkomen door - eenvoudigvoorgesteld - op de vlakke bodemeen ruimte af te grenzen met eenaarden wal of een vlechtwerk vangemakkelijk buigbare takken. Daaroverheen werden dakvlakkengeformeerd door steeds tweerechte en niet te dikke boomstam-men aan de lange zijde van deruimte schuin tegenover elkaar teplaatsen en bovenaan met elkaarte verbinden. Men noemt dieschuin geplaatste stammetjesthans sporen, in de middeleeuwendoorgaans spannen. Voor de

UDC 69.024.8

stevigheid was kort onder debovenzijde wellicht reeds inprehistorische tijden een horizon-taal verbindingselement tussen debeide sporen gemaakt, vanoudsher hanebalk genoemd.Een samenstel van twee spannenen de bijbehorende horizontale enverticale elementen noemde meneen gespan.Kenmerkend voor deze inheemseconstructiewij ze was dat dedakhuid, de beschermende laagaan de buitenzijde, rechtstreeksrustte op de dragende kaponder-delen (de gespannen) en dat in dedwarsrichting van het gebouw eenreeks van deze gespannengeplaatst werd, die onderling geenandere verbinding hadden dan dedakbedekking en de dunne latten,waarop die rustte.

Met het voortschrijden van deeeuwen werd het dak hogergeplaatst, op zijwanden of op eenondersteuningsconstructie. Eénvan de grootste problemenvormde de eigenschap van hethout, dat het onder invloed vanvocht vergankelijk is. Onderdelen,die in de bodem ingegravenwaren, verrotten op de duur. Erwas heel wat vindingrijkheid voornodig om een systeem tebedenken, waarbij de ondersteu-ning rustte op een stenenfundament boven de bodem en destijfheid van de ingraving vervan-gen werd door langs- en dwarsver-bindingen. Dat proces voltrok zichvoornamelijk in de 13de en de14de eeuw.In de ontwikkeling van de sporen-kappen manifesteert zich hetkenmerkende verschil tussen deNederlandse en de Duitsebouwwijzen, die beide sedert detweede helft van de 13de eeuween eigen vorm kregen. In hetNederlandstalige gebied werdenondersteuningsconstructies vooreen kap - de gebinten - steedsopgebouwd dwars op de asrichtingvan de kap, dus evenwijdig aan dedaksporen. In de asrichting zijnplaten over de ondersteuningengelegd, waarop de dwars geplaat-ste daksporen rusten. In het

RVblad 01-1

Duitstalige gebied plaatste meneerst in de lengterichting van hetgebouw twee of meer wandvor-mige ondersteuningen, vervolgensdwars daarover koppelingen, danondersteunende platen in delengterichting onder de dakvlak-ken en dwars daarover devrijstaande sporen, met hanebal-ken aan elkaar verbonden totgespannen.

In het oosten en midden vanNederland zijn de gebouwen in detraditie van de steenbouwopgetrokken. Dat betekent, dat devloer- en trekbalken niet bijdragentot de stijfheid in de dwarsrichtingen vaak niet versterkt zijn metmuurstijlen, korbelen en sleutel-stukken. In het westen en zuidwes-ten van Nederland en in Vlaande-ren is in hoofdzaak gebouwd in detraditie van de houtbouw, waarbijde muren weinig of geendragende betekenis hebben. Daarzijn de balken wel voorzien vanstijve driehoeksconstructies langsde zijwanden, met name in deperiode van het einde van de 13detot de 17de eeuw.

Enkelvoudige sporenkappen1. Gespannen met voetbalkenIn de kappen van de Onze LieveVrouwekerk te Maastrichtbevinden zich onderdelen, diebehoorden tot de kappen, die dekerk tot in de 15de eeuw gedekthebben. In het noordelijkedwarsschip bleek het in 1960mogelijk met behulp van deaanwezige delen een reconstructiete maken van de oorspronkelijkeopbouw van de kap afb. l. Aanweerskanten lag op de muren eeneiken balk met rechthoekigedoorsnede, een muurplaat. Daaropwaren, haaks op de lengteas vanhet dwarsschip, twaalf driehoekigehoutconstructies geplaatst,ongeveer een meter uit elkaar. Deschuingeplaatste benen van dedriehoek, de spannen, vormdeneen hoek van 42° met de horizon-tale balk. De twee spannen warenhalverwege met elkaar verbondendoor een horizontale hanebalk.Verder was het gespan versterkt

RDMZ KV 1990/20-17

Page 2: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 01-2

1. Maastricht, Onze Lieve Vrouwekerk, noordelijk dwarsschip.Reconstructie van de 'romaanse' constructie met behulp vanonderdelen, aanwezig in de 15de-eeuwse kap. Schaal 1:150 (geldtvoor alle tekeningen).Las in sporenoostelijk deel

5. Peize (Dr.), Hervormde kerk, XIII.

6. Deventer, Kerksteeg 12. XIII. Gesloopt1961. Standzonen bij gespan 4.

2. Leeuwarden, Jacobijnerkerk, koor en middenbeuk. Reconstructie van deoorspronkelijke toestand, XlIId - XlVa.

7. Sellingen (Gr.), Hervormde kerk,oostelijk deel. Sporenkap, ca. 1300.

3. Utrecht, Oude Gracht 187, huis TePutten, XlIId. 4. Utrecht, Mariaplaats 50. Ca. 1300.

Page 3: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

met een viertal vrijwel verticaalgeplaatste elementen tussen despannen en de trekbalk. Dendroch-ronologisch werden deze onderde-len omstreeks 1220 gedateerd 2.De hanebalken en stijlen warenmet de spannen en het bintverbonden door middel van eenhalfhoutse lip met een zwaluw-staart-vormige inkeping aan éénzijde en waren bevestigd met eenhouten nagel. De stijlen warenhalfhouts over de hanebalkengekeept en ook daarmee verbon-den met een houten nagel. Debeide spannen werden aan debovenzijde halfhouts en met eenhouten nagel verbonden en aan deonderkant in het bint gepend eneveneens met een houten nagelbevestigd.Bij het hiervoor beschreven typedienen de binten te verhinderen,dat de voeten van de spannennaar buiten schuiven. De bintennemen dus de trekkrachten in deconstructie van de kapvoet op.

2. Zonder voetbalkenEen type sporenkap, dat inNederland meer dan eensvoorkomt, mist het trekbint. Despannen zijn verbonden door één,twee of drie hanebalken. Degespannen rusten aan beidekanten van de kap aan de voet opeen blokkeel, dat meestal op tweemuurplaten ligt. Tussen het naarbinnen gerichte einde van eenblokkeel en de erop staande spanis een standzoon aangebracht.Afhankelijk van de overspannenafstand, de dakhelling en dedoorsnede van de spannen hebbende gespannen één afb. 2, tweeafb. 3 of drie afb. 4 hanebalken,die moeten voorkómen, dat despannen onder de last van dedakbedekking doorbuigen. Dezijdelingse druk van de kapvoetenmoet in hoofdzaak door de murenworden opgenomen.Dergelijke kappen zijn onder meeraangetroffen op woonhuizen in destad Utrecht en in de IJsselsteden.

8. Utrecht, Oude Gracht 114, huisDrakenburg. Sporenkap met windlat,ca. 1295.

Ook in kerken in Utrecht en in hetoostelijk en noordelijk deel van hetland, meestal gebouwd in de 12de,de 13de en de eerste helft van de14de eeuw.Als er drie hanebalken zijn wordtde onderste hanebalk wel erg slap,gaat doorhangen of wijktzijdelings uit.Ook bij één en twee hanebalkendeed het probleem van hetdoorhangen van de hanebalk zichvoor. Om dat gebrek te voorkomenwerd soms een stijl of makelaaraangebracht van de onderstehanebalk tot onder de top bij desamenkomst van de twee spannen.Deze makelaar verstijft deonderste hanebalk aanmerkelijkafb. 5.Soms zijn voorzorgsmaatregelengenomen tegen het naar buitenschuiven van de kapvoet. Daartoeliet men om de vier of vijf gespan-nen de standzonen doorlopenlangs de binnenzijde van de muur.De pen, waarmee het blokkeel aande standzoon bevestigd was, stakdan soms daar doorheen en was ermet een wig tegen geklemd afb. 6.Deze houtverbinding wordt eenenkele keer ook in andere kappenaangetroffen, maar is veel beterbekend van de ankerbalkconstruc-tie in boerderijgebinten.Ook in kerkdaken is deze construc-tiewij ze gebruikt, onder meer inde kap van de kerk te Sellingen(Gr.), die mogelijk van omstreeks1300 dateert. Daar kruisen blokke-len en standzonen elkaar

RVblad 01-3

halfhouts. De kruising is verbon-den met een houten nagel. In hetoostelijk deel van deze kap zijnschoren tussen het onderstegedeelte van de spannen en dehanebalken afb. 7.

3. Geen verband in de lengterichtingvan de kapDeze sporenkappen missen alleverbindingselementen tussen degespannen onderling in de lengte-richting van de kap. Na het oprich-ten ervan zullen er latten of eendakbeschot zijn bevestigd, waarnade dakbedekking werdaangebracht. Deze dakhuid moestde gewenste stijfheid geven in delengterichting van de kap. Tochkwam het regelmatig voor, dat degespannen alle in één richtingscheef zakten. Om aan "dit euveltegemoet te komen heeft men hieren daar aan de binnenkant van despannen een lat of plankgespijkerd, die schuin omhoogloopt afb. 8. Dit element draagt denaam windlat. Deze methode werdvoornamelijk sedert het middenvan de 13de eeuw gehanteerd.Zij vond nog eeuwen toepassing inde landelijke bouwkunde, waar desporenkap zich lang handhaafde.Dat was mogelijk, omdat de dakener meestal werden gedekt metlichte organische materialen, zoalsstro en riet3 afb. 9 .Al in de 14de eeuw werd berichtover het vervangen van kappen,kennelijk omdat de sporencon-structies onder de last van

ra ra

kff

15 16 17 18 19 20 21

I I l I I l

Langsdoorsnede

RDMZ RVI 990/20-18

Page 4: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

9. Broek in Waterland (N.H.), Leeteinde2-6. Doorsnede van driebeukig huis metsporenkap, 1671.

zwaardere dakbedekkingendusdanig verzakten, dat zij niet tehandhaven waren. In de tweedehelft van de 13de eeuw tekendenzich ontwikkelingen af, die wijzenop kapconstructies met eenverband in de lengterichting enmet een ondersteuning van degespannen. Op het platteland, metname in het oosten en noordenvan Nederland, werd de enkelvou-dige sporenkap nog langtoegepast, ook bij kleinere kerken.In de landelijke bouwkunde bleefde sporenkap, ondersteund doorankerbalkgebinten, de meestgebruikelijke kap voor eenboerderij, zonder dat de gespan-nen in de lengterichting van hetgebouw afdoende met elkaarverbonden zijn. Dat was mogelijk,omdat de dakbedekking er, integenstelling tot in de steden,bleef bestaan uit lichte organischematerialen.

4. Borstwering en verdiepingToen er nog open stookplaatsen inhouten huizen voorkwamen, washet niet mogelijk de beroeteruimte onder het dak te gebruikenvoor wonen en slapen en vooropslag van goederen. Enerzijdsbouwden adel en rijken zich reedsin de 12de en 13de eeuw stenenhuizen, anderzijds schreven metname de 15de-eeuwse stadsbestu-ren voor, dat er stenen stookplaat-sen en rookkanalen moestenkomen4.Bij huizen met dikke stenen murenwas het mogelijk de muren boven

RVblad 01-410. Limbricht (L), Sint Salviuskerk, koor,XIIIB. Telmerken met bijl gehakt.

a. doorsnede

b. plattegrond kapvoet, reconstructie oorspronkelijke toestand.

de bovenste balklaag door te latenlopen. Zo bleef voldoende hoogtevrij tussen de zoldervloer en deonderste hanebalken van degespannen. Het gedeelte van demuren, dat boven de balklaaguitsteekt, wordt de borstweringgenoemd. Het verdiepte gedeeltevormt de oorsprong van hetNederlandse woord 'verdieping'.De zijdelingse druk van de sporen-kap moesten door de beidezijmuren worden opgenomenzonder er steunberen voor nodigte hebben afb. 3, 8.

5. VoetravelingenIn de loop van de 13de eeuw tradeen constructie naar voren,waarbij slechts één op de vier ofmeer gespannen voorzien is vaneen trekbalk. Tussen deze balken isaan weerszijden van de kap eenraveelbalk aangebracht, die totsteun dient voor de standzonenvan de gespannen en waarin detot blokkelen ingekorte trekbalkenvan de gespannen wordenopgevangen. Deze constructiekreeg de naam voetraveling. Een

dergelijke kap heeft het koor vande Sint Salviuskerk te Limbricht(L.), die waarschijnlijk uit hetmidden van de 13de eeuw dateertafb. Wa. In de koorsluiting is eenmakelaar. De richting van debalken aan de voet van de kap iseen andere dan die van de gespan-nen, die alle naar de makelaarlopen afb. l Ob. In het rechtegedeelte van de kap hebben debeide muurplaten aan debovenkant in het midden eenopstaand randje en de blokkeleneen sponning, zodat buitenwaartsverschuiven van de voeten van degespannen bemoeilijkt wordt.De raveelbalk-constructie iskenmerkend voor de 13de-eeuwsekappen.

6. HoutverbindingenReeds ver voor het begin van onzejaartelling werden pen-en-gatver-bindingen gemaakt. Tot in de 13deeeuw werden voor het verbindenalleen houten nagels gebruikt,zowel bij pen-en-gat als bijhalfhoutse lippen. De gatenwerden gemaakt met een

Page 5: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

lepelboor, die de Romeinen reedsgebruikten. De nagels warendoorgaans achthoekig vandoorsnede, puntig toelopend. Denagelkop was veelal vierkant enbijgestoken als een diamantkopafb. lla . Het is opvallend methoeveel zorg dit vaak gebeurde.Nagels werden vrijwel nooitafgezaagd.In de loop van de 13de eeuwkwamen voor constructievedoeleinden ook de gesmedespijkers in gebruik. Meestal is daneen halfhoutse verbinding van eenhanebalk aan een span vastgezetdoor middel van twee spijkers meteen platte kop en één houtennagel afb. 11 f. De gang van zakenwas als volgt: om de verbinding zoveel mogelijk tegen elkaar tetrekken werden in het einde vande hanebalk en in de span een gat'togend' geboord afb. 11 b. Dat wilzeggen, dat het gat in de span ietsverder van de binnenzijde van deverbinding zit dan dat in dehanebalk. De term getoogd vindenwij terug in het bestek van de kapvan de Grote kerk te Goes uit1619:' Noch inden selvenmoyerbalck salmen wercken tweebouts veerthyen ende sestthen duymmet gaten ende pinnen ... indenbalck getoocht elcken pinne met driehouten nagels van eenen duym intcruys.'Om de gaten in één lijn te krijgenwerd er eerst een ijzeren pen(toogijzer) ingeslagen afb. lid.Dan werden één of twee spijkersaangebracht om de verbinding tehechten afb. lle. Vervolgens werdhet toogijzer verwijderd en dehouten nagel er met een houtenhamer ingeslagen afb. 11 f.In sommige gevallen zijn hanebal-ken met een pen in een gat in despannen vastgemaakt.

Voor hoge daken waren er geensporen van voldoende lengte tekrijgen. Aan de bovenzijde werd erdan een stuk aan gelast met eeneenvoudige liplas of scherf. Tot inde 13de eeuw werd deze lasbevestigd met een houten nagel.Later werden de lassen gespijkerdafb. 2.

ijzerennagel

2 spijkers

RVblad 01-5

De benaming scherf is onder meerte vinden in het bestek van hetRijnlandshuis te Leiden uit 1597:'men sal de gordingen over malcan-der lassen, ten minsten met eenscherff van XXIIII duym, met eenhaecketant over malcander en nietmeer als twe lassen in elcke gordingeende nock'.

11. a. Houten toognagel, Limbricht, SintSalviuskerk, koor, XIIIB. b - f. Bevestigingvan een zwaluwstaartverbinding.

Kappen met makelaars enmiddenondersteuningIn de tweede helft van de 13de enin het begin van de 14de eeuwtraden, met name in de zichontwikkelende steden, stenendakbedekkingen op, die veel meergewicht hadden dan de voordiengebruikelijke organische materia-len 5. De enkelvoudige sporenkap-pen waren niet geschikt om diezware lasten te torsen. Zij moestenversterkt worden om te voorko-men, dat zij door zijdelingseverzakking in zouden storten.In Noord-Frankrijk en in Vlaande-ren werd sedert de tweede helftvan de 13de eeuw naar eenoplossing voor de gewensteondersteuning in de lengterichtingvan een kap gezocht. De oplossingwerd gevonden in een centraalgeplaatste verstijving metmakelaars, die in een gespan mettrekbalk van de balk tot in de nokvan het dak doorlopen. Daarin

RDMZRV 1990/20-19

Page 6: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 01-6

werden horizontale ribben ingela-ten, die in de asrichting van dekap onder de hanebalken werdenaangebracht, één, twee of drie,verdeeld over de hoogte van deconstructie. Voor die ribben wordtde naam hanebalkfliering gebruikt.Er zijn in het genoemde gebiedmeestal schoren tussen demakelaar en de hanebalkflierin-gen, waardoor een grotere stijf-heid in de lengterichting van dekap werd verkregen. In's'-Hertogenbosch zijn in het pandPensmarkt 13-15 de resten vaneen makelaarkap met één hane-balkfliering uit de laatste jaren vande 14de eeuw aangetroffenafb. 12. In de streek van de GelderseIJssel, vooral in de steden Zutphen,Deventer en Zwolle, zijn dezemakelaarspanten in de eerste helftvan de 14de eeuw eveneens vrijveelvuldig gemaakt, met twee endrie hanebalken en hanebalk-flieringen afb. 13.

Kappen met middenondersteu-ningEen ander middel om het verzak-ken van een sporenkap te verhin-deren schijnt men te nebbengezocht in het aanbrengen vaneen hanebalkfliering op standvin-ken.Het dwarsschip en het oudste deelvan het koor van de Sint Simon enJudaskerk te Ootmarsum (Ov.)hebben een sporenkap met eenverhoudingsgewijs flauwe dakhel-ling, die aan weerszijden eenvoetraveling heeft. De blokkelenvan de gespannen zijn met eenopgewigde doorstekende pen metde raveelbalken verbonden. Dehanebalken worden ondersteunddoor een hanebalkfliering, die opstandvinken rust afb. 14. Alsbezwaar van deze constructie kangelden, dat midden op de trekbalkeen ongewenste belasting komt.Daardoor zakt de hanebalkflieringen zal toch weer scheefzakken vande gespannen kunnen volgen.Alhoewel dit kaptype een relatief

13. Zutphen, Zaadmarkt 101, Bornhof,1344. Geen standzonen bij de gespannen3,8, (11), 15 en 20.

12. 's-Hertogenbosch, Pensmarkt 13-17,eind 14de eeuw.

VA

Langsdoorsnede

Page 7: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

14. Ootmarsum (Ov.), Rooms-Katholieke kerk, dwarsschip, eind 14de eeuw.

oude indruk maakt, heeft een eeuw elders in de Nederlanden dendrochronologische datering ontwikkeld werden. Slechts in het uitgemaakt, dat de kap eerst in de bovenste gedeelte van kappen laatste jaren van de 14de eeuw tot vinden wij later soms de makelaar stand kwam 6. nog terug. Op het 14de-eeuwse koor van de kerk te Nijbroek (Gld.) worden de gespannen ondersteund door twee hanebalkflieringen, die gepend zijn in stijlen, die niet doorlopen tot in de nok van het dak. Op het laagste hanebalkniveau zijn er schoren van de stijlen naar hanebalken en hanebalkfliering, onder de bovenste hanebalk- fliering zijn alleen schoren in de lengterichting van de kap afb. 15a, b.

Alle pogingen tot verbetering ten spijt, heeft de makelaar-constructie geen stand kunnen houden tegen de kwaliteiten van de kapvormen, die in de eerste helft van de 14de

Kappen met schaargebinten of kromstijlgebinten Omdat de makelaarconstructie toch geen afdoende stabiliteit bood aan een kap en het verdraaien van de gespannen niet voldoende tegenging, werd naar verbeteringen van de opbouw gezocht. Buiten ons gezichtsveld, in Vlaanderen en Engeland, moet zich in de 13de eeuw een ontwik- keling hebben voltrokken, die van beslissende betekenis is geweest voor de wijze waarop sedertdien in de Nederlanden kapconstructies werden gemaakt. Sedert het einde van de 13de eeuw

15. Nijbroek (Gld.), Hervormde kerk, koor, XIVA. a. Reconstructie doorsnede. b. Foto naar het westen.

a

RV-blad 01-7

werden kapgebinten gemaakt met stijlen, die schorend of scharend, dus schuin werden geplaatst. Daarvoor werd de naam schaarge- bint gebruikt. Er komen er ook voor met kromme stijlen, die wij kromstijlgebinten noemen.

1. Grote kromstijlgebinten In Engeland waren op het platte- land talrijke niet versterkte adellijke woonhuizen (de zogenoemde manors) en abdijen. Tot de gebruikelijke ruimten daarin behoorde een zaal. Het dak ervan werd gedragen door gebinten. Het was wat onhandig, dat de verticale stijlen van die gebinten midden in de zaalruimte stonden. Waar daartoe aanleiding was, werden die stijlen schuin naar de buitenmuren geplaatst. Zij werden doorgaans van krom hout gemaakt en van de gelegenheid werd gebruik gemaakt om aan het kapgebint een spitsboogvorm te geven. In Holland, dat aan het einde van de 13de eeuw nauwe betrekkingen met Engeland onderhield, is een soortgelijke ontwikkeling gaande. Omstreeks 1280 moet men de Grote Zaal van het Grafelijk Hof te ‘s-Gravenhage, vroeger ook Hofzaal en tegenwoordig steeds Ridderzaal genoemd, van een dak hebben voorzien afb. 16, 17. De overspanning was 18 m, veel te groot om met een eenvoudige

RDMZ RV 1990/2&20

Page 8: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RV-blad 01-8

16. 's-Gravenhage, Ridderzaal, ca. 1280.Met termen uit Rentmeestersrekeningen1383/84, 1385/86, 1556/59.

Calveren

Windbanden

Inthogen

Muyerplaten

StantsoenVoirlijstOnderste legerBlockeel

sporenkap te overdekken.Daarmee was maximaal ongeveer10 m te overspannen. Ook hierwerd de besproken methode vangebinten met op de muur rustendeen kromme gebintstijlentoegepast. Het moet een groteprestatie geweest zijn krommegebintstijlen van een dergelijkelengte te bemachtigen. De grotezijdelingse druk werd opgevangendoor zware steunberen. Tussen degebintstijlen en het kapbint waren

korbelen aangebracht. Ook hierwerd met vuistukken eenspitsboogvorm verkregen. Op hetbint rustten aan weerszijden tweeflieringen. De hoogte van dedakvlakken was te groot omspannen van één lengte toe tepassen. Daarom werd op dezewijze de mogelijkheid geboden omhalverwege een las met ondersteu-ning van blokkeel en standzoon teformeren.Boven het gebint hadden de

vrijstaande gespannen tweehanebalken, waarvan de ondersterustten op een hanebalkfliering opeen rij standvinken, die op degebinten is geplaatst. Halverwegetussen de kapvoet en de boven-kant van de gebinten werden degespannen nogmaals ondersteund.De windschoren werden zowel inde flieringen als in de gebintstijlengepend. Omdat dit gebeurde nahet opstellen van de gebintenmoest het onderste gat iets groter

Page 9: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

7 7. ‘s-Gravenhage, Ridderzaal. Oor.spronkrlijkr kap zuidwe.+hoek. Potlood.ychet.$ van 1. Bosboom, ca. 1850.

zijn dan de pen van de schoor lang was, anders zou de schoor onvoldoende speling gehad hebben bij de montage. De overblijvende ruimte werd opgevuld met een klos, die ook met een toognagel bevestigd was in het gat. Deze klossen waren van houtsnijwerk voorzien. In 14de-eeuwse kappen wordt deze oplossing vaak aangetroffen. Later gaat men er toe over windschoren aan de onderkant in

een enkele tand aan te brengen en te spijkeren. In 1861 werd de kap, na een zorgvuldige opmeting, gesloopt. Rijksbouwmeester W.N. Rose verving de kap door een gietijze- ren constructie. In 1902 werd onder leiding van de Rijksbouw- meester C.H. Peters de gebrekkige gietijzeren kap vervangen door een getrouwe kopie van de 13de-eeuwse kap. In het begin van de 14de eeuw

RV-blad 01-9

kwam de kap van het schip van de kerk te Brouwershaven tot stand afb. 18, 19. Hier werd bij een overspanning van ongeveer 12 m een vrijwel identieke constructie gekozen als voor de Ridderzaal. De kap bleef behouden, doordat hij in de 15de eeuw bij een verbouwing in zijn geheel enkele meters omhoog werd gebracht. Daardoor bleven alle houtverbindingen ongeschonden in elkaar. Bij die gelegenheid werden de gebintstij- len iets afgezaagd en op sloffen op trekbalken geplaatst.

2. Kapgebinten met één kromstijl- of schaargebint Ten behoeve van gebouwen met een borstwering boven de zolder- vloer werden sedert circa 1300 eiken kromhouten bij duizenden aangevoerd, teneinde er kapgebin- ten van te maken. Meestal liggen de dekbalken op de kromme stijlen. Aan weerszijden liggen flieringen op de dekbalken, ter ondersteuning van de sporen. Tussen de gebintstijlen en de flieringen zijn windschoren bevestigd. Kenmerkend voor de kromstijlge- binten (booggebinten was de term, die in de 16de eeuw gebruikt werd) zijn de blokkelen, die op enige hoogte boven de voeten van de stijlen zijn bevestigd, soms met een pen aan de achterzijde, vaak met een zwaluwstaartvormige keep aan de zijkant gespijkerd. Het muurwerk van de borstweringen werd eerst gemetseld nadat de kap geplaatst was. De muurplaten werden daarvoor al op de blokke- len gelegd. Aan de blokkelen is vaak een anker gespijkerd, dat de borstwering vasthoudt. De kromme gebintstijlen brengen de krachten verticaal op de zolder- balken over, dus gunstiger dan dat bij de schaargebinten het geval is. Het huis Leeuwenberch, Oude Gracht 307 in Utrecht, heeft een kap met dennen gespannen met een rechthoekige doorsnede, die nog op primitieve wijze worden ondersteund door eiken gebinten met iets gekromde maar vrijwel verticaal staande stijlen afb. 20. De

RDMZ RV 1990/20-21

Page 10: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

dekbalken van de gebinten zijn verbonden met de bijbehorende spannen. Gebinten en gespannen zijn in één reeks van telmerken 7 voorzien. De kap dateert uit 1316. In dezelfde tijd zal de kap van het pand Rode Torenstraat 12-14 te Zutphen gemaakt zijn afb. 21 . Ook hier zijn de beide gebinten verbonden aan de (eiken) uesnan-

RV-blad 01-10

20. Utrecht, Oude Gracht 307, huis Leeuwen berch, 13 16. Gespannen dennen, gebinten eiken.

18. Brouwershaven (Z.), Hervormde kerk, middenschip. Reconstructie oorspronke- , lqke toestand, ca. 1325.

nen. Zij dragen dezelfde telmerken als de gespannen. Over de gebinten ligt een hanebalkfliering, die de onderste van de drie hanebalken van de gespannen 19. Brouwershaven, Hervormde kerk, kap ondersteunt. De gebinten staan op middenschip.

21. Zutphen, Rode Torenstraat 12-14, XIVA.

trekbalken, die aan de einden voorzien zijn van sleutelstukken, muurstijlen en korbelen, zogenoemde gebonden binten. Over de balken liggen ribben (thans doorgaans als kinderbinten aangeduid), waarop de zoldervloer ligt. Er is een duidelijk verband tussen de moerbalken en de gebinten. Bij de vroegere sporen- kappen zonder gebinten zijn kap en zoldervloer onafhankelijk van elkaar. Rond 1300 voltrekt zich de splitsing tussen dragende elemen- ten (balken, gebinten) en gedragen elementen (vloer, sparren en dakbedekking), die voor de

Page 11: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

22. Maastricht, Dominicanenkerk, koor,ca. 1290.

23. Zutphen, Vleeshuis, XIV. Zoldervloer niet meer aanwezig.

RV-blad 01-11

24. Zutphen, Sprongstraat 12-14,vermoedelijk XVIA. Stijlen alleen bij hettweede van de vier gebinten. Tussen degebinten één vlieringhangbalk.

2 spijkers !>--' Las in A

Nederlandse kapconstructies tot inde 1 7de eeuw voort blijft bestaan.

Alhoewel het onmogelijk is eenvolledig overzicht van allewoonhuiskappen in Nederland tekrijgen, moeten er enkele honder-den gebouwen zijn met eendergelijke kap. Zij werden gemaakttot in het midden van de 1 7de

eeuw, toen het eikehout in deNederlandse kappen definitiefwerd vervangen door het grenen.

Het schaargebint met rechteschuinstaande stijlen kwam ookomstreeks 1300 in gebruik. De kapvan het in 1294 gewijde koor vande Dominicanenkerk te Maastrichtpaart een 13de-eeuwse sporenkap

met voetraveling aan schaargebin-ten. Die zijn hier, zoals elders indie tijd, verbonden aan de gespan-nen afb. 22.Algemeen is het kaptype, waarbijschaargebinten, rustend optrekbalken, aan weerszijden eenfliering dragen, die de gespannenondersteunen. Er zijn hiervan velegevallen bekend op kerken,kastelen en openbare gebouwen.

In het noorden en oosten vanNederland werden sporenkappenvaak versterkt door er later een rijschaargebinten onder te plaatstenmet flieringen, die de spannenondersteunen. Op woonhuizenkomt dit type weinig voor, omdatdaarbij geen borstweringenmogelijk zijn.

3. Kapgebinten met één kromstijl- ofschaargebint en stijlenIn de IJsselstreek is een aantalkappen gebouwd, waarbij op degebinten makelaars staan, de eenhanebalkfliering dragen afb. 23.Soms is er ook tussen de balken ende gebintbalken een stijl aange-bracht afb. 24.Tijdens de afbraak van de kap van

RDMZ RV 1990/20-22

Page 12: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RV-blad 01-12

Bovenaanzicht horizontale dekbalk

Zijaanzicht

Verbinding kruisschoor - kromstijl

25. Hellendoorn (Ov.), Hervormde kerk,kap schip, XIV (gesloopt 1961). Onderstehanebalk, tussenstijl en hanebalkflieringgereconstrueerd. Met details.

het schip van de Hervormde kerkte Hellendoorn (Ov.) tijdens derestauratie in 1960 kon deoorspronkelijke vorm van dezeinteressante kap worden gerecon-strueerd uit de onderdelen afb. 25,28. Deze vertoonde eenmengvorm van een kap metkromstijlgebinten en een kap metmiddenstijl en hanebalkfliering. Deflieringen ondersteunden demiddelste hanebalken van de drie,die elk gespan had. De onderstehanebalken lagen lager dan de

dekbalken van de gebinten enrustten op de hanebalkfliering. Dedekbalken van de gebinten warenverbonden met de corresponde-rende sporen. Er waren kruisen inhet vlak van het gebintaangebracht. De kap zal gebouwdzijn in de 14de eeuw.Verwant aan de kap te Hellen-doorn is die van het westelijkedeel van het schip van de voorma-lige Broederenkerk, thans R.-K. SintLebuïnuskerk te Deventer, diehoge schaargebinten heeft. Ook

27. Nijeveen (Dr.), Herv. kerk, schip,1477. Reconstructie.

26. Deventer, Broederenkerk,westelijk deel schip, XIVA.Reconstructie

Page 13: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

l RV-blad 01-13

29. Vianen (Z.H.), stadhuis, 1473.

28. Hellendoorn, Hervormde kerk, kap schip tijdens sloop, 1961

hier is een laag geplaatste hanebalkfliering, die tussen de gebinten ook nog is opgehangen aan stijlen in gespannen, die met kruisen versterkt zijn afb. 26. De dakhelling is zeer steil, 66”.

Veelvuldig is een type toegepast met schaargebinten op trekbalken en standvinken met een hanebalk- fliering boven in de kap afb. 27.

4. Kapgebinten met twee kromstijl- of schaargebinten op elkaar Bij grotere woonhuizen en profane gebouwen, vooral in de zuidelijke

30. Winterswijk, Herv. kerk, koor en schip, XVB.

helft van Nederland, werden in de 15de tot de 17de eeuw kappen gemaakt met schaargebinten op de kromstijlgebinten afb. 29. Meer dan 65 keer is in Nederland de vorm aangetroffen met twee schaargebinten op een trekbalk afb. 30, 31. Het is daarmee vermoedelijk het meest algemene kaptype. Er zijn verschillende vormen, die in richting van de schaarstijlen en in de vorm van voet- en flieringconstructie van elkaar verschillen.

31. Groenlo, Hervormde kerk, schip, XV. De gordingen in de onderste schaargebin- ten zijn secundair.

RDMZ RV 1990/20-23

Page 14: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

32. Haarlem, stadhuis, Gravenzaal, XIVAReconstructie oorspronkelijke toestandzonder zoldervloer.

33. Zutphen, Beukerstraat 65-67,1392.

34. Bolswara, Martmikerk.XVm.

RV-blad 01-14

De voetconstructie kan op velemanieren worden uitgevoerd. Demuurplaten liggen meestal onderde trekbalken. Maar soms liggende muurplaten over de trekbalken,één aan de buitenzijde van deschaarstijlen en één tussen deschaarstijlen en de standzonen.Blokkelen ontbreken daarom indeze constructie.Stijlen in de as van een kap terversterking van de gebintenkomen vooral bij grotere kappenvoor.

ui BI n

Langsdoorsnede

5. Kapgebinten met twee kromstijl-of schaargebinten, waarop stijlDe kap van de Gravenzaal van hetstadhuis van Haarlem is gebouwdin de eerste helft van de 14deeeuw. De gebinten bestonden uiteen ondergebint met krommestijlen, die een eindweegs langs demuren doorliepen; daarop staateen schaargebint en tenslotte waser een standvinkenrij methanebalkfliering afb. 32 . Degebinten waren oorspronkelijk metde sporen in één reeks genum-

Page 15: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

35. Groningen, Martinikerk, koor,ca. 1425.

36. Haarlem, Sint Bavokerk, koor, XlVd.a. doorsnede over hoofdgebint.b. reconstructie voet hoofdgebint,schaal 1:50.c. reconstructie voet tussengebint.d. reconstructie voet gespan.

RV-blad 07-75

merd en daarmede dus ookverbonden. Dit komt alleen maarvoor in de begintijd van deschaar- en kromstijlgebinten.Daarmede is ook in overeenstem-ming het telmerktype met aan delinkerzijde een 'visje'.De kap moet al in de middeleeu-wen gebreken hebben vertoond. Dekromming van de onderste gebint-stijlen was niet geheel volgens denatuurlijke vezellijn tot standgekomen, maar door inzagen enbijhakken, opdat een voor het oogmeer aanvaardbare lijn ontstond.Door deze handelwijze werd denatuurlijke vezelrichting doorbro-ken, zodat de stijlen in de knikbraken. Bovendien waren nietvoldoende maatregelen getroffentegen de zijdelingse druk van dekap. Omstreeks het midden van de16de eeuw werd daarom eenbalklaag met zoldervloer onder dekap gemaakt en ook later is de kapnog enige malen versterkt.

Vier kappen werden gevonden uitde 14de en de 15de eeuw,waarvan de gebinten zijnsamengesteld uit een kromstijlge-bint, waarop een schaargebint eneen standvink, die eenhanebalkfliering ondersteunt.Het pand Beukerstraat 65-67 teZutphen heeft een kap uit 1392 8,die ook in kromstijlgebinten enschaargebinten standvinken ondereen hanebalkfliering heeft. Tegende bakstenen topgevels van hethuis rusten die flieringen op eenkorbeel en een muurstijl afb. 33.Boven in de kap zijn nog windlat-ten onder de sporen aangebracht.

In het gehele land, vooral in denoordelijke helft, komen velekappen voor met twee schaarge-binten en een hanebalkfliering opstandvinken. Er zijn er minstensveertig bekend, die verschillendevormen hebben afb. 34, 35.

Van geheel andere samenstellingzijn de kappen van de Grote ofSint Bavokerk in Haarlem, waarvande oudste op het koor dateert uithet einde van de 14de eeuw. Bijeen overspanning van bijna 14 m

RDMZRVl 990/20-24

Page 16: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RV-blad 01-16zijn de trekbalken opgehangenaan stijlen, die doorverbonden zijntot aan de makelaar. Op hetbovenste schaargebint en in dezemakelaar zijn twee hanebalk-flieringen bevestigd afb. 36.Er zijn tussengebinten zondertrekbalken boven de vensters.Hoofd- en tussengebinten zijn inéén reeks van telmerken voorzien.In de kapvoet is een rib langs demuur aangebracht, waarin destandvinken van de gespannen ende tussengebinten werdenopgevangen. De voeten van dekappen van deze kerk zijn bij derestauratie rond 1900 ernstigverminkt door het aanbrengen vaneen balustrade. Daarbij werden de

37. Utrecht, Domkerk, koor, 1386.

voeten van gebinten en gespan-nen vrijwel geheel afgezaagd,hetgeen niet bijdroeg tot destabiliteit van de kap.

Zes grote kerken uit de 15de eeuw,waaronder de hoofdkerk van hetmiddeleeuwse Nederland, de Domte Utrecht afb. 37, 40, hebbenkappen, die zijn opgebouwd uittwee schaargebinten met eenmiddenstijl en een standvinkonder een hanebalkfliering.In het koor van de Dom (1386)verwachtte men schijnbaar

38. Haarlem, Schotersingel 2, hoofdge-bouw, XlVd.

39. Zwolle, Broerenkerk, 1505.

Page 17: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

doorbuiging van de binnenste flieringen op de onderste gebinten en bracht er tussen die flieringen en de spannen eronder korbeel- achtige schoren aan. Ook bij dit kaptype varieert de richting van de schaarstijlen.

6. Kapgebinten met drie kromstijl- of schaargebinten op elkaar Bij uitzonderlijk grote gebouwen, zoals het 14de-eeuwse Pesthuis aan de Schotersingel te Haarlem afb. 38, staan twee schaargebinten op de kromstijlgebinten. De onderste flieringen heeft men in Haarlem zo geplaatst, dat de bovenkant ervan overeenkomt met de bovenzijde van de ribben op de flierbinten (de binten die de flieringen dragen), die samen de vlieringzolder dragen. Daartoe moest het flierbint aan weerszij- den iets gemenageerd worden. Het verschijnsel komt ook om andere redenen op andere plaatsen dikwijls voor.

De kap van de hoofdbeuk van de Broerenkerk te Zwolle, gebouwd omstreeks 1505, heeft gebinten, die bestaan uit drie schaargebin- ten op elkaar afb. 39. De schaarstij- len van de onderste gebinten

RDMZ RV 1990/20-25

rusten op blokkelen, die op de muurplaten liggen. Daaronder ligt om het andere gebint een trekbalk. Vanaf de onderste schaarstijlen lopen standzonen voor langs de blokkelen naar beneden. Zij zijn echter niet verbonden met de trekbalken. De kap overspant een ruimte van bijna 10 m tussen de muren. De gespannen hebben één hanebalk, die niet wordt ondersteund. Aan de hoofdbeuk grenst een zuidelijke zijbeuk, die gelijktijdig gebouwd moet zijn. De gebinten daarvan rusten aan de noordzijde op dezelfde blokkelen als de schaarstijlen van de hoofdbeuk en zij hebben eveneens standzonen. De overspanning van de zijbeuk is 6 m. Hier een kap met twee schaargebinten op elkaar logisch zijn geweest. Geheel tegen de verwachtingen in bestaan deze gebinten echter uit één schaarge- bint, dat iets hoger is dan het onderste van de hoofdbeuk, met daarop een standvink onder een hanebalkfliering, die de hanebal- ken van de gespannen onder- steunt. Hieruit blijkt, dat men gelijktijdig en met elkaar in verband twee verschillende gebinttypen

RV blad 01-17

40. Groenlo, Hervormde kerk, koor, XV.

gebruikte. Voegt men daarbij de verwarrende reeksen telmerken, dan blijkt, dat hier weinig merkbaar is van een systematische aanpak, die over het algemeen kenmerkend schijnt te zijn voor het laatmiddeleeuwse bouwbedrijf. Het kan echter zijn, dat men vuistregels hanteerde, die aangaven, dat bij een bepaalde breedte van de kap een bepaald type constructie hoorde. Omdat binnen de gilden daarvan nooit iets op schrift gesteld is, weten wij hierover niets met zekerheid.

7. Kapgebinten met vier schaargebin- ten op elkaar De kap van de Sint Catharijnekerk te Brielle, waarvan de onderdelen in 1476 in Brussel zijn klaarge- maakt 9, heeft een overspanning van 14 m tussen de muren. Er werden vier schaargebinten op elkaar geplaatst afb. 41. In deze kap zijn de gespannen twee maal onderbroken. Omdat stenen gewelven voorgeno- men waren konden er boven de vensters, midden tussen de aanzet- ten van de gewelven, geen trekbal- ken worden aangebracht. Het onderste gebint werd daar met kromme stijlen op houten consoles geplaatst. De windschoren zijn boven en onder in fliering en schaarstijl gepend en worden derhalve met een klos opgesloten, een detail, dat elders na het begin van de 15de eeuw weinig meer is aangetroffen. Aan de stijlvoeten van de kap van het middenschip van de kerk te Brielle zijn verbredingen gemaakt met losse stukjes, die ertegen bevestigd zijn. In de Zuidelijke Nederlanden komen dergelijke verzwaringen, die meestal een geheel vormen met de gebintstij- len, meer voor. Zij worden basen genoemd. De kap van het koor van de Grote kerk te Harderwijk afb. 42 heeft vier schaargebinten op elkaar, waarop nog standvinken onder een hanebalkfliering. De schaarstij- len van het tweede en derde

Page 18: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RV blad 02-18

41. Brielle (Z.H.), Sint Catharijnekerk,middenbeuk, 1476.

schaargebint plaatste men vrijwelverticaal. De onderste en bovensteschaargebinten hebben weerandere schuinten. Met stijlen enkruisverbindingen heeft men vanhet begin af gepoogd voldoendestijfheid in deze 14 m brede kap tebrengen, hetgeen niet goed geluktis. Tussen de hoofdgebinten staantrekbalkloze gebinten van dezelfdesamenstelling, uiteraard zonderstijl.Enkele kerken bezitten een kap,bestaande uit een aantal schaarge-binten op elkaar, waarin stijlenzijn opgenomen afb. 43.

43. Grave (N.B.), Sint Elisabethkerk,dwarsschip, ca. 1565.

42. Harderwijk (Gld.j, Grote kerk, koor,XVIa.

Page 19: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

1 Kapconstructie

8. Kappen van zijbeuken Boven zijbeuken kunnen zadelda- ken en lessenaardaken gemaakt worden. Lessenaardaken kunnen een helling hebben, die gelijk is aan die van het hoofddak of veel vlakker ligt dan de middenbeuk. De lessenaardaken over zijbeuken leverden meestal op de duur constructieve problemen op. Doordat het natuurprodukt hout krimpt, zakt het bovenste punt van een dak altijd enigszins. Dat bovenste punt is bij een lesse- naardak meestal een rib langs de muur tussen zij- en middenbeuk. Die rib is soms gefixeerd met ijzeren beugels of ankers. Dan breekt de kap los van de beugels of treden vervormingen op. Wanneer de rib niet muurvast bevestigd is, zakt het bovenste punt en kunnen lekkages optreden. Door sneeuwbelastingen zullen de onderdelen van een dergelijke kap ook doorbuigen, hetgeen de verschijnselen nog zal versterken. Nog nooit werd een zijbeukskap aangetroffen, dat geen van deze problemen kent. Er zijn verschillende constructies, met en zonder trekbalken en met één of twee halve schaargebinten op elkaar afb. 44, 45.

9. Vlieringzolder Een zolder over de flieringen in de kap aangebracht heette vroeger een fliering- of vlieringzolder. Thans wordt de naam vliering gebruikt. De oudste vlieringzolders komen al voor in de 14de eeuw, echter alleen in die streken, waar huizen vanuit de traditie van de steenbouw zijn opgetrokken, onder meer in Utrecht en de IJssel- streek afb. 21, 33. In het westen van Nederland werden huizen voornamelijk vanuit de traditie van de houtske- letbouw gemaakt. Daar komen de vlieringzolders eerst voor aan het einde van de 14de eeuw en wel in die gevallen, dat de zolderruimte min of meer bewoond werd afb. 31, 38, 46. Zij zijn dus als plafond te beschouwen en niet als dragende vloer. De stijlen van de

RDMZ RV 1990/2&26

RV blad 01-19

44. Oene (Gld.), Hervormde kerk, zijbeuk 45. Haarlem, Sint Bavokerk, zijbeuk koor, schip, XVA. XIVd.

46. Bergen op Zoom, Markiezenhof, zolder met vlieringzolder, XV.

kapgebinten zijn hierbij steeds gebogen. In de 16de eeuw zullen de dan geleidelijk in gebruik komende vlieringzolders als opslagvloer voor licht materiaal zijn gebruikt. In al deze gevallen rust de vlieringzoldervloer op kinderbinten tussen of op de dekbalken van de kapgebinten. In de loop van de 16de eeuw komen de gebinten dichter bij

elkaar te staan en werden de vlieringvloeren direct op dekbal- ken en tussenbalken gelegd afb. 24. De kapgebinten konden meer vracht verwerken doordat zij, bij gelijkblijvende constructie, per stuk minder dakbelasting te dragen hadden. De draagkracht van een eiken kromstijl heeft evenwel steeds zijn limieten. Het optreden van rechte grenen

Page 20: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

schaarstijlen in de 17de eeuwheeft de constructieve draagkrachtvan de kapgebinten verbeterd.

In westelijk Nederland was hetmiddeleeuwse huis in houtgebouwd of daaruit voortvloeiendin steen met lichte constructies.Daarin was binnenshuis op hogergelegen vloeren weinig mogelijk-heid voor opslag van goederen. Inde 16de en 17de eeuw werden dedraagconstructies stabieler en namde behoefte aan opslagruimtesteeds toe. Ook hieruit zal hettoepassen van een vlieringzolderen het later aanbrengen ervan inbestaande huizen te verklaren zijn.De veranderde constructiewij zeheeft het draagvermogen vanvlieringvloeren verbeterd en meermogelijkheden geboden.

Gebinten met tussenbalkenIn het rivierengebied tussen's-Hertogenbosch, Venlo, Nijmegenen Arnhem komen kapgebintenvoor, waarbij de horizontale balkniet op de gebintstijlen ligt, maarer tussen is gepend.In het stenen huis De Moriaan opde Markt te 's-Hertogenbosch,waarvan de bouwgeschiedenis nietgeheel duidelijk is, staan op de

zware bovenste balklaag tussen-balkgebinten met verticale stijlen,waarop flieringen rusten, die degespannen dragen. Tussen degebintstijlen en de tussenbalk zijnkorbelen en tussen de stijlen en deflieringen zijn windschorenbevestigd, die met een lip en eentoognagel aan de fliering verbon-den zijn. Van de bovenzijde van degebintstijlen naar de opleggingenvan de balken in de muur zijnkromme schoren aangebracht, diemet een lip aan de stijl zijngespijkerd. Zij dragen eveneenswindschoren naar de flieringenafb. 47.De gebintstijlen dragen op eenstatisch ongunstig punt op dezolderbalken. Die balken wordenaan de einden ondersteund dooreen sleutelstuk en een zwaarkorbeel. De elders gebruikelijkemuurstijlen ontbreken, omdat destenen muren de gewenstestijfheid konden opbrengen.De sporen waren voorzien vankorte blokkeel-achtige horizontaledwarshouten, die op de flieringenlagen in zwaluwstaartvormigeuitkepingen. Op die blokkelenwaren telmerken. Het lijkt erop,dat de blokkelen geen overblijfse-len zijn van doorgezaagde

47. 's-Hertogenbosch, Markt 79-83, 'DeMoriaan', reconstructie. Detail: opleggingblokkeeltje op fliering.

RV blad 01-20

hanebalken. Boven in de gespan-nen is één hanebalk.In afwachting van een bruikbaredendrochronologische dateringschatten wij het ontstaan van dezekap voorlopig op de eerste helftvan de 14de eeuw.Men kan zich deze kapconstructieontstaan denken uit ankerbalkge-binten, die op een balklaaggeplaatst zijn.

Een logische parallel met deschaargebinten was, dat bijborstweringen ook de tussenbalk-gebinten werden uitgevoerd metkromme gebintstijlen, diedoorgaans enkele decimetersboven de tussenbalk uitstekenafb. 48. Ook zijn dergelijkegebinten uitgevoerd met rechteschuingeplaatste stijlen. Dit typekapgebinten wordt aangetroffen ineen strook tussen 's-Hertogenboschen omgeving, Noord-Limburg

48. Nijmegen, Grotestraat 76, XV(gesloopt).

49. Borne (Ov.), Hervormde kerk, koor,XVA.

Page 21: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

en Arnhem en in Twente.Van dit eenvoudige type is eenaantal bekend op burgerlijkegebouwen, waarvan de meestevoorkomen in 's-Hertogenbosch enNijmegen, één in Venlo en inDeventer. Zij alle dateren uit hetlaatst van de 15de eeuw en uit de16de eeuw. In Nijmegen komentussenbalkjukken voor de ondersteof enige kapgebinten voor tot heteerste kwart van de 17de eeuw.Er zijn enkele kappen bekend,waarbij op het onderste tussen-balkgebint een normaal schaarge-bint staat. Uitzonderlijk zijn kooren schip van de Hervormde kerk teBorne (Ov.), daterend uit de eerstehelft van de 15de eeuw en uit1482, met een kap, waarvan degebinten zijn samengesteld uit eennormaal schaargebint, waarop eentussenbalkgebint met rechte stijlenafb. 49.

Verspreiding van schaargebinten tussenbalkgebint buitenNederlandIn het Nederlandstalige gebied vanBelgië is het Westeuropese-Nederlandse kapgebint het gebrui-kelijke type. In Duitsland kan menhet eerst in de loop van de 15deeeuw aantreffen in de velevariaties, die in Nederland eerderbekend zijn. In het Rijngebied bijde Nederlandse grens zijn enkelemet kromstijlgebinten bekend uitde 16de en 17de eeuw op profanebouwwerken. Dit gebied wasoorspronkelijk nagenoeg Neder-landstalig.Ook op kerkgebouwen in Westfa-len zijn dergelijke kappen geïnven-tariseerd in een gebied, datongeveer een rechthoek beslaatten oosten van de Nederlandsegrens, ten noorden van hetRuhrgebied en ten westen van delijn Soest - Osnabrück. De oudstedateringen zijn uit het begin vande 15de eeuw, de jongste van kortna 1650. De meeste kappendagtekenen echter uit de 16deeeuw.Ook in het oorspronkelijkNederlandstalige Oost-Frieslandkomen 'Nederlandse' schaargebin-ten voor.

Tussenbalkgebinten komen inDuitsland voor in het gebied, datde verbinding vormt tussen deomgeving van Nijmegen enTwente in Nederland, waar hettype voorkomt, namelijk hetNederrijnse gebied en westelijkWestfalen.

Noten1 Zie voor uitgebreide informatie metvoorbeelden en literatuur: H. Janse,Houten kappen in Nederland 1000-1940.Delft-Zeist 1989.2 Vr. med. van drs. ing. DJ. de Vries.3 H. Janse en S. de Jong, Houten huizen,een unieke bouwwijze in Noord-Holland.Zaltbommel 1970, 1986.4 R. Meischke, Huizen en keuren, Degotische bouwtraditie. Amersfoort1988, 208-268.5 R. Meischke, art. cit., 102.6 Bulletin KNOB 87 (1988), 71.7 H. Janse, Telmerken, Restauratievade-mecum RVbladMerk op hout 02 (1990).8 Bulletin KNOB 87 (1988), 72.9 H. Janse, De Sint-Catharijnekerk teDen Briel, Bulletin KNOB 1965, 96.

Herkomst afbeeldingen

Foto G. Berends: 15b.Foto RDMZ: 19, 28, 31, 40, 46.Tekening H. Janse: 9, lOb, 11, 16, 18,25 detail, 29, 36b - d, 39, 41, 44, 45.Tekening L.M. de Klein: l - 8, lOa, 12 -14, 15a, 20, 24, 25, 26, 27, 30, 32, 34,35, 36a, 37, 38, 42, 47, 49.Tekening R. Terpstra: 21 - 23, 33, 48.Tekening A.A.M. Warffemius: 43.

RV blad 01-21

Summary

Roof framing in theDutch-speaking region has itsorigin in the northwest Europeancommon rafter roof, in which theroof is supported by commonrafters which are connected inpairs by collars. The pairs ofcommon rafters are at right anglesto the longitudinal axis of the roof.Originally, the pairs of rafters werenot connected at all, with theresult that the roofs often becamelopsided. The oldest examples ofwhich traces remain date from thellth and 12 centuries.Since the second half of the 13thcentury a number of variants havebeen developed to make the framemore rigid, for example using acentral support and king-posts, butultimately a single principal formremained, in which the pairs ofrafters are supported by longitudi-nal timbers (plate purlins) restingon trusses placed laterally. Theupper face of the purlins ishorizontal. The rafters are inprinciple not fixed to the purlinsand are not supported at the apexof the roof. The uppermost beamof the truss rests on the principals.Numerous variants of this type oftruss are to be found; they areexplained with the help of theillustrations. The number of partscomprising a roof truss depends,among other things, on the widthof the building. There are noessential differences betweenchurches and secular buildings. Inthe case of private houses theparapet is important, becausespace is thereby created under thecollar beams in the attic for peopleto walk upright and for goods tobe stored. For this reason trusseswere usually made using curvedoak principals.An unusual variant, found mostlyin the southeast of the Nether-lands, is the truss with an upperbeam placed between the princi-pals. This is perhaps related to thetie-beam truss found in ruralarchitecture.

RDMZ RV 1990/20-27

Page 22: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Roof framing

UDC 69.024.8

Gordingenkappen ]

Purlin roofs

Dr. ing. H. Janse

InleidingTen noorden van de Alpen hebbende gebruikelijke bouwconstructieszich hoofdzakelijk ontwikkeld uitde houtbouw. Ten zuiden van hetgebergte is in de gebieden rond deMiddellandse zee de steenbouwvan doorslaggevende betekenisgeweest.De Romeinen brachten desteenbouw naar West-Europa endientengevolge ook de specifiekekapconstructies, die daarbijbehoren.Deze kappen zijn vanuit eengeheel ander constructieprincipegebouwd dan de sporenkappen,die behandeld zijn in RVbladKapconstructie 01. Over de stenenmuren liggen balken waarop eendriehoeksconstructie is gemaakt.De hoeken tussen dakvlakken enhorizontale lijn zijn aanmerkelijkkleiner dan die bij de sporenkap-pen. Over die driehoekspantenliggen balken, in de asrichting vanhet gebouw onder de dakvlakken.Twee zijden van deze balken, diewij gordingen noemen, liggen inde schuinte van het dak. Zij zijndoorgaans in de spanten ingela-ten. Ook is er een gording onderde snijlijn van de beide dakvlak-ken, de nok. In dit type kapcon-structie is dus vanaf het begin vande ontwikkeling een verband in deasrichting van de kap.Over de gordingen liggen ribbenvan de nok tot de dakvoet. Diestaan niet op zich zelf, zoals despannen in een sporenkap, maarzijn vast bevestigd op de gordin-gen. Deze elementen worden inoude bronnen kepers genoemd.Ook in de Eifel, waar de gordin-genkap veel voorkomt, zijnsoortgelijke namen gebruikelijk.Over de kepers liggen latten,waarop de dakbedekkingbevestigd is. Er is in deze construc-tie een duidelijke scheiding tussende draagconstructie (bestaande uitspanten en gordingen) en het

1. Deurne (N.B.), Dinghuis, doorsnede,XVIB. Schaal 1:150 (geldt voor alletekeningen).

samenstel van kepers, latten endakbedekking, die samen dedakhuid vormen. Wij spreken danvan een meervoudige kapconstruc-tie.De hier beschreven kappenworden gordingenkappengenoemd. Zij kwamen vanuit deZuidelijke Nederlanden gedurendede tweede helft van de 15de eeuwen het begin van de 16de eeuwsteeds meer naar het noorden ingebruik. Een aparte plaats nemenLimburg en het gebied rond dePeel in oostelijk Brabant in, waarsteeds kappen van bijzonderetypen werden gemaakt.

a. Zuivere gordingenkappenBij de zuivere gordingenkappenbehoren de spantbenen ononder-broken van de voet tot de nokdoor te lopen. De gordingen zijndaar ingelaten. De dakhelling isrelatief gering en sluit aan bij het

RVblad 02-1

klassieke gordingendak. Enkelevan deze kappen zijn in Nederlandaangetroffen.Een merkwaardig overblijfsel bevathet in vakwerk gebouwdeDinghuis te Deurne (N.B.).Asymmetrisch geplaatst op eenhoutskelet uit de tweede helft vande 16de eeuw staat een vermoede-lijk oudere kap waarvan despanten worden gevormd doortwee benen van voet tot nok,voorzien van twee hanebalken enaan iedere zijde een gording. Eennokgording ontbreekt. Er zijn'kepergespannen' met éénhanebalk, waarvan de kepers methouten nagels op de gordingengehecht zijn afb. 1.

De kappen van de Onze LieveVrouwekapel en de Heilig Kruiska-pel aan de noordzijde van het koorvan de Nieuwe kerk te Amsterdamwerden gemaakt in 1488 enbleven gespaard bij de brand van1645. Zij hebben een relatiefflauwe dakhelling en zijn van eenopvallende gordingenconstructie,waarin een nokgording ontbreektafb. 2. Men dient daarbij tebedenken, dat in Amsterdam degordingenkap in die tijd volledigonbekend was. Het dichtst bijzijnde punt, waar die bouwvormvoorkwam, werd een kleine 200kilometer zuidelijker gevonden.Het is tot nu toe onverklaarbaarhoe het mogelijk was, dat eendergelijke constructie op deNieuwe kerk werd toegepast.Tijdens de restauratie omstreeks1970 kwam boven de zuidelijkekapellen van de kooromgang eengroot aantal onderdelen van twee

2. Amsterdam, Nieuwe kerk, O.L.Vrouwe-en H.Kruiskapel, 1488.

RDMZ RV 1990/21-12

Page 23: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

andere kappen tevoorschijn uit debalklaag van het flauw hellendedak, dat er op dat moment was.Reconstructie leverde eveneenseen gordingenkap op, maar numet een nokgording. Zeerafwijkend was de asymmetrischedoorsnede van de beide kappenafb. 3. Vermoedelijk was diegekozen om voldoende licht telaten vallen door de vensters vande achterliggende koorlantaarn.Op afbeeldingen uit de 17de envroege 18de eeuw zijn beidekappen nog te zien, waaruit blijktdat zij niet door de brand van1645 verloren waren gegaan.Van groot belang is het telmerk-type op de onderdelen van dekappen aan de zuidkant. Zijwerden gesneden volgens het inZuid-Nederland en België gebrui-kelijke type met dwarsstreep. Menzou kunnen veronderstellen, datdeze kappen en ook die aan denoordzijde van het koor doorVlaamse of Noordfranse timmerlie-den zijn gebouwd, gebruikmakend van de 'zuidelijke' flauwedakhelling.

b. Kappen met schaargebinten,gordingen en nokgording r-In zuidoostelijk Nederland blevengeen zuivere gordingenkappenbewaard uit de periode voor delate middeleeuwen. Er zijn daarwel kappen gebouwd waarbij degordingen ingelaten zijn in schaar-gebinten, waarop een driehoekiggebint rust. De schaargebintenwijzen op de invloed van deNederlandse constructiewijzen opde gordingenkappen in dit gebied.Er zijn in de schaargebinten vaakstijlen in het midden aangebracht,die de verwantschap met dehangwerken aantonen. De oudstekappen met dit type constructiezijn bekend uit de 15de eeuw.

1. Kapgebinten met één schaarge-bint, gordingen en nokgordingDe halfcirkelvormige koorsluitingvan de Munsterkerk in Roermondheeft een kegelvormig dak meteen helling van ongeveer 40°afb. 4. Het dak wordt gedragendoor een strijkgebint, dat bestaat

RVblad 02-2

3. Amsterdam, Nieuwe kerk, kap Eggert-kapel, reconstructie van delaat-15de-eeuwse toestand.

Plattegrond

4. Roermond (L), Munsterkerk, kapkoorsluiting, XVI.

uit een schaargebint met aan deonderzijde enigszins gekromdestijlen en standzonen, dat voorzienis van twee verticale stijlen. Deschaarstijlen en de gebintdekbal-ken dragen ieder een gording. Detop wordt gevormd door eengeschoorde stijl, die bij eennormaal zadeldak waarschijnlijkeen nokgording gedragen zouhebben. Haaks op dit strijkspant

Plattegrond

staat een half spant en tussenstrijkspant en half spant zijnraveelbalken (zogenoemdezwaarden) ingelaten, waartegenaan beide zijden twee halvespanten rusten. Gezien de huidigestand van de kennis over dit typeconstructies zou deze constructiein de 16de eeuw te plaatsen zijn,dus jonger dan de kerk, die uit de13de eeuw dateert.

Page 24: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

n

Kapconstructie

De Sint Mathiaskerk te Maastricht heeft op het westelijke gedeelte, dat in de eerste helft van de 16de eeuw tot stand kwam, een gordin- genkap. De spanten bestaan uit schaargebinten en een driehoekig gebint met middenstijl, dat een nokgording draagt. Op de spanten liggen aan weerszijden vijf gordin- gen afb. 5. Op het nog 15de-eeuwse koor staan soortge- lijke spanten, waarvan de schaar- gebinten voorzien zijn van een middenstijl met korbelen naar het schaarbint. Eenzelfde kap als het westelijk deel van de Mathiaskerk heeft ook de Cellebroederskapel in Maastricht, daterend uit het tweede kwart van de 16de eeuw. De kap van de abdijkerk van Rolduc bij Kerkrade heeft een dakhelling van 46” en werd in 1586 herbouwd na een brand 2. Daarbij werd een gordingenkap gemaakt, waarvan de gordingen zijn ingelaten in de gebinten, die bestaan uit een schaargebint zonder trekbalken, waarop een driehoekige spruit is geplaatst afb. 6. De schaarstijlen staan op blokkelen, die op muurplaten rusten. Aan de schaarstijlen zijn standzonen bevestigd die een eind langs de muur naar beneden lopen en waarin de blokkelen gepend zijn. De spruit heeft twee voetschoren en een hanebalk. De houten nagels van de houtver- bindingen in de gebinten zijn in de werkplaats gemaakt en - zoals gebruikelijk - trekkend (togend) aangebracht. Dat is niet het geval bij de nagels, waarmee de kepers op de gordingen bevestigd waren. De nagelgaten werden ingeboord, toen gebinten, gordingen en kepers al tot een kapconstructies waren samengevoegd. Zij werden ter plekke geboord, zodat de nagels schots en scheef zitten. De kepers zijn in de loop van de tijd vervangen door ni.euwe, die niet meer op de oorspronkelijke plaatsen zitten, maar de nagels bleven behouden afb. 7. Qmdat de zijdelingse druk van de kap op de

7. Rolduc, abdijkerk, kap schip.

RVblad 02-3

5. Maastricht, deel, XVIA.

Sint

6. Rolduc (L.), abdijkerk, 1586, reconstructie.

Langsdoorsnede

RDMZRV 1990/21-13

Page 25: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 02-4muren te groot was, werden latertrekbalken aangebracht. Inverband met brandpreventievemaatregelen zijn in de kap afschei-dingen gemaakt, zodat thans geenalgemeen overzicht meer mogelijkis.Soortgelijke kappen, maar dan mettrekbalken, werden in later tijdook elders in zuidelijk Limburggemaakt afb. 8. Soms hebben deonderste gebinten kromme stijlenen voetschoren. Dat komt voorzowel bij kerken afb. 9 als bijlandelijke gebouwen afb. 10.

2. Kapgebinten met twee schaarge-binten, gordingen en nokgordingDe kap van de Rooms-Katholiekekerk te Meerssen (L.) werd in delate 14de eeuw opgebouwd uitgebinten, bestaande uit tweeschaargebinten, waarop eentopdriehoek, die aan weerszijdeneen gording droeg, in combinatiemet een nokgebint afb. 11. Deonderste schaargebinten werdenaan de voet gesteund doorschoren. De kap werd vervangenin 1936.In Sittard, in de 17de en 18deeeuw buiten de Republiek derVerenigde Nederlanden gelegen,werd in 1668 de Sint Michaëlskerkgebouwd, die voorzien werd vaneen kap, waarvan de gebintenbestaan uit twee schaargebintenmet een stijl in het midden en eenspruit. Er zijn gordingen in degebintstijlen ingelaten afb. 12.

8. Sittard (L), Klooster Agnetenberg,kapel, 1722.

9. Limbricht (L), Sint Salviuskerk, schip,1651.

10. Vaals (L), Hoeve Mamelis, noordoos-telijke vleugel, XVIIa.

U. Meerssen (L), Rooms-Katholieke kerk,XV (kap gesloopt 1936). 12. Sittard (L), Sint Michaëlskerk, 1668.

Page 26: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Ook op burgerlijke gebouwen in Zuid-Limburg komen dergelijke kappen met twee schaargebinten en gordingen voor, zowel met afb. 13 als zonder trekbalken afb. 14. In het laatste geval treden meestal problemen op. Soms zijn de stijlen van het onderste gebint dubbel uitgevoerd, zowel bij schaarstijlen afb. 15 als bij kromme stijlen afb. 16. Dit verschijnsel wijst op invloeden van de Duitse ‘liegende Stuhl’, die wordt besproken in RVblad Kapconstructie 04.

c. Kappen met schaar- of kromstijlgebinten, flieringen en gordingen Reeds in de 14de eeuw zijn gordin- gen op het Nederlandse schaarge- bint aangebracht op halve hoogte tussen kapvoet en flieringen. Omdat de sporen halverwege de flieringen de maximale doorbui- ging ondergaan, was de gording het aangewezen element om de gewenste versterking te bewerk- stelligen. Het is één van de wonderlijke ontwikkelingen in het middeleeuwse bouwbedrijf, dat deze constructieve verbetering er meer dan een eeuw over heeft gedaan om van Limburg tot het westen van Nederland door te dringen. In de noordelijke provin- cies heeft het element gedurende de middeleeuwen vrijwel geen vaste voet aan de grond gekregen.

15. Maastricht, Bonnefantenklooster, 1715.

RVblad OZ-5

13. Limmel (Maastricht), kasteel Bethlehem, oostelijke vleugel, XVIllA

14. Maastricht, Statenstraat 11 A, 1619.

A

16. Sittard (L.), Paardestraat 19, XVll. A

RDMZRV 1990/21-14

Page 27: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

1. Kapgebinten met één schaargebintDe eenvoudigste constructie iswaar te nemen in de kap van dekapel van het voormalige Begaar-denklooster, Zwartbroekstraat l teRoermond afb. 17. De kap wordtgedragen door schaargebintenmet flieringen en gordingen enheeft gespannen met tweehanebalken. De datering iswaarschijnlijk tweede helft 14de ofbegin 15de eeuw.

17. Roermond (L), voormalig Begaar-denklooster, XIVBXVa.

2. Kapgebinten met een schaargebintwaarop een standvinkEen zestal kappen is in Nederlandbekend met schaargebinten metflieringen en gordingen, waaropstandvinken staan, die eenhanebalkfliering dragen. Drieervan zijn aangetroffen in hethuidige Noord-Brabant en drie inNoord-Overijssel en Friesland. Zijzullen uit de 15de eeuw en deeerste helft van de 16de eeuwdateren afb. 18.

18. Veen (N.B.), Hervormde kerk, schip,XVB.

3. Kapgebinten van twee schaarge-binten op elkaarEnkele kerken in Belgisch Brabanthebben twee schaargebinten opelkaar met elk een stel gordingenhalverwege op de schaarstijlen.Het midden- en zuidkoor van deJacobikerk in Utrecht hebbenkappen uit de tweede helft van de15de eeuw met gebinten,bestaande uit twee schaargebin-ten, middenstijlen enhanebalkflieringen tussen deschaargebinten. Gordingen zijn inde onderste schaargebintenaangebracht.

4. Kapgebinten van twee schaarge-binten waarop een standvinkHet koor, het dwarsschip en hetmiddenschip van de Grote kerk teBreda hebben een kap uit de 15deeeuw, die op schaargebinten metgordingen gewone schaargebintenen standvinken met eenhanebalkfliering draagt.Uit dezelfde tijd dateert ook deidentieke kap van het koor van dekerk te Bergeyk (N.B.) afb. 19.Van een soortgelijke kap in dekerk te Hakendover in België tenoosten van Tienen bleef het bestekuit 1454 bewaard 3. Daarin is telezen, dat de sporen onderbrokenwerden op de 'rijboenf, de flieringop het onderste schaargebint. Eendergelijk gedeelte van een spanwerd 'aenveldef genoemd. Dehanebalkfliering onder de hanebal-ken heette 'philiere'.

In het dwarsschip van de Dom teUtrecht, dendrochronologischgedateerd 1477, zijn de gebintensamengesteld uit een schaargebintmet gordingen, een gewoonschaargebint en standvinkenonder een hanebalkfliering. Om dedoorbuiging van de bijna 11 mlange balken tegen te gaan,werden hangstijlen gemaakt diemet ijzeren beugels aan elkaarverbonden zijn. Tussen dehangstijlen en de beide schaarbin-ten zijn vrij steil staande korbelengemaakt afb. 20. De windschorenin de onderste schaargebintenkruisen de gordingen en elkaar. Erzijn ook horizontale windschoren.

RVblad 02-6

De sporen zijn onderbroken op deonderste flieringen, die daaromverdubbeld zijn en blokkelen enstandzonen van het bovenstegedeelte van de sporen dragen. Debinnenste flieringen kregen nogeen schoor naar de sporen bij degordingen.

Het schip van de Sint Maartens-kerk te Zaltbommel heeft een kapuit het derde kwart van de 15deeeuw afb. 21, waarin de benen vanhet bovenste schaargebint tot inde nok doorlopen en tevens eenhanebalkfliering met hanebalkomvatten 4. Ook andere details vandeze constructie wijken af van degeijkte patronen. Er zijn als hetware twee zware sporentoegevoegd, die deel uitmaken vande kapgebinten. Halverwege zijnaan deze sporen verbindingennaar de schaarstijlen gemaakt,waarop een gording rust.

De kappen van schip endwarsschip van de Grote kerk teDordrecht werden na een brandomstreeks 1460 herbouwd metuitermate zwaar hout5. De afstandtussen de sporen is minder dan debreedte van die sporen. Deconstructie toont gordingen zowelin onder- als boven-schaargebin-ten. De sporen zijn onderbrokenop de onderste flieringen, diedaartoe verdubbeld zijn afb. 22.Hier werden windschoren aanboven- en onderzijde in flieringenen stijlen gepend, zodat aan deonderzijde klossen onder deschoren in de stijlen moestenworden aangebracht.

5. Kapgebinten van drie schaar- ofkromstijlgebinten op elkaarKappen van een dergelijkesamenstelling worden vooralaangetroffen in België en hetzuidwesten van Nederland.De Onze Lieve Vrouwekerk teVilvoorde (B.) heeft op het schipeen kap, waarvan de gebintenbestaan uit een schaargebint metflieringen en gordingen, waaroptwee normale schaargebinten. Dekap zal omstreeks 1450 zijngebouwd.

Page 28: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 02-7

19. Bergeyk (N.B.), Petruskerk, koor, XVB

20. Utrecht, Domkerk, dwarsschip, 1477.

22. Dordrecht (Z.H.j, Grote kerk, schip endwarsschip, ca. 1460.

21. Zaltbommel (Gld.), Sint Maartens-kerk, schip, XVc.

RDMZRV 1990/21-15

Page 29: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

23. Bergen op Zoom (N.B.), Markiezen-hof, Hof- en zuidvleugel, 1485 en 1505.

Enkele kerken in Brussel hebbeneen kap, waarin de gebinten zijnopgebouwd uit een schaargebintmet flieringen en gordingen.

Bij profane gebouwen is eenborstwering voor de bruikbaarheidvan de zolder een onmisbaarelement, omdat er anders teweinig hoogte over zou blijventussen de zoldervloer en deonderste hanebalken of gebintbal-ken in de kap. Daartoe kregen dekappen kromstijlgebinten, diesoms sedert de 15de eeuw ookgordingen dragen. Zo hebben deHofvleugel (1485) en de zuidelijkevleugel van het Markiezenhof teBergen op Zoom, gebouwd in 15056, dergelijke gebinten, waaroptwee zwaar gebouwde gewoneschaargebinten staan, die van'basen' voorzien zijn. De kromstijl-gebinten in de laatstgenoemdevleugel dragen sleutelstukken eneen flieringzolder, hetgeen - incombinatie met een stookplaats -op bewoning van deze zolder-ruimte wijst afb. 23.Het refugium van Ter Duinen,Steenstraat 28 te Hulst (Z.),gebouwd in het tweede kwart vande 16de eeuw, heeft een soortge-lijke kap met gordingen in allegebinten.

24. Utrecht, Janskerk, koor, XVIa.

6. Kapgebinten van drie schaargebin-ten op elkaar waarop standvinkHet koor van de Janskerk inUtrecht, opgetrokken tussen 1508en 1539, heeft een kap waarvan degebinten bestaan uit drie schaar-gebinten op elkaar en eenstandvink onder eenhanebalkfliering afb. 24. In hetonderste schaargebint is eengording aan weerszijden en er zijnmiddenstijlen in de twee ondersteschaargebinten. Er zijn horizontale

RVblad 02-8

windschoren. De sporen zijnonderbroken zowel op het eersteals op het tweede schaargebint.Hier is een tekort aan lang hout,dat zich in deze tijd steeds meervoordoet, duidelijk merkbaar.

d. Kappen met schaar- ofkromstijlgebinten, flieringen,gordingen en nokgordingIn de kapconstructies vanNederland is het in de 14de en15de eeuw niet gebruikelijk, datde sporen boven in het dak onderde nok gesteund worden. Hetwezen van de sporenkap isimmers, dat de gespannen vrijstaan. Uit de gordingenkap komtin het uiterste zuiden van hethuidige Nederland al aan heteinde van de 13de eeuw naast degording in de schaargebinten ookde nokgording naar voren. Er moetdan van kepers gesproken worden,alhoewel er nog wel hanebalkenvoorkomen als teken van devermenging van beide constructie-principes.In de tweede helft van de 15deeeuw verbreidde zich de invloedvan de nokgording geleidelijk naarhet noorden. De nokgording vondechter in Groningen, Drenthe, hetgrootste deel van Overijssel en de

Page 30: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 02-9

Gelderse Achterhoek geen toepas-sing, zeker niet voor 1600.

l. Kapgebinten van één schaar- ofkromstijlgebint waarop eennokgebintDe kappen van het schip van deDominicanenkerk en de Francisca-nenkerk in Maastricht, die beide inde eerste helft van de 14de eeuwtot stand kwamen, hebben zeerhoge schaargebinten met gordin-gen en middenstijlen, waarop eengeschoorde stijl staat, die eennokgording draagt afb. 25. Eendergelijk element werd eennokgebint genoemd. Bij dezekappen is het opvallend, dat ernog een voetraveling is, waarop destandzonen van de 'kepergespan-nen' staan. Dit element is ons uitde 13de eeuw bekend.Een soortgelijke kap heeft de SintDeniskerk te Luik, gebouwd in detweede helft van de 14de eeuw.De Sint Janskerk in Maastrichtheeft op het laat-14de-eeuwseschip een soortgelijke kap met eenveel flauwere helling, waarin geenvoetraveling voorkomt. Er zijnsteeds twee windschoren naar denokgording, één van de nokstijl enéén van de middenstijl van hetschaargebint.Schip en dwarsschepen van deOnze Lieve Vrouwekerk inMaastricht worden eveneensgedekt door soortgelijke kappenuit de 15de eeuw. Uit het beginvan de 16de eeuw zullen desoortgelijke kappen op de noord-en zuidbeuk van de Hervormdekerk te Roermond zijn.Het schip van de kerk te Noorbeek(L.) bezit een kap uit de 15deeeuw, waarvan de gebintenbestaan uit een schaargebint meteen nokgebint en -gording. Er iseen regel in de lengterichting vande kap tussen de nokgebinten afb. 26.Enkele kerken in Nederlands enBelgisch Limburg hebben een kapuit de tweede helft van de 15de ofde eerste helft van de 16de eeuwmet schaargebinten met flieringenen gordingen en een nokgordingwaaronder een regel in de asrich-ting van de kap tussen denokgebinten afb. 27.

25. Maastricht, Dominicanenkerk,westelijk deel, ca. 1300.

26. Noorbeek (L), Rooms-Katholieke kerk,schip, XVB.

telmerken

27. Noorbeek, koor, XVB-XVIA.

Langsdoorsnede

RDMZRV 1990/21-16

Page 31: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Een voor de hand liggend typekapconstructie is dat, waarbij opeen schaargebint een nokgebint ofeen spruit is geplaatst, waarop aanweerszijden nog een flieringdraagt. In Nederland is dat ondermeer aangetroffen in de17de-eeuwse grenen kap van dekerk te Westergeest (Fr.). In de kapwerden enkele oudere eikenonderdelen verwerkt.In West-Vlaanderen heeft ondermeer de hoeve Ter Doestweg 21 teKoolkerke bij Brugge een soortge-lijke kap uit 1573.

In Friesland is een viertal kerkenaangetroffen, dat een kap metschaargebinten en een nokgebintbezit uit de 16de eeuw. Er zijn hiernog wel hanebalken.In de 17de eeuw wordt dezeconstructievorm veelvuldiggebruikt, bijvoorbeeld op deachtervleugel van de NieuweDoelen te Alkmaar (1618), diegeheel van grenehout is gemaakt.De smalste vleugels van hetstadhuis van Amsterdam, thansPaleis op de Dam, voltooidomstreeks 1660, hebben eenzelfdekaptype, uitgevoerd in eiken.

Het houten schip van de kapel vande Nieuwenhof te Maastricht, diegesloopt is omstreeks 1663, maarwaarvan het bestek uit 1493bewaard bleef ', had een kap,waarvan de kapgebinten beston-den uit een gebint met aanweerskanten een 'boechstyl'(kromme stijl), waarop eennokgebint bestaande uit een'bontstyl', geschoord door twee'bonten', waarop een 'versC(nokgording). Op de 'versf, de'spanwermen' (flieringen) en de'wermen' (voetplaten) rustten'kepers!.Soortgelijke kappen werden in de16de en vroege 17de eeuw in eengroot gedeelte van Nederlandgemaakt afb. 28, maar niet inGroningen, Drenthe, Overijssel enoostelijk Gelderland.

Een variant van het nokgebint isde 'spruit', een driehoekig gebintmet een nokgording, waarin een

28. Baarlo (L), d'Erp, zuidoostelijkevleugel, middendeel, na 1578.

hanebalk is aangebracht, diegordingen of flieringen draagt. Opwoonhuizen is het type uit de16de eeuw enkele malenaangetroffen, onder meer in Delft,waar na de stadsbrand van 1536een grote bouwactiviteit valt waarte nemen, waarbij de toenmaligenieuwe constructieprincipesveelvuldig toepassing vonden.

2. Kapgebinten van twee schaar- ofkromstijlgebinten waarop eennokgebintEén van de meest voorkomendekapconstructies uit de 16de en17de en zelfs 18de eeuw is hettype, waarbij de gebinten bestaanuit twee schaargebinten op elkaaren daarop een nokgebint. Hetwerd ook veel toegepast bij deherbouw van kappen, die in debeginjaren van de TachtigjarigeOorlog verwoest waren afb. 29.

RVblad 02-10

In midden-Limburg zijn enkelelaat-15de-eeuwse kappen metflieringen en gordingen op deschaargebinten, een nokgebint eneen middenstijl in de ondersteschaargebinten afb. 30. Soms is erook een stijl in het tweede schaar-gebint.De kap van het koor van de kerkvan St.-Jans Onthoofding teGemert in oostelijk Noord-Brabantwerd in de 15de eeuw opgebouwdop de wijze, zoals in Limburggebruikelijk, met twee schaarge-binten en gordingen, middenstij-len en een nokgebint afb. 31.Vermoedelijk later in dezelfdeeeuw werd deze constructie nietstabiel genoeg bevonden enwerden op de gebruikelijke wijzeflieringen toegevoegd, diewindschoren hebben en voorzienzijn van horizontale schoren naarde dekbalken afb. 32.De kappen van het middenschip,het koor, het zuidelijke dwarsschipen het noordelijke dwarsschip vande Sint Janskathedraal te's-Hertogenbosch, tot standgekomen tussen 1510 en 1525,hebben een dergelijke constructie.In de onderste schaarstijlen zijntwee gordingen ingelaten, op debovenste schaarstijlen ligt ééngording halverwege, die in hetkoor tijdens het bouwen van dekap is toegevoegd. Op hetbovenste schaarbint staat een nok-gebint, dat een hanebalkfliering eneen nokgording draagt afb. 33. Er

29. Velsen (N.H.), Engelmunduskerk, herbouw 1596. Reconstructie oorspronkelijketoestand met aanduiding termen en maten uit het originele bestek.

NAELD „ftc NOK 5*6 d

V SCHAER.8INT

• VLIE.R.BINT

Page 32: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad02-U

30. Thom (L), Stiftskerk, schip, XVd.

31. Gemert (N.B.), Rooms-Katholiekekerk, koor, oorspronkelijke toestand, XV.

32. Gemert, koor na wijziging, XVd.

33. 's-Hertogenbosch, Sint fanskathe-draal, schip, XVIa.

RDMZ RV 1990/21-17

Page 33: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

34. 's-Gravenhage, Sint Jacobskerk, koor, ca. 1545.

is een afwisseling van hoofdgebin-ten op trekbalken ter plaatse vande muurdammen tussen devensters en tussengebinten zondertrekbalken met langs de muuroplopende standzonen. Tussen debeide schaargebinten van eenkapgebint en bij de hoofdgebintenook tussen het onderste schaarbinten de trekbalk zijn in het middenstijlen aangebracht. De sporen zijnmet een houten nagel bevestigdop de onderste gordingen enonderbroken bij de ondersteflieringen. De bovenste sporen zijnniet vastgemaakt op de gordingen.In het onderste deel van de kapwordt dus het principe van degordingenkap met kepersgehanteerd, in het bovenste deeldat van de sporenkap met gespan-nen. Ook de ondersteundehanebalken zijn nog een uitingvan dat constructieprincipe.In het schip zijn ter plaatse van denokgebinten de hanebalkenafgezaagd, waaruit blijkt, dat ereerst geen nokgording bedoeldwas en als modern element op het

RVblad 02-12laatste moment is toegevoegd. Delange windschoren, dieaangebracht zijn tussen deonderste gebintstijlen en deflieringen, kruisen elkaartengevolge van de vrij geringeafstand tussen twee gebinten.Zowel van de nokgording als vande hanebalkfliering lopenwindschoren naar de nokstijl. Inhet koor zijn korte schoren tussende middenstijl en het bovensteschaarbint.Een soortgelijke kap, versterkt metenkele horizontale regels in delengte, kreeg de Sint Jacobskerk in's-Gravenhage na de brand van1539 afb. 34.

Het tot de Abdij te Middelburgbehorende huis Sint Pieterstraat52, gebouwd omstreeks 1540,heeft stenen gewelven. Dezijdelingse druk van gewelven enkap wordt opgenomen doortrekstangen. Trekbalken ontbre-ken. De kapgebinten zijnopgebouwd uit een schaargebintbeneden, waarvan de standzonenlangs de muur naar benedendoorlopen, een schaargebint metgordingen en een nokstijl daaropafb. 35.

Een type, dat optreedt van heteinde van de 15de eeuw en in

35. Middelburg, Sint Pieterstraat 52,ca. 1540.

Page 34: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

gebruik bleef tot in de 17de eeuw,komt in het zuiden van het landen in het Vlaamse deel van Belgiëvoor. Het wordt gekenmerkt dooreen schaargebint met gordingen,waarop een schaargebint en eennokgebint afb. 36. In de beginfasezijn er soms nog hanebalken.Een soortgelijke kap, ook metgordingen in het tweede schaarge-bint, heeft onder meer de Grotekerk te Goes (1619). Bij deherbouw van de in 1618 dooronachtzaamheid van een loodgie-ter in brand geraakte kerk was detimmerman Marcus Anthonius uitAntwerpen betrokken 8. Dat is hieren daar uit de terminologie in hetdoor hem gemaakte bestek af telezen en ook uit de constructieafb. 37. De schaarstijlen kregen'basen'.

In midden-Limburg en oostelijkBrabant zijn drie kerken uit heteinde van de 15de en het beginvan de 16de eeuw aangetroffenmet kapgebinten, bestaande uiteen schaargebint met gordingen,daarop een kromstijlgebint en eennokgebint afb. 38. Er zouverondersteld kunnen worden, datdeze kappen door dezelfdevakmensen gemaakt zijn.

Het uit 1612 daterende raadhuis teSchagen (N.H.)9 afb. 39, werd in1959 gesloopt. Het had kapgebin-ten bestaande uit twee schaarge-binten, waarop een spruit metflieringen en een nokgording. Deonderdelen waren van eiken engrenen gemaakt. De flieringen ophet eerste schaargebint haddenaan de binnenzijde een groef,

39. Schagen (N.H.), voormalig raadhuis,1612.

36. Den Dungen (N.B.), Rooms-Katholiekekerk.

Koor XVd-XVIa

RVblad 02-13

Schip 1533

37. Goes (Z.), Grote kerk, doorsnede kapschip met termen uit bestek van 1618.

NOCICNOCK-6ANDSTEECK.6AND

POITBALCICVILIRJNCSCHE-^BANDCURJ?INC(H)ENpoirsmWOR.MINCÖANDCHABE.ILCURPINCE.NCEBINTSTJJU

MUERj'LATE.N

38. Weert (L), Franciscanenklooster,kerk, schip en koor, XVIa.

RDMZRV 1990/21-18

Page 35: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

waarop de delen van de vliering- zolder aansloten. Een soortgelijke kap, geheel van grenehout, heeft de voorste vleugel van de Nieuwe Doelen te Alkmaar (1618).

Van omstreeks 1525 tot het midden van de 17de eeuw werd zeer algemeen op profane bouwwerken een kap gebouwd, waarvan de gebinten bestaan uit een kromstijlgebint, waarop een schaargebint en een nokgebint afb. 40. Nauwkeurig is het beschre- ven in een bestek voor de Doelen te Gorinchem uit 1589. Hiervan is het bestek bewaard gebleven. Daarin is de gebruikelijke termino- logie aangehouden. Deze is weergegeven in afb. 41. Opmerke- lijk is de zinsnede: ‘Het Huys moet soe hooch gespannen worden alst wijdt is’, waarmee bedoeld wordt, dat de dakhelling 60” moet zijn. Het Mauritshuis te Willemstad (N.B.) uit 1623 heeft een soortge- lijke kap met eiken krommers en verder grenen onderdelen. Ook het Rijnlandshuis te Leiden, dat aan de voor- en achtergevel enkele stenen Vlaamse gevels heeft, kreeg dergelijke gebinten. De normale gebinten bestaan uit een kromstijlgebint, waarop een schaargebint en een spruit met gordingen staan. Het bestek uit 1597 omschrijft dit als volgt: ‘... VU fliergebinten, met vier boochstijlen, daer onder sullen wesen

RVblad OZ- 7 4

40. Bolsward (Fr.), Grote Dqlakker 22, XVlb-m

nockgebint L”I$

boven scheergebynt

borçtwermg L vt

4 1. Gorinchem (Z.H.), Doelen, doorsnede kap met termen uit bestek van 1589.

naeld L x 34” spannen, revelsche cap rovers (=sparren ut Reval)

eycken latten I? x ?”

m met voorloeven m balck, Lir5i”

crybeel met jnn en gat in balck muerplaet 5 x7” met wousteerten

In blockeels

rlbben Lx3f’met voorloeven. L per vak met wousteerten

gesteecken noet Lneutl

noersse deelen 1 mm lvt breed)

Page 36: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

tien rechte stijlen, die binten lancknaden eisch, dick deurgaende elfende dertien duymen, met deboochstijlen ende kerbeels endeblockeels goet droech hout nae debocht gewasschen, standvincken ofte rechte stijlen, swaer ses ende thienduym de langte van de carbeels vijffvoet tusschen de tanden, met pennenende gaten gewrocht, so datbehoort, die verdiepinge hooch diebovencant bint IX voeten, deburstweringe met de bovencant vande muyerplaat IIII voeten'.

In Middelburg en Vlissingen komtin de 16de eeuw een merkwaar-dige variant voor, waarbij in debovenste kleine schaargebintengeen korbelen zijn gemaakt. Inplaats daarvan zijn de schaarstijlenaan de bovenkant verzwaardafb. 42. Hetzelfde komt ook inBelgië voor, onder meer in deomgeving van Mechelen en inDiest.

Vier 16de-eeuwse kappen zijn onsbekend in Limburg, Noord-Brabanten Gelderland met twee kromstijl-gebinten op elkaar en eennokgebint afb. 43.

Op het pand Oudkerkhof 19-21 inUtrecht is een kap aangetroffenmet kromstijlgebinten, waarop eenschaargebint met gordingen eneen nokgebint10.

Grotere 16de-eeuwse burgerlijkebouwwerken en woonhuizenwerden soms voorzien van eenkap met kromstijl- en schaargebin-ten, waarop een spruit afb. 44.

In de 17de eeuw werden dezekaptypen nog in verschillendevariaties toegepast. Het Huis metde Hoofden, Keizersgracht 123 teAmsterdam, gebouwd in 1621,bezit een kap, waarvan hetsysteem van de in hoofdzaakgrenen kapgebinten bestaat uiteen gebint met eiken krommers,een schaargebint erop en eenspruit met flieringen en eennokgording. De spruitbenen zijnaan de bovenkant versmald. Devan oorsprong ronde daksporen

RVblad 02-15

42. Middelburg, Vlasmarkt 8, XVIb.

zijn aan de onderkant op de helftvan de doorsnede doorgezaagd enverlopen naar het dunneretopeinde tot de volle cirkelvormigedoorsnede, zodat de hoogte vande doorsnede steeds dezelfde blijft.

In midden-Limburg zijn kappen uithet derde kwart van de 16de eeuwgevonden met gebinten,bestaande uit kromstijlgebint,schaargebint en nokgebint,waarbij gordingen zijnaangebracht in plaats vanflieringen.Het Limburgse gebied vertoonteen dermate rijke variatie aankapconstructies, dat het onmoge-lijk is die volledig te behandelen.Een gecompliceerd exemplaarbevindt zich op de zijvleugel vande Grote Hegge te Thorn, daterenduit het midden van 16de eeuwafb. 45. Beter dan een beschrijvingzal het bestuderen van detekening hier een inzicht in degecompliceerde denkwijze van detimmerlieden kunnen geven.

43. Baarlo (L), d'Erp, z.w.vleugel, hogedeel, na 1578.

44. Delft (Z.H.), Koommarkt l, XVIm.

45. Thorn (L.j, Grote Hegge, zijvleugel,XVIm.

RDMZ RV 1990/21-19

Page 37: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 02-16

46. Qxelstein (Cl.), stadhuis, ca. 1550. 47. Haarlem, Sint Adriaansdoelen, hoofdvleugel, 1562.

3. Kapgebinten van drie schaar- of kromstijlgebinten, waarop een nokgebint In West- en Midden-Nederland zijn na omstreeks 1540 vele kappen gebouwd met kapgebinten bestaande uit een kromstijlgebint, daarop twee schaargebinten en een nokgebint afb. 46. Soms 48. Oldemarkt (Ov.), Hervormde kerk, koor, gezicht naar het oosten met koorsluiting. dragen de schaargebinten flieringen en gordingen. Eenzelfde type met stijlen in alle gebinten werd in 1562 gemaakt op de Sint Adriaansdoelen in Haarlem afb. 47. Er zijn in Zeeland, Utrecht, Gelder- land, westelijk Overijssel en Friesland dertien kappen uit de 16de eeuw en de eerste helft van de 17de eeuw aangetroffen met drie schaargebinten en een nokgording afb. 48. In enkele gevallen zijn er stijlen midden in de schaargebinten geplaatst.

De kap van de Vleeshal te Haarlem is 1602 op heel bijzondere wijze opgebouwd. De kapgebinten bestaan er uit drie kromstijlgebin- ten op elkaar, waarop een nokgebint staat afb. 49. Het onderste gebint draagt sleutelstuk- ken, het tweede gebint gordingen. De dakbedekking is bij uitzonde- ring van lood. Het noordelijke schild is echter sinds de restauratie van omstreeks 1935 met leien gedekt.

Page 38: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 02-17

49. Haarlem, Vleeshal, 1602.

4. Kapgebinten van vier kromstijl- ofschaargebinten, waarop eennokgebintEen uitzonderlijke kap vanomstreeks 1540 draagt het ca. 9 mbrede huis Koornmarkt 64 in Delft.De gebinten bestaan uit eenkromstijlgebint, een schaargebint,een schaargebint met gordingen,een klein schaargebint en een heelklein nokgebint afb. 50.

Het stadhuis van Gent (B.),opgetrokken omstreeks 1535,heeft een kap met drie schaarge-binten met flieringen en gordin-gen op elkaar en daarop een spruitmet flieringen en een nokgording.De te overspannen breedte is12,5 m.Eenzelfde kap is te vinden op hetschip van de Onze Lieve Vrouwe-kathedraal te Antwerpen, dieomstreeks 1540 is gebouwd.

e. Tussenbalkgebinten metgordingenOok de tussenbalkgebinten in hetzuidoosten van Nederland werdenvan nokstijlen of nokgebintenvoorzien.Het pand Achter de Tolbrug 11 in's-Hertogenbosch, heeft drieverschillende variaties, daterenduit het tweede kwart van de 16deeeuw. Op het tweede deel van het

50. Delft, Koornmarkt 64, na 1536.

voorhuis is een kap metkromstijl-tussenbalkgebinten eneen nokstijl zonder schorenafb. 51. Op de tussenbalk rust eenflieringzolder.De achtervleugel van het hetzelfdepand heeft ook kromstijl-tussen-balkgebinten, waarop schaargebin-ten en een nokgebint, waarvan deschoren zeer laag geplaatst zijnafb. 52. Op beide gebinten rust eenflieringzolder.Het huis Predikherenkerkhof 5-7te Utrecht (tweede kwart 16deeeuw) bezit tussenbalkgebintenmet rechte stijlen, die nauwelijksboven de tussenbalken uitsteken

51. 's-Hertogenbosch, Achter de Tolbrug11, voorhuis tweede deel, XVIb.

52. 's-Hertogenbosch, Achter de Tolbrug11, achtervleugel, ca. 1540.

RDMZRV 1990/21-20

Page 39: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

53. Utrecht, Predikherenkerkhof 5-7, XVIb.

afb. 53. Het gebruik van dergelijke gebinten in Utrecht is zeer uitzon- derlijk te noemen. Ook gedurende de late 16de eeuw en de 17de eeuw bleven in het zuidoosten en oosten van Nederland de tussenbalkgebinten in gebruik. In het aangrenzende Duitse gebied werden zij eveneens nog gemaakt. Veelvuldig zijn in de 17de eeuw gordingen boven op de gebintstij- len gelegd. Eigenlijk is dit een logische ontwikkeling, omdat een gording beter aansluit op het schuine bovenvlak van een gebint- stijl dan een fliering. In de eenvou- digste vorm komt dit voor in de

RVblad OZ-18

54. Wel1 (L.). kasteel, tiendschuur, 1600.

tiendschuur van het kasteel Wel1 (L.), die in 1600 werd gebouwd afb. 54. Aan weerszijden is een gording op de kromstijlen ingela- ten. Er zijn sporen met hanebal- ken. Een nokgording ontbreekt derhalve. Dit gebouw valt bovendien op, doordat de hoofdconstructie ervan gebinten met twee ankerbalken heeft. In Noord- en Midden-Limburg zijn in de tweede helft van de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw kappen gebouwd met tussenbalk- gebinten, waarop gordingen rusten en waarboven een spruit of een nokgebint met een nokgor- ding is gemaakt.

55. 4 Baar10 (L.), kasteel d’Erp, noordoostelijke vleugel, XVld.

56. b Urmond (L.), Schippershuis, XVII.

De noordoostelijke vleugel van het kasteel d’Erp te Baar10 (L.) heeft een kap met gebinten bestaande uit een kromstijl-tussenbalkgebint met gordingen, een normaal schaargebint daarop en een nokgebint afb. 55. De kap zal dateren uit het einde van de 16de eeuw. In midden-Limburg zijn enkele 17de-eeuwse kappen, waarvan de gebinten bestaan uit twee tussen- balkgebinten met enigszins gekromde stijlen waarop gordin- gen en een nokgebint afb. 56. Tenslotte wordt de eveneens 17de-eeuwse kap van de westelijke vleugel van het voormalige

Page 40: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Begaardenklooster te Roermondbesproken, waarvan de kapgebin-ten bestaan uit een schaargebint,dat gordingen draagt, eenkromstijl-tussenbalkgebint mettwee stel gordingen en eennokgebint afb. 57. De kromstijlge-binten zijn hier voorzien vanvoetschoren tussen de gebintstij-len en de binten van de schaarge-binten.

Het huis Grotestraat 15 in Ootmar-sum (Ov.), dendrochronologischgedateerd 1589, heeft eenhoutskelet met vakwerk, waaropkromstijlgebinten met gordingende kap dragen afb. 58.Uiterst merkwaardig lijkt de kapvan het stadhuis van Dokkum (Fr.).De gebinten bestaan uit tweekromstijl-tussenbalkgebinten,waarop gordingen. Op de bovenstetussenbalk staat een nokgebintafb. 59. Het heeft er alle schijnvan, dat hier timmerliedenwerkzaam zijn geweest, die uit hetWestfaals-Nederlandse grensge-bied afkomstig waren. Een Friesetimmerman kon deze gebintvormmoeilijk zelf bedenken, omdat deconstructie geheel afweek vanhetgeen in die tijd in dat gebiedgebruikelijk was. Het oudestadhuis brandde af in 1572. Hetnieuwe stadhuis werd in 1609gebouwd, gebruik makend vaneen bestaand gebouw. Vermoede-lijk is ook de kap daarvan eenoverblijfsel.

f. Keperloze gordingenkapIn Amsterdam is de gordingenkapsedert het moment, dat er aan deNieuwe kerk omstreeks 1480gordingenconstructies werdengemaakt, steeds blijven voortle-ven.In 1610 werd begonnen met hetbouwen van de turfpakhuizen vande Oudezijds Huiszittenmeesters,tegenwoordig het best bekendonder de naam het Arsenaal,gelegen aan het Waterlooplein.Het vier pakhuizen brede complexis overdekt door een kap met platin het midden over de beide

59. Dokkum (Fr.), stadhuis, XVIB.

RVblad 02-19

57. Roermond (L), Begaardenklooster,westvleugel, XVIIb.

58. Ootmarsum (Ov.), Grotestraat 15,1589. Reconstructie.

RDMZRV 1990/21-21

Page 41: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

middelste traveeën en eenzadeldak over de beide buitenstedelen afb. 60.Turf mag onder geen beding natworden, want dan zwelt hetmateriaal op. De gevolgen zoudenverschrikkelijk zijn, want hetgebouw zou letterlijk uit elkaarbarsten. Tot dat tijdstip haddenburgerlijke bouwwerken inAmsterdam vrijwel uitsluitendonbeschoten kappen met pannenals dakbedekking, maar diehebben de slechte eigenschap, datzij regen en stuifsneeuw doorlaten.Alleen bij een leibedekking werdeen horizontaal dakbeschot overde sporen getimmerd. Bij deturfpakhuizen zijn geen kepersaangebracht. De gordingen zijngebruikt om een staanddakbeschot aan te brengen.Daarop zijn verticaal tengelsgespijkerd en daarover weerhorizontaal panlatten, waaraan depannen hangen. Bij dit gebouw isdus afgezien van de traditionele

60. Amsterdam, voormalig Arsenaal,Waterlooplein, 1610-'13.

daksporen. Bovendien is het éénvan de eerste bouwwerkengeweest, dat geheel in grenehoutis opgetrokken. Overigens is hetongemak van lekkages in dezakgoten hier vermoedelijkopgevangen door de loodbekle-ding hoge opstanden te geven envoor een goed afschot te zorgen.Het vlakke gedeelte van hetmiddelste dak werd met loodgedekt.

Langzamerhand verspreidde dekeperloze beschoten gordingenkapzich rond Amsterdam. Hij werdonder meer gemaakt op hetomstreeks 1625 gebouwde houtenhuis, dat vroeger aan hetJagerspad in Zaandam stond en in1967 naar de Zaanse Schans werdovergebracht.Het heeft een overwegend ingrenen gemaakt skelet met driegebinten aan de topgevelzijden enin het midden met boven dezolderbalk doorlopende stijlen, die

RVblad 02-20

wurmten dragen. Daarop staat eengewoon schaargebint, waarop eenspruit. De tussenondersteuningenworden gevormd door gebinten,waarvan het bint op de wandstij-len ligt afb. 61. Daarop zijnkapgebinten met eiken krammers,die ook de wurmten dragen. Hethele dak heeft gordingen, die hetstaande dakbeschot dragen. Deflieringen (of gordingen?) op dekromstijlgebinten zijn zo gevormd,dat zij aan de dakzijde schuin zijnen aan de binnenkant een groefhebben, waarin het hout van devlieringzolder kan aansluitenafb. 61 detail.In Workum (Fr.) heeft het uit 1663daterende pand Noord 5 eensoortgelijke kap, waaruit de meergeconstateerde invloed van deNoordhollandse bouwwijzen opdie in Friesland blijkt.Verschillende 17de-eeuwse houtenpanden in Waterland en deZaanstreek hebben een dak, datgedragen wordt door spantjes van

Page 42: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 02-21

61. Zaandam (N.H.), Jagerspad l, thansZaanse Schans, XVIIA.

dun hout, die het midden houdentussen een gespan en een spruit.Er zijn aan weerszijden twee totvier gordingen ingelaten en er iseen nokgording afb. 62.

Illustratief is de schuur van de in1779 door Zaankanters gebouwdehoutzaagmolen van het HuisTwickel te Ambt-Delden (Ov.). Hetis een keperloze gordingenkapmet staand dakbeschot afb. 63. Deonderdelen zijn van grenen. Er zijnechter eiken krommerstoegevoegd tussen de hanebalkvan de spanten en de voet van dewandstijlen. In deze omgevingwerden in die tijd vrijwel uitslui-tend enkelvoudige spqrendakengemaakt, waarbij hout uit dedirecte omgeving werd gebruikt.De eiken krommers, die gesnedenmerken vertonen, zijn een toevoe-ging, die in Noord-Hollandonbekend was.

De beschoten gordingenkap metstaand dakbeschot is sedertdien ingrote delen van Nederland tot opheden het normale kaptypegeworden en gebleven afb. 64.

detail

62. Broek-in-waterland (N.H.), Kerkplein10, 1670.

63. Ambt-Delden (Ov.), houtzaagmolen,1779. Schematische doorsnede vanschuur. Nokruiter

64. Schematische doorsnede van eenverbeterd Hollands spant.

RDMZ RV 1990/21-22

Page 43: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Noten1 Zie voor uitgebreide informatie metvoorbeelden, details en maten:H. Janse, Houten kappen in Nederland1000-1940. Delft-Zeist 1989.

2 D.J. de Vries, Monumenten dendro-chronologisch gedateerd, Bulletin KNOB86 (1987), 85.3 H. Janse en L. Devliegher, Middel-eeuwse bekappingen in het vroegeregraafschap Vlaanderen, Bulletin Kon.Comm. voor Monumenten en Landschap-pen XII (1962), 305.4 L.H. Boot, De kapconstructie van deSt. Maartenskerk te Zaltbommel,Bulletin KNOB 87 (1988), 221.5 Nog in 1463 werd er bepaald, datniemand de timmerlieden voor devoeten mocht lopen. Th.W. Jensma, DeGrote- of Onze Lieve Vrouwekerk vanDordrecht. Zwolle - Dordrecht 1987, 27noot 71.6 R. Meischke, Het Markiezenhof teBergen op Zoom, Bergen op Zoomgebouwd en beschouwd. Alphen aan denRijn 1987, 25.7 R.C. Hekker, Het vakwerkhuis van delate middeleeuwen tot omstreeks 1650in Maastricht en Sittard, 'Ten voordeleen cieraat van dese stad'. Studies overhoutbouw in Nederlandse steden. Restau-ratievademecum RVbijdrage 09.'s-Gravenhage 1989.8 Toen Marcus Anthonius en desteenhouwer Jan de Molyn (Jean deMoulin) in december 1618 naar Goeskwamen waren zij bezig aan de bouwvan de Jezuïetenkerk (CarolusBorromeüskerk) in Antwerpen, naarhet ontwerp van Petrus Huyssens(notulen van het stadsbestuur, Gem.archief Goes en het kasboek der Jezuïe-tenkerk, thans D 31 van het ArchiefRubenianum te Antwerpen).9 R. Meischke, H.J. Zantkuijl en H.Janse, Drie Noordhollandse huizen,Bulletin KNOB 1962, 160.10 E.M. Kylstra, Oudkerkhof 19-21,Archeologische en bouwhistorischekroniek van de gemeente Utrecht over1983, Maandblad Oud-Utrecht 1984,139.

Herkomst afbeeldingen

Tekening R. Terpstra: l, 2, 5, 8.Tekening L.M. de Klein: 3-6, 9, 10, 12,14-20, 22-25, 28, 30-32, 35, 36, 38, 39,41^7, 49-53, 55, 57-59.Tekening H. Janse: 11, 21, 26, 27, 29,33, 34, 37, 56, 60-64.Foto RDMZ: 7, 13, 40, 48, 54.

RVblad 02-22

Summary

The purlin roof, which is ofsouthern European origin,influenced Dutch constructions inthe Late Middle Ages. This type ofroof is supported by longitudinalpurlins, which are resting ontrusses and whose upper surface isparallel to the pitch of the roof.There is also a ridge purlin at theapex and rafters fixed to thepurlins. The pure form of purlinroof was combined in the courseof the 15th century and early 16thcentury with the Dutch commonrafter roof with trusses. Elementsof this variant were in general useafter about 1500. Extraordinarypurlin-roofconstructions weremade in the southern part of theprovince of Limburg.In the 17th and 18th century, too,most buildings had a roof withDutch trusses, ridge piece andrafters. A type of purlin roofdeveloped from this which had norafters and vertical watertightroofboarding.

Page 44: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Roof framing

UDC 69.024.8

Kappen met houten tongewel-ven '

Roofs with barrel-vaulted ceilings

Dr. ing. H. Janse

InleidingIn de gotische architectuurperiodewas het streven van de bouwmees-ters om met zo gering mogelijkehoeveelheden bouwmaterialen zohoog mogelijk opgaandegebouwen te scheppen. Als er eenvlak plafond tegen de onderzijdevan de kapbalken is bevestigd, kande ruimte slechts zo hoog zijn alsde muren, waarop de kap rust.Wanneer er stenen gewelven zijn,is de hoogte van de ruimte ooknauwelijks meer dan de hoogtevan de muren en zijn er omvang-rijke steunconstructies noodzake-lijk.In een brede strook van West-Europa langs de Noordzee en hetKanaal, van Bretagne tot Frieslanden in Zuid-Engeland, ontstond inde l3de eeuw een architectuur-vorm, waarbij het mogelijk was bijeen betrekkelijk geringe hoogtevan de buitenmuren een hogebinnenruimte te maken. Menbetrok het onderste gedeelte vande kap in het interieur door tegende onderdelen van de kap aan debinnenzijde een dunne houtenbeschieting aan te brengen. Dievormde een halfcirkelvormig ofspitsboogvormig tongewelf, datéén geheel vormt met de kapcon-structie. Het interieur kondaardoor de helft of meer van debreedte van de ruimte hogerworden. In de topgevels kondenvensters dientengevolge verderoprijzen, waardoor een goedeverlichting van de ruimte mogelijkwerd gemaakt.Het gebied, waarin het houtentongewelf werd toegepast alsspecifieke architectuurvorm voorkerkgebouwen, strekt zich inNederland uit ten westen van eenlijn, die loopt van Dokkum aan deFriese kust naar Meppel envandaar westwaarts naar deZuiderzee. Ten oosten van die lijnwerden in de middeleeuwen alleen

stenen gewelven gemaakt,wellicht onder invloed van debouwwijzen, die in de aangren-zende Duitse streken gebruikelijkwaren. In het zuidwesten vanDrenthe is slechts één middel-eeuws gebouw met een houtentongewelf bekend, evenals inNoordwest-Overijssel. Het houtentongewelf is in Nederland verdertoegepast in de provincies Utrecht,Noord- en Zuid-Holland, Zeelanden Noord-Brabant. In Gelderland isdeze bouwvorm gebruikelijk in dewestelijke Betuwe en het Land vanMaas en Waal. Op de oostelijkeVeluwe zijn in Oene en Epe tweeafwijkende kappen met tongewelfen er is één tongewelf in Zutphen.In Nijmegen kan een tongewelfworden gereconstrueerd op demidden- en de noordbeuk van hetdriebeukige schip van de Stevens-kerk. Verder zijn er twee exempla-ren bekend in midden-Limburg enéén in Maastricht.Het houten tongewelf was bijuitstek geschikt voor het overdek-ken van grote en kleine parochie-kerken, maar ook talrijke klooster-kapellen in steden als Amsterdam,Delft en Utrecht werden voorzienvan een kap met houten

RVblad03-Jtongewelf. Vele daarvan zijn in deloop van de eeuwen verlorengegaan.In burgerlijke bouwwerken werdenin Nederland sporadisch ruimtenoverdekt met een houtentongewelf. In België komt hethouten tongewelf voor in alleNederlands sprekende provinciesen in Henegouwen ten noordenvan de Sambre.

Er zijn drie misverstanden tenaanzien van oorsprong en functievan houten tongewelven. Teneerste is door sommigen gesteld,dat zij een afgeleide vorm zoudenzijn van het romaanse stenentongewelf. Er zijn echter zulkegrote verschillen tussen demassieve romaanse steenbouw ende lichtgebouwde vroeggotischebouwwerken, dat deze theorieafgewezen moet worden.Ten tweede wordt vaak over hetNederlandse houten tongewelfverkondigd, dat het eenbouwvorm is, die speciaal op deslappe bodem lichte bouwwerkenmogelijk maakte. Het tongewelfkomt echter ook voor op vasteklei- en zandbodem. Vroegeexemplaren zijn juist te vinden instreken met een vaste grondslag.De vorm schijnt in Noord-FranKrijkte zijn ontstaan tegen het middenvan de 13de eeuw en werd vandaar uit verspreid. Villard deHonnecourt tekende rond 1245 inzijn schetsboek een sporenkap methouten tongewelf afb. l. Blijkensde summiere schets werd gebruik

übw uotettustr «v1. Schets van een kleine kap met houtentongewelf van Villard de Honnecourt,ca. 1245.

RDMZRV 1991/22- 13

Page 45: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

gemaakt van krom hout om het gewelf te formeren. Men beschikte kennelijk niet over voldoende regelmatig kromgegroeide eiken takken, zodat een kromming in tegengestelde richting gebruikt werd om de verbinding met de spoor aan de tegenovergestelde kant van het dak maken. Deze methode is ten zuiden van de Nederlandse landsgrenzen aangetroffen, in Nederland niet. Essentieel voor de houten tongewelven is het gebruik van natuurlijk kromgegroeid eikehout. Grote hoeveelheden van dit kromme hout zijn sedert de 13de eeuw verwerkt, zowel in de bouw van houtconstructies als in de scheepsbouw. Dit laatste heeft juist het derde misverstand in de hand gewerkt. Men ziet in een houten tongewelf een binnenstebuiten gekeerd schip en legt op die wijze de verbinding met de scheepsbouw. Bij een schip zit een zware buitenbekleding stevig bevestigd tegen een zware constructie van krom hout, dat de druk van het water moet kunnen weerstaan. Bij een houten tongewelf heeft de beschieting en de daarachter aangebrachte lichte constructie geen enkele dragende betekenis en dient slechts als ruimte-afsluiting, zodat de vergelij- king niet opgaat.

In verschillende middeleeuwse kerkgebouwen zijn in perioden na de bouw imitaties van stenen gewelven in hout gemaakt. Deze vallen buiten het bestek van dit artikel, want zij maken geen deel uit van de kapconstructie.

Dringend wordt aanbevolen bij restauratie van aangetaste kappen zich nauwkeurig op de hoogte te stellen van de oorspronkelijke

’ constructies, vormen en versierin- gen. Met enige inspanning zijn veel originele onderdelen nog te handhaven.

a. Enkelvoudige sporenkappen met tongewelf 1. Kappen met gespannen Men kan de vorming van het

tongewelf zien als een ontwikke- ling, die voorkomt uit de eenvou- dige sporenkap, zoals ale tot in de 13de eeuw gebruikelijk was. Een zeer sobere vorm van ‘tongewelf is die met een gebroken beschie- ting tegen een gewone sporenkap. In Nederland is die vorm slechts één maal aanwijsbaar, namelijk boven de nonnengalerij in het westelijk deel van de Begijnhofka- pel te Haarlem, thans Waalse kerk. De dakvlakken boven dit gedeelte van het schip hadden aan de binnenzijde een beschieting op afzonderlijke sporen, die ook was voortgezet langs de onderste gebintbalken.

Vaker maakte men van de naar binnen gerichte zijde van standzo- nen, sporen en korbelen een vloeiende lijn, die halfcirkelvormig of spitsboogvormig kan zijn. In het laatste geval ontmoet de spitsboog de onderste hanebalk van het gespan op een hoger gelegen punt dan bij de halfcirkelvormige doorsnede. De gebogen lijn werd ook uit de sporen gehakt, zodat die midden tussen de dakvoet en de eerste hanebalk werden verzwakt.

Een eenvoudig tongewelf kon gereconstrueerd worden in de 1 Gde-eeuwse vakwerkkapel te Laar bij Weert (L.) afb. 2. Een zeer bescheiden vorm van spitsbogig houten tongewelf heeft de 2,8 m brede gang boven de galerij rond de kleine binnenplaats in het Markiezenhof te Bergen op Zoom, rond 1535 tot stand gekomen. Er zijn op korte afstand van elkaar gespannen geplaatst met een hanebalk op slechts 75 cm onder de nok. Daar tegen is in het midden in de lengterichting van de gang een geprofileerde nokrib bevestigd, die tegelijkertijd het verband in de lengterichting verzorgt. Tussen de dakvoet en de sporen en tussen de sporen en de nokrib zijn gebogen standzonen en gewelfhouten, die een spitsboog vormen. De booglijn is niet uit de sporen gehakt, maar er is tussen standzoon en gewelfhout

RVblad 03-2

2. Laar (L.), St.-Sebastiaanskapel. Reconstructie toestand 16de eeuw. Schaal 1 :150 (geldt voor alle doorsnedetekenin- gen).

3. Bergen op Zoom (N.B.), Markiezenhof, gang kleine binnenplaats, ca. 1520.

een dun vulstukje tegen de spoor gespijkerd afb. 3. Er zijn gemetselde dakkapellen (Vlaamse gevels), die een eigen gewelfje hebben, dat in het ganggewelf snijdt. De nokrib ervan loopt tegen die van de gang. Er is geen gewelf- beschieting.

Page 46: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

In 1347 vestigde de Duitse Ordezich aan de Springweg in Utrechtin een complex waarin ondermeer het Heilige Geestnuisgeweest was. In dat jaar begonnenomvangrijke verbouwingen. In hethuidige complex bevindt zich opde grote vleugel aan de zuidzijdevan de voormalige binnenhof eennog grotendeels oorspronkelijkekap met houten tongewelf,opgebouwd uit eiken gespannen.Een windlat vormt de enigeconstructieve verbinding in deasrichting van de kap afb. 4. Degespannen hebben twee hanebal-ken. Om het andere gespan zijn erkromme gewelfhouten en zijn destandzonen schuin geplaatst eniets uitgehold, met het oog op debeschieting van het tongewelf.Tussen gewelfhouten en sporenzijn korte verbindingshouten ofkalven aangebracht. Deze kap kannog in de 13de eeuw gedateerdworden. Vermoedelijk is de kapeen onderdeel van het oudeHeilige Geesthuis.

2. Enkelvoudige sporenkappen metvoetravelingTegen het einde van de 13de eeuwwerd de kap van de 12de-eeuwsekerk te Oirschot (N.B.), diemogelijk de bekende verzakkings-problemen van het gangbare typesporenkap heeft gekend en eendakhelling van 45° had, vervangendoor een nieuw dak met eenhelling van 48° afb. 5. De huidigekap van het schip bezit nog 13 vande 18 eiken gespannen van diebekapping. De gespannen staan78 cm hart op hart en vormen eenhouten tongewelf. Om de vier (aande oostzijde één maal om de vijf)gespannen is er een trekbalk. Devoeten van de sporen rusten opblokkelen. Er is slechts éénmuurplaat. De hierdoor veroor-zaakte opwaartse druk op debinnenzijde van de blokkelenwordt opgenomen door eenraveelbalk, die aan beide einden ineen trekbalk is ingelaten enwaarop de voet van het tongewelfstaat, ca. 70 cm binnen de muur.De scherpe kanten aan deonderzijden van de blokkelen, de

RVblad 03-3

4. Utrecht, Duitse Huis, vleugel aanzuidzijde van voormalige kloosterhof.Perspectief van de kap met houtentongewelf.

5. Oirschot (N.B.), Herv. kerk. Doorsnedekap, ca. 1290.

RDMZRV 1991/22- 14

Page 47: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

voetraveelbalk en de trekbalkenzijn afgeschuind (gebiljoend). Deraveelbalk en de blokkelen vormeneen roosterwerk, waartussen eensoort plafondbeschot bedoeld was.Het is nooit tot stand gekomen,evenmin als het beschot tegen degewelfhouten.Bij het monteren legde men eerstde muurplaten op de muren.Daarop werden de trekbalken ende hoofdgespannen gesteld,

waarbij tegelijkertijd de raveelbal-ken werden opgesloten in detrekbalken. De 13 gespannenzonder voetbalk werden na dehoofdgespannen geplaatst. Degebogen gewelfhouten brachtmen aan na het plaatsen van degespannen. De onderste, destandzonen, staan met een pen inde voetraveelbalk en werden aande bovenzijde voorzien van eentand afb. 6.

6. Oirschot, Herv. kerk. Constructiekapvoet.

7. Utrecht, Janskerk, schip en dwarsschip.Doorsnede kap, ca. 1280.

RVblad 03-4Een soortgelijke kap met tweehanebalken bevindt zich op demiddenbeuk en het dwarsschipvan de Janskerk te Utrecht afb. 7.Hier zijn sporen en hanebalkenvan dennehout gemaakt, gewelf-houten, standzonen, blokkelen,trekbalken, raveelbalken enmuurplaten van eiken. Het gedeel-telijk bewaard gebleven gewelfbe-schot was van grenehout. Aan devoet van de kap waren de meestedelen grotendeels verdwenen,maar het was mogelijk de ontbre-kende delen aan de hand van degevonden resten te reconstrueren.Hieruit blijkt het volgende: om dezes of vijf gespannen was eentrekbalk, waarin aan weerszijdeneen voetraveling was ingelaten. Dedakhelling is 52°, zodat de voetra-veling gedeeltelijk op de muur lag,maar hij had niet het karakter vaneen muurplaat. De maten warenaanmerkelijk groter dan van demuurplaat op de buitenzijde vande muur. De blokkelen zijneveneens in de voetravelingbevestigd geweest.Een opvallend detail is het voorko-men van een houten nagel of hetgat ervan midden in de bovenzijdevan de onderste hanebalk van allegespannen. De gaten kunnengediend hebben om een rib overde gespannen te bevestigen. Opdie wijze werd zorg gedragen vooreen verbinding in de lengterich-ting van de kap tussen de gespan-nen voordat het dakbeschot en degewelfbeschieting warenaangebracht. Zo konden de velegespannen overeind blijven staan.Gewelfhouten en hanebalken zijnaan de gespannen verbonden meteen houten nagel en tweegesmede spijkers. Vermoedelijkwerd deze kap gebouwd na destadsbrand van 1279.

3. Sporenkappen wet makelaarEen soortgelijk verband in delengterichting als in de Janskerk teUtrecht wordt aangetroffen in dekap van het koor van de kerk teKloetinge (Z.), daterend vanca. 1300. Het wordt verzorgd dooreen horizontale geprofileerde ribonder langs de onderste hane-

Page 48: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

balken, dus ook zichtbaar als ereen beschieting is aangebracht. Indeze kap zijn enkele verzwaardegespannen, voorzien van eenmakelaar boven het gewelf tussende onderste hanebalk en de nokafb. 8. Op die plaatsen zijn dedelen, die onder het gewelfbeschotuitsteken, voorzien van een soortgewelfribprofiel. Er zijn geentrekbalken, hetgeen in hetzuidwesten van Nederland gebrui-kelijk is. Ter plaatse van degewelfribben lopen de standzoneneen stuk langs de muur. Dezijdelingse krachten van de kapworden opgevangen door zwaresteunberen. Het gewelfbeschot isaangebracht in groeven, die in hetspitsbooggebint werden gemaakt.

b. Kappen met tongewelf-gebintenIn het begin van de 14de eeuwzette zich de ontwikkeling voortnaar spitsboogvormige gebinten,die deel uitmaken van hettongewelf en flieringen dragen.Het werd het algemeen gebruiktekaptype voor een houtentongewelf.

1. Kappen met booggebinten zondergewelfribbenEén van de oudste tongewelvenmet kapgebinten is die in de15de-eeuwse kerk te Nieuw-Loosdrecht (U.) afb. 9. Deze kap isvermoedelijk afkomstig van eenhouten 14de-eeuwse kerk, hetgeenkan blijken uit pengaten vanregels en schoren in de zijkantenvan de zeer lange muurstijlenonder de trekbalken. De dakhellingis slechts 48°. Midden in dekapgebinten is een ongeprofi-leerde rib ingelaten, die de gewelf-houten van de gespannenopvangt. Men herkent hierin destelrib. Er zijn geen hanebalken.Het gewelfbeschot loopt zonderonderbreking door over het helegewelf.De kerk te Vreeland (U.) heeft overhet oudste deel van het koor, datuit 1333 zou dagtekenen, een zeereenvoudig tongewelf zondernokrib, maar wel met dwarseribben afb. 10. Die ribben lopen

RVblad 03-5

8. Kloetinge (Z.), Herv. kerk, koor,ca. 1300.

9. Nieuw-Loosdrecht (U.), Herv. kerk,middenbeuk. Vermoedelijk XIV.

Pengaten van:schoor

horizontale regel

schoor

W. Vreeland (U.), Herv. kerk, oudstegedeelte koor. Gedeeltelijke reconstructie1333.

RDMZRV 1991/22- 15

Page 49: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

echter langs de gebintstijlen en zijn er tegen bevestigd met houten nagels. De profilering is niet, zoals later vrijwel steeds het geval zou zijn, bij de ontmoeting met de schuine kapstijl daaruit gestoken. De profilering van de ribben is zeer eenvoudig. Bij een vondst van 15de-eeuwse kaponderdelen uit een gezonken schip in de Flevopolder is gebleken, dat de onderdelen van een kapgebint pas na het gereed- komen van hun definitieve profile- ring werden voorzien. Die afwerking is een enkele keer achterwege gebleven. Het kapgebint is aan beide einden aan de bovenzijde over enige lengte dunner gemaakt om de flieringen zo te leggen, dat de erop liggende onderste hanebal- ken raken aan de bovenzijde van het tongewelf. De gewelfhouten zijn tegen die hanebalken bevestigd. De kappen van de noord- en middenbeuk van het schip van de kerk te Oudewater (U.) zijn vrijwel hetzelfde gemaakt. De gebinten zijn er met de gespannen in één reeks genummerd. Ook hier zijn de gewelfribben zeer eenvoudig geprofileerd. Ondanks al deze relatief vroege kenmerken staat de kap op een 15de-eeuws gedeelte 2. Mogelijk zijn beide kappen van een oudere fase van de kerk afkomstig. Men zal bij het bestude- ren van kappen vaak tot de conclu- sie komen, dat onderdelen van een oudere kap opnieuw gebruikt zijn. De sporen zijn 9 x 15 cm in doorsnede, hetgeen ook pleit voor de 14de eeuw, aangezien later ribben van een meer vierkante doorsnede werden gebruikt. De zuidbeuk is wel van een 1 Sde-eeuwse kap voorzien en gedetailleerd zoals in die tijd gebruikelijk.

’ Ook de kap van het vroeg-14de- eeuwse koor van de kerk te ‘s-Heer Abtskerke op Zuid-Beveland miste een nokrib afb. ll. De kap was zeer slordig gemaakt. De gewelfhouten waren gemaakt van grillig gevormde eiken takken met de schors er nog aan. Dezelfde slechte timmerman heeft ook de

ll. ‘s-Heer Ab tskerke (Z.), Herv. kerk, kap van her schip van de kerk in koor, XIV, voor restauratie (1965). het naburige Oudelande gemaakt. Bij de restauratie van beide kerken omstreeks 1965 waren de kappen helaas niet te handhaven. Op het platteland kon een timmer- man dergelijk knoeiwerk afleveren. In de steden controleer- den de gilden de kwaliteit van het geleverde werk en was het ondenkbaar, dat men inferieur werk maakte.

2. Kappen met booggebinten met gewelfribben Langzamerhand ontwikkelde zich 12. Kloetinge, Herv. kerk, n. koor. een standaardvorm voor het Kruising gewelfribben, XV. houten tongewelf, in het zuidwes- ten van Nederland zonder trekbal- ken met langs de muren doorlo- pende standzonen aan de kapgebinten, elders met trekbal- ken. De profilering van de ribben heeft vrijwel steeds de gebruike- lijke peerkraalvormige doorsnede, die over standzoon, spitsboogstijl en bint doorloopt. Dat profiel wordt meestal op fraaie wijze gestopt, zodat de doorsnede geheel onderaan en boven bij de ontmoeting met de nokrib weer rechthoekig is afb. 12.

RVblad 03-6

Page 50: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

13. Oosthuizen (N.H.), Herv. kerk, koor, 14. Weesp (N.H.), Grote kerk, schip, XVb. 1510. Tijdens restauratie, 1960. Tijdens restauratie, 1967.

De doorsnede van het tongewelf is meestal spitsboogvormig afb. 13. Daardoor is het gebint, dat de spitsboog omvat, hoger dan het onderste schaargebint van een kap zonder tongewelf afb. 14. 21

27 Terminologie 20

RVblad 03-7

Voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de kappen met een houten tongewelf verder te volgen is het goed eerst de daarbij gebruikte specifieke terminologie te bezien, zoals bijvoorbeeld gebruikt is in het bestek voor de kap van het noorderkoor van de Oude kerk te Delft uit 1541 en deze als leidraad voor de benamingen in onze beschouwingen te nemen afb. 15. Het spitsboogvormige gebint, het ‘ogiefgebint’, bestaat uit twee ogiefstijlen, een ogiefbint, twee korbelen, twee standzonen en

11

9

25 30 28

10 29 7 8

Des 15. Delft, Oude kerk, noorderkoor. Benamingen van kaponderdelen volgens het bestek van 1541.

1. bint (= trekbalk) ll. spanne 2 1. upperste fliering 2. stijl 12. slickblockeel 22 = 220. haenbalck 3. slotel (sleutelstuk) gebonden bint 13. hangereel 23. wulfiout (=gewelfhout) 4. calf 14. ogyffstol (= spitsboogstijl) 24. calff 5. kerbeel 15. carbeel 25. stantsoen 6. wel (= peerkraal) 16. stan tsoen (= standzo.on) 26. wintband 7. voirlijst 17. naeld 27. wintband 8. muyerplaat 18. fliering 28. boom van ‘t gotier (=gootbodem) 9. groot blockeel 19. roesterhout 29. boord van die ghoot 10. klein blockeel 20. scaerbind (= schaarbint) 30. upsettel

RDMZRV1991/22- 16

Page 51: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

16. Kloetinge, Herv. kerk, n. koor. Voet van de gespannen, XV.

twee blokkelen, beide rustend op twee muurplaten. De geprofileerde muurplaat aan de binnenzijde, waarop het gewelfbeschot aansluit, noemt men de voorlijst. Op het ogiefbint liggen aan weerszijden de flieringen, voorzien van windbanden (windschoren) en in het midden is de naald (nokrib van het gewelf). Boven het ogiefbint is de kapconstructie gelijk aan die bij normale schaar- en kromstijlgebinten. De gespan- nen bestaan uit twee sporen (spannen), rustend op een klein blokkeel, een standzoon , het wulfhout (gewelfhout), een rooster- hout over de onderste flieringen en de naald, een kalf tussen rooster- hout (in andere kappen soms ook de spoor en zelfs de fliering) en het gewelfhout en tenslotte twee hanebalken.

Details Bij het in elkaar bouwen van een gespan werd de kromme standzoon in het algemeen eerst met een pen in het blokkeel of de binnenste muurplaat geplaatst. Daarna werd de standzoon zijdelings in een tand in de spoor geschoven. Als de standzoon aan de bovenkant van links naar rechts wordt ingedraaid, is de tand voorzien van een borst, die iets van rechts naar links oploopt afb. 16. Bovendien vormt die tand aan de naar het dakvlak gerichte zijde een enigszins scherpe hoek in de spoor. Als de standzoon van terzijde in de tand is gedraaid, klemt hij zich op deze wijze vast. Daarna werd de verbinding met

houten nagels of ijzeren spijkers tot stand gebracht. In een bestek uit 1638 van de Bakenesserkerk te Haarlem is de term ‘sleepende tant ’ gebruikt. Ook het korbeel, bij tongewelven gewelfhout genoemd, zit op deze manier aan de sporen. De roosterhouten zijn in vele gevallen gebogen, omdat de bovenkant van de flieringen hoger ligt dan de bovenkant van de naald. Er zijn dan natuurlijke kromhouten gebruikt. Soms zijn de flieringen door uitkepen van het bint aan de beide einden lager gelegd, zodat de roosterhouten wel recht konden zijn. De sporen zijn gemiddeld 10 cm hoog. Op de plaats waar het tongewelf een spoor ontmoet, wordt die uitgehold tot ca. 8 cm. Dat is een zwak punt in de constructie. Daar zakt de kap soms wat door. De standzonen, die de sporen op ca. 1 m boven de voet ondersteunen, moeten meehelpen om die doorbuiging zo gering mogelijk te houden. Wellicht

RVblad 03-8

spelen de kalfjes tussen sporen of roosterhouten en de gewelfhouten daarbij ook nog een rol. De kalfjes kunnen ook gediend hebben om het gewelfbeschot beter te kunnen spijkeren. De gewelfhouten zijn in vele gevallen in de naald ingelaten met een kleine pen afb. 12. Soms zijn zij er met een keep op gelegd en vastgespijkerd of aan weerszijden in de naald ingelaten met een halfhoutse lip.

Nadat een kap, die bedoeld was voor een houten tongewelf, was gereed gekomen, werd de beschie- ting aan de binnenzijde vrijwel nooit direct aangebracht, vermoe- delijk omdat men het hout van de kap eerst wilde laten uitwerken. In de bestekken van de kappen met een houten tongewelf wordt het gewelfbeschot bijna nooit genoemd. Er zijn talrijke gevallen bekend, waarin het beschot ruim 25 jaren tot enkele eeuwen later werd geplaatst. Ook zijn er middel- eeuwse kappen, die tot op de

17. Brouwershaven (Z.), Herv. kerk, z. zijbeuk met onbeschoten tongewelf

Page 52: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

huidige dag onbeschoten zijn gebleven, zoals onder meer in de zijbeuken van de kerk te Brouwers- haven (Z.) afb. 17, het stadhuis van Zierikzee afb. 47, het koor van de kerk te Enspijk (Gld.), de Waag te Alkmaar en de kerk te Parrega (Fr.). Soms werd pas bij een restauratie uit esthetische of warmte-techni- sche redenen een beschieting aangebracht, zoals onder meer in het noordelijk koor van de kerk te Kapelle (Z.) en de kapel te Blauwkapel (U.). Het noordelijke dwarsschip van de Oude kerk te Amsterdam kwam gereed rond 1385. Op één van de trekbalken staat de tekst geschil- derd: ‘Dit kruuswerck boven is ghewullft int jaer van Xlllc en XII ‘.

Hieruit valt op te maken, dat tenminste 27 jaar na het gereedko- men van de kap de beschieting werd aangebracht. De Sint Jacobskerk in ‘s-Graven- ‘hage, herbouwd na een brand in 1539, kreeg pas in 1830 gewelfbe- schot in het schip afb. 18. Ook de Oude en de Nieuwe kerk in Delft en de Sint Janskerk te Gouda bleven enkele honderden jaren zonder gewelfbeschot. De Sint Geertruikerk in ‘s-Hertogenbosch werd in 1466 gebouwd. In 1648 werd het gewelfbeschot gemaakt, zoals blijkt uit de volgende rekening- post: ‘Item opten 23 Juny 1648, aen Dirck van Lidt schrijnwerker, voor een wagenschodt verhemelt gemaeckt ende gelevert inde

RVblad 03-9

Geertruyden kercke 90 gul.’ Hieruit blijkt tevens, dat het aanbrengen van wagenschot tot de bevoegdhe- den van de schrijnwerkers behoorde. Ook dat kan de reden zijn, dat de huistimmerlieden geen gewelfbeschot in hun bestekken kregen voorgeschreven. De kerk te Medemblik werd hersteld na een brand in 1555 en kreeg eerst in 1658 een gewelfbe- schieting. Sneller ging dat bij de Grote kerk in Edam, waar de kap van het koor na de brand van 1602 in de oude vorm werd herbouwd in 1606-‘07, de rest in 1626. In 1644 werd de kap van de kerk ‘gevoert’. Het bestek van de noordbeuk van de Bakenesserkerk te Haarlem (1638) bepaalt bij uitzondering, dat het wuift beschoten moet worden met wagenschot.

Zoals uit een aantal gevallen is gebleken, werd het gewelfbeschot van boven naar beneden aangebracht. De middeleeuwse beschieting was van wagenschot van ongeveer 1 cm dik en ongeveer 3 m lang. De delen van het beschot zijn ca. 22 tot 30 cm breed. De stuiknaden tussen de delen liggen steeds op één lijn. Zij zijn daar dus telkens beide op één gespan gespijkerd. In enkele gevallen is over de stuiknaden een geprofileerd latje gespijkerd. Aan de onderzijde van een beschotdeel is een diepe V-vormige groef geschaafd. Aan de eronder komende deel is een , scherp uitlopende kant gemaakt, die in de groef sluit. Aan beide zijden liep de scherpe kant meestal als een bossing door tot de volle dikte van het hout, ook aan de zijde, die in het zicht kwam, zodat daar een groef in het beschot is ontstaan afb. 19a. In de Grote kerk te Naarden is aan de binnenzijde aan het beschot een goed aansluitende sponning geschaafd, zodat het vlak van het gewelf ononderbroken doorloopt

18. ‘s-Gravenhage, St.-Jacobskerk. WaterverRekening van D. Jelgershuis, ca. 1810. Gem. archief YGravenhage.

RDMZ RV 1991/22 17

Page 53: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

a

19. Gewelfbeschieting. a. Gebruikelijke beschiethrg met wagenschot en bossingen. b. Naarden (N.H.), Grote kerk. Binnenzijde geheei glad.

afb. 19b. Hier is bijzondere zorg aan het beschot besteed, omdat het voornemen bestond er een serie schilderingen op aan te brengen.

3. Kappen met spitsbooggebinten Het type kapgebint met alleen een spitsbooggebint is het meest algemene in Nederland. Er zijn tenminste vijftig kerken uit de 14de tot het midden van de 16de eeuw, die een dergelijk tongewelf met trekbalken hebben. Er zijn 14 kerken bekend met een kap van dit type zonder trekbal- ken. Het laat-13de-eeuwse koor van de kerk te Kloetinge (Z.) heeft een 15de-eeuwse kap van deze

’ opbouw afb. 20. De Grote kerk te Edam, verbrand in 1602, herkreeg kappen met tongewelven, zonder schaar- of nokgebinten op de spitsboogge- binten. De kappen van het oostelijk deel en het ‘kruijswerk werden in 1603 gemaakt door Willem Jansz Benning en die op

a 20. Kloetinge, Herv. kerk, n. koor, XV. Tijdens restauratie, 1971. a. Boven roosterhouten. Gewelfhouten gepend in naald. b. Flierhrg en roosterhouten.

21. Nijeveen (Dr.), Herv. kerk, koor, 14 77.

het westelijk deel werden in 1622 aangenomen door Jan Jansz Vijselaer, ‘een man wel stijfzinnig dog van veel vernuft’ 3. Alles werd nog in eiken gemaakt. De kerk te De Rijp werd nog na de dorpsbrand van 1654 herbouwd met een eiken kap, die vrijwel de middeleeuwse constructies volgt.

4. Kappen met een spitsbooggebint, waarop een stijl Bij grotere overspanningen was het nodig de gespannen boven de spitsbooggebinten te ondersteu- nen. Dat gebeurde in de 14de eeuw met een hanebalkfliering op standvinken of makelaars. De hanebalkfliering vervulde alleen een rol bij het monteren van de kap. Later ontstonden soms ruimten tussen deze fliering en de hanebalken als gevolg van het krimpen van het hout. Er is dan geen ondersteuning van de hanebalken meer. Het heeft geen zin bij een restauratie die ruimten op te vullen.

RVblad 03-10

b

-

Bij kleinere kappen in Nederland komt veelvuldig een hanebalkfliering op een rij standvinken voor, zonder trekbal- ken en met trekbalken afb. 21 . Opvallende veel is de laatste constructie in Friesland vertegen- woordigd.

?

In de kappen van de Oude kerk te Amsterdam uit de lste helft van de 14de eeuw afb. 22 wordt het ’ bovenste deel gevormd door een rij makelaars op de spitsboogge- binten, in de lengterichting van de kap verbonden door een hane- balkfliering. Deze constructiewijze is te vergelijken met de makelaar- kappen, die in Noord-Frankrijk en Vlaanderen in de 2de helft van de 13de eeuw en in de IJsselstreek in de lste helft van de 14de eeuw voorkomen. Het lijkt er in dit geval op, dat de inspiratie voor deze constructiewijze in Vlaanderen ? gezocht moet worden. Het type is elders in West-Nederland niet teruggevonden.

Page 54: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 03-11

Een speciaal probleem deed zichvoor bij de zakgoten van eenhallenkerk, zoals de Oude kerk inAmsterdam tot het eind van de15de eeuw was. Daar móesten demuurplaten en de blokkelen aande kapvoet hoger worden gelegddan de trekbalken en de voorlijst.Zakgoten en een verlaagdevoorlijst zijn ook bekend in deGrote kerk van Monnickendam,gebouwd in de 15de eeuw afb. 23.Bij de herbouw van de kappen vande Grote kerk te Edam na de brandvan 1602 werd de gootconstructieook weer zo gemaakt. In beidegevallen zijn er ondiepe natuurste-nen goten gemaakt, wellicht alshandelswaar aangevoerd, maarvoor zakgoten absoluutongeschikt, omdat de inhoud tegering was om grote hoeveelhe-den hemelwater af te voeren,waardoor ernstige lekkagesontstonden.

22. Amsterdam, Oude kerk, zijbeukenschip en koor. XIV.

11x9 cm40cm h.o.h.

Doorsnedeover spoor

Doorsnede overspitsbooggebint

Ledesteen, met aanweerszijden een groef,aangegoten met lood

23. Monnickendam (N.H.), Grote kerk,zuidbeuk schip, XV. Met detail zakgoot,schaal 1:30.

RDMZRV 1991/22- 18

Page 55: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

5. Kappen met een spitsbooggebint,waarop een schaargebintWanneer de overspanning meerdan 8 m is, is er aanleiding omboven het spitsbooggebint desporen nog eens te ondersteunenen daarom nog een schaargebintaan te brengen.Dit type komt zonder trekbalkenten minste 7 keer voor in kappenuit de 14de tot de 16de eeuwafb. 24. Drie kerken hebben op hetkoor een dergelijke kap zondertrekbalken en op het meerbeukigeschip met trekbalken.Het type met trekbalken zagen wijreeds bij de behandeling van determinologie in de Oude kerk teDelft afb. 15. Het komt veelvuldigvoor in de 14de, 15de en 16deeeuw.In de kap van het koor van dePieterskerk in Leiden is eenbijzondere constructie waar tenemen, die ons elders inNederland niet bekend is. Dehoofdgebinten corresponderenmet de travee-indeling en staanboven de kolommen, die tussen dehoofdbeuk en de zijbeukengeplaatst zijn. Daartussen werdenhalverwege tussengebintengemaakt, die bestaan uit eenschaargebint, staande op hetonderliggende roosterhout afb. 25.Zij dragen alleen de bovensteflieringen midden tussen dehoofdgebinten. Ook in de latergemaakte kappen van het schipwerden deze tussenspantengemaakt.

RVblad 03-12

24. Geertruidenberg (N.B.), Herv. kerk,koor, 1439.

25. Leiden, Pieterskerk, koor, ca. 1400.

Page 56: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

6. Kappen met spitsbooggebint, waarop een schaargebint en stijl In de kerken te Marssum en Wirdum bij Leeuwarden (Fr.), daterend uit de 2de helft van de 15de eeuw, is zelfs op de tweede laag gebinten nog een dergelijke rij standvinken toegevoegd afb. 26. Opvallend is, dat het constructie- systeem met makelaar en midden- stijl in de Amsterdamse Oude kerk tot omstreeks 1500 steeds in een aantal variaties voort is blijven leven afb. 27, vermengd met flieringen en schaargebinten. Hieruit blijkt, dat de timmerlieden zich vaak bij het ontwerpen van een kap lieten leiden door datgene, wat ervoor in hetzelfde gebouw reeds was gemaakt. Bij de vele verbouwingen, die de Oude kerk te Amsterdam van de 14de tot de 16de eeuw onderging, werd de kap op vele plaatsen doorsneden door dwarsgeplaatste kappen met tongewelf. Daartoe werd steeds in de bestaande kap een koningstijl gemaakt, waarte- gen de nieuw ingebrachte kilkepers steunen afb. 28.

26. Marssum (Fr.), Herv. kerk, XVB.

RVblad 03-13

27. Amsterdam, Oude kerk, Sebastiaans- en Smidskapel, ca. 1460.

28. Amsterdam, Oude kerk. Kap n. zijbeuk bq doorsnijdiBg Sebastiaanska- pel met ingebrachte koningstijl.

7. Kappen met een spitsbooggebint, waarop een spruit In de drie kapellen aan de noordzijde van de Oude kerk te Amsterdam, omstreeks 1500 gebouwd, werd het systeem met de makelaar verlaten. De hanebalkfliering ontbreekt er. De beide bovenste normale flieringen worden opgevangen door een driehoekig gebint, waarvan de benen tot in de nok doorlopen en

RDMZRV 1991/22 - 19

Page 57: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

29. Delft, Oude kerk, middenbeuk, ca. 1540. Sporen onderbroken op onderste fliering. Bovenste sporen staan op roosterhouten. Voorste spruit op spitsbooggebint, achterste op fliering.

daar met elkaar zijn verbonden. Later wordt dit element een spruit genoemd. Ook elders komt dit type voor in hoofdzaak in de 2de helft van de 15de eeuw, de 16de eeuw en ook in het begin van de 17de eeuw afb. 29. Soms zijn de spruitbenen boven de bovenste flieringen dunner gemaakt.

In 1634-‘36 werd de kerk te 30. Diessen (N.B.), R.-K. kerk, koor, XIVd. Schermerhorn (N.H.) gebouwd,

RVblad 03-14

met in de middenbeuk houten tongewelven, waarop een spruit met opgelegde flieringen. Op één van de trekbalken prijkt groot de naam van Jan Jansz Vijselaer.

In het zuiden van Nederland zijn kappen bekend zonder trekbalken met een spruit op het spitsboogge- bint, daterend van het einde van de 14de eeuw en de 15de eeuw. Al deze kappen staan op het koor van een kerk afb. 30.

8. Overwelfd koor en open schip Er zijn een paar middeleeuwse kerken bekend, waar het koorge- deelte van de ruimte overdekt is met een houten tongewelf en het schip vermoedelijk een open kap had. Dat is het geval in de oorspronkelijk geheel in hout opgetrokken kerk te Nijeveen (Dr.) van 1469 en ook in de kerk te Veen (N.B.). Het tongewelf is er te beschouwen als een baldakijn boven het altaar. In beide gevallen zijn de kapgedeelten met en zonder gewelf als één geheel gemaakt en voorzien van één serie telmerken.

c. Kappen met tongewelfgebin- ten en nokgording In het begin van de 16de eeuw deed de nokgording haar intrede in de kappen in westelijk Nederland en iets later bereikte dit constructie-element Friesland. Ook in de kappen met een houten tongewelf gebruikte men het nokgebint, bestaande uit een geschoorde stijl, die een nokgor- ding draagt. De eenvoudigste vorm is het normale spitsbooggebint, waarop een nokgebint staat. Ons zijn hiervan uit de 16de en 17de eeuw vijf exemplaren bekend uit Zuid-Holland, Utrecht en Friesland. Meer komt het type voor, waarbij op een spitsbooggebint een schaargebint en een nokgebint staan afb. 31. Hiervan zijn ons veertien stuks uit de 16de en 17de eeuw bekend in Zuid- en Noord-Holland en Friesland. Al deze kappen hebben trekbalken. De Nieuwe kerk te Amsterdam

Page 58: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

31. Ferwerd (Fr.), Herv. kerk, koor, XVlb.

32. St.-Maartensdijk (Z.), Herv. kerk, koor tudens restauratie, ca. 1960. Gewelfhou- ten weggenomen.

verbrandde in 1645 door onacht- zaamheid van een -loodgieter. De kappen van de lichtbeuk werden geheel in eiken herbouwd volgens de spitsbogige vorm. Boven de gewelven kwamen schaargebinten en nokgebinten.

RDMZ RV 199lj22 - 20

d. Houten tongewelven met drie en vijf ribben Bij kappen met houten tongewel- ven is de afstand tussen de kapvoet en de fliering op het spitsbooggebint veel groter dan gebruikelijk is bij normale kappen zonder tongewelf. Daar is de afstand ca. 2 tot 2,5 m, bij de tongewelven afhankelijk van de overspanning tot 6 m. De sporen

RVblad 03-15

worden weliswaar ondersteund door de schuingeplaatste stand- zonen en zijn ook nog verstevigd door de gewelfhouten, die aan de kalven zijn opgehangen. Daar tegenover staat, dat zij in de ronding juist in het midden tot 8 cm dikte zijn uitgehold (in Noord-Holland soms tot 6,5 cm), waardoor zij op het kritieke punt ernstig verzwakt zijn. Sporen en dakvlak zijn dan ook vaak naar binnen doorgebogen. Een oplossing van dit probleem kon worden verkregen door van gebint naar gebint een ondersteu- nende rib onder die zwakke plek aan te brengen. Dat element komt overeen met de gording, die in de loop van de 15de eeuw haar intrede doet in de Nederlandse kappen (zie RVblad Kapconstructie 02).

In de oudste voorbeelden werd achter het tongewelf een gording aangebracht afb. 32. Om deze te kunnen aanbrengen moesten enige kunstgrepen toegepast worden, omdat de normale afstand tussen dak- en gewelfbe- schot op die wijze niet aangehou- den kon worden. Er werden losse vulstukken gemaakt.

Spoedig ging men er toe over de gording als een horizontale rib in het gewelfveld te plaatsen, waardoor de normale afstand tussen dak- en gewelfbeschot weer was aan te houden. De eerste gedateerde kappen, waarin op deze wijze drie horizontale ’ gewelfribben werden aangebracht, zijn van omstreeks 1450. De kappen met een houten tongewelf met drie horizontale ribben komen in alle denkbare variaties voor, zowel met als zonder trekbalken, met een schaargebint op het booggebint enzovoort.

1. Spitsbooggebinten met drie ribben Houten tongewelven met drie horizontale ribben zonder trekbal- ken treffen wij aan in Zeeland, westelijk Noord-Brabant en Zuid-Holland. Uit de 2de helft van

Page 59: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

33. Helvoirt (N.B.), Herv. kerk, schip met zijbeuk, XVA.

34. Kapelle (Z.), Herv. kerk, hoofdkoor, XIVA.

de 15de eeuw en de Iste helft van de 16de eeuw zijn vijf gevallen gevonden zonder gebinten op het tongewelfgebint. Tongewelven met drie ribben en met trekbalken worden aangetroffen in de Betuwe, Utrecht, Zuid-Holland en Zeeland en enkele gevallen in Noord-Brabant. De meeste dateren uit de 2de helft van de 15de eeuw of uit het begin van de 16de eeuw.

De 15de-eeuwse kerken te Helvoirt (N.B.) en Noordgouwe (Z.) hebben een tongewelf met drie ribben zonder trekbalken met een hanebalkfliering afb. 33. Standvin- ken en een hanebalkfliering op de booggebinten met trekbalken zijn

RVblad 03-16

35. ‘s-Gravenpolder (Z.), Herv. kerk, z. dwarskapel, XVIa.

te vinden in het noorderdwars- schip van de kerk te Leerdam van ca. 1500 en het koor van de kerk te Veen (N.B.), daterend uit de 2de helft van de 15de eeuw.

Een zeer merkwaardige construc- tie heeft de kap van het koor van de kerk te Kapelle (Z.). Die heeft schaargebinten op het tongewelf. In de rechte vakken heeft deze kap een gording-gewelfrib, maar die ontbreekt in de koorsluiting afb. 34. De kap moet gebouwd zijn omstreeks 1325, dus aanmer- kelijk eerder dan alle andere kappen met drie ribben in het gewelf, die in Nederland bekend zijn. Van dit type zijn er viif bekend zonder en acht met trekbalken.

Het type zonder trekbalken met een spruit en twee flieringen op het spitsbooggebint afb. 35 is in Zeeland twee maal aangetroffen in kappen uit het einde van de 15de eeuw en het begin van de 16de eeuw. Het schip van de kerk te Mijnsheerenland (Z.H.) afb. 36, 37 heeft een breedte van 11 m binnen de muren. Om de eveneens 11 m lange sporen van de kap te ondersteunen is er boven op de schaargebinten nog een rij standvinken met hanebalkfliering aangebracht. De bovenste hanebalken bevinden zich

hierdoor slechts ca. 75 cm onder de nok, hetgeen in zuidwestelijk Nederland meer voorkomt.

2. Spitsbooggebinten met drie ribben en een nokgording In de 1 ste helft van de 16de eeuw traden ook in de kappen met drie ribben in het tongewelf nokgor- dingen op. Wij vinden deze kappen vrijwel uitsluitend in Zeeland en zuidelijk Zuid-Holland.

In de smalle zuidelijke dwarsarm van de kerk te Oudelande (Z.), die een kapje zonder trekbalken heeft, was alleen een nokgebint voldoende om de sporen boven het gewelf te dragen afb. 38. Men bracht nog wel een hanebalk aan, hetgeen eigenlijk bij het gebruik van een nokgording niet meer nodig is. Eenzelfde type heeft ook de zijbeuk van de Augustijnenkerk te Dordrecht.

Drie maal is een kap met tongewelf gevonden met drie ribben zonder trekbalken, waarin tussen het booggebint en het nokgebint nog een schaargebint is aangebracht. De kap van het schip van de kerk te Hendrik-Ido-Ambacht (Z.H.) afb. 39 is in twee fasen gebouwd. De oudste fase, wellicht van ca. 1530, heeft nog hanebalken. De laatste fase, ca. 1540, heeft geen hanebalken.

Page 60: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

36. Mvnsheerenland (Z.H.), Herv. kerk, schip, XVB.

RVblad 03-17

38. Oudelande (Z.). Herv. kerk, z. kapel, XVIA.

39. Hendrik-ldo-Ambacht (Z.H.), Herv. kerk, koor.

Horizontale windsch

37. Monsheerenland, Herv. kerk, spoor met aangespijkerde lat om overstekend dakbeschot op te bevestigen. Voor onderste deel is Ijzeren strip aangebracht.

H.), Herv. kerk, schip met

RDMZRV 1991/22 - 21

Page 61: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Met trekbalken werd dit type achtmaal aangetroffen, daterend uithet 2de kwart van de 16de eeuw.In het schip van de kerk teLeerdam (Z.H.) zien wij daarbijhorizontale windschoren afb. 40,zoals ook bij andere kappengesignaleerd werd.

Na een brand in 1654 werden dekappen van de Grote kerk teCulemborg herbouwd met driegewelfribben, een schaargebint eneen nokgebint op de spitsboogge-binten. Aan te nemen is, dat dezekap een kopie is van die, welke ervoor de brand was.

Twee kappen zijn bekend met eenspruit, die twee flieringen en eennokgording draagt, namelijk ophet koor van de kerk te Geervlietafb. 41 en op het schip van de SintJanskerk te Gouda, welke kap tot1590 een ander gebouw dekte 4.

In Maastricht, buiten het gebied,waarin tongewelven gebruikelijkwaren, werd omstreeks 1470 deSint Andrieskapel voorzien van eenellipsvormig tongewelf, dat geïnte-greerd is in de kap, die overigensgeheel afwijkt van alle hiervoorbeschreven typen afb. 42. In hetgewelf is slechts een nokrib, maarde booggebinten dragen wel eenstel gordingen tussen hun voet ende flieringen. De afstand tussendak- en gewelfbeschot is zo groot,dat de gewelfhouten niet tegen degordingen zijn bevestigd maar ereen tweede element, dat op eenkalf lijkt, moest worden gemaakt.Daaraan hangen de gewelfhouten.De kapconstructie boven debooggebinten bestaat uit eenschaargebint met een middenstijl.Dat gebint draagt gordingen enflieringen en er rust een nokgebintvan de gebruikelijke vorm op.

3. Spitsbooggebinten met vijf ribbenDe verdeling van de gewelfribbenover de vlakken was met drieribben weinig evenwichtig inesthetische zin. De verhouding ligtop ongeveer 2/5 : 3/5. Men voeldeblijkbaar de behoefte om in hetbovenste vak nogmaals een

RVblad 03-18

41. Geervliet (Z.H.), Herv. kerk, koor,XVIA.

horizontale rib te maken, zodat ervijf horizontale ribben ontstonden.Hoewel de bovenste tussenrib inhoofdzaak een versierende functiehad, gaf die ook de mogelijkheidde gewelfhouten, die moeilijk alskrom hout in grote lengten tekrijgen geweest moeten zijn, teonderbreken. De kalfjes tussendakspoor of roosterhout en gewelf-hout werden achterwege gelaten.De eerste vermelding, die onsbekend is van een dergelijktongewelf, vinden wij in hetbestek van de kap van de Gasthuis-kapel in 's-Hertogenbosch uit1487. De kap is in 1908 gesloopt.

Tongewelven met vijf horizontaleribben komen alleen voor in

42. Maastricht (L), St.-Andrieskapel,ca. 1470. Met gereconstrueerde gewelf-houten.

Zeeland, Noord-Brabant, Zuid- enNoord-Holland en Utrecht. Totomstreeks 1540 is het gebiedvrijwel hetzelfde als dat vantongewelven met drie ribben.Daarna breidde het zich uit naarhet noorden, tegelijk met hetgebruik van de nokgording.Veel van deze kappen zijn in deloop van de eeuwen gesloopt,vooral in de provincie Noord-Brabant.

Een kap met vijf ribben en eendoor standvinken ondersteundehanebalkfliering treffen wij aan inde middenbeuk van de oude kerkte Middelbeers (N.B.), met om hetandere gebint geen trekbalk. Deandere gebinten, die de hoofd-

Page 62: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

gebinten zijn, hebben wel trekbal- ken afb. 43. De borsten tussen de gebintstijlen en de dekbalk (het ‘ogiefbint’) staan hier nagenoeg haaks op het dakvlak, een verschijnsel, dat zich ook elders manifesteert. De kap werd overigens rond 1960 geheel gekopieerd, omdat hij vrijwel geheel door verwaarlozing verloren was gegaan.

h In twee gevallen is een tongewelf met vijf ribben zonder trekbalken bekend, waarop een schaargebint staat, in het dwarsschip van de kerk te Geertruidenberg afb. 44 en in het schip van de kerk te Schijndel (N.B.). In de kerk te Geertruidenberg is in de noordbeuk eenzelfde kap, voorzien van trekbalken. Dit type is nog drie maal aangetroffen, in het koor van de Sint Laurenskerk te Rotterdam (eerste steen 1488), in de Sint Janskerk te Schiedam en in de kerk te Heinenoord. Ook de kap van de Sint Pieterskerk te Rotselaar (B.), waarvan het bestek uit 1499 bewaard bleef, werd op deze wijze geconstrueerd. Van hetzelfde type was de kap van de eerder genoemde Gasthuiskapel in ‘s-Hertogenbosch.

Horizontaal windverband - A

RVblad 03-19

43. Mlddelbeers (N.B.), oude 43. Middelbeers (N.B.), oude kerk, mlddenbeuk schip, XV. kerk, middenbeuk schip, XV. Kapgebint, uitgelegd todens Kapgebint, uitgelegd todens restauratie. restauratie.

44. Geertruidenberg (N.B.), Herv. kerk, dwarsschip, XVIA en n. beuk, ca. 7540.

Uitzonderlijk is de kap van het schip van de kerk te Breugel (N.B.), waarbij de benen van de schaarge- binten uit krommers bestaan. Er is ook een horizontaal verband tussen de dekbalken van die bovenste gebinten en de flieringen afb. 45.

Blijkens oude opmetingen had de Statenzaal, eertijds de kapittelzaal van de abdij te Middelburg, een kap met een tongewelf met vijf

45. Breugel (N.B.), R.-K. kerk, schip, XVIA.

RDMZ RV 199lj22 - 22

Page 63: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

ribben, waarop een schaargebin- ten met flieringen en gordingen 5. De kap werd verwoest in 1940.

Een andere afwijkend type vertegenwoordigt de kap van het schip van de kerk te ‘s-Heer Arendskerke (Z.), waarbij op het trekbalkloze tongewelf met vijf ribben een schaargebint met flieringen en tussengordingen staat. Daarop is een normaal schaargebint geplaatst. De kap dagtekent van ca. 1480.

De kerk te Wemeldinge (Z.) bezit op de zuidbeuk (1 ste helft 16de eeuw) een kap met trekbalken en vijf ribben, waarin op de boogge- binten een spruit met twee flieringen op een door korbelen ondersteunde tussenbalk.

Het schip van de kerk te Kapelle (Z.), daterend van ca. 1480, heeft een dergelijke kap, waarbij in de topdriehoek nog een standvink is gemaakt, die een fliering onder de hanebalken draagt.

Ook ca. 1480 werd het schip van de kerk te Kloetinge (Z.) verbreed tot een breedte van 12 m. Dit kon worden bereikt zonder trekbalken aan te brengen door de steunbe- ren aan de binnenzijde van de muren te bouwen. Deze kerk kreeg op deze wijze een trekbalkloos tongewelf met de grootste overspanning in Nederland afb. 46. Er zijn vijf horizontale gewelfrib- ben. De dakvlakken werden ruim 13 m hoog. Deze afstand is niet meer in één spoorlengte te overbruggen. De maximale lengte was immers ca. 10 m. Een spoor kreeg op de grote afstand van de dakvoet tot de onderste fliering een tussenrib (gording) als ondersteuning en werd bij de

’ fliering onderbroken. Men koos de oplossing, die ook bij kappen zonder tongewelf gebruikelijk was bij dergelijke afstanden. Op het spitsbooggebint kwamen aan weerszijden twee flieringen. De schaargebinten en de gespannen rusten daarop met blokkelen en standzonen. Er zijn geen rooster-

RVblad 03-20

46. Kloetinge (2.). Herv. kerk, schip, ca. 1480.

47. Zierikzee (Z.), stadhuis, 7 554.

houten, zoals bij vrijwel alle normaal doorlopen. Er zijn houten tongewelven. steekkappen, die de hoofdkap Het stadhuis van Zierikzee werd in ontmoeten met een hangstijl, die .7 1554 voorzien van een overwelfde rust op de bovenste (tweede) zaal met een soortgelijke kap, horizontale rib afb. 47. Opvallend waarbij evenwel de sporen is het in Zeeland meer waar te

Page 64: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

nemen verschijnsel, dat dehanebalkjes vlak onder de nok zijnaangebracht.

De kap van de oude kerk teAalsmeer (N.H.), gebouwd in 1549,die voorzien is van een aantaldwarskappen, heeft boven detrekbalken een tongewelf met vijfribben, waarop nokgebinten eennokgording ondersteunen. Van dittype zijn geen andere voorbeeldenbekend.Het gelijksoortig gevormde schipvan de Grote of Sint Jacobskerk te's-Gravenhage, herbouwd na eenbrand in 1539, kon door de veledwarsarmen uitgevoerd wordenzonder trekbalken. Op de boogge-binten rusten schaargebinten,waarop nokgebinten staan afb. 18,48. Bij deze kap zijn de rooster-houten en de hanebalken terhoogte van de bovenste flieringenniet aan de sporen bevestigd. Denummering van de sporen houdtdan ook geen verband meer methanebalken en roosterhouten.Dit kaptype komt nog voor in vierkerken in Zuid-Holland enNoord-Brabant, onder meer in dekerk van Maria ten Hemelopne-ming in Vianen, waar in demiddenbeuk ook trekbalken zijngemaakt om de grote zijdelingsedruk in dit deel van het gecompli-ceerde gebouw op te nemen.

De kap van de noordelijke beukvan de Oude kerk in Delft werd in1545 gemaakt door MathijsHubrechtsz van Gorckum. Hij hadin 1541 ook de kappen van dekapellen aan de noordzijde vanhet koor gemaakt. Daar is maaréén horizontale gewelfrib, maarhet bestek van 1544 beschrijft vijfhorizontale ribben ('naalden').Mathijs maakte hier nog eenmodern element, dat niet in hetbestek omschreven was, namelijkeen nokgording. Die werd wel watprimitief in de kap ingevoegd,maar dat zal een gevolg zijn vanhet feit, dat hij gehouden was deonderdelen, die in het bestekbeschreven waren en de aangege-ven maten aan te houden. Datdeed hij, maar door het toepassen

RVblad 03-21

Los, 3 per vak

Los, l per vak

om de andere spoor

48. 's-Gravenhage, St-Jacobskerk, schip, ca. 1540.

van de nokgording was het nietmeer nodig alle sporen methanebalken aan elkaar te verbin-den. De hanebalken werden duswel gemaakt, maar de verbindin-gen met de daksporen, die niet inhet bestek staan, liet hij achter-wege. Bij de controle van hetwerk, die als gebruikelijk doorgildebroeders werd uitgevoerd,zou aldus blijken, dat hij aan zijnverplichtingen had voldaan.

De Oude kerk in Amsterdam kreegin 1559 op het koor een nieuwekap, die aan de noord- en zuidzijdeaansluit op twee grote topgevels.Deze kap werd eveneens voorzienvan een tongewelf met vijfhorizontale ribben. Er zijn geentrekbalken, maar in de wankelelantaarn werden bij de bouw welijzeren trekstangen aangebracht,die met een stang in het middenaan de dekbalk van de spitsboog-gebinten zijn opgehangen afb. 49en bovendien nog werdendoorverbonden met de kap van debeide zijbeuken. Er werden in de18de eeuw op een lager niveaualsnog steunbalken toegevoegd.Opvallend is ook de topconstructievan de gebinten met een spruit,

die gordingen en een nokgordingdraagt.De kerk te Medemblik (N.H.),herbouwd na een brand in 1555,heeft een soortgelijke kap, waarinechter wel trekbalken zijngemaakt. Bij de laatste tweekerken valt het op, dat deconstructie nagenoeg de zelfdemerkwaardigheden heeft, ondermeer de overhoeks geplaatstenokgording met windschoren inde richting van één van dedakvlakken afb. 50 en datbovendien dezelfde afwijkendtelmerken, gehakt met eendwarsstreep, zoals bij Zuidneder-landse constructies normaal is. Hetlijkt daarom aannemelijk, datbeide kappen werden gemaaktdoor dezelfde timmerlieden,wellicht afkomstig uit zuidelijkeprovincies. Op die wijze kan ookhet zo noordelijk voorkomen vanvijf gewelfribben wordenverklaard.

Resumerend blijkt het tongewelfmet drie en vijf horizontale ribbeneen kleiner verspreidingsgebied tehebben dan dat met één horizon-tale rib in de nok afb. 51. Het valtdaarbij op, dat er, hoewel er een

RDMZ RV 1991/22 - 23

Page 65: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

49. Amsterdam, Oude kerk, koor, 1559. Foto 1954.

50. Medemblik (N.H.), Herv. kerk, detail constructie boven tongewelf, ca. 1558.

RVblad 03-22

veel geringer aantal tongewelven met meer dan één rib is, daarbij een groter aantal variaties in de constructie boven het gewelf gemaakt is.

In België treft men veel tongewel- ven aan met vijf horizontale ribben uit de 2de helft van de 15de eeuw tot de 17de eeuw, onder meer in Henegouwen, in het zuidelijke deel van Vlaanderen en in Limburg 6. Constructief zijn er soms echter grote verschillen, waarop wij hier niet ingaan.

Wanneer men alle kappen met tongewelven in Nederland overziet, blijkt dat een tongewelf met flieringen op de booggebinten en geen andere ondersteuning van de sporen daarboven ca. 70 maal voorkomt, een ondersteuning van de hanebalken in de lengterichting ca. 50 maal, schaargebinten op het tongewelf bijna dertig maal, een schaargebint met een nokgording bijna veertig keer. Er blijven ruim twintig gevallen over, waarbij de constructie van het bovenste gedeelte anders is samengesteld.

51. Verspreiding van tongewelven met 3 en 5 horizontale ribben in Nederland.

. Met 3 ribben 0 Met 5 ribben * verdwenen

Page 66: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

e. Losse houten tongewelvenIn Friesland komt een aantaltongewelven voor, dat wel gelijkmet de kap is gemaakt of gelijkmet een wijziging of versterkingvan de constructie tot stand kwam,maar los onder de kap isaangebracht en daarmee geenharmonisch geheel vormt.In de 2de helft van de 15de eeuwversterkte men de laat-13de-eeuwse kap van de Jacobijnerkerkte Leeuwarden, die tot datmoment vanaf de kerkvloer vrijzichtbaar is geweest. De verster-king veroorzaakte een weinigfraaie wirwar van kapbalken,waarna besloten werd er een loshouten tongewelf onder aan tebrengen afb. 52. Het gedruktetongewelf, dat geen organischgeheel vormt met de kapgebinten,komt in dit deel van Frieslandlangs de scheidslijn tussen houtenen stenen gewelven vaker vooronder kappen van verschillendesamenstelling.Zes keer werd een los tongewelfonder een kap gevonden, waarvande gebinten bestaan uit eenschaargebint met daarop een rijstandvinken met een hanebalk-fliering afb. 53.In Beetgum werd in 1669 bij eenverbouwing van de kerk een15de-eeuwse kap opnieuwgebruikt en voorzien van een lostongewelf.De kap van de kerk te Huins heeftdergelijke gebinten met eentongewelfvorm zonder profilering,waartegen het gewelfbeschot isgespijkerd. Tussen de gebinten isslechts één gespan in het bezit vankromme standzonen. Beide anderegespannen hebben in het geheelgeen gewelfhouten afb. 54. De kapis te beschouwen als een tussen-vorm van het vaste en het lossetongewelf._____In de kerk te Wijns werd het lossegewelf geformeerd door eikenkrommers, die halverwege tussende voet en de naald nog bevestigdwerden tegen gordingen. Erontstond aldus een schijngewelfmet drie ribben.Slechts één maal, in de kerk vanOenkerk, is een zeer gedrukt

RVblad 03-23

52. Leeuwarden (Fr.), Jacobijnerkerk, koor en middenbeuk. Toestandna wijziging en aanbrengen van los tongewelf, XVB. Gestippeld:hulpconstructie, na de bouw verwijderd.

Doorsnede A Doorsnede B Doorsnede C53. Jelsum (Fr.), Herv. kerk. Kap met lostongewelf, ca. 1500.

54. Huins (Fr.), Herv. kerk. Reconstructieoorspr. toestand, ca. 1500.

RDMZRV 1991/22 - 24

Page 67: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

tongewelf los opgehangen aan eenkap met twee schaargebinten enstandvinken met een hanebalk-fliering afb. 55.De 16de-eeuwse kap van de kerkte Boer is uitgerust met nokgebin-ten boven de schaargebinten.Daaronder werd vermoedelijkeerst in de 17de eeuw eentongewelf aangebracht, naar deinmiddels in de streek ontstanetraditie afb. 56.In de Martinikerk te Sneek werdca. 1540 over het bijna 12 m bredekoor en het middenschip een kapgebouwd, waarvan de gebintenbestaan uit een hoog schaargebintwaarop aan weerskanten eendubbele fliering rust. Daarop staantwee schaargebinten en eennokgebint. Gezien het feit, dat hetonderste schaargebint hoger isdan gebruikelijk, zal er meteeneen los tongewelf gemaakt zijnafb. 57. De kap is in 1682 ca. 3,5 mlager geplaatst.

Het koor van de kerk te Stiens isinwendig ca. 6 m breed, het schip9 m. Het geheel kreeg in de 15deeeuw een kap, waarvan degebinten in het schip twee schaar-gebinten en een standvink met

RVblad 03-24

55. Oenkerk (Fr.), Herv. kerk. Kap met lostongewelf, XVI.

56. Boer (Fr.), Herv. kerk. Kap metnokgording (XVI) en toegevoegdtongewelf (verrn. XVII).

57. Sneek, Herv. kerk, schip. Lostongewelf, XVI.

Page 68: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

58. Stiens (Fr.), Herv. kerk. Interieur naar het oosten.

hanebalkfliering hebben, in het koor één schaargebint met standvink en hanebalkfliering. De onderste schaarbalken van het schip liggen op gelijke hoogte als

F de trekbalken van het koor. In de 16de eeuw maakte men een los tongewelf onder deze kap. Het koor kreeg een bijna halfcirkelvor- mig tongewelf in de schaargebin- ten, dat zich voortzet boven de onderste schaarbalken in het schip. In de onderste schaargebin- ten werd tussen de kapvoeten en de voeten van het hoger gelegen tongewelf een kwartcirkelvormig tongewelf gemaakt, zodat een uniek driedelig tongewelf ontstond afb. 58, 59.

Talrijke kappen in Noord-Holland kregen of herkregen in de 17de eeuw een houten tongewelf. Vele, zoals de Westzijderkerk te Zaandam (1638-‘40) afb. 60 en de Hervormde kerk te Krommenie, in 1658 hersteld, hebben normale

59. Stiens, Herv. kerk. Kap met driedelig tongewelf; XV-XVI.

RDMZ RV 1991/22 25

RVblad 03-25

60. Zaandam (N.H.), Westzijderkerk, 1640.

Page 69: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

(grenen) schaargebinten, waarbin- nen een los tongewelf is geformeerd, op ongeveer dezelfde wijze als dat in Friesland in de 16de eeuw gebeurde. Dat had tot gevolg, dat het tongewelf niet meer hoog spitsbogig in de kap opging, maar een gedrukte ellips- of halfcirkelvormige doorsnede kreeg. De aanzet van het gewelf kwam ook verder naar binnen te liggen. Dat werd bewerkstelligd door een brede geprofileerde plaat, die over de trekbalken werd gelegd afb. 61.

Ook buiten het oorspronkelijke gebied van de houten tongewel- ven kwam deze typisch Nederlandse overdekking in de 17de en 18de eeuw tot stand, onder andere in de provincie Groningen, zoals in de kerk te Midwolda (1738-‘40).

In een aantal gevallen werd een tongewelf aangebracht onder de kap, daarvan geen deel uitmakend Deze categorie wordt hier niet behandeld.

f. Bijzondere vormen in 17de en 18de eeuw Het spitsbooggewelf paste niet in de classicistische ontwerpen van Hendrick de Keyser. Ook hij ontwierp kerkgebouwen met houten tongewelven, die een ellipsvormige doorsnede kregen. De spantopbouw, die uiteraard door een stadstimmerman werd bepaald, wordt gekenmerkt door een tamelijk hoog schaargebint, waarin de nok van het tongewelf op ongeveer 1 m onder de schaar- binten ligt. In de Zuiderkerk te Amsterdam (1603-‘11) staan daarop schaargebinten en nokgebinten. In de 20 jaar later gebouwde Westerkerk afb. 62 ontbreken trekbalken. In het onderste schaar- gebint is tussen de korbelen op ongeveer 2 m onder de dekbalk een extra balk aangebracht, die voor een deel de trekkrachten zal opnemen. Het bovenste schaarge- bint heeft een stijl in het midden en de nok van het gewelf is

RVblad 03-26

61. Krommenie (N.H.), Herv. kerk, 1658.

62. Amsterdam, Westerkerk, 162.3.

Page 70: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

opgehangen aan een korte stijl tussen het schaarbint en de aparte balk. Op deze wijze is een constructie gemaakt, die nog tamelijk dicht bij het middel- eeuwse type staat. De gewelfrib- ben zijn echter uitgegroeid tot gordelbogen in de vorm van een brede band met cassettes.

In 1648 begon het bouwen van het nieuwe stadhuis van Amster- dam, thans Paleis op de Dam. Nadat in 1652 het oude stadhuis afbrandde, moest het nieuwe gebouw versneld bruikbaar gemaakt worden. De kap van de Burgerzaal heeft een overspanning van ca. 16 m tussen de muren en zou te zijner tijd een houten .tongewelf moeten omvatten. De constructie van de kap is bekend van tekeningen uit 1701 afb. 63. In feite gaat het hier om kloek uitgevoerde schaargebinten zonder trekbalken. De zijdakvlak- ken stonden onder een hoek van 70”, het middendeel was vrijwel vlak en zal met lood gedekt zijn geweest. De dakbedekking zal gerust hebben op gordingen, die in de tekeningen ontbreken. Al spoedig na de bouw, in 1660, openbaarden zich gebreken, die vooral het gevolg waren van het feit, dat er nog steeds een tijdelijke bedekking was van dakpannen, die niet aangestreken waren en dus veel water doorlieten. In 1685 werd besloten een nieuwe kap te ontwerpen. Eerst in 1701 werd de oude kap afgebroken. De nieuwe kap werd uitgevoerd in eikehout, dat door de stad uit voorraad werd geleverd. De constructie afb. 64 ging uit van het schaargebint, waarvan het bovenste deel door middel van een hangwerkconstructie versterkt is, zodat het schaargebint minder zal doorbuigen en de horizontale krachten op de muren worden beperkt. Het dakbeschot wordt gedragen door kepers op gordin- gen.

De ontwerpen van Hendrick de Keyser voor kerken gingen nog uit van het principe van de basiliek of

RDMZ RV 1991122 - 26

RVblad 03-2 7

63. Amsterdam, Stadhuis, Burgerzaal. Oorspronkelijke kap van 1660 naar tekeningen van N. Listingh.

- .

de pseudobasiliek, voorzien van een aantal dwarskappen en konden dus overdekt worden met tamelijk traditioneel geconstru- eerde kappen met een houten tongewelf. Moeilijker werd dat bij de kerken, die als plattegrond een Grieks kruis kregen. Hierbij werden, zoals bij de middeleeuwse kruiskerken, in het midden zware kilkeperbalken rond een konings- tij1 geplaatst, waaromheen meestal traditionele schaargebintkappen met houten tongewelven werden gemaakt. Op de kruising staat vrijwel steeds een toren, die soms van grote afmetingen kan zijn. De eerste kerk, die op deze wijze werd gebouwd, was de Noorder-

kerk te Amsterdam, die in 1620-‘23 is opgetrokken. Aan vier zijden is het dak tegen de topgevels beëindigd met een wolfeind. De kapspanten hebben trekbalken en boven het tongewelf een schaarge- bint en een nokgebint. De gewelfribben hebben ook hier de vorm van een brede band met cassettes. De Nieuwe of Noorderkerk in Groningen (1660-‘64) kreeg een vrijwel identieke vorm. De Grote kerk in Maassluis (1629-‘39) heeft een soortgelijke opbouw als beide voorgaande kerken. De kruisvorm maakte het mogelijk de trekbalken te laten vervallen, omdat de dwarsmuren

Page 71: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 03-28

de zijdelingse druk kunnenopvangen. Tijdens de bouw is hetontwerp van de kap gewijzigd,omdat de kerkmeesters vreesdenvoor de stabiliteit van het gebouw.De kap heeft een opbouw metgebinten van twee schaargebintenen een nokgebint. Op Amster-damse wijze is in het ondersteschaargebint een extra balk tussende schaarstijlen aangebracht op dehoogte van de top van hettongewelf.De Nieuwe kerk te Haarlem, in1646-'49 gebouwd, heeftweliswaar als plattegrond eenGrieks kruis, maar een west-oostgericht middendak, dat doorsne-den wordt door drie parallelledaken in noord-zuidrichting. Ookhier zijn geen trekbalken. Aan degeveleinden kregen deze dakeneen eindschild, dat aan de dakvoetbegint. De houten gewelven, diewel een kruis vormen, wordendaarom aan noord- en zuidzijdebeëindigd met een eindveld.De kerken te 's-Graveland(1657-'58) en te Oudshoorn(Alphen aan den Rijn, 1663-'65),ontworpen door Daniël Stalpaert,kregen kruisdaken met viereindschilden. Ook de tongewelvenwerden op die wijze afgesloten. In's-Graveland zijn in de 'viering'getimmerde schijngordelbogen inhet gewelf. In Oudshoorn zijn diegeschilderd, compleet met casset-ten. In beide kerken ontbrekentrekbalken.De Hervormde kerk te Westzaan(N.H.) uit 1740 heeft gewone

65. Amsterdam, Port. Isr. synagoge, 1675. Schaal 1:200.

66. 's-Gravenhage, Nieuwe kerk, kapplattegrond. Gem. archief 's-Gravenhage.

topgevels. Er werd in de kap eenstucgewelf gemaakt.De in 1773-'75 naar ontwerp vande Amsterdamse stadsdirecteurJ.E. de Witte opgetrokken kruisvor-mige Hervormde kerk teOuderkerk aan de Amstel heefthouten gewelven.Alle hiervoor genoemde kerkenkregen een kap, waarvan deconstructie de tradities volgt.

De Grote Hoogduitse Synagoge teAmsterdam, onder directie vanDaniël Stalpaert in 1670-'71 totstand gekomen, is een halvormiggebouw bestaande uit een

middenbeuk van 7,7 m breed mettwee iets lagere en smallerezijbeuken, gedekt door houtentongewelven. De kap heeft eeningewikkelde constructie, waarbijzijdelingse krachten op muren enkolommen zoveel mogelijkvermeden zijn. De kap is noggebouwd volgens het principe vande sporenkap met schaargebinten.De Portugese Synagoge in Amster-dam (1671-'75) heeft een kap meteen soortgelijke opbouw afb. 65.Omdat de middenbeuk er eenbreedte heeft van ruim 10 m, is inhet midden een zakgoot nodig.De Nieuwe kerk in 's-Gravenhage is

Page 72: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

-

Kapconstructie

in 1656 gebouwd op een gecompliceerde plattegrond, gevormd door een rechthoek met zes absides afb. 66. Met vele koningstijlen, kilkepers en schoren kwam hier een stabiel geheel tot stand, waarbinnen ook houten tongewelven met vijf ribben in de doorsnede bedoeld waren. Er werd geen groef in de spanten gemaakt, waarin het beschot zou moeten sluiten. De absiden worden overdekt met lagere koepel- tongewelven met een rib halver- wege, die aansluiten op de onderste van de vijf uit de hoofdkap.

RVblad 03-29

67. Ravenstein (N.B.), Herv. kerk, kap naar westen, 1641

g. Bijzondere tongewelven In de huidige provincie Noord- Brabant kwamen ook in de 17de en 18de eeuw kappen met houten tongewelven tot stand. De Hervormde kerk te Ravenstein (N.B.) werd in 1641 gebouwd volgens een bestek, dat bewaard bleef. De nog aanwezige kap afb. 67 wekt de suggestie van een houten tongewelf, maar heeft geen gewelfhouten en gewelfbe- schot. De kapgebinten, die van het tussenbalktype zijn, werden voorzien van een ‘hollen tooch ‘, ‘rond gesteecken met oren voorzien ‘. Als herinnering aan de vijf

I‘ horizontale gewelfribben werden zij voorzien van bewerkte klossen ter hoogte van de ontmoeting met de schaarstijlen en van kalven met een bewerkte knop, die in de ontmoeting van schaarstijl en tussenbalk gepend zijn. In het midden is op de kapbinten een geprofileerde naald gelegd ‘om het holle span tegen te sluijten ‘. Naald en toog zijn rond gestoken. De Hervormde kerk te Drimmelen (N.B.) werd in 1792 gebouwd afb. 68. De kapgebinten hebben een traditionele opbouw, be- staande uit twee schaargebinten op

68. Drimmelen (N.B.), Herv. kerk, 1792.

elkaar en een spruit met nokgording. Merkwaardig is de wijze, waarop

gewelfhouten. Daartegen is het gewelfbeschot getimmerd.

het tongewelf binnen het onderste schaargebint is gemaakt. Op enige

Trekbalken ontbreken, maar er zijn wel trekstangen. Langs de muren

afstand onder het schaarbint is een zijn stijlen van de vloer tot de ankerbalk aangebracht met korbelen en nog ‘vulschoren’ naar

kapvoet. Een rib tussen de stijlen,

dat bint. Een vijftal gordingen op enige afstand onder de kapvoet formeert eigenlijk een soort

verzorgt de bevestiging van de houtskelet, dat de stijfheid in de

dunne bakstenen wanden verzorgt. Hij vormt tevens de voet van het houten tongewelf.

h. Versieringen De houten tongewelven leenden zich uitstekend voor het aanbren- gen van versierende elementen. Op vele plaatsen worden beschil-

RDMZRV1991/22-27

Page 73: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

69. Alkmaar (N.H.). St.-Laurenskerk, sacristie. Gewelfschildering met wapen van Delff, ca. 1520. De gewelfschotel is een gesneden rozet.

70. Amsterdam, Oude kerk, z. zijbeuk voor de Smidskapel. Gewelfschotel met Oostenrijks-Habsburgse wapen en gereconstrueerde stralen.

71. Amsterdam, Oudezijdskapel, tweede bouwperiode. Schraagbeeld, vóór 14 70. Foto 1943.

RVblad 03-30

deringen aangetroffen op het eiken gewelfbeschot afb. 69. Vaak was dat overgeschilderd en werden de beschilderingen bij nauwkeurig onderzoek tijdens een restauratie aangetroffen.

Op de kruisingen van de gewelfrib- ben zijn soms zogenoemde gewelf- schotels aangebracht, meestal cirkelvormige eiken elementen, al dan niet voorzien van een geprofi- leerde rand en uitgesneden versie- ringen. Meestal waren die schotels vroeger beschilderd en omringd door houten stralen, die verguld waren afb. 70. Bij onderzoek vindt men de inkepingen daarvan nog aan de achterzijde van de schotel, soms voorzien van bijbehorende telmerken.

In een aantal kerken zijn onder aan de gewelfribben gesneden houten beelden aangebracht, soms van hoogstaande kwaliteit, soms meer ‘boerenhoutsnijwerk’ afb. 71 . Ook deze elementen waren gepolychromeerd.

Page 74: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Noten1 Zie voor uitgebreide informatie metvoorbeelden: H. Janse, Houten kappen inNederland 1000-1940 . Delft-Zeist 1989.2 H. Janse en Th. van Straalen, De kerkvan Oudewater, Bulletin WOB 1969, 29.3 F. Allan, De stad Edam en haregeschiedenis. Edam 1857 (herdrukZaltbommel 1969), 92.4 Namelijk de Magdalenakerk: GAGNKA 44. Reparatieboeck van deoptimmeringh van het middenpandvan der kerkcken anno 1590-1593.5 Tekening door A. Mulder, afgebeeldin: G.S. van Holthe tot Echten, Drieeeuwen Zeeuwse Statenzaal, ArchiefKon. Zeeuws Genootschap derWetenschappen, 1978, afb. 10.6 Onder meer in de kapel van hetCapucijnenklooster te Sint-Truiden,daterend uit 1624. De thans achter eenstucgewelf verborgen ribben warenoorspronkelijk ongetwijfeld in hetzicht. Monumenten en Landschappen 7(1988), nr.1,48.

Herkomst afbeeldingen

Tekeningen:R. Terpstra: 2; L.M. de Klein: 5,7-10,21-27, 30, 31, 33, 35, 36, 38-12,44-46, 52-54, 58; H. Janse: 6, 15, 19,23 detail, 48, 51, 57, 60, 62, 65; K.Rampart (ROVU Utrecht): 4; H.J.Th, vander Voort: 63; A.A.M. Warffemius: 68;P. Wiersma: 55, 56.Foto's: J.M. Rakels jr. (1943): 71; H.Janse: 28, 28, 43; RDMZ: 3, 11-14,16-18, 20, 32, 34, 37, 47, 49, 59, 61,64, 66, 67, 69; P.W. Vlaming: 50;Bureau Restauratie Oude kerk Amster-dam: 70.

Naar opmeting van:H. Janse: 2, 5, 8, 9, 22, 23, 27, 38H.N. Karsemeijer: 42Th. van Straalen: 10R. Terpstra: 52G.W.C, van Wezel: 7, 31, 54, 58P. Wiersma: 53

Summary

The aim of architects in the Gothicperiod was to raise churches to thegreatest possible height using aminimum of building materials. Ifa flat ceiling is placed against theunderside of the truss beams theinterior space can only be as highas the walls on which the roofrests. Equally, if stone vaulting isused, the height of the interiorspace cannot greatly exceed thatof the walls, and extensive suppor-ting structures are also needed. Ina large area of western Europe,bordering the North Sea and theEnglish Channel, a style ofarchitecture developed in the 13thcentury which made it possible tocreate a high interior space withrelatively low external walls.Builders incorporated the lowersection of roof frame into theinterior of the building by addingthin wooden panelling to the *elements of the roof frame. Thisgave a semicircular or pointedarch barrel ceiling that wasintegrated into the roof frame.Using this technique the interiorcould be as high as or higher thanthe width of the building. As aresult, the windows in the gablescould be higher, enabling theinterior space to be properly lit.The area in which the woodenbarrel-vaulted wagon ceiling wasused as a specific architecturalstyle for churches in the Nether-lands extends to the west of a linerunning from the Frisian coast tothe Zuiderzee. To the east of thisline only stone vaulting was usedin the Middle Ages. To the south,the eastern border of thebarrel-vaulted wagon ceiling runsfrom roughly forty kilometers eastof the city of Utrecht down to theBelgian border and thence intoBrittany in France.The Dutch barrel-vaulted wagonceiling is not specifically a productof the marshy terrain in theNetherlands. It is also to be foundin areas of flrm clay and sandysoil. Indeed, the early examplesare found precisely in land wherefirm foundations could be laid. Nor

RVblad 03-31

is there any connection withshipbuilding. The style seems tohave developed in the northernFrance around the middle of the13th century.Many variants of the roof construc-tion of which the barrel-vaultedwagon ceiling is an inseparablepart were also to be found in theNetherlands between 1300 and1800. In the Late Middle Ages thestructure in cross section usuallyhad the form of a pointed arch. Inthe southwest of the countrytie-beams were not generally used,whereas elsewhere the space wasspanned by tie-beams at the baseof the vault. The purlin roof isdistinguished by the use of ahorizontal rib on each side of thevault. The thin layer of panellingwas only added a few decadeslater, and in some cases wasomitted altogether.

Roofs with wooden barrel-vaultedceilings continued to be built inthe 17th century. Because thevault came to have an ellipticalcross-section, it was oftennecessary to add a second horizon-tal beam to the frame. The Burger-zaal of the Amsterdam Town Hall(now the Royal Palace), construc-tion of which began in 1648, had abarrel-vaulted ceiling of this type,but without tie-beams. Problemsarose and the ceiling had to bereplaced.The groundplan of churches builtfor Protestant worship was morerational and focused on a centralpoint. They were cruciform,polygonal or circular in shape.Several were built with domedroof s. Because there was notradition of this sort of construc-tion the quality of the roofs varied.

RDMZ RV 1991/22 -28

Page 75: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Roof framing

UDC 69.024.8

Stijlenkappen en 'liggende stoel'1

Post roofs and 'leaning trusses'

Dr. ing. H. Janse

InleidingHet gebied tussen Luik, Aken,Maastricht en Roermond toont deinvloed van zo veel culturen enconstructieprincipes, dat eenaparte behandeling gerechtvaar-digd is.De gecompliceerde staatkundigestructuur, die dit gebied tot 1815heeft gekend, met daaruitvoortvloeiende ambachtelijkeinvloeden uit verschillendestreken, zijn de oorzaak van deveelvormige constructiewijzen vande Zuidlimburgse kappen. Er zijner vrijwel geen twee gelijk. In derest van de Nederlanden waren deuitgangspunten voor het constru-eren van de kapconstructies veelmeer uniform.Bij de kerkelijke bouwkunst inLimburg strijden de gordingenkapen de Nederlandse gebintenkapom de hegemonie, in de profanebouwkunde is overal de invloedvan de stijlenkap naast die van desporenkap en de gordingenkapaanwezig. Ook is invloed van deDuitse 'liggende stoel' merkbaar.De grens van de voor Nederlandafwijkende constructies ligt in deomgeving van Roermond.

In dit artikel komen ook enkelekappen in Oost-Nederland met eendoor Duitse constructiesbeïnvloede vorm aan de orde.

1. Plattegrond van een Bandceramisch-huis. Naar Modderman.

Veel van de in dit artikelbehandelde kappen konden voorhet eerst goed worden bestudeerdbij een restauratie. Het is noodza-kelijk juist in gevallen, waarbij eenkap wordt aangetroffen, dieafwijkt van de in Nederlandgebruikelijke typen, deze goed opte meten. Het verdient aanbeve-ling een bouwhistoricus van deRijksdienst voor de Monumenten-zorg te raadplegen om de histori-sche waarde van een dergelijkeconstructie te bepalen.

StijlenkappenIn een brede strook vanmidden-Europa, zich uitstrekkendvan Noordoost-België tot Polen enHongarije, komen lössgrondenvoor. De volkeren, die hierop enigemillennia voor onze jaartellingleefden, kenmerkten zich voorna-melijk door een bepaalde vormge-ving van hun aardewerk, waaraande naam Bandceramische cultuurontleend is. Uit opgravingen blijkt,dat hun bouwsels vrijwel steedsbestonden uit een constructie metvijf rijen ingegraven palen, die hetdak gedragen hebben 2.In ongeveer hetzelfde gebiedkomen nu nog kapconstructiesvoor, die bestaan uit verticalestijlen. Wij noemen dit type destijlenkap.

In een deel van Limburg zijn bijopgravingen sporen gevonden vanbewoning uit de periode van deBandceramiek, tussen ruwweg3500 en 2500 voor Chr.De huizen hebben alle eenzelfde

_ .

"

RVblad 04-1

soort plattegrond 3. Rijen ingegra-ven palen omsluiten eenrechthoek van 5-6 m bij ongeveer20 m. Binnen die rechthoek staannog meer palen, in de lengterich-ting gerangschikt in drie rijen, inde breedterichting in minderstrenge rijen afb. 1. Hieruit kanmen opmaken, dat er in feite vijfrijen ingegraven palen waren. Demiddelste rij zal het hoogstegeweest zijn en de beide andereaan weerszijden zijn aflopend vanlengte. Over de rijen heeft vermoe-delijk in de lengterichting eenondersteuningshout gelegen.Daarop zal de aan weerszijdenaflopende dakbedekking bevestigdgeweest zijn afb. 2.De Bandceramische cultuur heeftzich verspreid over grote gebiedenvan midden-Europa ten zuiden vanhet gebied, waar het sporendakzich vooral in de burgerlijkebouwkunde in het hallehuismanifesteerde.In midden-Duitsland hebben deboeren nog tot in de 13de, vaaktot de 14de eeuw in een stijlenhuisvan haast prehistorische soortgewoond. Deze cultuur vond haaruitlopers in het noordelijke deelvan Zuid-Limburg en in België tennoorden van de Maas in de provin-cies Limburg en Luik.Het is opvallend, dat inZuid-Limburg en in het aanslui-tende gebied van Eifel, Ardennenen Lotharingen woonhuizen enbedrijfsgebouwen voorkomen,waarin stijlen onder nok, wormenen voetplaten de kenmerkendeconstructie-onderdelen zijn. Vooral

2. Mogelijke doorsnede van een Band-ceramisch huis.

RDMZ RV 1991/23 - 24

Page 76: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

3. Limmel (Maastricht), kasteel Bethle- hem, verm. XVIB. Schaal 1 :150 (geldt ook voor volgende tekeningen).

de zogenoemde ‘Firstsäule’, de van fundament tot nok doorlopende stijl, is daarbij opvallend. De oorspronkelijke stijlenkap heeft geen kapgebinten. Opvallend is de naar verhouding geringe dakhel- ling in dit gebied. Kenmerkend voor de stijlenkap zijn de stijlen in het midden en de daarop liggende nok’worm’. De stijlen gaven aan het gebouw weinig stijfheid. De nokstijl werd zo belangrijk geacht voor de standzekerheid van een bouwwerk, dat op vernietiging ervan in de vroege middeleeuwen zware straffen stonden 4.

In Nederland is de nokstijl niet aangetroffen. Wel komt in Zuid-Limburg een stijlenkap voor met drie of vijf rijen stijlen, die nok, wormen en voetplaten ondersteunen. Waarschijnlijk omdat de stijlen in de woon- en bedrijfsruimten een hinderpaal vormden, werden de twee stijlen onder de wormen ingekort en rusten die op een gebintbalk, die in de twee buitenste stijlen is gepend. De nokstijl rust op een bint tussen de stijlen onder de wormen. Een vleugel van het in 1988 gesloopte Wittevrouwenklooster, Statenstraat 11 te Maastricht, droeg op een vakwerkconstructie een kap, bestaande uit tussenbalk- gebinten met verticale stijlen, waarop nokgebinten. Het hout waaruit de kap is opgebouwd, kon gedateerd worden tussen 1510 en 1515 5. Twee tussenbalkgebinten en een nokgebint, tezamen vijf stijlen, heeft het 16de-eeuwse Stenen Huis te Sint-Geertruid, Burgemeester Wolfstraat 47, deerlijk gehavend door een brand in 1977. Ook 16de- en 17de-eeuwse vleugels van het kasteel Bethlehem te Limmel’bij Maastricht hebben dergelijke kappen afb. 3, evenals een schuur in de neerhof van het kasteel Horn afb. 4.

De stijlenkap is typisch voor de profane bouw. Hij komt veel voor in de vakwerkbouw in zuidelijk Zuid-Limburg en het aangren- zende deel van België 6. Ook worden talrijke mengvormen met andere kaptypen aangetroffen, met name in de na-middeleeuwse periode.

Talrijke mengvormen met andere kaptypen komen voor, zoals onder meer in een 17de-eeuwse schuur van de hoeve Mamelis bij Vaals, waar op andere vleugels gordin- genkappen gemaakt werden. Het dak wordt gedragen door drie stijlen en twee wormen op een gebint met kromme stijlen en voetschoren afb. 5. Merkwaardig zijn ook de gebinten in de grote tiendschuur van het

RVblad 04-2

kasteel Limbricht, gebouwd in 1630, waar aan één kant de wormen op de stijlen rusten en aan de andere kant van het dak op de gebintbalken afb. 6. Een typische variant op de stijlen- kap kent Maastricht 7. De huizen in de stad zijn veelal met de smalle kant aan de straat gelegen en lopen zeer diep door naar achteren. Voor het gemak noemen wij de richting loodrecht op de straat de lengte, die evenwijdig aan de straat de breedte. De vloeren worden, soms met uitzon- dering van de onderste, gedragen door normale balkgebinten met muurstijlen en korbelen, haaks op de lengte geplaatst. De kap is niet gemaakt door op de bovenste balkgebinten kapgebinten te plaatsen met een nok in de lengte-

Page 77: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

4. Hom (L), schuur in de neerhof vankasteel Hom.

RVblad 04-3

5. Vaals, hoeve Mamelis, hooischuur,XVII.

6. Limbricht, kasteel, tiendschuur, 1630.richting, zoals dat in de Nederlan-den gebruikelijk was. De nok ligtin de smalle - dwarsrichting vanhet huis.Voor de ondersteuning van hetdak is naar boven toe aan voor- enachterzijde steeds één gebintminder gemaakt. De buitenstegebinten, die er dan overbleven,kregen stijlen, die boven het bintuitsteken. Met uitzondering van deonderste stijlen kregen de kapstij-len dan een schoor in de lengte-richting van het huis, opgenomenin de buitenwand van het gebouw.Er moest een oneven aantalgebinten zijn, zodat de bovenstestijlen nokgebinten formeren. Hetdak loopt derhalve onder een hoekvan 40-45° van de voet aan destraatzijde op naar de nok en daaltweer af naar de voet aan deachterzijde. In de zijwand heeft de

RDMZRV 1991/23-25

Page 78: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

constructie dezelfde structuur als bij het ‘plattelandstype’ in de doorsnede afb. 7. Het gebouw is daarvan als het ware één hoog opgebouwd balkvak. Het grootste bouwwerk met deze constructie, dat in Maastricht tot stand kwam, was het Dinghuis, dat omstreeks 1470 gebouwd werd. Het is 7,5 m breed, 25 m diep en ruim 31 m hoog, waarvan de bovenste 28 m in houtconstructie. De kap van het pand werd in 1794 ingrijpend veranderd. Op deze wijze ontstonden in Maastricht en ook in Luik * afb. 8, 9 smalle en diepe huizen met zeer hoog oplopende daken, die zo typisch zijn voor het beeld van de beide steden. Ook toen de voorschriften van het stadsbestuur het toepassen van houtskeletbouw aan banden legden ten gunste van de stenen muren bleven de daken deze vorm behouden. Het is per slot van rekening een zeer eenvou- dige bouwwijze: men metselde de beide zijmuren geheel tot de gewenste hoogte op en legde er de nodige dakbalken in ter ondersteuning van de kepers. In Maastricht wordt inderdaad in de oude bestekken gesproken van kepers en over wurmen. In tegenstelling tot wat elders in

9. Luik (B.), Rue St.-Remy 12. Schets b van vakwerkconstructie van een zogevel (1962).

8. Luik (B.), Rue de Hors Chateau 53.

7. Maastricht, Grote Jtaat 56, verm. XVI A, gesloopt 193 1. Constructieschema van zijwanden; de wandregels zvn weggelaten.

RVblad 04-4

Page 79: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Nederland gebruikelijk is, werdenin Maastricht de kapgebinten vaakhaaks op de richting van de balkenvan het huis gebouwd. Ditverschijnsel treedt zowel bij stijlen-kappen op als bij sporenkappenmet flieringen. In het 15de-eeuwsehuis Grote Looierstraat 26 leiddedit tot een zeer onoverzichtelijkconstructieschema.Als gevolg van de kapconstructiemet stijlen, zoals die onder meerbij het Dinghuis gesignaleerdwerd, ligt de nok van de daken inMaastricht veelal in de richtingvan de korte maat van derechthoekige plattegrond evenwij-dig aan de rooilijn. De balklagenwerden natuurlijk ook in dezerichting gelegd. Vandaar dezemerkwaardige en onlogischebouwwijze.De kap van het uit omstreeks 1700daterende voormalige Armenhuis,Grote Looierstraat 17, is daaromzeer gekunsteld op de balklaaggeplaatst afb. 10.

'Staande en liggende stoel'In de 13de eeuw ontwikkelde zichin Duitsland een ondersteuningvan de enkelvoudige sporenkap,die bestaat uit één of meerlangsbalken onder de hanebalken,rustend op stijlen, die in de lengte-richting van de kap met elkaar zijnverbonden 9. Er werden als het

11. Liesborn (D.), R.-K. kerk, westelijkdeel, XVB.

C

RVblad 04-5

10. Maastricht, Grote Looierstraat 17, voormalig Armenweeshuis, ca. 1700.

ware houten wanden gevormd, diena het oprichten dwars over detrekbalken in de dwarsrichtingmet elkaar verbonden werden.Daarna werden de gespannen inde dwarsrichting over de'langswanden' opgesteld. Er werddus afwisselend in dwars- enlengterichting van de kapgeconstrueerd, in tegenstelling totde Nederlandse constructiewijze,waarbij alleen in de dwarsrichtingwerd gebouwd. Er is geenondersteuning van de nok. Ditprincipe onderscheidt dit type vande stijlenkap. In Duitsland draagtdit kaptype de naam 'stehendeStuhl'.Een goed voorbeeld is de15de-eeuwse kap van de

Rooms-Katholieke kerk te Liesbornin Westfalen afb. 11.De trekbalken worden door deverticale lasten van de stijlen zeerongunstig belast. Het gevaarbestaat namelijk, dat door hetdoorbuigen van de balken deondersteuning van de hanebalkenzakt en toch verzakkingenontstaan, die men juist voorkomenwilde.In feite behoort de kap uit 1399 inhet dwarsschip van de Sint-Judasen Simonkerk te Ootmarsum, dieéén hanebalkfliering heeft opstandvinken, tot dit type (RVbladKapconstructie 01, afb. 14).

De kap van het koor en dehoofdbeuk van de voormalige

RDMZ KV 1991/23 - 26

Page 80: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Franciscanen- of Broederenkerk teDeventer, thans Rooms-KatholiekeSint-Lebuïnuskerk, is in veleopzichten uitzonderlijk 10. Teneerste bedraagt de dakhelling65-66°, hetgeen bijzonder steil is.Ten tweede is in twee van de driete onderscheiden bouwfasen,samen ongeveer tweederde van detotale lengte van 48 m, voor degespannen (die verdeeld zijn inseries van 32 en 25) gebruikgemaakt van dennehout. Maar hetmeest belangwekkend is deconstructie, die zich ondankslatere wijzigingen en de inbouwvan een dakruiter nagenoeggeheel laat reconstrueren. Alleende voet is niet met zekerheid aante geven.In het koorgedeelte bestaan degespannen uit twee spannen, aande bovenkant halfhouts aan elkaarbevestigd met een houten nagelen verbonden door drie hanebal-ken, waarvan er twee van eikenzijn en één van dennen afb. 12.Ieder derde gespan was voorzienvan een eiken kruis, aangebrachtvan de kapvoet naar de tegenover-liggende span tussen de bovensteen de middelste hanebalk. Deonderste hanebalken worden

12. Deventer, voorrn. Broederenkerk,koor, XlVa.

ondersteund door een draagbalk inde lengterichting van de kap, diein het midden van de ruimte isaangebracht. De middelstehanebalken hebben eenondersteuning door middel vantwee platen, aan weerszijdenaangebracht bij de ontmoetingvan span en hanebalk. Wij zullendie platen verder aanduiden alsflieringen naar analogie met debenaming bij de gebruikelijkeNederlandse kappen met dwarsekapgebinten. De flieringen en dehanebalkfliering zijn van dennen.De flieringen worden ondersteunddoor eiken stijlen, die rusten opdennen balken, die van muur totmuur zijn aangebracht. Tussen destijlen en de flieringen zijn eikenschoren gemaakt. De drie stijlen,de fliering en de windschorenwerden bij de bouw op deconstructievloer, die over detrekbalken was gelegd, liggendsamengevoegd tot een soortlangswand en daarna opgericht.Daarna werd er in de dwarsrich-ting van de kap een dennenschoor bevestigd tussen iedere stijlen de voet van de bijbehorendetrekbalk. Aan de andere zijde vande kap werd ook een dergelijke rij

RVblad 04-6

stijlen opgericht en geschoord.Dan werd in het midden een rijeiken standvinken met een dennenhanebalkfliering opgericht. Daaropzouden de onderste hanebalkenkomen te rusten. Het wezenlijkeverschil met de gebruikelijkeNederlandse ondersteuningscon-structie is, dat hier de ondersteu-nende delen één geheel vormen inde lengterichting van de kap. Nahet oprichten daarvan werdendwars er overheen de gespannenopgericht en er door middel vanschoren mee verbonden. Tussen debeide buitenste en langste stijlenen de corresponderende hanebalkwerden eiken schoren gemaakt,die als verbinding een halfhoutselip met een uitkeping hebben,onder en boven met twee houtennagels bevestigd. Boven zijn daarnog drie spijkers aan toegevoegdafb. 12 bij A. Deze verbinding komtin Nederland zelden voor, maarveel in Duits sprekende gebieden.Zij wordt daar aangeduid met denaam 'Blatt' en een dergelijkeaangelipte verbinding heet er'angeblattet'.De rij standvinken onder delaagste hanebalken is daarmeeverbonden door een tweetal eiken

Page 81: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

schoren, in de hanebalken en destijlen gepend. Hieruit valt op temaken dat de onderste hanebal-ken werden aangebracht vóór despannen. Hetzelfde geldt voor allehanebalken van de middelste rij,die met een klos tegen de beideflieringen zijn vastgeklemd, zodatzij bij verdere montage niet in dedwarsrichting konden verschuiven.Tenslotte werden de spannengesteld en verbonden met debovenste hanebalken. Om de driegespannen werden kruisenaangebracht. Merkwaardig is, dathet bovenste deel van dezekruisschoren ook nog op de plaatsvan de stijlen tussen spannen enmiddelste hanebalken zijngemaakt. De verbinding met dehanebalken is echter anders danbij de gewone kruisen, zodat zijniet als afgezaagde schoren gezienkunnen worden.De gespannen zijn genummerdmet gesneden telmerken van oostnaar west, zonder onderscheidtussen links en rechts. Deondersteuningsconstructie ismeegenummerd met de overeen-komstige gespannen. Uit houtge-bruik, constructie en telmerkenmenen wij te moeten concluderen,dat deze kap in het eerste kwartvan de 14de eeuw tot stand kwam.De stichting van het klooster vondwaarschijnlijk in die tijd plaats; deoudste vermelding is van 1311 ".De vestiging van het klooster vondplaats vanuit Keulen, waarmee deachtergrond van de constructievevorm en het gebruik vandennehout verklaarbaar zijn. Dezebouwwijze met 'langswanden',waar overheen de dwarsverbin-ding later is aangebracht endaaraan bevestigd, is kenmerkendvoor de Duitssprekende gebiedensedert de 13de eeuw, maar in hetNederlandse gebied zeer ongebrui-kelijk.Het oostelijke deel van de kap vanhet schip van de kerk komtovereen met een brededwarsschipachtige uitbouw aan denoordzijde en één travee van het

13. Öhningen (D.), Huis nr. 120. NaarEitzen.

huidige schip. De kap heeft eensoortgelijke opbouw als die vanhet koor. Er zijn verschillen inhoutafmetingen en houtverbindin-gen. De kruisschoren ontbreken.De drie stijlen zijn in de trekbalkgepend, in het koor zijn zij in eenkeep geplaatst. De trekbalkenworden ondersteund door natuurs-tenen consoles en door korbelenzonder muurstijlen. Aan deoostzijde zijn de drie flieringenmet een schuine las verbondenaan die van het koor, aan dewestzijde eindigen zij recht.

Uit het dak met staande stoelontstond omstreeks 1400 inZuid-Duitsland de 'liegende Stuhl'door het schuin plaatsen van deondersteunende stijlen, waardoorde ongunstige belastingen op detrekbalken vermeden kondenworden en er meer zolderruimtegebruikt kon worden afb. 13. Degevels bieden het gebruikelijkebeeld van vakwerk met stijlenonder de wormen. Inwendig staan

RVblad 04-7

de stijlen onder de wormen in deweg en werden schuin geplaatstnaar de kapvoet.Het kenmerkende onderdeel vande 'liegende Stuhl' is de 'Spannrie-gel' aan de bovenzijde van debeide corresponderende schuinge-plaatste stijlen, zodat er meestaltwee horizontale balken bovenelkaar zijn, één onder de wormenen één erboven. De spanregelneemt de druk op, ontstaan doorde beide naar binnen neigendegebintstijlen.In Noord-Duitsland werd de'liegende Stuhl' pas in de 16deeeuw toegepast, onder meer inLübeck.De Duitse invloed in Zuid-Limburgwordt duidelijk geïllustreerd doorde aanwezigheid van de liggendestoel.De zuidoostelijke vleugel van hetkasteel Hoensbroek, gebouwdomstreeks 1645, bezit een bredekap, die gedragen wordt doorgebinten, die opgebouwd zijn uittwee kromstijlgebinten van het

RDMZRV 1991/23-27

Page 82: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

type met tussenbalk (spanregel) endekbalk afb. 14. In de kop van destijlen is een worm ingelaten,halverwege de stijlen ligt eengording. De nok wordt gedragendoor een spruit met twee gordin-gen.De kap van de 18de-eeuwserechter vleugel van hetzelfdecomplex afb. 15 heeft een nogminder Nederlandse opbouw. Aanweerszijden wordt het dakgedragen door een schuingeplaat-ste houten 'wand' met tweegordingen. Die 'wanden' wordengedragen door gebinten, dieopgebouwd zijn uit een kromstijl-gebint en een schaargebint metvoetschoren en een middenstijl.Onder de nok is een kruisingtussen een spruit en eennokgebint.Aan de kap van de Sint-Gerlachus-kerk te Houthem bij Valkenburg 12,gebouwd omstreeks 1725,springen drie elementen duidelijknaar voren afb. 16. In het onderstedeel wordt de dakhuidondersteund door twee schuinge-plaatste doorgaande wanden,waarop een doorgaande balk in delengterichting ligt, die dus ookschuingeplaatst is. Ook vallen degelijkenis met gordingen van debeide daaronder liggende 'wand-regels' op. Tussen de beide schuin-staande wanden zijn omvangrijkeen weinig harmonieus geconstru-eerde dwarsverbindingenaangebracht, ongeveer op dezelfdewijze als in de laatstgenoemdevleugel van het kasteelHoensbroek. Op de aldusgevormde spanten is een tweetalstijlen met dwarsbint geplaatst.Daarop staat een nokstijl, zoals datook bij zuivere stijlenkappen hetgeval is. Het op die maniergevormde tweeslachtige geheel isvooral in het onderste gedeeltenogal slap. Daaraan werkt mee hetontbreken van trekbalken tussende muren. Aan de onderzijde vande kapspanten is een gewelfdstucplafond opgehangen aanhulpconstructies, die direct bij debouw zijn aangebracht. Het grote

16. Houthem, St-Gerlachuskerk, 1725.

RVblad 04-814. Hoensbroek, kasteel, z.o. vleugel,

ca. 1645

15. Hoensbroek, kasteel, n.w. vleugel,XVIlIb.

Page 83: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

gewicht van het plafond veroor- zaakte een doorbuiging in het onderste en minst stijve deel van de kap. Dit had tot gevolg, dat het stucwerk neerviel. Het aanbrengen van trekstangen in 1808 heeft in deze situatie weinig verbetering gebracht. Hoewel Houthem in de bouwtijd van de voormalige kloosterkapel een Oostenrijkse enclave was in Staats gebied en de ontwerper uit de Oostenrijkse of Belgische sfeer afkomstig geweest zal zijn, zullen de timmerlieden vermoedelijk Zuidlimburgers geweest zijn.

De kerken te Wittem en Eys, beide omstreeks 1732 gebouwd naar ontwerp van de Münsterse architect J.C. Schlaun, hebben een kap met een ‘liggende stoel’. De constructiewijze van de kap van de Grote of Sint-Martinuskerk te Doesburg afb. 17, 18, opgetrok- ken omstreeks 1550, heeft overeenkomsten met de staande en de liggende stoel. Hier heeft men eerst midden over de trekbal- ken in de as van het gebouw als het ware een houten wand opgesteld, bestaande uit een regel over de balken, waarin steeds boven elke balk een stijl staat, die ongeveer tot driekwart van de hoogte van de kap reikt. Daarin is aan de bovenzijde een regel in de lengterichting van het gebouw ingelaten, steeds voorzien van windschoren. Boven aan de stijl is een gemenageerde pen gemaakt, dwars op de lengte-as van de kerk. Halverwege de stijlen is nog een horizontale regel in de lengterich- ting aangebracht, voorzien van windschoren. Alle stijlen zijn aan weerszijden voorzien van een kromme schoor naar de opiegging van de daarmee corresponderende balk. Toen deze ‘wand’ gereed was, bouwde men daar omheen de ondersteuningsconstructie voor de daksporen. Haaks op de as van de kerk werd in iedere stijl even onder de middenregel van de ‘wand’ aan beide zijden een regel gepend, die de schoren van de stijlen halfhouts kruist, maar er

RDMZ RV 1991/23 - 28

RVblad 04-9

17. Doesburg, St.-Martinuskerk, ca. 1.550.

niet mee verbonden is. Aan het einde van beide regels werd een schuingeplaatste spantstijl geplaatst. Aan de onderzijde is die stijl in de trekbalk gepend. Boven steekt de schuine stijl iets uit boven de regel, die in de stijl gepend is. Nadat twee spantbenen geplaatst waren, werd even onder de bovenzijde ervan een gording aangebracht met windschoren, die in spantbenen en gordingen gepend zijn. Aan de bovenzijde van een spantbeen is een pen

gemaakt, waarop een tweede regel naar de middenstijl werd aangebracht. Boven in die regel is boven het spantbeen nog een gat gemaakt, waarin men nogmaals een half spant plaatste met een gording en twee regels. De bovenste regel past in een pen, die boven op de middenstijl is uitgespaard en loopt dus door tussen de beide bovenste spantbe- nen. Pas toen deze ingewikkelde hoofdconstructie klaar was, kon het plaatsen van de sporen

18. Doesburg, St.-Martinuskerk, kap zonder sporen tijdens restauratie, 1964.

Page 84: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

19. Venray, St.-Petruskerk, middenbeuk, XVB, verwoest 1944.

beginnen. De bovenregels van dehalve spantjukken in beide lagenzijn in de corresponderendesporen gepend. De losse sporenrusten op de gordingen, deonderste twee hanebalken op dehanebalkflieringen, diegeformeerd worden door de beideregels van de middenwand.De kap van de Sint-Petruskerk teVenray (L.), verwoest in 1944, had

een vergelijkbare constructieafb. 19. De middenstijl liep doortot in de nok en vormde derhalveeen makelaar. Daarmee was eenliggende stoel verbonden, die aanweerszijden twee gordingendroeg. In de makelaar was eenhanebalkfliering gepend. De kapdateerde uit de tweede helft vande 15de eeuw.

RVblad 04-10Noten

1 Zie voor uitgebreide informatie metvoorbeelden en verwijzing naar buiten-landse literatuur: H. Janse, Houtenkappen in Nederland 1000-1940.Delft-Zeist 1989.2 Een groot aantal van dergelijkeplattegronden is weergegeven in: P.J.R.Modderman, De Bandceramischecultuur in Nederland in het licht vande opgravingen te Sittard, Honderdeeuwen Nederland, 's-Gravenhage 1959,57.3 P.J.R. Modderman, De Bandcerami-sche cultuur in Nederland, HonderdEeuwen Nederland . 's-Gravenhage 1959,61; dez., Het woonhuis in de Bandcera-mische cultuur, Bulletin KNOB 1959, 26.4 F. Ostendorf, Die Geschichte desDachwerks, Leipzig/Berlin 1908, 2.5 D.J. de Vries, Monumenten dendro-chronologisch gedateerd (3), BulletinKNOB 89/5 (1990), 22.6 C.V. Trefois, Ontwikkelingsgeschiedenisvan onze landelijke architectuur. Antwer-pen 1950,52; H. Janse en L. Devliegher,Middeleeuwse bekappingen in hetvroegere graafschap Vlaanderen,Bulletin Kon. Comm. voor Mon. enLandsch . XII (1962), 314; V. Goedseelsen L. Vanhaute, Hoeven op Landgebouwd. Tielt 1978, 160.7 R.C. Rekker, Het vakwerkhuis van delate middeleeuwen tot omstreeks 1850in Maastricht en Sittard, 'Ten voordeleen cieraat van deze stad', Studies overhouten huizen in Nederlandse steden.RVbijdrage 09. 's-Gravenhage z.j.(1989), 18-26.8 H. Janse en L. Devliegher, art. cit.,314.9 H.E. Mennemann, Die Entwicklung derDachkonstruktionen westfalischer Kirchenwahrend des Mittelalters und derenWeiterentwicklung im 17. und 18.Jahrhundert. Diss. TH Aachen 1980, II:33, 63, 76, 88, 116, 125, 136.10 G.Berends, Deventer, vm. Broederen-kerk, thans R.K. kerk van St. Lebuïnus,Bulletin KNOB 1979, 158.11 C.M. Hogenstijn, De Broerenkerk in degeschiedenis van Deventer. Deventer1981, 16-17.12 H. Janse, Kap en toren van deGerlachuskerk te Houthem, BulletinKNOB 1977, 115.

Page 85: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Herkomst van de afbeeldingen

Foto H. Janse: 8.Foto RDMZ: 3, 18.Tekening H.Janse: 4, 6, 7, 9, 10, 15.Tekening L. de Klein: 5, 12, 16, 19.Tekening R. Terpstra: 14.

Naar opmeting vanH. Janse: 2, 5, 8, 9, 22, 23, 27, 38.H.N. Karsemeijer: 42.Th. van Straalen: 10.R. Terpstra: 52.G.W.C, van Wezel: 7, 31, 54, 58.A.A.M. Warffemius: 21.P. Wiersma: 53.

Summary

In South-Limburg and theadjoining regiems of the Eifel(Germany) and the northernArdennes (Belgium), houses andfarm buildings are to be found inwhich the characteristic featuresare roof posts, purlins and footplates. The distinguishing featuresof the post roof are the centralposts and the ridge purlin whichrests on them. An interestingvariant of such a roof is found inMaastricht, where the houses areoften built with the narrow sidefacing the street and extending along way back. The roof was builtby successively reducing by onethe number of beams at front andback.The southern part of Limburgshows the influence of manydifferent cultures and principles ofconstruction. The confused politi-cal events of the area in the periodprior to 1815 undoubtful contri-buted to the diversity of themethods of roof construction inSouth-Limburg. Almost no twoexamples are alike, whereaselsewhere in the Netherlands theprinciples of roof constructionwere much more uniform.In the 13th century in Germany amethod of supporting the simplecommon rafter roof was develop-ed, consisting of one or morelongitudinal beams under thecollar beams, resting on posts,which were connected together inthe longitudinal axis of the roof. Ineffect wooden walls were builtwhich were connected togetheracross the tie-beams at rightangles to the longitudinal axis ofthe buildings. The trusses werethen erected transversely on thetop of the longitudinal 'walls'. Theconstruction thus alternatedbetween the transverse and thelongitudinal axes, in contrast tothe method used in the Nether-lands, where the structure wasbuilt only transversely. The roofridge is not supported, whichdistinguishes this form of construc-tion from the post roof. This typeof roof is known in Germany as a

RVblad 04-11

'stehende Stuhl'. It was almostnever used in the Netherlands. Thederivative form, the 'liegendeStuhl', was likewise used only veryoccasionally in the Netherlands, inthe east and far south of thecountry.

RDMZ RV 1991/23 -29

Page 86: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

Roof framing

UDC69.024.8

Houten kapconstructies inNederland in 19de en 20steeeuw1

Wooden roof framing in theNetherlands in the 19th and 20thcentury

Dr. ing. H. Janse

InleidingIn het eerste gedeelte van de 19deeeuw volgden de constructies vande kappen voornamelijk detraditionele bouwwijzen uitvoorgaande perioden, zoals dievan generatie op generatie doorde timmerlieden werdenuitgevoerd. Binnen het systeemvan de gilden werd de kennisvooral mondeling van meester opleerling doorgegeven. Uit tal vangegevens blijkt, dat het verdwijnenvan de gilden na 1795 slechtslangzaam doorwerkte. Ontwikke-lingen gingen vrijwel nooitsprongsgewijs maar zeer geleide-lijk.Dit betekent, dat de daken meestalgedragen worden door horizontalegordingen in de lengterichting vanhet dak. Zij rusten op dwarsdaarop geplaatste kapspanten, dieopgebouwd zijn uit schuingestelde constructiedelen. Dievolgen ongeveer de dakhelling enzijn daarbij onderling verbondendoor horizontale balken. Soms zijnde spanten opgebouwd uitverschillende constructiedelenboven elkaar, zoals dat reedssedert de middeleeuwen gebruike-lijk was bij Nederlandse kapcon-structies. Bij wat grotere overspan-ningen of uit meerdere gedeeltensamengestelde gebouwen zijn deconstructies soms ingewikkelder,maar toch vrijwel steeds gebaseerdop de traditionele principes.Het was kenmerkend voor deNederlandse daken, dat de dragersvan de dakbedekking en dedakhuid (meestal het dakbeschoten de gordingen), de kapspanten,steeds haaks op de lengterichtingvan de kap zijn geplaatst, op eenafstand van enkele meters uitelkaar.Wanneer men traditionele houten

kapconstructies uit de 19de eeuwen de eerste helft van de 20steeeuw in de literatuur wil bestude-ren, stuit men op een aantalproblemen. In Nederland kregende houtconstructies daarin weinigaandacht. Het waren dan ook geenecht spectaculaire ontwikkelingen,die zich voordeden. De meestevakboeken uit de 19de eeuw zijnin Duitsland uitgegeven of warenNederlandse bewerkingen vanbuitenlandse uitgaven. De Duitseconstructies verschilden echterwezenlijk van de Nederlandse. Wijhebben dat in RVblad Kapconstruc-ties 04 uiteengezet.In Nederlandse tijdschriftartikelenis het onderwerp weinig ter sprakegeweest. In standaardwerken,zoals de delen IX en X vanConstructie van gebouwen vanJ.G. Wattjes2, wordt een aantalvoorbeelden besproken. Sommigevan deze gebouwen bestaan thansnog, andere zijn helaas afgebro-ken. Een aantal constructies werdvoor de afbraak door medewerkersvan de Rijksdienst voor deMonumentenzorg opgemeten engedocumenteerd, zodat zij in hetonderzoek kunnen worden betrok-ken.

Door het toenemende gebruik vanijzer in de kapconstructies konden

1. 's-Gravenhage, Plein 2b, Departementvan Justitie, 1877. Schaal l: 150.

RVblad 05-1

ook kappen worden gemaakt, dieworden gedragen door spanten,die zijn samengesteld uit eengroot aantal met ijzeren spijkers,bouten of beugels aan elkaarbevestigde onderdelen. Daarbijworden de krachten niet meer -zoals voorheen gebruikelijk - doorde doorsnede van één of tweehouten onderdelen naar benedengeleid maar door soms zeer veelelementen. Deze typen wordenbehandeld in RVblad Samenge-stelde spanten 02 .

Nieuwe toepassingen van hetHollandse spantEen bijzondere toepassing van hetHollandse kapspant (zie RVbladKapconstructie 02-21) is te vindenin het pand Plein 2b te 's-Graven-hage, het voormalige departementvan Justitie, gebouwd in 1877 naarontwerp van C.H. Peters. Deoverspanning is 9,64 m afb. 1. Dekap heeft weliswaar een traditio-nele Hollandse vorm, maaronderscheidt zich door enkelebijzondere elementen. Er is veelgebruik gemaakt van ijzerenbouten om houtverbindingen totstand te brengen. De gordingenondersteunen sporen, waarophorizontaal dakbeschot isaangebracht om leien erop tekunnen spijkeren. De spantbenen

RDMZ RV 1991/24-33

Page 87: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

zijn aan de onderzijde over bijnade helft van de hoogte voorzienvan een slofvormige versterking,die met tanden in het spantbeengrijpt en er met bouten aanverbonden is. Er zijn drie hanebal-ken of trekplaten, die schuin-staande en verticale elementenvan de spanten halfhouts kruisenen aan de einden voorzien zijn vanschooltjes naar de spantbenen.Typisch voor de 19de eeuw is ook,dat de trekplaten doorsteken.

DakbedekkingenDe komst van dakbedekkingsmate-rialen, die het ook in het natteNederlandse klimaat mogelijkmaakten een geringe dakhelling temaken, is van grote invloedgeweest op de ontwikkeling vande kapconstructies in de 19deeeuw. Met dakpannen en leienwas het onmogelijk een dak goedwaterdicht te krijgen bij eenhelling van minder dan 35°.Machinaal vervaardigde dakpan-nen stonden een iets geringeredakhelling toe door een betereafdichting van de vertikale naden.Met een afdekking van lood waseen geringe helling in principemogelijk, maar het grote gewichten de hoge kosten maakten, datdeze toepassing beperkt bleef totkleine oppervlakken en kleineoverspanningen. Koper is weinigtoegepast omdat het in Nederlandeen kostbaar materiaal was enomdat het zich bij horizontalenaden in schuine daken moeilijkwaterdicht laat maken.Toen het bladzink sedertomstreeks 1818 in Nederland werdaangevoerd3, was men in staatgrote dakvlakken met een geringehelling tegen redelijke kostenwaterdicht te maken. Dit maaktehet bovendien mogelijk te voldoenaan het ideaal van de neoclassicis-tische architectuur: de dakhellingvan 221A°.Zink werd ook toegepast inruitvormige elementen, dezogenaamde losanges, diewaterdicht in elkaar sloten enmogelijkheden boden tot hetdekken van gecompliceerdedakvormen4. Verzinkte ijzeren

platen, meestal gegolfd, bodengeen mogelijkheden voorduurzame representatievearchitectuur. Hetzelfde geldt voorasbestcement. ook wel aangeduidmet de handelsnaam Eternit. Demet teer of bituminen geïmpreg-neerde papierachtige materialendeden omstreeks 1840 hun intredein Nederland, maar platte dakenworden pas gebruikelijk in de20ste eeuw.

Hang- en springwerkeno. HangwerkDeze kapvorm heeft haar wortelsin de Zuideuropese architectuur, incombinatie met de daar gebruike-lijk steenbouw en is er al sedert deRomeinse tijd in gebruik.Een hangwerk is een spantcon-structie, waarvan de uitwendigevorm als regel een driehoek is. Terplaatse van de dakvoet is eentrekbalk. Trekbalk en spantbenenzijn door middel van beugels aanelkaar verbonden. Bij de gebruike-lijke geringe dakhellingen is ernamelijk gevaar dat de spantbenenvan de trekbalken afschuiven. Inde kap is in het midden van despanten een stijl aangebracht, dievaak geflankeerd wordt doorparen van dergelijke stijlen. Dezezijn niet met een pen-en-gatver-binding aan de trekbalk verbon-den. Er is een ijzeren beugel,waaraan de trekbalk hangt afb. 2.Vandaar de naam hangwerk. Destijlen kunnen geen druk of trekop de trekbalken overbrengen Zijvoorkomen dat de trekbalk onderhet eigen gewicht doorbuigt ennemen derhalve een (zeer kleine)trekkracht op en worden daaromook hangers of hangstijlengenoemd. Deze kwamen ook al inmiddeleeuwse kappen in onzestreken voor en ook bij18de-eeuwse kappen. Zij vormendus geen specifiek 19de-eeuwskenmerk. Voor Noordwest-Europais nieuw, dat zij bij een flauwedakhelling de dimensionering vande trekbalk wezenlijk beïnvloeden.Zelfs als de trekbalken een zolder-vloer dragen, behoeven zij nieteen overmatig grote doorsnede tehebben. Op de ondersteunende

RVblad 05-2

2. Principe van het hangwerk.

muren worden geen horizontalekrachten uitgeoefend.Men onderscheidt enkelvoudige enmeervoudige hangwerken (dubbel,drievoudig enzovoort) naar hetaantal hangers afb. 3, 4, 5. Voorlo-pers van dit type werden al in de18de eeuw gemaakt voorgebouwen met een groteoverspanning. Het was toen echterzowel uit architectonische als uitpraktische overwegingen nietgewenst een heel hoog dak temaken, zodat er boven hethangwerk één of meer zakgotenwerden gemaakt. Uit een oogpuntvan onderhoud was dit echter eenslechte constructie, in verband metde grote kans op lekkages zowelbij de afvoer van hemelwater doorKeulse goten over de zolders alsdoor verstopping van de afvoer. Indeze constructies zijn al veelijzeren beugels aangebracht afb. 6.Ook op andere plaatsen, zoals bijde ontmoeting van de hangersmet de spantbenen, is van ijzerenbeugels gebruik gemaakt, steedsaan weerszijden van de construc-tie. Deze beugels nemen detrekkrachten op, beter danvoorheen de pen-en-gatverbindin-gen.Hangwerken zijn vaak gebruikt bijzichtbare kappen. Zij laten echterweinig zolderruimte over.

b. SchoorwerkDit spanttype wordt ookhangschoorwerk genoemd, maarwij zullen in dit artikel van schoor-werk spreken.Er is steeds een trekbalk bij iederspant, maar daar steken schorenonder uit. Op de aangrijpingspun-ten van de schoren wordt eenhorizontale druk uitgeoefend,

Page 88: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

RVblad 05-3

3. Schematisch doorsnede van eenenkelvoudig hangwerk.

4. 's-Hertogenbosch, Hinthamerstraat203, Geneeskundig Instituut Reinier vanArkel, 1838. Spantafstand 2,97m.Schaal 1:100.

5. Drievoudig hangwerk, met details.

6. 's-Gravenhage, Lutherse kerk, 1760.Schaal 1:200.

KDMZKV199J/24-34

Page 89: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

waarop muren doorgaans niet berekend zijn. De schoren lopen daarom vaak door tot bij de begane grond. Schoorwerken werden meestal gebruikt voor vrijstaande overkap- pingen zonder buitenmuren, bijvoorbeeld van veilingen, loodsen en perrons en rustten dan op houten stijlen afb. 7. Ook in deze constructies is veel gebruik gemaakt van ijzeren beugels. Schoorwerken, die het hier geplaatste schema volgen afb. 8, werden veel ontworpen en toegepast voor bestelgoederen- loodsen bij spoorwegstations, onder andere te Naarden-Bussum, Workum afb. 9 en OldenzaaP. Met het verdwijnen van het stukgoede- renvervoer bij de spoorwegen werden deze loodsen overbodig6.

c. Spring werk De term springwerk is afgeleid van het Duitse Sprengwerk, hetgeen ongeveer overspanningswerk betekent. Hierin ontbreekt een doorgaande trekbalk aan de kapvoet. Wel zijn er schoren van het spantbeen naar een lager punt bij de muur. De schoren zijn verbonden met een stijl, die van de kapvoet langs de muur naar beneden loopt. Er is een horizon- tale verbinding (blokkeel) tussen stijl en schoor, vaak dubbel uitgevoerd. Op een hoger niveau is een trekverbinding tussen de beide spantbenen, meestal uitgevoerd als dubbele trekplaten. De kruisende onderdelen zijn meestal met bouten aan elkaar verbonden. Soms is er tussen de blokkelen een trekstang aangebracht om de zijdelingse druk op te vangen. Springwerken werden meestal gebruikt bij zichtbare kappen in grote ruimten. Het springwerk was

e zeer geëigend voor het vormen van een gestucadoord tongewelf- vormig plafond, zoals gebruikelijk in de neoclassicistische architec- tuur. Op die wijze is in de Nieuwe kerk te Zierikzee, gebouwd in 1848, een overspanning gecreëerd van 19,05 m tussen de muren. De kap heeft een dakhelling van 45”

RVblad 05-4

7. Schema van een schoorwerk op drie

8. Schema van een schoorwerk op twee steunpunten.

en is gedekt met leien afb. 10. De springwerkspanten dragen aan de voet twee schoren naar de muurstijlen, zodat de doorbuiging van de spantbenen sterk wordt gereduceerd. De spanten zijn op traditionele Hollandse wijze opgebouwd uit een onderjuk van balken van 24 x 30 cm met kreupele stijlen, waarop een veel lichter driehoeksspant, bestaande uit twee spantbenen en een makelaar. Gebogen schenkelspan- ten van het stucgewelf zijn aan dit bovenste makelaarspant aan kruisschoren opgehangen. De omstreeks 1870 vernieuwde kappen over het schip van de

Sint-Servaaskerk te Maastricht werden als springwerk uitgevoerd. Over de muurplaten liggen aan beide zijden blokkelen, die een eindweegs voorbij de kreupele stijlen doorlopen. De afstand ertussen wordt overbrugd door een trekstang. Bij neogotische gebouwen kwamen de oude bouwwijzen met steile daken en stenen gewelven wel eens in conflict met de moderne constructies. Een voorbeeld geeft de Sint-Martinus- kerk in Groningen, in 1893 gebouwd naar ontwerp van P.J.H. Cuypers en gesloopt in 19827. Doordat de kruin van het

9. Workum, goederenloods staatsspoorwegen, 1885. Inmiddels afgebroken.

Page 90: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

I RVblad 05-5

10. Zierikzee, Nieuwe kerk, 184 7. 1913-191 58. De hoofdbeuk wordt geflankeerd door een complex geheel van dwarsschepen en zijkapellen, hetgeen naast een springwerk over de hoge gewelven van de middenbeuk een ingewik- keld stelsel van steile kapjes en lessenaardaken nodig maakt. Op enkele plaatsen moesten stalen balkjes te hulp komen om de houtconstructies steun te geven. Een andere Haagse kerk, de Sint-Paschalis Babylonkerk aan de Wassenaarseweg, in 1919 ontwor- pen door A.J. Kropholler, kreeg ook springwerken, waarvan de ondersteuning aan de onderzijde afwijkt van de gebruikelijke constructie. Er werden als het

q.04 m ware korbeelstellen gemaakt onder steekbalken, waarop de

gewelf hoger was ontworpen dan uit voorgaande eeuwen. spantbenen en de standzonen van de dakvoet konden geen trekbal- Eenzelfde beeld leveren de kappen de spanten rusten afb. 12. Voor de ken worden gemaakt. Er kwam van de kerk van de H.H. Engelbe- stijfheid zijn op de spantbenen een springwerk-achtige oplossing, waarders in ‘s-Gravenhage van de verzwaringen aangebracht, waarin die echter aantoont, dat een architect N. Molenaar, gebouwd in de gordingen rusten. Alle onderde- dergelijke constructie niet geëigend is voor een steile dakhel- 12. ‘s-Gravenhage, St. -Paschaliskerk, 19 19. Interieur. ling afb. 11. Dit getimmerte mag dan wellicht statisch verantwoord geweest zijn, de ambachtelijke opbouw ervan is inferieur ten opzichte van de doordachte en op ervaring berustende constructies

ll. Groningen, SLMartinuskerk, 1893. Schaal 1 :l 00.

RDMZ RV 1991/24-35

Page 91: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

len zijn dubbel uitgevoerd en metveel beugels aan elkaar verbon-den. Al deze voorzorgen hebbenniet kunnen verhinderen, dat desteekbalken aan de binnenzijdenaar beneden nijgen.

Samengestelde constructiesVaak is een kapconstructie nietzonder meer in één van deaangegeven typen onder tebrengen. Bij grote afstandentussen steunpunten, bijvoorbeeldin een kerk, zijn er hoofdspantenen tussenspanten gemaakt, die vrijsterk van elkaar kunnen verschil-len.Als voorbeeld bespreken wij hierde kap van de vroegereSint-Michaëlskerk in de Nieuw-straat te Zwolle, gebouwdomstreeks 1840, later hetSint-Jozefsgebouw. De kerk heefteen breedte van 16,5 m. Er zijngemetselde kolommen, die in derichting loodrecht op de as van dekerk hart-op-hart gemeten op eenafstand van 8 m staan en in deasrichting van de kerk op eenafstand van 5 m, bij de voorgevelen het koor aanzienlijk meer. Erzijn stucgewelven, aangebrachtaan de onderzijde tegen deschenkelspanten, die aan dekapconstructie zijn bevestigd.Deze constructiewijze is gebruike-lijk voor stucgewelven.De hoofdspanten boven dekolommen worden gevormd doorspringwerken afb. 13. Er is bij dezespanten op ruime schaal gebruikgemaakt van ijzeren beugels enverankeringen, die met schroef-bouten pen- en-gatverbindingenbij elkaar trekken.De afstand tussen de steunpuntenen de hoofdspanten is te groot omdoor gordingen in één keer teworden overbrugd zonder dat zijte veel doorbuigen onder hetgewicht van het dak. Daarom zijner halverwege tussenspantengemaakt. De constructievormervan is afgeleid van die van dehoofdspanten, maar het karakteris-tieke element van een springwerk,de stijl (boven de kolommen) en debijbehorende schoren, isvervormd. Op de trekbalken boven

RVbïad 05-6

13. Zwolle, St.Michaëlskerk, 1840.Doorsnede over hoofdspant (onder) entussenspant (boven). Schaal 1:100.

de zijbeuken is van stijl tot stijl eenbalk in de lengterichting van dekerkruimte gelegd. Daarop steuntin het midden, ter plaatse van detussenspanten, een schuingelegdebalk naar de kapvoet, waarop stijlen schoren steunen. Aldusontstond een soort 'hammer-beam'spant, zo kenmerkend voorde late Engelse gotiek.In de 19de eeuw herleefde dezevorm in Nederland in historise-rende ziende kappen, zoals deGotische Zaal van het voormaligePaleis aan de Kneuterdijk te's-Gravenhage, begonnen in 1840door G. Brouwer naar persoonlijkeaanwijzingen van koning Willem IIafb. 14, 15. Een nauwkeurigeanalyse van de kap levert echter

de conclusie, dat deze constructieweinig gemeen heeft met deoriginele Engelse 'hammerbeam-roof' of steekbalkkap. Kenmerkenddaarvoor is een tweetalniet-doorlopende steekbalken opde muur aan de dakvoet,ondersteund door een muurstijl eneen korbeel afb. 16. Op de naarbinnen gerichte einden van desteekbalken rusten stijlen, die hetdoorbuigen van de spantbenentegengaan. Niets van dit alles is bijde kap van de Gotische Zaalwaarneembaar. De 'steekbalken'zijn ver onder de dakvoetaangebracht en de 'korbelen' zijnslechts niet-constructieve sierele-menten. In feite is de kap eensoort springwerk, waaronder een

14. 's-Gravenhage, Gotische zaal, 1840. Doorsnede over kapspant met'hammerbeam-betimmering'.

Page 92: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

-

P

I -- Kapconstructie

15. ‘s-Gravenhage, Gotische Zaal. Interieur met ‘hammerbeam’-decoratie.

hammerbeam-achtige versiering is getimmerd. Een vergelijkbare kap had de Hervormde kerk te Veenhuizen in de Heer-Hugowaard (N.H.), gebouwd in 1862 en gesloopt in 1965 afb. 17 4 De hoofdconstructie bestond uit twee elkaar oversnij- dende stijve driehoeken, een belangrijke constructieve vondst, die weinig aandacht heeft gekregen. Andere voorbeelden van historiserende ziende kappen zijn de manege op het terrein van Diergeneeskunde van de Rijksuni- versiteit te Utrecht en het postkan- toor te Leeuwarden, beide ontwor- pen door rijksbouwmeester C.H. Peters.

Mansardedak De Franse architect François Mansard (1598-1666) ontwikkelde een gebroken dakvorm, waarbij de onderste dakvlakken vrij steil staan en de beide bovenste dakvlakken een geringe helling hebben. Met opzet wordt hier niet gespro- ken van Mansardspant. Het gebroken of Mansardedak kan zowel ondersteund worden door

RDMZ RV 1991/24-36

een spantconstructie, die verwant is aan het Hollands spant als door schenkelspanten (zie RVblad Samengestelde spanten 02). De dakhuid wordt daar naar believen omheen aangebracht. Doordat de onderste dakvlakken steiler staan dan bij de traditionele dakvormen is er op zolder meer ruimte. In Frankrijk is een mansarde een woonruimte, die in een Mansarde- dak is ondergebracht. Het Mansardedak bood bij kleine woonhuizen ook de mogelijkheid aan de voorzijde een borstwering te maken en daar ook een

18. Asymmetrisch Mansardedak. Voorzijde met borstwering, achterzijde dakvoet op vloerhoogte.

RVblad OS-7

16. Engels hammerbeam-spant.

17. Veenhuizen (N.H.), Hervormde kerk, spantvorm (1862-1965).

dakkapel aan te brengen, zodat er een slaapkamer ingericht kon worden. Aan de achterzijde werd dan een dakvlak tot vloerhoogte gemaakt. De bruikbaarheid en het aanzien werden hierdoor verbeterd afb. 78. Het is mogelijk op de knik van het dak aan de binten van de kapspan- ten een geprofileerde lijst te bevestigen, omdat de dakknik in een pannendak, zeker toen er nog geen machinaal vervaardigde dakpannen waren, moeilijkheden opleverde afb. 19.

19. Gedeeltelijke doorsnede over Mansar- dedak met geprofileerde lijst op dakknik.

Page 93: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

KoepelsAls uitvloeisel van de klassiekekoepel kwamen in de 19de eeuwnog houten koepeldaken tot standsteeds hoogstandjes van construc-tietechniek. De eerste koepel indeze periode was die van deRonde of Nieuwe Lutherse kerk teAmsterdam afb. 20, die herbouwdwerd na de brand van 1822, naarontwerp van de Amsterdamsestadsarchitect Jan de Greef(1784-1835). Naar zijn tekeningenwerd eerst een model in mahonie-hout gemaakt op schaal l: 22(l duim op 2 Amsterdamsevoeten), dat tijdens het bouwenvan de ingewikkelde constructieveelvuldig werd geraadpleegd10

afb. 21.Zoals gebruikelijk is er een buiten-en een binnenkoepel. Daartussenzijn dertig halve dragende spantengebouwd en dertig schenkelspan-ten, die dakbeschot en cassetten-plafond dragen. De halve spantenbestaan uit een recht spantbeen,ondersteund door een kreupelestijl en bovenaan voorzien vankorbelen of schoren, steunendtegen de houten ringconstructie,012 de lantaarn op de koepeldraagt. Teneinde de enormezijdelingse krachten van de koepelop te nemen is ook een dubbeletamboer opgebouwd, waartusseneen stijve houtconstructie isgemaakt.

20. Amsterdam, Ronde Lutherse kerk,koepelconstructie, 1827.

Ter plaatse van de galerijen, die dehelft van de cirkelvormige ruimteomgeven, worden de ruimtentussen de steunpunten boven dezuilen ter ondersteuning van dekoepel overspannen doorhangwerkachtige constructies. Dekoepel is gedekt met koperenplaten, die de kerk haar kenmer-kende uiterlijk geven.Een soortgelijke koepelconstructieheeft de Koepelkerk in Arnhem,gebouwd in 1837-1839 naarontwerp van Anthony Aytink vanFalkenstein (1797-1840). De buiten-koepel rust hier op de buitenmu-ren van de galerij, de binnenkoe-pel op de zuilen. Hierdoor was ergelegenheid om onder de schuin-staande spantbenen verticale

RVblad 05-8

stijlen te plaatsen op de zuilen,waardoor stijve driehoekenontstonden, die de zijdelingsekrachten grotendeels opnemenafb. 22. Het lijkt erop, dat Aytinkkennis heeft genomen van deconstructie van de Amsterdamsekoepel alvorens hij zijn dakconcipieerde. De koepel is gedektmet leien.

BesluitNa de Tweede Wereldoorlog en deperiode van wederopbouw kwamde tijd van prefabbouw, spijker-spanten, voorgespannen beton,ruimtevakwerken en kunststoffen.Er kwamen geen spectaculairegetimmerde houtconstructies meertot stand. Ingenieurs hebben altijd

OVERSPANNING BOVEN ZUILE.N

Page 94: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

t

RDMZ RV 1991/24-37

RVblad 05-9

21. Amsterdam, Ronde Lutherse kerk, gedeelte van de maquette, tamboer en koepelvoet.

moeite gehad met het natuurlijke en in de letterlijke zin van het woord onberekenbare bouwmate- riaal hout. Bouwmeesters en timmerlieden, die er virtuoos mee konden omgaan, werden steeds schaarser. Het bouwbedrijf richtte zich op de nieuwe materialen en constructiewijzen, ontworpen met rekenmachine en computer. Hout vindt in hoofdzaak nog toepassing als materiaal voor bekledingen en ruimte-afscheidingen. Voor belangrijke draagconstructies wordt het vrijwel niet meer gebruikt. Wij kunnen dus thans de balans opmaken van minstens tien eeuwen houten draagconstructies in de Lage Landen. Daarvan zijn de laatste anderhalve eeuw zeker niet de minst interessante. Omdat het denkbaar is, dat er geen nieuwe houten kapconstruc- ties van betekenis meer zullen worden gebouwd, is het zaak nog beter dan voorheen zorg te dragen voor het behoud van de interes- sante voortbrengselen van timmer- manskunst. Er zullen in de toekomst alleen nog maar oude houten kappen verdwijnen. Nader onderzoek, inventarisatie, selectie en bescherming van gebouwen met interessante hout- en kapcon- structies is gewenst. Vaak is het verloren gaan van houtconstructies het gevolg van aantasting door schimmels, die verrotting veroorzaken. Dit kan alleen maar gebeuren als er vocht bij het hout kan komen. Bij een goed onderhoud van de dakbedek- king, goten en afvoeren en voldoende ventilatie zal deze aantasting weinig voorkomen. De huidige wens van isolatie is in dit opzicht een vijand van de houtconstructies, omdat er zich vaak condensatievocht kan vormen op ongewenste plaatsen. Hout kan ook aangetast worden door brand. Gaarne bepleiten wij

22. Arnhem, Koepelkerk, 1837. Construc- tieschema van koepel.

Page 95: 2b Restauratievademecumbladen I-N - Kapconstructie

Kapconstructie

hier brandpreventieve maatrege-len voor de meest waardevollekapconstructies11.

Nederland is eeuwenlang een landgeweest waar veel met hout werdgebouwd. Het behoud van diterfgoed verdient inspanning vanallen, eigenaren en belangstellen-den, monumentenzorgers enbestuurders, opdat in de toekomstonze nakomelingen nog deambachtelijke vaardigheden vanvroegere generaties kunnen zien,bestuderen en waarderen.

Noten1 Zie voor uitgebreide informatie metvoorbeelden en verwijzing naar buiten-landse literatuur: H. Janse, Houtenkappen in Nederland 1000-1940, 1.Delft-Zeist 1989.2 J.G. Wattjes Constructie van gebouwen.IX: Eenvoudige dakconstructies endakbedekking. Amsterdam 19443. X:Moderne kapconstructies van hout,ijzer en gew. beton. Torenen koepel-dakken. Amsterdam 193P.3 H. Janse, Zink en zinken dakbedek-kingen, Restauratievademecum RVbladZink 01 (1988).4 H. Janse, art. cit.5 J.G. Wattjes Constructie van gebouwenX, Amsterdam 19313, fig. 842 en 857.6 J.G.C, van de Meene en P. Nijhof,Spoorwegmonumenten in Nederland,Amsterdam 1985.7 A. van der Woud, De St.-Martinus ende Broerkerk in Groningen, BulletinKNOB84 (1985), 195.8 A.J. Looyenga, De kerk der H.H.Engelbewaarders te 'sGravenhage,Bulletin KNOB 78 (197 9),75.9 Publikatiemap Stichting Oude HollandseKerken 30 (1990), 16.10 Het kleine bouwen, Vier eeuwenmaquettes in Nederland. Tent. CentraalMuseum Utrecht 1983, Zutphen 1983,117-119.11 Een overzicht van de belangrijkstekapconstructies komt voor in: H. JanseHouten kappen in Nederland 1000-1940,Delft-Zeist 1989, 367-373. Ca. 100daarvan zijn reeds uitgerust met eensprinkelinstallatie. Zie in dit verbandRestauratievademecum RVblad Brandbe-veiliging 01 (1991).

Herkomst van de afbeeldingen

Tekeningen:LH. Boot: 4H.Janse: l, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 11, 14, 16,17, 18, 19, 20, 22P. Wagter: 13Foto's:H. Janse: 21RDMZ archief: 9RDMZ: 12, 15

RVblad 05-10

Summary

In the early years of the 19thcentury, roof construction tendedlargely to follow the traditionalmethods from previous periods, asthese had been used by genera-tions of carpenters. The guildsystem was abolished at the end ofthe 18th century by the Frenchoccupants, with major consequen-ces, particularly for the buildingtrade in the Netherlands.With roof tiles and slates it wasimpossible to make a roof reason-ably watertight with a pitch of lessthan 35°. The use of manufacturedtiles allowed a slightly gentierincline. Lead would in principlehave served the purpose, but itsweight and the high cost involved,meant that its use was restrictedto small surf ace areas and spans.Copper was rarely used because itwas expensive in the Netherlandsand since horizontal seams onsloping roofs were hard to makewatertight. Around 1818 sheetzinc became available in theNetherlands and it becamepossible to make large roofsurfaces with a gentle pitchwatertight at a reasonable price.This also enabled architects tosatisfy the neoclassical ideal of aroof pitch of 22%.In earlier centuries some roofs hadalso been built using the principlesof the hanging truss, as applied insouthern Europe as early as Romantimes. In the 19th century thistype was widely used. It feil intodisuse because the attic area couldnot be used. Strut frames andfalse-work were also often used tospan large areas. Trusses were alsoconstructed for this purpose basedon the principle of timber-framing.