2.2 02 -gram--tijdens_en_terwijl

10
tijdens ≠ terwijl

Transcript of 2.2 02 -gram--tijdens_en_terwijl

tijdens ≠ terwijl

Tijdens de ceremonie gaven Greet en Joris elkaar een ring.

TIJDENS + substantief

Terwijl Greet en Joris elkaar een ring gaven,speelde de broer van de bruid viool.

TERWIJL + bijzin

tijdens ≠ terwijl

Tijdens de ceremonie gaven Greet en Joris elkaar een ring.

TIJDENS + substantief (= moment)

Terwijl Greet en Joris elkaar een ring gaven,speelde de broer van de bruid viool.

TERWIJL + bijzin (= twee acties op hetzelfde moment)

Terwijl de gasten zaten te eten, speelde de band muziek.

De band speelde muziek terwijl de gasten zaten te eten.

Terwijl de gasten zaten te eten, speelde de band muziek. TERWIJL + bijzin

Tijdens het eten speelde de band muziek.Tijdens het avondfeest speelde de band muziek.

TIJDENS + substantief

Terwijl ze dansten, (kusten ze.)Tijdens het dansen (kusten ze.)

Terwijl ik mijn tanden poets, (kijk ik in de spiegel.)Tijdens het poetsen (kijk ik in de spiegel.)

Terwijl deze vrouwen kleren wassen, (praten ze.)

Tijdens het wassen (praten deze vrouwen.)

Terwijl hij douchte, (zong Bart een lied.)Tijdens het douchen (zong Bart een lied.)