2016-07-01 Actieplan Energie-efficiëntie Vlaamse overheid
Transcript of 2016-07-01 Actieplan Energie-efficiëntie Vlaamse overheid
1
DE MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING
DE VLAAMSE MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, INBURGERING, WONEN,
GELIJKE KANSEN EN ARMOEDEBESTRIJDING
DE VLAAMSE MINISTER VAN BEGROTING, FINANCIEN EN ENERGIE
DE VLAAMSE MINISTER VAN WERK, ECONOMIE, INNOVATIE EN SPORT
DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW
NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING
Betreft: Actieplan Energie-efficiëntie voor de Vlaamse overheid
1 OMGEVINGSANALYSE
1.1 KLIMAATPLAN
In navolging van het intra-Belgische klimaatakkoord van 4 december 2015 over de verdeling van de
klimaatinspanningen tussen de gewesten en de federale overheid werd beslist om in april 2016 een
eerste Vlaamse klimaattop te organiseren. In het kader van deze top en om als Vlaamse overheid een
voorbeeldfunctie op te nemen, werd door de leden van de Vlaamse Regering volgende reducties
vooropgesteld voor de periode tot en met 31 december 2030, op niveau van de centrale Vlaamse
overheid (i.e. de deelverzameling van de toepassingsgebieden Rekendecreet art. 4§1en Beter
Bestuurlijk Beleid, aangevuld met VITO, VRT en de kabinetten, zie bijlage 1), t.o.v. basisjaar 2005:
Een reductie van de CO2-emissies met minstens 40%;
Een reductie van het primair energieverbruik met minstens 27%.
Deze twee doelstellingen kunnen op meerdere manieren gehaald worden. Omwille van de hoge
ambitie maar ook omwille van de betaalbaarheid kan energie-efficiëntie een belangrijk deel van de
VR 2016 0107 DOC.0713/1BIS
2
oplossing bieden: door minder energie te verbruiken daalt enerzijds de CO2-uitstoot, anderzijds stijgt
impliciet het aandeel hernieuwbare energie.
In voorliggend actieplan energie-efficiëntie worden deze doelstellingen geconcretiseerd en omgezet
in acties inzake gebouwen en technische installaties die op korte termijn moeten gerealiseerd
worden. Dit actieplan legt de nadruk op een gecoördineerde actie, om maximale effecten op korte
termijn te bereiken, maar ook om na 2020 resultaten te boeken. Complementair aan voorliggend
plan zal het Facilitair Bedrijf een actieplan inzake mobiliteit opstellen, en zal het departement
Kanselarij en Bestuur een actieplan uitwerken inzake gedragsmaatregelen.
Om bovenstaande doelstellingen te realiseren, is in de periode tot 2030 minstens een jaarlijkse
reductie van het primair energieverbruik nodig van 2,09%1.
1.2 DE VLAAMSE OVERHEID ALS ENERGIEVERBRUIKER
De Vlaamse overheid is een grootverbruiker van energie. Afhankelijk van de omschrijving van
“overheid” gaat dit van 50 M€ per jaar (voor de centrale overheid) tot 730 M€ per jaar (ruime
overheid: inclusief zorg, onderwijs en lokale besturen)2. Dit laatste bedrag omvat de aankopen van
elektriciteit, aardgas, vloeibare brandstoffen en warmte voor gebouwen, infrastructuur en mobiliteit
(maar niet de installaties of het onderhoud / de vervanging ervan). In de ruime omschrijving van
‘overheid’ komt dit energieverbruik overeen met een uitstoot van 3.33 Mton CO2 en een verbruik van
15.000 GWh primaire energie. Dit maakt de ruime Vlaamse overheid tot de derde grootste
energieverbruiker in België.
Energie heeft een hoge prioriteit op alle beleidsniveaus. Europa vraagt in het kader van de 2020
doelstellingen een daling van 15% van het energieverbruik, het Vlaams regeerakkoord en de
beleidsnota energie stellen dat het bereiken van meer energie-efficiëntie een prioriteit is. Volgens
gevoerde studies4 5 en interne informatie is er binnen de Vlaamse overheid een groot potentieel om
het energieverbruik te verminderen. Doordat het energieverbruik binnen de Vlaamse overheid
verspreid zit over zeer veel en zeer diverse organisaties, en doordat er weinig technische en
financiële gegevens beschikbaar zijn, is het niet evident om op een gecoördineerde manier stappen
in de goede richting te zetten. Met voorliggende nota wordt in een eerste fase een gecoördineerde
aanpak voorgesteld voor de centrale Vlaamse overheid. Voor sectoren uit een breder
toepassingsgebied (onderwijs, gesubsidieerde zorgsector, lokale besturen) wordt een niet bindende
aanpak voorgesteld, waarmee een leer- een sensibiliseringstraject kan worden opgestart.
1 Raming departement Leefmilieu, Natuur en Energie. 2 Cijfers 2015
3 Indien voor groene elektriciteit de verlaagde omrekeningsfactor gebruikt wordt, is de totale uitstoot ongeveer 1 Mton minder
4 De schoolgebouwenmonitor 2013. Indicator voor de kwaliteit van de schoolgebouwen in Vlaanderen. Agion
5 Mc Kinsey 2009 “Naar energie-efficiëntie van wereldklasse in België”
3
2 STRATEGISCHE DOELSTELLING: DE VLAAMSE OVERHEID ZAL MINDER
ENERGIE VERBRUIKEN
2.1 DOELSTELLING
Als vertrekpunt stellen we voor dat alle geledingen van de centrale Vlaamse overheid zich volgende
bindende doelstelling vanaf 2017 zouden eigen maken: Het primair energieverbruik (gebouwen en
technische infrastructuur) zal met minstens 2,09% per jaar en per entiteit verminderen6 startend in
2017 tot 2020. Dit jaarlijks reductiepercentage houdt ook de CO2-reductiedoelstelling in: afhankelijk
van de verdeling van energiereducties over de verschillende energiedragers, zal mogelijk meer
moeten bespaard worden dan 2,09% per jaar, om ook de CO2-doelstelling te halen7. Deze doelstelling
ligt in lijn met het Beleidsakkoord voor de intra-Belgische inspanningsverdeling, de Energie Efficiëntie
Richtlijn en in een ruimere context de Europese doelstellingen 20-20-20 tegen 2020. Daarnaast volgt
de interdepartementale werkgroep klimaatimpact Vlaamse overheid ook de CO2-reductiedoelstelling
op.
2.2 IMPACT OP HET KLIMAATBELEID
De entiteiten van de Vlaamse overheid kopen reeds jarenlang enkel hernieuwbare elektriciteit aan8,9.
De CO2-emissie van hernieuwbare elektriciteit is laag. Als enkel een doelstelling op CO2-emissies zou
vooropgesteld worden, zou er voor de entiteiten geen incentive bestaan om, naast hun gas- of
stookolieverbruik, ook hun elektriciteitsverbruik te blijven verlagen. In de geest van het Europese
beleidskader voor klimaat en energie plaatst de Vlaamse overheid daarom een energie-
efficiëntiedoelstelling op hetzelfde niveau als een CO2-reductiedoelstelling. Aangezien de doelstelling
op CO2-reductie en de doelstelling op reductie van het primair energieverbruik even belangrijk zijn,
worden de entiteiten gemotiveerd om voor elke energiedrager op zoek te gaan naar mogelijke
besparingen:
- gas- en stookolieverbruik wegen zwaarder door op vlak van CO2, vanwege hun hogere
emissiefactoren. Reducties op het gas- en stookolieverbruik dragen dus vooral bij aan de
CO2-doelstelling;
6 Een entiteit kan vrijgesteld worden van deze doelstelling, of een minder ambitieuze doelstelling toegewezen krijgen wanneer ze kan aantonen dat deze
jaarlijkse doelstelling onhaalbaar is, tenzij door onredelijke uitgaven te doen. Entiteiten die menen zich in deze situatie te bevinden, worden uitgenodigd om
middels een externe evaluatie aan te tonen dat er geen redelijk verantwoordbare ingrepen meer mogelijk zijn.
7 Als we enkel uitgaan van de verbruikscijfers voor gas- en elektriciteits (momenteel zijn onvoldoende data beschikbaar over het stookolieverbruik), blijkt dat
de CO2-reductiedoelstelling kan gehaald worden, op basis van bovenstaande gemiddelde jaarlijkse reductie van minstens 2,09% van het primair
energieverbruik, als minstens 23% van de primaire energiebesparing op gas wordt gerealiseerd. In de praktijk moeten alle energiedragers in rekening
gebracht worden. Besparingen op het stookolieverbruik zullen ook zwaar doorwegen in de CO2-reductie. Het aandeel van 23% besparing op het gasverbruik
is een eerste inschatting, bij gebrek aan stookolieverbruiksdata. 8 Er zijn geen overkoepelende cijfers beschikbaar die tonen hoeveel entiteiten inderdaad hernieuwbare elektriciteit aankopen. Het Vlaamse EnergieBedrijf,
dat een groot deel van de entiteiten belevert, levert enkel hernieuwbare elektriciteit (via Garanties Van Oorsprong). Ook de andere raamcontracten voor de
aankoop van elektriciteit binnen de Vlaamse overheid specifiëren dat het over hernieuwbare elektriciteit gaat. We gaan er in deze tekst van uit dat alle
entiteiten van de Vlaamse overheid dus reeds hernieuwbare elektriciteit aankopen.
9 Er wordt ook reeds in beperkte mate hernieuwbare energie opgewekt door entiteiten van de Vlaamse overheid. Verder inzetten op de eigen productie van
hernieuwbare energie (zowel elektriciteit als warmte) kan de CO2-emissies van de Vlaamse overheid helpen dalen en de hernieuwbare energie
doelstellingen op (inter)nationaal niveau helpen behalen.
4
- elektriciteitsverbruik weegt zwaar door in het primair energieverbruik, vanwege de hoge
omzettingsfactor10. Reducties op het elektriciteitsverbruik dragen dus vooral bij aan de
doelstelling inzake de reductie van het primair energieverbruik.
Het engagement om 2,09% per jaar minder primaire energie te verbruiken, betekent een
energiebesparing 17 GWh primair per jaar, en dus een besparing van 69 GWh primair in 202011
2.3 OPERATIONALISERING VAN DE ENERGIE-EFFICIËNTIE DOELSTELLING
Voor een goede opvolging van de realisatie van de doelstelling van 2,09% per jaar, zal per
verbruikende entiteit een referentieverbruik en een referentievolume worden opgesteld. Het
verbruik wordt bepaald op basis van de directe aankoop van elektriciteit en gas. Het Vlaams
EnergieBedrijf verzamelt tegen eind 2016 sluitende gegevens over andere energiedragers en over
verbruik van eigen productie door de entiteiten van het toepassingsgebied, zodat deze vanaf 2018
mee in de referenties worden opgenomen. De referentie wordt bepaald op basis van de reële
aankopen van 2015. Alle referentiegegevens worden met de betrokken entiteit besproken. Om
bovenstaande doelstellingen te halen, zal moeten geïnvesteerd worden in energiebesparende
maatregelen. Gebaseerd op bovenstaand reductiepercentage op het primair energieverbruik,
worden de middelen die de grootste verbruikers jaarlijks krijgen toebedeeld voor het dekken van de
energiekosten (= energiebudget), jaarlijks met 2,09% verminderd. Deze aldus vergaarde middelen
zullen ingezet worden voor energiebesparende maatregelen bij de gevatte entiteiten.
Voor die entiteiten waar het volume-effect en het prijseffect afzonderlijk wordt opgevolgd (W&Z, De
Scheepvaart, ILVO), kan de jaarlijkse vermindering eenvoudig worden toegepast op de
volumecomponent. Voor de entiteiten waar de energiekost vervat zit in het begrotingsartikel van de
werkingskosten, zal worden nagegaan welk aandeel de energiekost in deze werkingskosten
vertegenwoordigt. Op basis daarvan zullen een aantal codes worden opgesteld, waarmee de
jaarlijkse vermindering van 2,09% eenvoudig op het werkingsbudget kan worden verrekend.
De budgettaire marge die aldus wordt verzameld, zal worden ingezet voor concrete
investeringsprojecten bij door de besparingsdoelstelling gevatte entiteiten (zie verder).
Entiteiten die meer besparen dan de vooropgestelde doelstelling en hun energiekosten zien dalen tot
onder het toegekende energiebudget, zullen de uitgespaarde middelen naar eigen inzicht kunnen
aanwenden, bijvoorbeeld voor onderhoud of renovatiewerken (gebouwen) of vernieuwing van de
technische installaties. Voor de entiteiten die de opdracht ernstig nemen, zal de verplichting om een
jaarlijkse reductie te realiseren aldus een opportuniteit zijn om het aanwezige besparingspotentieel
maximaal te benutten. Op die manier wordt hopelijk de 'efficiëntiesneeuwbal' aan het rollen
gebracht, die de Vlaamse overheid kan helpen haar klimaatdoelstellingen te realiseren.
In functie van de doelstellingen die de Vlaamse overheid zich in het kader van het klimaatbeleidsplan
2021-2030 en de Klimaatvisie 2050 eigen maakt, kan de vooropgestelde doelstelling worden
bijgesteld.
10 Het eindenergieverbruik bij de klant wordt omgerekend naar een primair energieverbruik. De omzettingsfactor brengt o.a. de energieverliezen bij transport
in rekening, alsook de energie die nodig is om de eindenergie op te wekken. Voor gas- en stookolie is de omzettingsfactor 1 (eindverbruik en primair verbruik
zijn dus gelijk). Voor elektriciteit is de omzettingsfactor 2,5 omdat er veel energie verloren gaat bij de opwekking en het transport van elektriciteit.
5
3 TOEPASSINGSGEBIED
Het toepassingsgebied, waarvoor deze overkoepelende doelstellingen gelden, bestaat uit de
deelverzameling van de toepassingsgebieden ‘Rekendecreet Art. 4§1’ en ‘Beter Bestuurlijk Beleid’,
aangevuld met de kabinetten, de VRT en VITO. In Bijlage 1 is de nominatieve lijst opgenomen van de
entiteiten die op het moment van de goedkeuring van deze nota tot dit toepassingsgebied behoren.
De jaarlijkse reductiedoelstelling van minstens 2,09% op het energieverbruik is van toepassing op alle
entiteiten van het toepassingsgebied. Vanuit het perspectief van het realiseren van een hogere
energie-efficiëntie, is 2020 'morgen'. Omwille van kostenefficiëntie en het vermijden van planlast,
wordt voorgesteld om deze vermindering van energiebudgetten in eerste instantie te leggen op de
grootste verbruikers binnen de centrale Vlaamse overheid12. Het mechanisme van
budgetvermindering en investeringen via een centraal budget wordt in eerste instantie (2017) enkel
toegepast op de entiteiten met een jaarlijkse energiekost van meer dan 200.000 euro. Gelet op het
belang van een bijkomende elektrificatie voor het klimaat, wordt energieverbruik specifiek ten
behoeve van het voertuigenpark van De Lijn buiten het toepassingsgebied gehouden. Volgens de
databank van het Vlaams Energiebedrijf zijn dat volgende, in het geel gemarkeerde entiteiten
(indicatieve lijst);
Entiteit Elektriciteit (MWh)
Gas (MWh)
Primair (GWh)
Totaal13 (k€)
2,09% vermindering (k€)
AWV 145.953 7.178 372 26.451 553
HFB 21.298 18.406 72 3.572 75
VRT 18.568 20.000 66 3.012 63
De Lijn (exclusief tractie) 17.000 24.116 67 2.846 59
W&Z 19.203 1.552 50 2.676 56
VDAB 8.902 25.130 47 2.633 55
Sport Vlaanderen 7.431 16.443 35 1.858 39
VMM 9.129 925 22 1.475 31
VITO 2.000 12.000 17 690 14
Scheepvaart 5.253 1.711 15 856 18
ILVO 4.266 9.156 20 850 18
JWZ 2.710 5.951 13 641 13
Plantentuin 1.294 11.213 14 515 11
K&G 908 1.552 4 214 4
MDK 884 109 2 210 4
ANB 707 322 2 207 4
VMSW 746 1.671 3 182 4
INBO 673 763 3 180 4
VLM 1.161 893 4 161 3
Totaal > 200 k€/jaar 265.606 155.764 820 48.706 1.018
12 Vallen niet binnen het toepassingsgebied; UZ Gent, OPZ Geel, OPZ Rekem en de Watergroep. 13 Behalve voor De Lijn, WenZ, VITO en Scheepvaart betreft het de kosten inclusief BTW.
6
Totaal > 100 k€/jaar 2.580 3.327 10 523 11
Vanaf 1 januari 2018 zal de vermindering van de energiebudgetten met 2,09% ook van toepassing
zijn op de entiteiten met meer dan 100.000 euro energiekost per jaar. Het betreft de groen
gemarkeerde entiteiten in bovenstaande tabel.
Daarnaast wordt voorgesteld om vanaf 1 januari 2018 de bindende doelstelling ook als richtcijfer
naar voor te schuiven ten aanzien van de door de Vlaamse overheid gesubsidieerde entiteiten in de
zorgsector en de scholengroepen. Een belangrijk deel van het energieverbruik van de 'brede'
Vlaamse overheid bevindt zich immers in deze sectoren:
Figuur 3 - Energieverbruiken van publieke entiteiten in Vlaanderen
4 DIENSTVERLENING TER ONDERSTEUNING VAN ENERGIEBESPARING EN
ENERGIEBEHEER
Om een maximaal resultaat te behalen, is een gecoördineerde aanpak van cruciaal belang. Binnen de
Vlaamse overheid zijn meerdere expertisecentra aanwezig die ingeschakeld kunnen worden voor de
diverse facetten van energiebesparing en energiebeheer.
Met het Vlaams Energiebedrijf en het Facilitair Bedrijf heeft de Vlaamse overheid expertise in huis,
waar de benodigde data, modelcontracten en kennis aanwezig zijn. Entiteiten gevat door de
efficiëntiedoelstelling kunnen ervoor kiezen beroep te doen op de dienstverlening van het Vlaams
Energiebedrijf dat hen kan begeleiden en ontzorgen bij het realiseren van de doelstelling. Ook Het
Facilitair Bedrijf biedt zijn ondersteunende diensten inzake energiebeheer aan. Tussen het Vlaams
Energiebedrijf en Het Facilitair Bedrijf is een samenwerkingsovereenkomst opgesteld waarin het
aanbod aan dienstverlening op elkaar wordt afgestemd.
Daarnaast is er binnen het Departement Kanselarij en Bestuur het Team Gedragsinzichten dat het
Actieplan Gedrag coördineert. Zij bieden op basis van wetenschappelijk onderbouwde
gedragsinzichten expertise aan en verzamelen best practices. Het is de bedoeling om, waar mogelijk
en nuttig, gedragslussen in te bouwen. Daarbij is het de bedoeling bestaand gedrag in kaart te
brengen, doelstellingen rond gewenst gedrag te formuleren, mogelijke interventies te bespreken,
7
ontwerpen en pretesten en vervolgens uit de resultaten conclusies trekken en veralgemeend
invoeren.
Deze nota onderscheidt 3 categorieën van ingrepen op basis van terugverdientijd. Elke categorie
vereist een andere aanpak inzake financiering en realisatie, waarvoor de nodige instrumenten en
contracten klaarliggen;
4.1 ENERGIEDIENSTEN – KORTE TERMIJN (TERUGVERDIENTIJD < 2 JAAR)
Het accent ligt in eerste instantie bij maatregelen met een korte terugverdientijd. Deze maatregelen
zijn voornamelijk gebaseerd op studie en expertise, en vragen in de meeste gevallen nauwelijks
investeringen. De diensten van het Vlaams Energiebedrijf, het Facilitair Bedrijf en het Departement
Kanselarij en Bestuur worden aangeboden ter ondersteuning, maar gelet op de snelle
terugverdientijd wordt verwacht dat de betrokken entiteiten de kost van deze maatregelen zelf
dragen. Het dienstenaanbod wordt zoveel als mogelijk op maat van de klant afgestemd en zal gericht
zijn op realisaties.
Enkele voorbeelden van diensten met korte terugverdientijden die aangeboden worden:
· Potentieelscan: knelpunten worden in beeld gebracht onder de vorm van een fotoreportage. Aan de
hand van deze reportage wordt een samenvatting gemaakt met een beperkt overzicht van de
besparingsmaatregelen met een indicatie van de terugverdientijd…
· Regeltechnische optimalisatie: bij nieuwe gebouwen met problemen zal onmiddellijk een traject
gestart worden om de regelingen te optimaliseren. Er zal getracht worden om te werken met een
beperkte basisvergoeding, gecombineerd met een variabele vergoeding in functie van de
behaalde resultaten.
· Meetcampagnes of submetering: met allerhande tijdelijke meetcampagnes worden noodzakelijke
aanpassingen gedetecteerd. In uitzonderlijke gevallen kan de installatie van een continue
monitoring overwogen worden.
· Gedragsoptimalisatie: op basis van wetenschappelijke gedragsinzichten wordt bestaand gedrag in kaart gebracht, aanpassingen die een efficiëntiewinst inhouden worden getest en indien succesvol bevonden, breder geïmplementeerd. Bijvoorbeeld bij het beïnvloeden van het gebruik van de trap i.p.v. de lift zijn drie factoren belangrijk: 1. Een ingreep “in het terrein” (architectuur of signalisatie zoals voetstickers op de vloer); 2. Flankerende communicatie die het waarom en het kader uitlegt; 3. Management buy-in die expliciet zichtbaar wordt gemaakt via communicatie en voorbeeldgedrag.
4.2 ENERGIEDIENSTEN – MIDDELLANGE TERMIJN (TERUGVERDIENTIJD 2 - 5 JAAR)
Na opstart van de realisatie van de maatregelen met korte terugverdientijd (reeds in 2016), zal vanaf
2017 ingezet worden op maatregelen met een terugverdientijd tussen de 2 en de 5 jaar. Deze
besparingen zullen meestal het gevolg zijn van technische aanpassingen.
Enkele voorbeelden van dienstverlening met terugverdientijden op middellange termijn zijn:
· Relighting
· Vernieuwing van de verwarmingsinstallatie of installatie WKK, warmtepomp…
· Innovatieve concepten als demand side management.
· Installatie van een gebouwenbeheersysteem.
· …
8
4.3 ENERGIEPRESTATIECONTRACTEN (TERUGVERDIENTIJD > 5 JAAR)
Energieprestatiecontracten14 (EPC) garanderen een lange termijn energiebesparing waarbij een
dienstverlener (ESCO – energy service company) de nodige investerings- en onderhoudsactiviteiten
uitvoert en waarbij de energiebesparing groter is dan de kosten voor deze investering en onderhoud.
Deze EPC-contracten zijn ideaal voor grotere projecten met een belangrijk besparingspotentieel en
moeten resulteren in een optimale mix van korte, middellange en lange termijnmaatregelen.
Er zal verder ingezet worden op maximale standaardisatie van deze EPC-projecten. Op dit moment is
een standaardcontract en –bestek beschikbaar. Om een individueel project verder te
vereenvoudigen wordt de procesaanpak zoveel mogelijk gestandaardiseerd. Waar mogelijk zullen
bijkomende elementen verder vereenvoudigd en gestandaardiseerd worden. Binnen de centrale
Vlaamse overheid is het aantal EPC-projecten eerder beperkt. Voor specifieke installaties blijft
maatwerk uiteraard mogelijk.
In oktober 2015 werd het eerste EPC-contract in de publieke sector in Vlaanderen gegund. Het
contract leidt tot een gegarandeerde besparing gedurende 10 jaar van meer dan 30% op de
energiefactuur, op het primair energieverbruik en op de CO2-uitstoot. Verschillende andere dossiers
zijn intussen opgestart of in voorbereiding (ILVO, UAntwerpen, een scholengroep, enkele
gemeenten…)15. Onderhoudscontracten met energetische benchmark, zoals toegepast voor het VAC
Gent of het Conscience gebouw, vormen een variant voor ESCO-contracten.
Het spreekt voor zich dat voorafgaand aan enige ingreep om de energie-efficiëntie te verhogen, de
vastgoedstatus van het betrokken pand moet bepaald worden; is het in eigendom of in huur, wat is
de resterende looptijd van de huur …
Ook het verlaten van een energie-inefficiënt gebouw met verhuis naar een energie-efficiënt gebouw
kan de meest kostenefficiënte optie vormen. Centralisatie van diensten, maar ook de-centralisatie
vanuit het perspectief van dagelijks door het personeel af te leggen voertuigkilometers, kunnen in
functie van de concrete omstandigheden klimaatoptimale oplossingen vormen.
4.4 HET BESPARINGSPOTENTIEEL
Om de doelstelling van een reductie van minstens 2,09% per jaar te realiseren, is een gecoördineerde
aanpak noodzakelijk. In 2016 en 2017 is er een aanlooptraject nodig om op kruissnelheid te komen.
Vanaf 2018 worden de vooropgestelde doelstellingen bereikt en nadien zelfs overstegen. Eenmaal de
sneeuwbal van de energiebesparing van start is, wordt deze als maar groter.
Om de besparing per projecttype te berekenen werd rekening gehouden met volgende
randvoorwaarden:
14 Onderhouds en Energie Prestatie Contract: http://www.vlaamsenergiebedrijf.eu/nieuws/eerste-energieprestatiecontract-getekend 15 Een variante op ESCO contracten zijn onderhoudscontracten met energetische benchmark, zoals toegepast
voor het VAC Gent of het Conscience gebouw. Deze contracten zijn een combinatie van resultaats- en
middelenverbintenissen, waarbij de prestaties van de onderhoudsfirma beoordeeld worden op basis van
specifieke KPI.
9
Energieprojecten TVT < 2j – uitgaand van een gemiddeld energieverbruik van 1,2 GWh
primair, een besparingspotentieel van 10%16 en een terugverdientijd van 1,5 jaar.
Energieprojecten TVT 2-5j – uitgaand van een gemiddeld energieverbruik van 1,2 GWh
primair, een besparingspotentieel van 20% en een terugverdientijd van 5 jaar.
Energieprestatiecontracten – uitgaand van een gemiddeld energieverbruik van 12 GWh
primair, een besparingspotentieel van 25% en een contractperiode17 van 10 jaar.
Het Vlaams Energiebedrijf en het Facilitair Bedrijf staan ter beschikking om entiteiten te begeleiden
en te ontzorgen. Onderstaand projectvolume en bijhorende besparingen worden vooropgesteld om
te realiseren in de periode 2016-2020()
Aantal projecten 2016 2017 2018 2019 2020 Energieprojecten TVT < 2J 0 35 70 70 70
Energieprojecten TVT 2-5J 0 35 70 70 70
Energieprestatiecontracten 1 1 2 3 3
Energiebesparing (GWh primair)
2016 2017 2018 2019 2020
Energieprojecten TVT < 2J 0 0 4 13 21
Energieprojecten TVT 2-5J 0 0 8 25 42
Energieprestatiecontracten 0 3 6 12 21
Totaal (GWh) 0 3 19 50 84
Eenmaal het besparingseffect op gang komt, kan een sneeuwbaleffect gegenereerd waarmee de
totale primaire energiebesparing verder kan toenemen met eenzelfde projectvolume.
5 BASISPRINCIPES VOOR DE PRIORITISERING VAN BETROKKEN
PROJECTEN
Net als bij andere entiteiten van de Vlaamse overheid is de verwerkingscapaciteit gelimiteerd en de
beschikbare ESR-ruimte is beperkt. Het is dus aangewezen om een aantal principes te valideren, die
het Vlaams Energiebedrijf in staat stellen om de inkomende vragen op objectieve wijze te
prioritiseren.
Het is evident dat in eerste instantie prioriteit wordt gegeven aan die entiteiten aan wie de bindende
doelstelling van minstens 2,09% primaire energiebesparing is opgelegd. Bij volledige
capaciteitsbenutting van de dienstverleners, wordt de dienstverlenging in eerste instantie aan hen
voorbehouden.
Vanuit het oogpunt van doelmatigheid, is het vervolgens aangewezen om voorrang te geven aan de
entiteiten die zich de ambitie van de Vlaamse Regering volledig eigen maken, en zich duidelijk
16 Regeltechnisch is gemiddeld in gebouwen een besparing van 10% te realiseren zonder zware bijkomende investeringen (bron: ESCO’s, studiebureau’s,…) 17 De terugverdientijd zal in de meeste gevallen korter zijn dan de contractperiode aangezien een onmiddellijk voordeel voor de entiteit van bij de startdatum voorop gesteld wordt.
10
engageren om een maximale inspanning te leveren. Concreet worden onderstaande criteria naar
voor geschoven om de ingediende projecten te rangschikken;
5.1 HET MANAGEMENT ENGAGEERT ZICH MET EEN ENERGIEBELEIDSVERKLARING
Uit de praktijk blijkt dat de snelste en beste resultaten worden behaald, wanneer het management
zich volop achter de doelstelling voor energie-efficiëntie schaart. Daarom wordt het management
gevraagd om in een energiebeleidsverklaring formeel haar engagement te verklaren om een actief
beleid op vlak van energie-efficiëntie te voeren. In bijlage is een voorbeeld van een
energiebeleidsverklaring opgenomen.
5.2 DE BEREIDHEID VAN HET MANAGEMENT OM MEE TE STAPPEN IN EEN ENERGIE-
EFFICIËNTIEPLAN MET MAATREGELEN OP KORTE, MIDDELLANGE EN LANGE TERMIJN
De interesse van de door de energie-efficiëntiedoelstelling gevatte entiteiten zal logischerwijze
vooral uitgaan naar de maatregelen met een impact op korte termijn. In het licht van het Europese
beleid, en in het kader van een allesomvattend en doordacht patrimoniumbeleid zijn de maatregelen
met effecten op middellange en lange termijn voor de Vlaamse overheid evenzeer van belang. De
begeleiding van de dienstverleners zal dan ook prioritair worden ingezet bij die entiteiten die bereid
zijn om zich ook te engageren in een traject op middellange en lange termijn, uiteraard voor zover
een engagement op langere termijn mogelijk is.
5.3 HET VOORZIEN VAN EEN AANSPREEKPUNT BINNEN DE ENTITEIT, DIE HET TRAJECT INZAKE
ENERGIE-EFFICIËNTIE KAN OPVOLGEN EN AANSTUREN
Om tot snelle en goede resultaten te komen is het belangrijk dat de dienstverleners kunnen rekenen
op een vast aanspreekpunt, dat door het management van de betrokken entiteit expliciet is
gemandateerd. Deze persoon dient te beschikken over de nodige competenties en de interne
autoriteit om de acties die voortvloeien uit de energiebeleidsverklaring op te nemen en intern aan te
sturen. Het aanspreekpunt heeft de mogelijkheid om indien nodig een energieteam samen te stellen
vanuit de verschillende diensten uit de Entiteit.
5.4 DE KOSTENEFFICIËNTIE VAN DE VOORLIGGENDE PROJECTEN
Het Vlaams Energiebedrijf zal in functie van de beschikbare ESR-ruimte de ingediende projecten
tegen elkaar afwegen en rangschikken volgens de maximale energiebesparing die kan bereikt worden
per uitgegeven euro. Hiervoor zullen periodieke oproepen worden gelanceerd, waarbij projecten
inzake technische installaties, en projecten inzake gebouwen, in aparte deelgroepen onderling zullen
worden afgewogen. De middelen die via de budgetvermindering van de entiteiten van paragraaf 3
ter beschikking gesteld worden, worden verdeeld onder de projecten ten bate van de entiteiten die
onderhevig zijn aan het principe van het verminderen van het energiebudget. Indien zich hierbij
knelpunten zouden voordoen, zal het Vlaams Energiebedrijf deze ter beslissing voorleggen aan de
Stuurgroep (cf. 6.1). Het Vlaams EnergieBedrijf bereidt, met ondersteuning van de experten, de
krijtlijnen van het oproepsysteem voor, en legt deze voor aan de Inter-departementale Werkgroep
Klimaatimpact Vlaamse Overheid en de Politieke Stuurgroep.
11
6 BEHEER, OPVOLGING, RAPPORTERING EN COMMUNICATIE
6.1 POLITIEKE STUURGROEP
De opvolging van het actieplan energie-efficiëntie op politiek niveau zal gebeuren door de stuurgroep
‘Klimaatimpact Vlaamse Overheid’
De politieke stuurgroep bespreekt halfjaarlijks de uitvoering van het actieplan energie-efficiëntie op
basis van de rapportering van het Vlaams Energiebedrijf en de interdepartementale werkgroep
klimaatimpact Vlaamse overheid, en behandelt de discussiepunten of voorstellen tot bijsturing die
worden geëscaleerd vanuit de interdepartementale werkgroep klimaatimpact Vlaamse overheid. De
stuurgroep evalueert periodiek de opgelegde doelstelling en het toepassingsgebied ervan, en
coördineert alle communicatie omtrent de uitvoering van het actieplan energie-efficiëntie.
6.2 INTER-DEPARTEMENTALE WERKGROEP KLIMAATIMPACT VLAAMSE OVERHEID
Om een brede, goed afgestemde klimaataanpak te realiseren wordt een interdepartementale
werkgroep ‘klimaatimpact Vo’ opgestart, onder coördinatie van het Departement Leefmilieu, Natuur
en Energie. De werkgroep bestaat uit een kerngroep en een uitgebreide groep. Aangezien zij
specifieke hefbomen in handen hebben om het resultaat van de inspanningen te versterken is het
aangewezen dat minstens Het Facilitair Bedrijf, het Vlaams EnergieBedrijf, het Vlaams
Energieagentschap, het Departement Kanselarij en Bestuur, het Departement Financiën en
Begroting, het Departement Mobiliteit en Openbare Werken en het Agentschap Informatie
Vlaanderen samen met het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie deel uitmaken van de
kerngroep. Alle andere entiteiten die worden gevat door de bindende algemene doelstellingen m.b.t.
CO2 en energie-efficiëntie worden vertegenwoordigd in de uitgebreide groep via een
vertegenwoordiger per minister/beleidsdomein. De Interdepartementale werkgroep klimaatimpact
Vlaamse overheid staat in voor de ambtelijke opvolging van het energie-efficiëntieplan en klaart
eventuele knelpunten of onduidelijkheden uit in consensus. Knelpunten waar geen consensus over
kan worden bereikt, kunnen geëscaleerd worden naar de politieke stuurgroep.
6.3 HET VLAAMS ENERGIEBEDRIJF ALS TREKKER
Voor de individuele entiteiten is het Vlaams Energiebedrijf het logische aanspreekpunt om een
beleidsverklaring en een individueel energie-efficiëntieplan op te stellen. Het Vlaams Energiebedrijf
kan geïnteresseerde entiteiten ook bijstaan als aankoop- en opdrachtencentrale in verband met
energiediensten, en voor kennisdeling, opleiding en sensibilisering. Entiteiten zijn geenszins verplicht
om met het Vlaamse Energiebedrijf samen te werken om hun doelstelling te realiseren. In
afstemming met de expertengroep zal het Vlaams Energiebedrijf wel de prioritering aansturen tussen
de projecten die beroep wensen te doen op de gecreëerde ESR-ruimte (zie verder).
7 KENNISOPBOUW EN KENNISDELING
Zowel energie als vakgebied, als de taken van een aanspreekpunt (eventueel energie-coördinator)
vereisen kennis en ervaring. Binnen de verschillende entiteiten van de overheid zijn ‘goede
praktijken’ beschikbaar, een aantal diensten hebben vandaag al echte specialisten die hun kennis ter
beschikking kunnen stellen. Door een informeel netwerk kan het leerproces van de andere entiteiten
en aanspreekpunten (eventueel energie-coördinatoren) versneld worden, waardoor sneller en
12
goedkoper resultaten kunnen bereikt worden. Ook voor de entiteiten die in eerste instantie slechts
gevat zijn door de indicatieve doelstelling kan hier het leerproces gestart worden. Hiervoor volstaat
een jaarlijkse dag: wat beweegt op gebied van wetgeving, rapportering, specifieke acties of
ervaringen van collega’s, budget informatie…
In 2016 zal er eenmalig meer tijd nodig zijn om iedereen versneld op een minimumniveau te
brengen.
8 RAPPORTERING
Alle energiegegevens18 worden in één gemeenschappelijk systeem ‘TERRA’ 19 beheerd. De vereiste
data worden door alle entiteiten van de centrale Vlaamse overheid jaarlijks in de databank
ingevoerd20, en daarna opengesteld binnen het concept van Open Data21. Voor entiteiten die binnen
het toepassingsgebied van de bindende doelstelling energie-efficiëntie vallen, wordt deze
verplichting meteen van kracht. Aan de entiteiten waarvoor een indicatieve doelstelling geldt, wordt
gevraagd om de energiegegevens vanaf 2017 aan te leveren.
De betrokken entiteiten zullen jaarlijks een (vooraf ingevulde en vereenvoudigde) Excel op niveau
van de entiteit ontvangen, waarin de nog ontbrekende informatie kan worden aangevuld, dit als
eenmalige opstap naar het aanleveren van de informatie in de authentieke bronnen (TERRA en
Vastgoeddatabank). De nodige bindende afspraken worden gemaakt met aanleverende entiteiten
om voldoende en kwalitatieve data te bekomen.
De TERRA databank bouwt verder op de bestaande Vastgoeddatabank van Het Facilitair Bedrijf en
Bestuurszaken. Ze zal het mogelijk maken om gerichter en sneller acties te starten, en consistent te
rapporteren aan de interdepartementale werkgroep ‘klimaatimpact Vo’ en belanghebbenden..
Op basis van de aangeleverde gegevens zal in grootorde ook berekend kunnen worden wat het totaal
verbruik is van de Vlaamse overheid voor het afgelopen jaar, wat het genormaliseerd verbruik is, en
welke evoluties waarneembaar zijn.22
18 De verbruiksgegevens zullen voor rapportering aangepast (genormaliseerd) worden aan de klimaatomstandigheden van het betrokken jaar, vooral op
basis van ‘graaddagen’. Op basis van de genormaliseerde gegevens van het voorbije jaar en de vergelijking met de vorige jaren, kan per entiteit bepaald
worden hoeveel het verbruik gestegen of gedaald is. Er zullen extreme waarden zijn, waarvoor overleg met de entiteit nodig zal zijn. In de opstartfase zal het
gaan om extrapolatiefouten (te weinig gegevens) en foute data (in input). Op langere termijn kan ook: verandering van scope (fusie van twee entiteiten), of
een wijziging van de activiteit (stel dat een entiteit plots de helft meer gebouwen moet beheren). Voor al deze extreme gevallen zal er na overleg met de
entiteit een correctie of een toelichting nodig zijn. Voorbeelden: nieuw VRT gebouw, verhuis VDAB Brussel, VITO en geothermie, VAC Teirlinck…
19 Zie de nota ‘project TERRA’, dit omvat naast de gegevens van het verbruik, het type proces/gebouw en zijn karakteristieken (m², verlichting…)
20 Dit is een uitbreiding van de beslissing van VR 2013 1312 DOC. 1439/1 waarin Vlaanderen opteert voor de alternatieve aanpak om aan de verplichtingen
van artikel 5 van richtlijn 2012/27/EU te voldoen. De betrokken entiteiten moeten hun relevante (energie) data in project Vastgoed invoeren
21 Regeerakkoord: “Open data zijn de norm bij de Vlaamse overheid en worden versneld in praktijk gebracht.”
22 Deze werkwijze is analoog aan de “Vastgoedbarometer” van Bestuurszaken.
13
9 IMPACT OP BEGROTING
9.1 BEHOEFTE AAN FINANCIËLE MIDDELEN VOOR PROJECTEN
Het bereiken van de strategische doelstelling van minstens 2,09% primaire energiebesparing vereist –
naast inzet van mensen en kennis – ook financiële middelen. Een deel van de doelstelling kan
gehaald worden door herallocatie van beschikbare middelen binnen een entiteit voor de realisatie
van projecten met een terugverdientijd van minder dan 2 jaar.
Het Vlaams Energiebedrijf verwacht dat volgende investeringsmiddelen nodig zijn voor de realisatie
van projecten met een terugverdientijd van 2 tot 5 jaar enerzijds en om de ESR23 impact van
energieprestatiecontracten (ESCO) binnen de Vlaamse Overheid in rekening te brengen anderzijds:
Budget (M€) 2016 2017 2018 2019 2020 Projecten TVT < 2j 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Projecten TVT 2-5j 0,0 -1,6 -3,2 -3,2 -3,2
Energieprestatiecontracten 0,0 -0,6 -0,6 -1,1 -1,7
TOTAAL -0,0 -2.1 -3,7 -4,3 -4,8
Een groot deel van de energiebesparing zal dienen te gebeuren via projecten met een
terugverdientijd van 2 tot 5 jaar, soms op één gebouw, soms op een site of een cluster. Het Vlaamse
Energiebedrijf gaat op kruissnelheid uit van een noodzaak van 100-tal projecten per jaar24 om de
doelstellingen te halen, met een gemiddeld kost van 45.000 € per project25. Dit leidt tot een totale
investering op kruissnelheid van 3,2 M€ per jaar.
Energieprestatiecontracten (EPC) kunnen binnen de centrale Vlaamse overheid in beperkte mate
bijdragen tot de te realiseren energiebesparing. Een voorwaarde voor realisatie van een dergelijk
contract is een energiefactuur van meer dan 500.000 euro per jaar. Gemiddeld wordt per project een
investering van 800.000 euro26 verwacht. De gemiddelde ESR-impact van een EPC-project kan
geschat worden op ongeveer 70% van deze investeringskost of 560.000 euro per project. De overige
30% sluit aan bij het dienstenkarakter van het project en werd niet meegenomen in de bovenstaande
cijfers.
9.2 MIDDELEN GEGENEERD DOOR DE DOELSTELLING VAN 2,09%
Op basis van de recentste gegevens van referentieverbruik en referentiebudget is het totaal verbruik
van het voorgestelde verplichte toepassingsgebied ongeveer 50 M€. Rekening houdend met de 200
k€ drempel, worden het aantal entiteiten beperkt tot 16. Deze 16 entiteiten zijn in het geel
gemarkeerd in vermelde tabel (zie paragraaf 3) en verbruiken 72% van het totaalbudget van het
toepassingsgebied27.
23 Augustus 2015: Eurostat Guidance over ESCO contracten
24 uitgaand van een gemiddeld energieverbruik van deze type-projecten van 1.2 GWh primair, een besparingspotentieel van 20% en een terugverdientijd van
5 jaar. 25 Voor een gemiddeld gebouw vragen aanpassingen aan technische installaties bijvoorbeeld vervanging van HVAC met enkele bijkomende aanpassingen,
installatie GBS,… een investeringskost van ongeveer 45.000 à 50.000 euro. 26 Op basis van de informatie van het energiedienstencontract in OPZC Rekem 27 De Lijn wordt meegenomen in het actieplan mobiliteit
14
Een vermindering van 2,09% van het budget voor de aankoop van elektriciteit en gas naar een
budget voor energie-efficiëntie maakt in 2017 1,0 M€ vrij. Door het cumulatief effect leidt dit tot 2,0
M€ in 2018 tot 4,1 M€ in 2020.
2016 2017 2018 2019 2020
Budget (M€) 0,0 1,0 2,0 3,1 4,1
Entiteiten met hoofdzakelijk huurgebouwenkunnen ervoor kiezen om buiten het generieke systeem
te blijven. De energie-efficiëntiedoelstelling blijft op hen van toepassing, maar ze kunnen de
uitgespaarde middelen naar eigen inzicht aanwenden, anderzijds kunnen ze geen beroep doen op de
generiek ter beschikking gestelde middelen zoals hieronder beschreven. Entiteiten waarvoor de
verhuis naar een nieuw gebouw reeds beslist is, kunnen ervoor opteren om buiten het generieke
systeem te blijven, op voorwaarde van het voorleggen van een actieplan waarmee men de jaarlijkse
energie-efficiëntiedoelstelling kan realiseren (bv. door middel van gedragswijziging). De evolutie van
hun energieverbruik blijft opgevolgd worden door de ambtelijke en politieke stuurgroep.
9.3 BIJKOMEND BENODIGDE MIDDELEN
Om vanaf 2016 voluit te kunnen gaan – wat gelet op de Vlaamse 2020 doelstelling ten zeerste
aangewezen is – zal de in de eerste jaren een ‘kickstart’ nodig zijn. De uitgaven en investeringen die
de komende jaren tot energiebesparing moeten leiden, zullen eerst immers dienen te worden
uitgegeven. Na 2023 zal de bindende doelstelling van jaarlijks 2,09% energiebesparing cumulatief
voldoende ESR-ruimte gecreëerd hebben, om deze kickstart te financieren. Voorgesteld wordt om de
beperkte bijkomende ESR-ruimte te putten uit het Vlaams Klimaatfonds. Vanaf 2024 komt de
geprefinancierde ‘ESR-marge’ dan geleidelijk terug ter beschikking van het Vlaams Klimaatfonds.
2016 2017 2018 2019 2020
Nodig (M€) -0,0 -2.1 -3,7 -4,3 -4,8
Budget (M€) 0,0 1,0 2,0 3,1 4,1
Egalisering via klimaatfonds (M€)
-0,0 -1,1 -1,7 -1,2 -0,8
9.4 VERGOEDING VAN DE DIENSTVERLENING
Het Vlaams EnergieBedrijf staat klaar om diensten te leveren aan de betrokken entiteiten, zoals
beschreven in paragraaf 4. De werking is gebaseerd op een dienstverlening als aankoop- en
opdrachtcentrale zoals vandaag reeds in werking voor de levering van diensten of voor het EPC-
contract van OPZC Rekem, UA (Universiteit Antwerpen) en ILVO. De nieuwe wet
Overheidsopdrachten, en vooral de notie ‘horizontale samenwerking’, bevestigt deze vorm van
dienstverlening. Indien beroep wordt gedaan op het Vlaams Energiebedrijf kan een kostendekkende
vergoeding mee worden verrekend op de gecreëerde ESR-ruimte. Indien er voor de vereiste
activiteiten werkkapitaal van het Vlaams Energiebedrijf wordt aangewend, zal ook een
kapitaalvergoeding van 2,7% worden aangerekend.
Ook Het Facilitair Bedrijf levert vanuit zijn generieke opdracht gratis dienstverlening aan de door haar
gehuisveste entiteiten. Het verleent tevens ondersteuning voor bouwprojecten en technische
beheeropdrachten aan specifieke entiteiten met eigen middelen zoals bijvoorbeeld Jongerenwelzijn
15
(jeugdinstellingen) en FOCI (culturele sector), dit op basis van de beschikbare resources en met
planmatige aandacht voor de opdrachten die haar worden toevertrouwd.
Het Vlaams EnergieBedrijf en Het Facilitair bedrijf zullen in de toekomst een complementair en
gecoördineerd aanbod verzorgen. Concrete afspraken daaromtrent zijn vastgelegd in een
samenwerkingsprotocol.
9.5 SAMENVATTING VOOR DE PERIODE 2016 – 2019
Volgens de ramingen zal een volwaardige uitvoering van het energie-efficiëntieplan over de periode
2016-2019 10 M€ middelen vergen. Een deel (6 M€) kan voortvloeien uit de toepassing van de
bindende doelstelling van 2,09% energiebesparing op de energiebudgetten van de geselecteerde
entiteiten. De bijkomende investeringsruimte (4 M€) dient voorzien te worden in de periode 2016 tot
2019. De volgens de ramingen beperkte aanvullende financiering nodig na 2019 zal het voorwerp
vormen van een nieuwe beslissing van de Vlaamse regering, na evaluatie van voorliggend actieplan.
9.6 ADVIES VAN DE INSPECTIE VAN FINANCIEN
De Inspectie van Financiën gaf op 29 maart een ongunstig advies, met volgende opmerkingen;
Het toepassingsgebied wordt bepaald door het, volgens ESR, geconsolideerd worden met de
Vlaamse overheid. De Inspectie van Financiën merkt op dat de Vlaamse universiteiten die ook in
de consolidatiekring vallen
Het toepassingsgebied wordt beter afgelijnd. In de oorspronkelijke tekst was vermeld ‘onderworpen aan ESR’. In de finale tekst wordt dit ‘de deelverzameling van de toepassingsgebieden ‘Rekendecreet Art. 4§1’ en ‘Beter Bestuurlijk Beleid’, aangevuld met de kabinetten, de VRT en VITO’. Voor de duidelijkheid zijn de betrokken entiteiten nominatief vermeld in bijlage 1 van de nota aan de regering.
Het Vlaams Energiebedrijf verzorgt de aansturing en coaching van het actieplan. De deskundigheid van het Vlaamse Energiebedrijf staat niet ter discussie. Maar beschikt het over de noodzakelijke capaciteit om dit, toch grootschalig, project te trekken ? De bevraging van het Energiebedrijf zal zeer groot zijn. Het project is nieuw voor alle entiteiten en is ook nieuw voor het Energiebedrijf. […] De Inspectie van Financiën beveelt aan dat aan de Vlaamse Regering een uitgewerkt managementplan van het Vlaams Energiebedrijf zou worden voorgelegd inbegrepen een plan van aanpak.
Het Vlaams Energiebedrijf maakt in zijn werking maximaal gebruik van gestandaardiseerde
contracten, waardoor de tijdsbesteding per individueel dossier continu zal afnemen. Zuinig
omspringen met werkingsmiddelen is ook bij het Vlaams Energiebedrijf een basisprincipe, maar
mocht de mate waarop het VEB wordt gesolliciteerd in ruime mate de beschikbare werkingscapaciteit
overstijgen, dan kan de Raad van Bestuur van het VEB beslissen om de werkingscapaciteit uit te
breiden. Het Vlaams Energiebedrijf valt alleszins niet binnen het toepassingsgebied van de Vlaamse
doelstelling inzake de afbouw van het aantal koppen. De Raad van Bestuur van het Vlaams
Energiebedrijf heeft eveneens een Managementplan goedgekeurd.
Is het, in die optiek, niet wenselijk met een proefproject op 3-5 entiteiten te starten en dit na 1 jaar te evalueren ? De Inspectie van Financiën is van oordeel dat dit het risico op overshooting zal beperken en een succesvolle uitrol kan faciliteren.
16
Er rest de Vlaamse overheid nog maar een beperkt aantal jaren waarin initiatieven kunnen genomen
worden die kunnen bijdragen tot de Europese klimaatdoelstellingen van 2020. Wil men binnen deze
periode nog een relevante bijdrage leveren aan het behalen of benaderen van deze doelstellingen, dan
is een beperkte opstart met een proefproject op 3 tot 5 entiteiten geen optie. Los daarvan schuift de
nota het Vlaams Energiebedrijf niet naar voor als unieke dienstverlener, maar als coördinator. De
uitrol is gefaseerd in tijd en is gebaseerd op gekende dienstverlening en technologie. Het grootste deel
van het werk wordt uitgevoerd door privé-partijen, na gunning op basis van raamcontracten. Het
Vlaams EnergieBedrijf is slechts één van de centrale dienstverleners naast bijvoorbeeld Het Facilitair
Bedrijf. Bovendien kunnen entiteiten ook projecten in eigen beheer uitvoeren of zelf rechtstreeks
uitbesteden aan privé-partners.
Een deel van de middelen zou gehaald worden van een herallocatie van middelen binnen de entiteiten. Was dit in de Nota van 17.03 nog 14 mio euro. dan is dit in de Nota van 24.03 nog 13,1 mio euro. Het betreft een lineaire vermindering (opgelegd ?) van de energiekosten bij de betrokken entiteiten. Vraag is of dit haalbaar is. En zo ja. waarom wordt het niet per kerende opgelegd ook zonder plan.
Informele aftoetsing door het VEB bij diverse gevatte entiteiten leert dat de in deze nota
vooropgestelde doelstelling als ambitieus maar haalbaar wordt aanzien. Ze wordt niet opgelegd zonder
plan, omdat het wenselijk wordt geacht om de gevatte entiteiten ook te faciliteren bij het behalen van
deze doelstelling. Op deze manier wordt hen ook een perspectief aangereikt waarbinnen het realiseren
van deze doelstelling haalbaar wordt geacht. Wie deze doelstelling toch onhaalbaar acht, krijgt steeds
de kans om dit aan te tonen door middel van een externe audit.
Hoeveel via het Klimaatfonds moet gefinancierd worden is niet duidelijk. Is dit 12.3 mio euro (blz. 14, Nota Vlaamse Regering) ? Maar wat wanneer de parameters wijzigen. En hier dient opgemerkt dat op 17.03 nog werd uitgegaan van 8,9 mio euro of een verschil van 3.4 mio (+ 38 %) t.o.v. de initiële cijfers. Ook wordt niet aangetoond dat er op het Klimaatfonds budgettaire ruimte is. Het volstaat dat de hypothesen wijzigen en de terugverdieneffecten wijzigen. De vooropgestelde terugverdieneffecten zijn dus onzeker. De Inspectie van Financiën beveelt aan dat met meerdere scenario's (best and worst case> zou gewerkt worden. De Inspectie van Financiën stelt vast dat, zelfs in de aangenomen hypothesen, er in 2020 nog steeds een negatief saldo is van zekere uitgaven t.o.v. onzekere inkomsten. Vanaf 2023 zouden de geprefinancierde uitgaven kunnen terugvloeien naar het Klimaatfonds. Maar hierover liggen geen bindende afspraken voor. Evenmin is er een plan B voor als er geen terugvloei is omdat het mechanisme deficitair blijft. Draagt het Klimaatfonds daar per definitie het deficit ?
Het financieel model is gebaseerd op veronderstellingen die gebaseerd zijn op gekende referentie-
projecten (VAC Brugge, Ferraris) en op sector-informatie. De ambitie van voorliggend plan is
afgestemd op een voorziene impact op het klimaatfonds van 9 miljoen euro in de periode 2016-2019.
Desalniettemin wordt het besparingseffect van de te nemen maatregelen ruimer ingeschat dan 2,09%,
wat enige buffer geeft naar werkelijke realisatie toe.
10 IMPACT OP PERSONEEL
De aanspreekpunten binnen de entiteiten zijn bestaande personeelsleden. Mogelijks moet hun
taakbeschrijving deels worden aangepast, zodat ze de nodige tijd aan energiebeheer kunnen
besteden.
17
De rapporteringen maken deel uit van het project TERRA. Jaarlijks zal er in beperkte mate input nodig
zijn van de opgenomen entiteiten. Aangezien nagenoeg alle entiteiten28 die verplicht moeten
rapporteren reeds klant zijn van het Vlaams EnergieBedrijf, verloopt deze rapportering nagenoeg
automatisch. Deze aanpak (vooral: het ‘only once’ principe) vermijdt overmatige planlast en kan
toegepast op de entiteiten die vrijwillig willen rapporteren.
De communicatie verloopt langs de bestaande kanalen.
11 VOORSTEL VAN BESLISSING
De Vlaamse regering stem in met:
Het opleggen vanaf 2017 van een bindende jaarlijkse energie-efficiëntie- en CO2-reductiedoelstelling
aan alle entiteiten van het toepassingsgebied (zie bijlage 1). Deze doelstelling komt overeen met een
minimum jaarlijkse reductie van het primair energieverbruik met 2,09%.
De principes en mechanismen inzake financiering, beheer, uitvoering, opvolging, communicatie,
rapportering en prioritering zoals omschreven in de nota;
Het opleggen vanaf 2017 van het principe van het verminderen van het energiebudget met 2,09%
voor alle entiteiten van het toepassingsgebied met een jaarlijkse energiekost van minstens 200.000
euro, exclusief De Lijn voor wat betreft het aandeel van het energie verbruik specifiek ten behoeve
van het voertuigenpark;
De verrekening van deze vermindering op het referentie-energiebudget van de betrokken entiteiten
bij de begrotingsrondes;
Het opleggen vanaf 2018 van het principe van het verminderen van het energiebudget met 2,09%
voor alle entiteiten van het toepassingsgebied met een jaarlijkse energiekost van minstens 100.000
euro;
De verrekening van deze vermindering op het referentie-energiebudget van de betrokken entiteiten
bij de begrotingsrondes;
Het ter beschikking stellen van de aldus vrijgemaakte ESR-ruimte voor uitvoering van het Actieplan
Energie-efficiëntie voor de Vlaamse overheid voor projecten ten bate van de entiteiten die
onderhevig zijn aan het principe van het verminderen van het energiebudget;
Het toepassen vanaf 2018 van een indicatieve jaarlijkse energie-efficiëntiedoelstelling van 2,09% aan
de door de Vlaamse overheid gesubsidieerde entiteiten in de zorgsector en de scholengroepen.
De prefinanciering van de netto vereiste middelen in de periode 2016-2019 op ESR-ruimte gecreëerd
via het klimaatfonds, ten belope van maximaal 4 miljoen euro, rekening houdend met de oormerking
van 444 keuro voor het beleidsdomein Leefmilieu en Natuur, 888 keuro voor het beleidsdomein
Welzijn en 888 keuro voor het beleidsdomein Cultuur.
Een evaluatie van het Actieplan in 2020.
28 Van de grote verbruikers zitten enkel de juiste cijfers van VRT en VITO nog niet in de databank van het Vlaams EnergieBedrijf
18
De Vlaamse Regering vraagt aan de Raden van Bestuur van de gevatte privaatrechtelijke EVA om
hogervermelde doelstellingen en principes te onderschrijven.
De minister-president van de Vlaamse Regering
Geert BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke kansen en
Armoedebestrijding
Liesbeth HOMANS
De Vlaamse minister van Begroting, Financiën en Energie
Bart TOMMELEIN
De Vlaamse minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport
Philippe MUYTERS
De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw
Joke SCHAUVLIEGE
19
BIJLAGE 1
NOMINATIEVE LIJST VAN ENTITEITEN DIE OP HET MOMENT VAN DE GOEDKEURING VAN DEZE
NOTA TOT HET TOEPASSINGSGEBIED BEHOREN.
Agentschap Binnenlands Bestuur ABB
agentschap Facilitair Bedrijf Het Facilitair Bedrijf
Agentschap Informatie Vlaanderen AIV
Agentschap Innoveren en Ondernemen Agentschap Innoveren en Ondern
Agentschap Integratie en Inburgering Agentschap Integratie en Inburgering
Agentschap Overheidspersoneel AgO
20
Agentschap Plantentuin Meise Agentschap Plantentuin Meise
Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen
AHOVOKS
Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs AGIOn
Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust MDK
Agentschap voor Natuur en Bos ANB
Agentschap voor Onderwijsdiensten AgODi
Agentschap Wegen en Verkeer AWV
Audit Vlaanderen Audit Vlaanderen
de Rand de Rand
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media DCJSM
Departement Economie, Wetenschap en Innovatie DEWI
Departement Financiën en Begroting DFB
Departement internationaal Vlaanderen DiV
Departement Kanselarij en Bestuur DKB
Departement Landbouw en Visserij Dept. LV
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie DLNE
Departement Mobiliteit en Openbare Werken DMOW
Departement Onderwijs en Vorming DOV
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin DWVG
Departement Werk en Sociale Economie DWSE
ESF-Agentschap ESF
Fonds Jongerenwelzijn FJW
Fonds Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen FWO
Inspectie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed Inspectie RWO
Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek ILVO
Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO
Jongerenwelzijn JW
Kind en Gezin K&G
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen KMSKA
Limburgse Investeringsmaatschappij LRM
Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Antwerpen LOM Antwerpen
Luchthavenontwikkelingsmaatschappij Oostende-Brugge LOM Oostende-Brugge
Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen Minaraad
Mobiliteitsraad van Vlaanderen MORA
Muntpunt Muntpunt
nv De Scheepvaart nv De Scheepvaart
21
Onroerend Erfgoed Onroerend Erfgoed
Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij OVAM
ParticipatieMaatschappij Vlaanderen PMV
Raad van Cultuur, Jeugd, Sport en Media SARC
Ruimte Vlaanderen Ruimte Vlaanderen
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen SERV
Sport Vlaanderen Sport Vlaanderen
Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed SARO
Strategische Adviesraad voor het Vlaamse Welzijns-, Gezondheids- en Gezinsb SAR WGG
Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij SALV
Toegankelijk Vlaanderen Toegankelijk Vlaanderen
Toerisme Vlaanderen Toerisme Vlaanderen
Vlaams Agentschap voor Internationaal Ondernemen F.I.T.
Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - Syntra Vlaanderen Syntra Vlaanderen
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap VAPH
Vlaams Energieagentschap VEA
Vlaams Energiebedrijf VEB
Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden VIPA
Vlaamse Belastingdienst VLABEL
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding VDAB
Vlaamse Havens Vlaamse Havens
Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek VITO
Vlaamse Landmaatschappij VLM
Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen VMSW
Vlaamse Milieumaatschappij VMM
Vlaamse Onderwijsraad VLOR
Vlaamse Participatiemaatschappij VPM
Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie VRWI
Vlaamse Radio- en Televisieomroep VRT
Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt VREG
Vlaamse Regulator voor de Media VRM
Vlaamse Vereniging voor ICT-personeel Vlaanderen Connect.
Vlaamse Vervoermaatschappij - De Lijn VVM-De Lijn
Waterwegen en Zeekanaal W&Z
Wonen-Vlaanderen Wonen-Vlaanderen
Zorg en Gezondheid ZG
22
Zorginspectie Zorginspectie
Kabinetten
23
Bijlage: ontwerp van energiebeleidsverklaring
De (entiteit) besteedt aandacht aan het structureel verlagen van de energiebelasting als gevolg van
het uitvoeren van haar activiteiten, vanuit:
de relevante milieu wet- en regelgeving
het oogpunt van optimalisering van de uitvoering van de activiteiten
het behalen van de klimaatdoelstellingen
Het realiseren van het energiebeleid wordt door de (entiteit) bewerkstelligd door een
energiezorgsysteem op te zetten waarin:
het energiegebruik systematisch wordt gerapporteerd en beoordeeld;
energiebesparende maatregelen worden gepland en worden uitgevoerd;
Om het energiebeleid ten uitvoer te brengen is een aanspreekpunt aangesteld en worden jaarlijks
financiële middelen ter beschikking gesteld. Het uitgangspunt is om ter beschikking staande middelen
en tijd zo effectief mogelijk in te zetten door een pragmatische werkwijze te volgen.
Voor het realiseren van het energiebeleid wordt door de Vlaamse overheid voortdurend gestreefd
naar:
het voldoen aan de relevante wet- en regelgeving;
het nemen van passende en rendabele maatregelen op het gebied van techniek, organisatie
en gedrag.
Het meten, registreren en controleren van de verschillende energieverbruikscijfers;
Het actief betrekken van de medewerkers bij de uitvoering van het energiebeleid;
Datum…………………….. Plaats…………………….
De directie van de (entiteit)