2010 Vol5 2 NetM Journal Final

48
THE JOURNAL OF NETWORK THEORY Vol. 5 16 april 2010 Hoe ik, jij en wij leven in de netwerkmaatschappij “Recentralisatie!” “De invloeden van het internet op lokale sociale netwerken” “De publieke sfeer achter het internet” “Alice in WonderANT” Speciale editie 2010! NETWORK THEORY MA NIEUWE MEDIA EN DIGITALE CULTUUR

Transcript of 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Page 1: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

THE JOURNAL OF NETWORK THEORYVol. 5 16 april 2010

Hoe ik, jij en wij leven in de netwerkmaatschappij

“Recentralisatie!”

“De invloeden van het internet op lokale sociale netwerken”

“De publieke sfeer achter het internet”

“Alice in WonderANT”

Speciale editie 2010!

Network theoryMA Nieuwe MediA eN digitAle Cultuur

Page 2: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Contents Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 20102

Editorial

3 Hoe ik jij en wij leven in de netwerkmaatschappij Lieneke Westerink, Kay Kesaulya, Elize de Mul, Nick van den Haak

Articles

6 Towards Glocalization and Beyond Lieneke Westerink

15 Déjà Vu, de soevereine-netwerksamenleving! Kay Kesaulya

22 Alice in WonderANT Elize de Mul

30 De Protocol Sphere Nick van den Haak

Book Reviews

38 Digital Material: Tracing New Media in Everyday Life and Technology Marianne van den Boomen et al., Reviewed by Lieneke Westerink

40 TheInternetgalaxy:reflectionsontheInternet,business,andsociety Manuel Castells, Reviewed by Kay Kesaulya

42 Connected: or What it Means to Live in the Network Society Steven Shaviro, Reviewed by Elize de Mul

44 Protocol: how control exists after decentralization Alexander R. Galloway, Reviewed by Nick van den Haak

De 2010 editie van The journal of Network Theory is samengesteld door masterstudenten Nieuwe Media en Digitale Cultuur. Voor de cursus Network Theory hebben dit jaar Lieneke Westerink, Kay Kesaulya, Elize de Mul en Nick van den Haak de eer gekregen om als gastredacteuren dit journal samen te stellen.

Network TheoryHoofdredacteur: Marianne van den Boomen

Page 3: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

3www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

editorialLieneke Westerink is een

eerstejaars masterstudente

aan de Universiteit van Utrecht.

Op dit moment is zij bezig met

de master Nieuwe Media en

Digitale Cultuur en heeft zij een

speciale interesse ontwikkeld

voor netwerktheorie en hoe

deze te plaatsen valt binnen

onze netwerkmaatschappij.

Kay Kesaulya is een

eerstejaars masterstudent

Nieuwe Media en Digitale Cul-

tuur aan de Universiteit van

Utrecht. Hij heeft een speciale

interesse ontwikkeld in grote

technologieprojecten in Neder-

land en hoe deze tot uiting ko-

men in de netwerkmaatschap-

pij.

Elize de Mul is eerstejaars

masterstudente aan de

Universiteit Utrecht en de

Erasmus Universiteit Rotterdam.

Ze volgt hier de masters Nieuwe

Media en Digitale Cultuur en

Filosofie. Haar interesse gaat uit

naar de combinatie van filosofie

en populaire cultuur.

Nick van den Haak is een

eerstejaars masterstudent

Nieuwe Media en Digitale Cul-

tuur aan de Universiteit van

Utrecht. Van den Haak is ge-

specialiseerd in netwerk proto-

collen.

‘Leven in de netwerkmaatschappij’ is een thema dat ons allemaal aan zou moeten spreken. Mede dankzij het internet is onze samen-leving dusdanig veranderd dat op velerlei niveaus organisatie- en communicatiestructuren drastisch gewijzigd zijn. Enerzijds vormt de netwerksamenleving, met al zijn moderne eigenaardigheden, vir-tuele contacten, multitaskende en 24/7 ‘connected’ bewoners een wonderlijke leefomgeving. Anderzijds staan wij hier nauwelijks bij stil en weten wij ons net zo snel aan te passen als veranderingen zich voordoen in onze samenleving. Het wetenschapsgebied van de Nieuwe Media Studies is vergeleken met andere disciplines nog relatief jong. Dit is echter geen reden om niet met een kritische blik de reeds bestaande literatuur die zich bezighoudt met nieuwe media en onze huidige maatschappij tegemoet te treden. In deze uitgave van The Journal of Network Theory buigen vier jonge weten-schappers zich over de terminologie die gangbaar is in het gebied van nieuwe media studies en daarbuiten. Begrippen als tijd en rui-mte, centraal en decentraal, publieke en private sfeer, virtualiteit en werkelijkheid krijgen een geheel nieuwe betekenis.

Van den Haak, Kesaulya, De Mul en Westerink brengen aan het licht dat bestaande dichoto-mieën er vaak niet in slagen de lading te dekken en pro-beren op verschillende manieren deze dichot-omieën los te weken om zo ruimte te creëren voor een nieuwe, kritische theorie.

Hoe ik, jij en wij leven in de netwerkmaatscHappij

Page 4: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

in this editon of the Journal of network theory

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 20104

Towards GlocalizaTion and Beyond

In ‘Déjà Vu, de soevereine-netwerksamenleving!’ onderzoekt Kay Kesaulya grote technologieprojecten als de invoering van de OV-chipkaart en het Elektronische patienten dossier. De focus in dit artikel ligt op grote technologieprojecten waarbij persoonlijke informatievergaring van de overheid en de commerciële bedri-jven een grote rol speelt. De vraag die Kesaulya zich onder an-dere stelt is, wat voor een invloed hebben deze projecten op de samenleving?

Wat deze technologieprojecten met elkaar gemeen hebben is dat er gebruik wordt gemaakt van een centrale database. Een data-base, waarbij één partij de controle heeft over onze persoonlijke informatie. Gevolg hiervan is dat er een duidelijke hiërarchie wordt gecreëerd die déjà vu momenten oproept. Kesaulya zal een kri-tische blik op dit fenomeen geven en zal stellen dat centralisatie kenmerkend is voor een nieuwe samenleving die hij noemt: “de Soevereine-Netwerksamenleving”.

In ‘Towards Glocalization and Beyond’ onderzoekt Lieneke Westerink de gevolgen van de opkomst van het internet voor lokale sociale netwerken binnen de netwerkmaatschappij. Wat voor veranderingen had de komst van het internet daadwerkelijk tot gevolg voor lokale sociale netwerken? Verzwakten deze, zoals de zogenaamde ‘cyberskeptics’ ons willen doen gel-oven, of is er meer aan de hand? Het debat omtrent dit onderwerp wordt uitgebreid geanalyseerd, waarna aan de hand van theorieën van Henri Bergson (in: Ter-ranova 2004), Manuel Castells (2000) en Tiziana Ter-ranova (2004) onderzocht wordt of we eigenlijk nog wel kunnen spreken van lokale en globale netwerken. De begrippen tijd en ruimte zullen hierbij centraal sta-an. Westerink constateert dat met de visies van de cyberskeptics slechts het topje van de ijsberg wordt blootgelegd: met de opkomst van het in-ternet ontstaat een nieuw soort netwerk dat tot dusver met geen enkele netwerktheorie correct te beschrijven valt. Dit opent de deur voor verdere uitbreiding van het hedendaagse aanbod van netwerktheorieën.

déjà Vu, de soeVereine-neTwerksamenleVinG!

Cre

dit:

Bar

abás

i (20

02)

Cre

dit:

hom

ieso

nfire

.com

(20

10)

Page 5: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

in this editon of the Journal of network theory

5www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

alice in wonderanT

ProTocol sPhereHabermas’ publieke sfeer, ook wel ‘Öffentlichkeit’ genoemd, is een plek waar rationele discussies gevoerd konden wor-den die open voor iedereen waren en waar mensen sa-men konden komen vrij van dwingende machten. Protocol sphere laat zien hoe er veelal gezocht wordt naar de pub-lieke sfeer zoals Habermas deze heeft vastgesteld op het internet, bijvoorbeeld via weblogs, maar er verder gekek-en moet worden dan alleen de oppervlakte. Er zit meer achter het internet dan alleen de discussies en opinies die

binnen het huidige debat zichtbaar worden gemaakt. De voorzijde van het internet geeft ee-rder een publiek domein of private sfeer weer in plaats van een publieke sfeer.

Veelal wordt gesteld dat de publieke sfeer in verschillende onderdelen van het internet terug te vinden is of dat er een herdefiniëring plaatsvindt van de originele theorie van Habermas. Door niet alleen de voorzijde van het internet te bekijken maar ook de onderliggende structuur bloot te leggen komt er nog een ander element naar boven, namelijk het protocol. De wijze waarop deze protocollen tot stand komen laat zien hoe de publieke sfeer niet aan het oppervlakte van het internet te vinden is, maar dieper gelegen is in de onderliggende structuur bij de Internet Engineering Task Force (IETF). Hiermee zal het begrip publieke sfeer binnen mediastudies en netwerktheorie een andere richting krijgen, namelijk; de juiste richting.

In ‘Alice in WonderANT’ verkent Elize de Mul het wonderlijke landschap van Wonderland aan de hand van de filosofieën van Latour en Deleuze. De paradoxalit-eit die zowel in Wonderland als de filosofie en persoon van Latour te vinden is speelt een grote rol in het werk van Deleuze. Het samenspel van Wonderland, ANT en de ‘theory of sense’ schetsen een wereld die niet ver van de onze blijkt te staan. De Mul beargumenteerd dat de kleine Alice ons wellicht kan helpen na te denken over onze netwerkmaatschappij en de wijze waarop wij ons bewegen in onze vaak wonderlijke wereld. Het moderne denken is er veelal op gericht dichotomieën te overstij-gen. In dit proces worden er vaak een of meerdere polen genegeerd of ondergewaardeerd, wat een (over)simpli-ficatie van de werkelijkheid oplevert. De werkelijkheid blijkt echter wonderlijker en radicaler, en Alice biedt ons volgens De Mul een onbevangen blik die bestaande di-chotomieën op nieuwe wijze weet te bekijken.

Credit: Elyo Pergina (2010)

Credit: clairecockburn.files.w

ordpress.com (2010)

Page 6: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 20106

towards Glocalization and beyondEEn ondErzoEk naar dE invloEdEn van hEt intErnEt op lokale sociale netwerken

door lieNeke westeriNk

Er was eens… een Global Village

In het jaar 1260 voorspelde de Engelse filosoof Roger Bacon dat “machines may be made by which the largest ships, with only one man steering them, will be moved faster than if they were filled with rowers; wagons may be built which will move with incredible speed and without the aid of beasts; flying machines can be constructed in which a man […] may beat the air with wings like a bird […] machines will make it possible to go to the bottom of seas and rivers” (Headrick 2009: 111). Waarschijn�Waarschijn-lijk zal de man die wij nu als een visionair zou-den bestempelen, in zijn eigen tijd voor gek

zijn verklaard. Eeuwenlang leken zijn ideeën onuitvoerbaar, maar zo tegen het einde van de 19e eeuw begon er iets te veranderen: Bacons voorspellingen begonnen één voor één uit te komen. In onze huidige 21e eeuw zijn al zijn ideeën inmiddels realiteit, en zijn we zelfs nog een stapje verder op het gebied van technolo-gie. Technologische uitvindingen zijn op allerlei manieren en op allerlei niveaus met onze net-werkmaatschappij vervlochten, zoals Kesaulya (2010) elders in dit tijdschrift stelt. Het gege-ven dat de virtuele wereld onlosmakelijk ver-weven is met de werkelijkheid is wat Castells ‘real virtuality’ noemt, zoals De Mul (2010)

AbstrAct

Dit artikel beoogt de gevolgen van de opkomst van het internet voor lokale sociale netwerken binnen onze netwerkmaatschappij vast te stellen. Technologische ontwikkelingen zijn vervlochten met het dage-lijks leven in de netwerkmaatschappij, waardoor computers en het internet onderdeel zijn geworden van het huishouden en de gemeenschap. Hoewel deze technologische ontwikkelingen door velen bejubeld worden, zijn er ook diegenen die er hun kanttekeningen bij plaatsen: de zogenaamde ‘cyberskeptics’. Zij waarschuwen met name voor negatieve ontwikkelingen op lokaal gebied: lokale sociale netwerken zouden lijden onder het feit dat de wereld dankzij de opkomst van het internet een ‘global village’ is geworden.

Hoewel het blijkt dat het internet het functioneren van lokale sociale netwerken niet ondermijnt, wordt het duidelijk dat het ze wel verandert. Aan de hand van theorieën van Tiziana Terranova (2004), Henri Bergson (in: Terranova 2004) en Manuel Castells (2000) wordt vastgesteld dat we eigenlijk niet meer kunnen spreken van lokale en globale netwerken, door de verandering van de concepten van tijd en ruimte. Ofschoon de term ‘glokalisatie’ op het eerste gezicht een mooie tussenweg lijkt te zijn, blijkt dat deze term niet toereikend is; er is meer aan de hand. De ‘space of places’ begint steeds meer te ver-schuiven in de richting van de ‘space of flows’. Toch ligt de oplossing niet in het zien van de hele wereld als één groot (lokaal) netwerk; dan zou namelijk voorbij gegaan worden aan de ‘virtuality of duration’. Een nieuwe vorm van netwerken duikt op, waar bestaande netwerktheorieën geen bevredigende om-schrijving voor weten te bieden.

KEYWORDS: tijd; ruimte; netwerkmaatschappij; lokale netwerken; globale netwerken; glokalisatie; timeless time;

space of flows; space of places

Page 7: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

7www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

elders in dit tijdschrift opmerkt. Het is dan ook niet wonderlijk dat veel sociologen technologie zien als “the impetus for the most fundamen-tal social trends and transformations”

(Sassen 2002: 365). En inderdaad, vandaag de dag leven wij dankzij technologische ont-wikkelingen in een netwerkmaatschappij waarin de wereld veranderd is in een ‘global village’. Een tante in Australië? Pak de telefoon op en je kunt met haar praten alsof je naast haar zit. Een nieuw neefje, pasgeboren in Zuid-Afrika? De kersverse ouders houden hem voor de webcam en de familie in Nederland kan het nieuwste familielid via het internet be-wonderen en toespreken alsof ze zelf naast hem stonden. Nieuwe media – vooral mobiele telefonie en het internet – zijn bij uitstek voor-beelden van technologische ontwikkelingen die geschikt zijn om netwerken te onderhou-den, zowel op persoonlijk als op professioneel gebied. Volgens onderzoekers Wellman et al. “[have] computers, communications and so-cial networks intertwined, making the Internet a part of the household and community” (Wellman et al. 2006). Onze huidige netwerk-maatschappij zou dan ook gedefinieerd kun-nen worden als “a social formation with an in-frastructure of social and media networks enabling its prime mode of organization at all levels” (Van Dijk 2006: 20).

Het ontstaan van een netwerkmaatschappij als de onze gaat dus gepaard met vele uitvin-

dingen op technologisch gebied. Hoewel deze ontwikkelingen door velen bejubeld worden, zijn er ook diegenen die negatieve kantteke-ningen plaatsen bij de versmelting van tech-nologie met het dagelijks leven. Deze critici, de zogenaamde ‘cyberskeptics’, waarschuwen vooral voor negatieve gevolgen op lokaal ge-bied: lokale sociale netwerken zouden ver-zwakken als gevolg van het feit dat de we-reld dankzij nieuwe media een ‘global village’ is geworden. Deze opmerking roept de vraag op wat voor veranderingen de komst van het internet daadwerkelijk tot gevolg had voor lo-kale sociale netwerken. Verzwakten zij inder-daad? Er is echter nog meer aan de hand: de problemen die de cyberskeptics constateren zijn slechts het topje van de ijsberg. Beteken-de de komst van het internet wellicht zelfs een ‘annihilation of space as we know it’? Het is hoog tijd om eens in de wereld van de net-werktheorie te duiken en opzoek te gaan naar een antwoord op al deze vragen. Hierbij is het van belang eerst een definitie te geven van wat er hier onder een globaal en een lokaal netwerk verstaan wordt.

De technologische netwerkmaatschappij: lokale en globale netwerken

Vanwege het feit dat technologie met alle la-gen van onze netwerkmaatschappij vervloch-ten is, is het bij het geven van een definitie van lokale en globale sociale netwerken van groot belang om het technologische aspect in het oog te houden. Ook Castells (2000) be-nadrukt dit en biedt een verdere verduidelij-king van hoe deze versmelting ingezet kan worden bij onderzoek naar sociale netwerken: “technology plays an essential role in framing the relationships of experience. Therefore, we must integrate technology, on its own ground, as a specific layer of the social structure”

Cre

dit:

Flic

kr (

2010

)

Page 8: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 20108

(Castells 2000: 9). Technologie moet dus als een speciale laag in de sociale structuur van de samenleving gezien worden. Castells ver-duidelijkt hoe deze visie in de praktijk te bren-gen valt. De onderzoeker moet op zoek gaan naar “the technological arrangements through which humans act upon matter (nature), upon themselves, and upon other humans” (Castells 2000: 9).

Het bovenstaande in acht nemend, wordt in dit onderzoek onder een globaal netwerk het vol-gende verstaan: alle sociale contacten die in een persoon heeft opgebouwd en onderhoud via technologie, in dit geval het internet. Deze relaties zouden dus niet kunnen bestaan zon-der het gebruik van technologie. Bij een lokaal netwerk daarentegen, zal worden uitgegaan van alle sociale contacten die fysiek zijn opge-bouwd en worden onderhouden. Let wel, ook lokale contacten kunnen via het internet on-derhouden worden, maar voorwaarde hierbij is dat fysiek contact net zo goed mogelijk ge-weest zou zijn.

Lokale netwerken en het internet: een contradictio in terminis?

In het debat over de gevolgen van de opkomst van het internet voor locale netwerken nemen de cyberskeptics een belangrijke rol in. Een voorbeeld van zo’n cyberskeptische visie op

de komst van het internet komt naar voren in het artikel ‘How does the Internet Affect So-cial Capital’ van onderzoekers Quan-Haase en Wellman (2002). Zo stellen zij dat “by facili-Zo stellen zij dat “by facili-tating global communication and involvement, [the Internet] reduces interest in the local community and its politics” (Quan-Haase en Wellman 2002: 3). Daarnaast zou de tijd die mensen tegenwoordig op het internet beste-den, ten koste gaan van de tijd die ze anders zouden hebben besteedt aan het onderhou-den van lokale sociale contacten. Ook uit een onderzoek van het Amerikaanse onderzoeks-bureau JWT blijkt dat “[m]ore than a quar-ter of respondents – or 28 percent – admit-ted spending less time socializing face-to-face with peers because of the amount of time they spend online” (Onderzoeksresultaten JWT, in: Goldsmith 2007). Sterker nog, uit het onder-Sterker nog, uit het onder-zoek van JWT kwam ook naar voren dat, wan-neer mensen geen toegang hadden tot het in-ternet, “they felt disconnected from the world, from their friends and family” (Onderzoeksre-sultaten JWT, in: Goldsmith 2007). Deze angst wordt ook wel ‘nomofobie’ genoemd: de angst niet altijd en overal bereikbaar te zijn. Quan-Haase en Wellman voegen hier nog aan toe dat “[n]ot all Internet activity is social. Much is web oriented, with people either seeking infor-mation or engaging in solitary recreation [...]. Moreover social contact online can be immer-sive, drawing people away from face-to-face and phone contact” (Quan-Haase & Wellman 2002: 6). Sociale wetenschapper Norman H. Nie deelt deze dystopische opvattingen, wan-neer hij beargumenteert dat “although the In-ternet can foster global interactions, it may also keep people indoors, leading them to neglect interactions in the community” (Nie 2001).

Betekent dit nu dat lokale netwerken en het internet een contradictio in terminis vormen?

Cre

dit:

hig

htec

h.bl

ogos

fere

.it (

2010

)

Page 9: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

9www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

Gezien het feit dat “digital networks are em-bedded in both the technical features and standards of the hardware and software, and in actual societal structures and power dyna-mics” (Sassen 2002: 366), zou ik willen claimen dat dit niet het geval is. Uit deze vervlechting van digitale netwerken met sociale structuren op alle niveaus volgt dat het internet, ondanks zijn globale kenmerken, zeker ook mogelijk-heden biedt op lokaal niveau. Maar hoe zien deze mogelijkheden eruit? En in hoeverre is het lokale netwerk dan wel verandert met de komst van het internet?

Opkomst en ontwikkeling communicatie-technologie

Noodzaak dwingt tot het bedenken van oplos-singen. Dit is een fenomeen dat zich door de eeuwen heen telkens weer voordoet. Zo ook in het geval van communicatie ten behoeve van het onderhouden en verbeteren van sociale netwerken. Op het gebied van nieuwe media was één van de allereerste uitvindingen wat betreft communicatie de elektrische telegraaf. Uitgevonden in 1843, bleek het algauw een communicatiemiddel te zijn dat een enorme invloed had op bestaande lokale sociale net-werken. De elektrische telegraaf was het eer-ste apparaat dat in staat was om de dimen-sies van tijd en ruimte, zoals men die altijd gekend had, te doorbreken. Niet lang na de uitvinding van de telegraaf volgde de uitvin-ding van de telefoon in 1876. Zo revolutionair als de telegraaf was geweest, de telefoon had een nog veel grotere impact op lokale sociale netwerken. Dit wordt bevestigt in het hand-boek ‘New Media: A Critical Introduction’, waar de auteurs zelfs spreken van “the debasement and displacement of an authentic organic folk culture” (Lister et al. 2003: 69) als een gevolg van de opkomst van de telefoon. De telefoon

maakte het mogelijk om in direct contact te staan met iemand die fysiek niet direct bereik-baar was.

Zoals de telefoon ruim 100 jaar geleden een revolutie voor het onderhoud van lokale sociale netwerken betekende, de impact die het inter-net had op deze lokale sociale netwerken eind vorige eeuw was minstens even groot. Niet al-leen geluid, maar ook beeld en tekst of zelfs een combinatie daarvan kon direct verzonden worden naar iemand aan de andere kant van de wereld. Zoals de Canadese filosoof Marshall McLuhan zou zeggen: “[t]he new electronic in-terdependence recreates the world in the im-age of a global village” (McLuhan 1962: 43). Zoals eerder gezegd, zien onderzoekers als Quan-Haase en Wellman (2002), Goldsmith (2007) en Nie (2001) in de opkomst van het internet vooral negatieve gevolgen voor het bestaan van lokale sociale netwerken. Maar hebben zij wel een totaalplaatje weten te ge-ven van de situatie? Want welke gevolgen heeft de opkomst van het internet nu precies gehad voor lokale sociale netwerken? Het is duidelijk dat het internet een extra dimensie toegevoegd heeft aan deze relaties. Maar hoe zien deze nieuwe mogelijkheden op het ge-bied van het onderhouden van netwerken er precies uit en is er inderdaad sprake van dat de easy access tot globale sociale netwerken het einde betekent voor lokale sociale netwer-ken? Aan de hand van Castells (2000) zal er nu op zoek gegaan worden naar “the techno-logical arrangements through which humans act upon matter (nature), upon themselves, and upon other humans”, om deze vragen te beantwoorden en het beeld dat bovenstaande onderzoekers geschetst hebben aan te vullen.

Page 10: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201010

Lokale sociale netwerken en de komst van het internet

De opkomst van het internet en de gemakkelij-ke toegang tot globale sociale netwerken ging gepaard met een opkomst in cyberskeptische visies over deze zelfde opkomst. Zo zou de in-teresse voor globale netwerken de interesse in de lokale gemeenschap verminderen, zou de tijd die mensen online besteden ten koste gaan van de tijd die ze anders aan face-to-face con-tact zouden hebben besteedt en zouden men-sen zich zelfs afgesloten voelen van de wereld, vrienden en familie wanneer zij geen toegang zouden hebben tot het internet. Wat opvalt aan de argumentatie in het tot nu toe beschreven debat, is dat het erg eenzijdig lijkt te zijn. Zo gaan de onderzoekers voorbij aan het feit dat de tijd die men online besteedt ook gestoken zou kunnen worden in het onderhouden van lokale sociale contacten. Het unieke van het internet is namelijk dat het beschikt over “the rare ability to support any scale of social group and users can connect to local and non-local networks simultaneously, creating bridges be-tween the two” (Davies 2004: 4). Met name

deze tweezijdigheid, het aspect van ‘bruggen slaan’, mist in het bovenstaande debat.

Hampton (2004) voegt nog een interessant punt toe aan het debat wanneer hij zegt dat “the Internet may hold as much promise for reconnecting people to communities of place as it does for liberating people from them” (Hampton 2004: 217). Met andere woorden: hoewel het internet mogelijkheden biedt om te ‘ontsnappen’ aan het lokale sociale net-werk, biedt het tegelijkertijd nieuwe moge-lijkheden voor mensen die meer met hun lo-kale gemeenschap in contact willen komen. Sterker nog, communicatie via het internet “affords personalization of social interaction to a degree that enables people to shift from door-to-door and place-to-place relationships to person-to-person and role-to-role relation-ships” (Foth 2006: 208). Niet alleen bevordert het internet dus lokale sociale interactie, het vergemakkelijkt deze zelfs zozeer dat profes-sor Marcus Foth een ‘verpersoonlijking van so-ciale interactie’ onderscheidt. Kijkend naar de argumentatie van Hampton en Foth ontstaat er dankzij het internet in principe een nieuwe publieke sfeer, waar het gaat om het ontstaan van nieuwe communicatiekanalen, welke een toevoeging vormen aan de al bestaande com-municatiekanalen. Of wellicht is deze publieke sfeer niet zozeer nieuw, maar zijn Hampton en Foth erin geslaagd om, zoals Van den Haak (2010) elders in dit tijdschrift stelt, ‘op een an-der niveau een al bestaand maar tot dusver onontdekt fenomeen bloot te leggen’. Wellicht zou dit fenomeen beschreven kunnen worden als ‘glokalisatie’. Hampton defi nieert glokalisa�Hampton definieert glokalisa-tie als volgt: “the adoption of global technolo-gies like the Internet for local use” (Hampton 2004: 226).

Uit het bovenstaande blijkt dat het inter-

Cre

dit:

met

arep

orte

r.nl (

2010

)

Page 11: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

11www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

net dus gebruikt kan worden voor “global or non-local transactions and [it can be used] for strengthening local communications and transactions inside a city or rural community” (Sassen 2002: 382). In tegenstelling tot wat de cyberskeptics met hun argumentatie sug-gereren, verzwakt het internet lokale sociale contacten dus niet. Maar, de opkomst van het internet heeft wel degelijk op een andere ma-nier een impact gehad op lokale sociale net-werken. Uit het bovenstaande valt namelijk een verandering te onderscheiden in hoe deze lokale sociale netwerken onderhouden wor-den. Door de aard van het internet veranderen concepten als tijd en ruimte – belangrijk voor het onderhouden van contacten – van beteke-nis, met alle gevolgen van dien.

‘Timeless time’ en de ‘space of places’

Het bovenstaande in acht nemend, lijkt dit on-derzoek uit te gaan komen op een conclusie die alles te maken zal hebben met convergen-tie. De ontwikkelingen lijken samen te komen in één grote harmonie die samen te vatten valt als ‘glokalisatie’. Niets is echter minder waar. Zoals zal blijken komt professor in de socio-logie van nieuwe media en cultuur Tiziana Terranova met haar theorie over divergentie en disharmonie meer in de buurt, wanneer de concepten van tijd en ruimte en hoe deze ver-anderden in acht genomen worden. Tot dusver zijn deze concepten onderbelicht, terwijl ze juist van groot belang zijn binnen de netwerk-theorie. Het is dan ook hoog tijd om toe te lichten waarom tijd en ruimte een belangrijke rol spelen binnen netwerktheorie.

Zoals met alle historische ontwikkelingen, is “the emergence of a new social structure linked to a redefinition of the material foundations of our life, of time and space” (Castells 2000: 13). Zo ook in het geval van onze netwerk�Zo ook in het geval van onze netwerk-

maatschappij. Belangrijk bij het karakterise-ren van onze netwerkmaatschappij, zijn twee begrippen die Castells geïntroduceerd heeft, namelijk ‘timeless time’ en de ‘space of flows’. Castells bedoelt hiermee het volgende: “[with timeless time], on the one hand, time is com-pressed and on the other hand, time is de-se-quenced, including past, present, and future occurring in a random sequence. The space of flows refers to the technological and organi-zational possibility of organizing the simulta-neity of social practices without geographical contiguity” (Castells 2000: 13). Deze twee begrippen zijn van groot belang om te kun-nen begrijpen hoe de komst van het internet het onderhouden van lokale sociale netwerken veranderd heeft.

Tijd en ruimte. Voor het onderhouden van lo-kale contacten is de ruimte altijd van het grootste belang geweest: om elkaar te kunnen spreken is face-to-face contact onontbeerlijk. Uiteraard was de tijd ook van belang – je moet elkaar immers tegelijkertijd kunnen spreken, anders is een gesprek vrij zinloos – maar deze factor was een gegeven: als je elkaar face-to-face sprak, betekende dit automatisch dat je elkaar ook tegelijkertijd sprak. Met de komst van het internet valt deze directheid wat be-treft ‘ruimte’ weg, ook in lokale sociale net-werken. Dit geldt ook voor de vanzelfspre-kendheid van tijd: bij communicatie via het internet is gelijktijdigheid geen gegeven meer. Door de versmelting van het internet met het dagelijks leven, wordt de concrete ruimte waarin geleefd wordt – oftewel de ‘space of places’ – steeds meer aangetast door een “sin-

Credit: m

adisonmum

bai.com (2010)

Page 12: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201012

gle, electronic and global space accessible at the click of a mouse: the edge of forever or timeless time” (Terranova 2004: 43). Dit bete-kent dat er een verschuiving ontstaat wat be-treft de belangrijkste voorwaarde om elkaar te kunnen spreken: een verschuiving van ruimte naar tijd. Via het internet is het namelijk mo-gelijk om elkaar face-to-face spreken, bijvoor-beeld via een webcam, terwijl je je niet in de-zelfde ‘space of places’ bevindt. Gevolg hiervan is dat “the simultaneity of actions has taken precedence over the succession of events and the world has been reduced to one unique time and space” (Terranova 2004: 43). Castells zou stellen dat de ‘space of places’ steeds meer be-gint te verschuiven richting de ‘space of flows’. Wanneer de hele wereld inderdaad zou bestaan uit ‘one unique time and place’, valt het voor te stellen dat dit enorme gevolgen heeft voor zo-wel lokale als globale netwerken. Dit fenomeen definiëren als ‘glokalisatie’ is niet langer toe-reikend.

Het internet: annihilation of space?

De ontdekking van een verschuiving van de ‘space of places’ richting de ‘space of flows’ zorgt ervoor, dat om de invloed van het inter-net op lokale sociale netwerken goed te kun-nen onderzoeken, vooral op zoek zal moeten worden gegaan naar bewijs of het inderdaad zo is dat “space [is being annihilated] in favour of time” (Terranova 2004: 43). Want als gebeur-tenissen dankzij nieuwe media overal direct te ervaren zijn, valt er dan niet te spreken van één tijd en ruimte? En maakt het dan nog uit of je je, bij het ontvangen van deze informa-tie, bevindt in een lokaal of een globaal sociaal netwerk? Valt de hele wereld dan eigenlijk niet te zien als één groot lokaal sociaal netwerk?

Voordat we deze utopische visie als oplos-sing voor het probleem binnenhalen, moeten

we ons er wel van bewust zijn dat we dan een aantal aannames rondom tijd en ruimte doen die volgens professor Henri Bergson te om-schrijven zijn als “Western metaphysics’ rela-tion to duration” (Terranova 2004: 50). Deze opvatting gaat er vanuit dat het een object een bepaalde tijd kost om een bepaalde ruimte te doorkruisen. Hierbij worden er de volgende aannames omtrent tijd en ruimte gedaan: ten eerste heb je de homogene tijd die het een object, bijvoorbeeld een vliegtuig, kost om van A naar B te komen. Ten tweede is daar de ho-mogene ruimte die het vliegtuig heeft moeten doorkruisen om op zijn bestemming aan te ko-men. Het probleem hiermee, aldus Bergson, is dat we de ‘virtuality of duration’ uit het oog verliezen, oftewel de “qualitative change that every movement brings not only to that which moves, but also to the space that it moves in and to the whole into which that space neces-sarily opens up” (Terranova 2004: 51). Voor het verzenden van informatie geldt precies hetzelfde: “information is not simply trans-mitted from point A to point B: it propagates and by propagation it affects and modifies its milieu” (Ibidem). Kunnen we dus stellen dat ‘space is being annihilated in favour of time’ en dat de hele wereld te zien valt als één groot lokaal netwerk? Niet wanneer we de virtuality of duration in acht nemen, omdat bij het ver-zenden van informatie de omgeving verandert, waardoor de ontvanger van de informatie zich automatisch niet meer in hetzelfde netwerk bevindt.

Het is aangetoond dat lokale sociale netwerken niet verzwakten door de komst van het inter-net, maar het is ook duidelijk dat het internet wel een verandering teweeg heeft gebracht: de eerder genoemde ‘real virtuality’ van Cas-tells verbindt de werkelijkheid nu eenmaal on-losmakelijk met de virtuele wereld. De term

Page 13: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

13www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

‘glokalisatie’ leek op het eerste gezicht een goede omschrijving te zijn van de ontwikkelin-gen. Maar, wanneer de begrippen van tijd en ruimte in acht genomen worden, voldoet ook ‘glokalisatie’ niet meer als accurate beschrij-ving van het opduikende fenomeen. Vanwege de virtuality of duration kan de oplossing ook niet gezocht worden in de wereld te zien als één groot lokaal netwerk: convergentie is niet het antwoord. De divergentie en een gebrek aan harmonie, zoals voorgesteld door Tiziana Terranova, geeft al meer en wellicht correctere handvatten om het blootgelegde fenomeen te

kunnen bevatten. Toch kan ons huidige aan-bod aan netwerktheorieën de vreemde tus-senvorm van ‘netwerk’ die ontstaan is door de komst van het internet niet omvatten. Verder onderzoek naar de aard van dit ‘nieuwe net-werk’ is nodig; mij zal het niet verbazen wan-neer de zoektocht naar een antwoord zou lei-den tot het ontwikkelen van een geheel nieuwe netwerktheorie. We hebben ons een tijdlang ‘towards glocalization’ bewogen, nu is het tijd voor de stap ‘beyond’!

bibliogrAfie

Castells, M. (2000), ‘Materials for an Exploratory Theory of the Network Society’, British Journal of Sociology, Vol. 51 (1) 5�24.

Davies, W. (2004), ‘Proxicommunication � ICT and the Local Public Realm’, iSociety Report (London: The Work Foundation).

Dijk, J. van (2006), ‘Networks: The Nervous System of Society’, The Network Society (London: Sage Publications) 19�41.

Foth, M. (2006), ‘Network Action Research’, Action Research, Vol. 4 (2) 205�226.

Goldsmith, B. (2007), ‘Americans giving up friends, sex for Web life’, Goldsmith U.S. Edition.

Haak, N. van den (2010), ‘Protocol Sphere’, Journal of Network Theory, Vol. 5.

Hampton, K. N. (2004), ‘Networked Sociability Online, Offline’, The Network Society: A Cross� cultural Perspective, ed. Manuel Castells (Northampton: Edward Elger) 217�232.

Headrick, D. R. (2009), Technology. A World History (Oxford University Press).

Kesaulya, K. (2010), ‘Déjà�vu, de soevereine�netwerksamenleving!’, Journal of Network The Theory, Vol. 5.

Lister et al. (2003), New Media: A Critical Introduction (Routledge).

McLuhan, M. (1962), The Gutenberg Galaxy : The Making of Typographic Man (University of Toronto Press).

Mul, E. de (2010), ‘Alice in WonderANT’, Journal of Network Theory, Vol. 5.

Page 14: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201014

Nie, N. H. (2001), ‘Sociability, Interpersonal Relations, and the Internet’, American Behavior Scientist, Vol. 45 (3) 420�35.

Sassen, S. (2002), ‘Towards a Sociology of Information Technology’, Current Sociology, Vol.50 (3) 365�388.

Terranova, T. (2004), ‘Network Dynamics’, Network Culture: Politics for the Information Age (London: Pluto Press) 39�71.

Wellman, B. en A. Quan-Haase (2002), ‘How does the Internet Affect Social Capital’, IT and Social Capital, eds. M. Huysman and V. Wulf.

Wellman, B., et al. (2006), ‘Connected Lives: The Project’, Networked Neighbourhoods: The connected community in context, ed. P. Purcell (Berlin: Springer).

Page 15: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

15www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

déjà vu, de soevereine-netwerksamenlevinG!hoE wE tErug gaan naar cEntralisatiE

door kAy kesAulyA

AbstrAct

De netwerksamenleving, een samenleving waarbij sociale, politieke, culturele en economische activit-eiten gestructureerd zijn rondom het internet en computernetwerken. De komst van centrale databases zorgt ervoor dat in een gedecentraliseerd netwerk een centraal punt wordt gecreëerd wat opvallend is omdat deze tendens in het verleden juist werd vermeden. Met deze centrale databases, waarbij één par-tij de controle heeft over onze persoonlijke informatie wordt er een duidelijke hiërarchie gecreëerd die déjà vu momenten oproept. Er kan hierdoor ook gesproken worden over recentralisatie. De focus in dit artikel ligt op grote technologieprojecten waarbij persoonlijke informatievergaring van de overheid en de commerciële bedrijven een grote rol speelt. Met andere woorden: vindt er een verschuiving plaats van een gecontroleerde netwerksamenleving naar een – wat ik noem – soevereine netwerksamenleving?. Oftewel: een netwerksamenleving waarbij er een hiërarchie wordt gecreëerd die zich kenmerkt door de soevereine samenleving.

KEYWORDS: Recentralisatie, Decentralisatie, Centralisatie, Netwerksamenleving, Gecontroleerde samenleving,

Netwerktopologie, Technologieprojecten, Centrale database, Soevereine netwerksamenleving

De centrale databases

De invoering van de OV-chipkaart, volgens sommigen het grootste technologieproject in Nederland ooit. De gehele Nederlandse bevol-king zal deze chipkaart moeten aanschaffen wil het gebruik gaan maken van het openbaar vervoer. Maar dit is niet het enige technolo-gieproject dat zo’n grote invloed heeft gehad. Ook de invoering van het Elektronisch Pa-tiënten Dossier (EPD), de centrale opslag van vingerafdrukken en cameratoezicht met ge-zichtsherkenning zijn voorbeelden van tech-nologieprojecten waar de Nederlandse bevol-king mee geconfronteerd wordt en nauwelijks omheen kan. Wat deze projecten met elkaar gemeen hebben, is dat persoonlijke informa-tie wordt opgeslagen in een centrale database waar één (commerciële) partij de controle over heeft (NOS 2010). In het voorbeeld van de OV-chipkaart is deze partij de Nederlandse spoorwegen (NS).

De vraag die vervolgens gesteld kan worden is waarom deze technologieprojecten in het le-ven zijn geroepen en waarom deze informatie centraal moet worden opgeslagen in één da-tabase? Gevolg van dit fenomeen is namelijk dat er een machtsbalans ontstaat waarbij de overheid en commerciële bedrijven veel over ons te weten komen, maar wij eigenlijk heel weinig te weten komen over dezelfde overheid en bedrijven. Volgens Socioloog David Lyon (2007) is deze machtsbalans een oorzaak van de aanslagen van 9/11. De digitale informatie zou ons moeten helpen met het bestrijden van terrorisme, maar Lyon heeft een kanttekening bij dit verhaal. Hij stelt namelijk dat deze infor-matie voor veel meer instanties toegankelijk is (Lyon 2007: 4). Zoals in de bovenstaande voorbeelden al duidelijk wordt gemaakt, wordt de data van deze technologieprojecten opge-slagen in een centrale database, maar wat nou als deze database wordt gehackt? Gevolg is dat derde partijen dan over onze persoonlijke

Page 16: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201016

informatie kunnen beschikken. In het geval van het EPD kan het dus zo zijn dat onze per-soonlijke informatie in handen komt van zorg-verzekeraars, die er vervolgens hun premies op kunnen baseren. Lyon noemt zo’n centrale database daarom ook iets dat is “designed for multi-purpose use” (Ibidem). De komst van centrale databases zorgen dus voor controle over persoonlijke informatie, een vorm van controle die alleen plaats heeft kunnen vinden met de komst van de computer.

De netwerksamenleving

Door de komst van de computer en het internet ontstaat er dus een zekere controle. Alaxander Galloway (2004) stelt in zijn boek “Protocol: how control exists after decentralization” dat dit zich kenmerkt door de komst van een nieu-we periode, een periode waarbij controle cen-traal staat (Galloway 2004: 4). Deze periode van controle is te vergelijken met het groei-ende aantal centrale databases, omdat juist hier controle wordt uitgeoefend doormiddel van het vergaren en beheren van persoonlijke informatie. De centralisatie die hierdoor wordt gecreëerd kan als een déjà vu moment worden opgevat, omdat het lijkt op de samenleving van de 17e eeuw: de soevereine samenleving (Galloway 2004: 2). Dit is één van de twee pe-. Dit is één van de twee pe-rioden die overbrugd zijn voordat we bij de pe-riode van controle zoals we die nu kennen zijn aangekomen.

De soevereine samenleving kenmerkt zich door de gecentraliseerde macht. Er is name-lijk een duidelijke hiërarchie aanwezig, hierbij valt te denken aan een koning die bovenaan de hiërarchie staat en macht uitoefent. In ter-men van netwerktopologie wordt er ook wel gesproken over een gecentraliseerd netwerk. Volgens Albert-László Barabási (2002) heeft dit gecentraliseerde netwerk een hiërarchi-

sche structuur, oftewel het is “connected like a large star” (Barabási 2002: 144). De macht wordt dus vanuit één centraal punt uitgevoerd en omdat er een duidelijk centraal punt aan-wezig is, is dit netwerk volgens Barabási erg gevoelig voor aanvallen op de centrale hub (Ibidem). Met zo’n aanval zou het netwerk dan ook direct vernietigd zijn. Dit kan terug-gekoppeld worden aan de centrale databases zoals eerder besproken. Het centrale punt kan hier namelijk worden gezien als de database die door zijn centrale functie gevoelig is voor aanvallen. Aanvallen in de vorm van hackers die in één keer veel – dan wel alle – informatie van de Nederlandse burger in handen kan krij-gen die in de database aanwezig is. Met andere woorden: we lijken met de invoering van cen-trale databases weer terug te gaan naar een bepaalde hiërarchie, een controle die ontstaat door centralisatie uitgeoefend door één partij. Om deze centraliserende tendensen verder te bespreken, zullen de overgangen van de perio-den behandelt worden om zo te kunnen stellen dat er hier sprake is van recentralisatie.

Volgens Galloway zit er tussen de soevereine en de gecontroleerde samenleving een ’gedis-ciplineerde samenleving’ (Galloway 2004: 3). Kenmerkend hiervoor is haar bureaucratische manier van controle. Galloway beschrijft deze transformatie van soevereine naar gediscipli-neerde samenleving als volgt:

“[t]his transformation is the same as the shift from a centralized diagram (one overseer) to a decentralized diagram (many overseers)”

(Galloway 2004: 21).

In termen van netwerk topologie wordt hier ook wel gesproken over een gedecentraliseerd netwerk, wat ook wel wordt gezien als het veel-voudige van een centraal netwerk en bestaat uit meerdere hubs en nodes. Deze gedecentra-

Page 17: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

17www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

liseerde netwerken zijn volgens Galloway de “most common diagram of the modern era” (Galloway 2004: 31). Het internet kan in deze gezien worden als een gedecentraliseerd net-werk in de zin dat het meerdere hubs en nodes bevat. Er kan hierin ook niet meer gesproken worden over een centraal punt, wat wel duide-lijk aanwezig is bij de centrale netwerken.

Maar zoals al eerder gesteld zijn we met de komst van de computer beland in de zoge-noemde “Society of control” ofwel de gecon-troleerde samenleving (Galloway 2004: 24). Vanuit een disciplinaire samenleving vind er dus een verschuiving plaats naar een gecon-troleerde samenleving, waar “[p]ower and control move about as desired” (Galloway 2004: 4).

Een belangrijk perspectief hierop komt tevens van Manuel Castells (2001) die in zijn boek “The Internet Galaxy” aangeeft dat door de opkomst van de computer en het internet, de netwerken zijn gaan verschuiven richting infor-matie netwerken (Castells 2001: 1). Door het grote aanpassingsvermogen, de flexibiliteit en de noodzakelijke eigenschappen om te over-leven en te bloeien in een snel veranderende omgeving, worden netwerken snel opgeno-men in alle domeinen van de maatschappij (Castells 2001: 3). Het internet speelt hierbij een grote rol omdat het volgens Castells een hefboom is voor de vertaling naar een nieu-we vorm van socialiteit: “the network society” (Castells 2001: 2). De hedendaagse samen�. De hedendaagse samen-leving kan dus zowel omschreven worden als “the society of control” als “the network soci-ety”. Voor dit artikel zal vooral de tweede de-finitie gehanteerd worden, omdat met de he-dendaagse technologische projecten sociale, politieke, culturele en economische activitei-ten gestructureerd zijn rondom het internet en

computernetwerken.

In termen van netwerk topologie wordt er in de gecontroleerde samenleving gesproken over een gedistribueerd netwerk, een netvor-mig netwerk dat onafhankelijk is van centrale bevelen en controle. Een voorbeeld hiervan is eveneens het internet, dat van origine nucleai-re aanvallen moest overleven (Barabási 2002: 144). Een centraal punt zou dus niet bevor�. Een centraal punt zou dus niet bevor-derlijk zijn omdat het na één aanval vernietigd zou zijn. Met andere woorden: ook bij het ge-distribueerde netwerk is er geen centraal punt van controle, wat betekent dat de controle van een netwerk bemoeilijkt wordt, althans, op so-ciaal niveau. Volgens velen is dit een probleem en ontstaat er een bepaalde chaos:

“The internet has created a mindset in which people believe everything is free and freely available. It’s a struggle to maintain a balance between the power of the web, and the sense of responsibility that should self-regulate it”

(Warman 2008).

Het idee wat ontstaat is dat wat offline niet kan gelden, online wel kan gelden. Vooral de overheid en bedrijven lijken de controle over het internet te verliezen. Dit omdat het te complex is om het internet op sociaal niveau te controleren. Een voorbeeld is het feit dat er nog steeds vormen van piraterij aanwezig zijn op het internet, zoals verschillende torrentsi-tes als the piratebay.

Volgens Alaxander Galloway is het omgekeer-de waar en is het gedistribueerde netwerk juist één van de meest gecontroleerde net-werkomgeving van de drie netwerktypes. Dit moet niet verward worden met het feit dat dit gebaseerd is op de technische laag, de laag van hoe computers met elkaar interactie heb-ben. Dit is volgens Galloway namelijk volledig gecontroleerd door het protocol, want zoals

Page 18: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201018

Nick van den Haak (2010) elders in dit tijd-schrift stelt, zorgt het protocol voor controle binnen een gedistribueerd netwerk. Als er over controle gesproken wordt moet er dus gelet worden vanuit welk perspectief er beredeneert wordt, want ook in termen van netwerktopo-logie brengt dit discussies met zich mee. Het internet kan namelijk zowel als een gedistribu-eerd netwerk gezien worden als een decentraal netwerk. Omdat er in dit artikel vanuit subject-niveau beredeneert wordt, zal het internet als een gedecentraliseerd netwerk gezien worden. Met andere woorden: is het internet een gede-centraliseerd netwerk in een netwerk samen-leving?

Leven in een netwerksamenleving

De reden waarom de verschuivingen zichtbaar zijn gemaakt is omdat deze een essentiële plaats innemen voor het feit dat er tendensen zichtbaar zijn die kenmerkend zijn voor de ge-centraliseerde samenleving. Een samenleving die gecontroleerd wordt door de overheid en commerciële partijen. Want met de komst van de computer en het internet leven we nu in een netwerksamenleving, die op technologisch ni-veau in een gedistribueerde netwerkomgeving gecontroleerd wordt door protocollen. Maar met de hedendaagse ontwikkelingen gebeurt er iets opvallends. In het voorgaande is duide-lijk geworden dat het “centrale” in een netwerk voornamelijk erg instabiel is en dat het net-werk in één keer kan verdwijnen door de cen-trale hub aan te vallen. Maar toch zijn er he-dendaagse technologieprojecten ontstaan, die sterk terug neigen naar een gecentraliseerde omgeving. Een samenleving waarbij één partij de macht over persoonlijke informatie krijgt en wellicht dus ook over ons.

Er ontstaan dus twee lagen. Op technisch ni-veau is er het gedistribueerde netwerk zonder

een centraal punt, wat volgens velen een re-cept is voor chaos, maar volgens Van den Haak juist goed gecontroleerd wordt door protocol-len. Binnen de tweede laag, op subject niveau, stappen we af van het gedistribueerde netwerk en vindt er een verschuiving plaats naar een gedecentraliseerd netwerk. Binnen dit netwerk wordt een database opgesteld waar in het ge-val van de OV-chipkaart alle persoonlijke in-formatie centraal wordt opgeslagen. De vraag die hierbij gesteld kan worden, is of het gede-centraliseerde netwerk dan wel zo oncontro-leerbaar en vooral onveilig is? Neigen we naar een gecentraliseerde plek in het netwerk wel-ke juist vermeden werd omdat het gevoelig is voor aanvallen van hackers?

Gegevensbescherming is in dit geval dus een belangrijk probleemveld. Jeroen van den Ho-ven stelt in zijn artikel “Wadlopen bij opko-mend tij” dat alle moderne samenlevingen worden geplaagd door het privacyvraagstuk (Hoven 2002: 52). Van den Hoven geeft een filosofisch perspectief op het gebied van da-taverzameling. Deze filosofische invalshoek is noodzakelijk omdat het een beeld geeft van het feit waarom een individu (de Nederlandse burger) tegenspraak kan hebben als het gaat om dataverzameling. Van den Hoven schets hierbij het debat tussen communitaristen of-wel gemeenschapsdenkers en de liberalisten.

Het communitarisme kent zijn opkomst in de jaren ’80 als een antwoord op de beperkin-gen van de liberale theorie (Sirianni 2004). Dominante thema’s zijn dat individuele rech-ten gebaseerd moeten worden op sociale ver-antwoordelijkheden en dat het autonome in-dividu niet bestaat in isolatie, maar gemaakt

is door waarden en cultuur van communities. De communitaristen of gemeenschapsdenkers zijn daarom ook van mening dat de gemeen-

Page 19: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

19www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

schap juist kan en moet profiteren van per-soonlijke informatie (Hoven 2002: 52). Deze informatie kan namelijk andere maatschappe-lijke problemen oplossen. De communitaristen zouden het dus ook eens zijn met de huidige technologieprojecten, omdat met de invoering van bijvoorbeeld de OV-chipkaart niet alleen zwartreizen bijna onmogelijk wordt, maar ook terroristische aanslagen zoals David Lyon al aangaf hiermee bestreden kunnen worden. Het “multi-purpose use” zou in dit geval dus zijn dat de overheid een potentiële terrorist in het vizier heeft en vervolgens het reisgedrag kan bijhouden doormiddel van reisinformatie

uit de centrale NS database. Dit is duidelijk een voorbeeld van een netwerksamenleving waarin controle een belangrijke factor is. De liberalisten daarentegen leggen de nadruk op het belang van de individuele rechten en de persoonlijke autonomie. Hierdoor zijn zij het niet eens met de gedachtegang van het com-munitarisme (Ibidem).

Maar de gedachtegang van de liberalisten brengen vragen teweeg, want waarom zijn we zo voorzichtig met het verstrekken van persoonlijke gegevens als het ons volgens de communitaristen alleen maar positieve gevol-gen zou opleveren? Van den Hoven schetst een antwoord op deze vraag op basis van vier morele gronden. De belangrijkste more-le grond is in deze de kans van persoonlijke schade die ons kan worden toegebracht als gevolg van datavergaring, in dit geval van zo-wel commerciële bedrijven als van de overheid (Hoven 2002: 53). Van den Hoven stelt dat als “[p]ersoonsgegevens makkelijk toeganke-lijk zouden zijn, dan zou de kans op misbruik daarvan tot directe schade van de betrokken persoon aanzienlijk toenemen” (Ibidem). Nu zal een technologisch project als de OV-chip-kaart niet direct persoonlijke schade opleve-

ren, maar bij het EPD zou dit wel kunnen als zorgverzekeraars onze persoonlijke data in handen krijgen. Van hieruit kunnen we tevens inhaken op het tweede morele punt en dat is dat we meer bewust worden van het feit dat onze persoonlijke informatie ook kan worden gebruikt voor commerciële doeleinden. Zoals Van den Hoven stelt moet er gestreefd wor-den naar een “fairness” tussen consumenten en bedrijven (Ibidem). Deze “fairness” lijkt vooral bij de OV-chipkaart ver te zoeken. Eén van de twee punten van kritiek van het Col-lege Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is dan ook het “Gebruik van gedetailleerde reis-gegevens voor marketing” (CBP 2010). De NS mag de reizigersinformatie dus niet gebruiken voor marketingdoeleinden die specifiek op het individu zijn gericht.

Het derde morele punt van persoonsbescher-ming die Van den Hoven noemt heeft betrek-king op wat hij “de integriteit van informati-esferen” noemt (Hoven 2002: 54). Hij stelt hierover het volgende:

“Zoals wij het goed van de (zorg politieke verantwoordelijkheden) uit de ene sfeer niet verdelen op basis van verdelingscriteria die bij een andere sfeer horen, zo heeft elke sfeer een, maatschappelijk context of beroep, zijn eigen veelal ongeschreven morele regels voor de allocatie van toegang tot informatie en persoonsgegevens. Wanneer informatie desondanks zonder onze toestemming de grenzen van een sfeer of gebruikers context overschrijdt zien wij dat als een onrechtvaardigheid”

(Ibidem).

Van den Hoven bevestigt hier als het ware de twee eerder beschreven morele punten. Dit omdat hij hiermee impliceert dat als we reizen met een OV-chipkaart, we er niet vanuit gaan dat de informatie voor bijvoorbeeld de over-heid en andere derden toegankelijk moet zijn voor zowel ongevraagde commerciële doelein-

Page 20: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201020

den als de angst tot persoonlijke schade.

Het vierde en laatste morele punt heeft be-trekking op het individu als moreel autonoom persoon (Ibidem). Zoals Van den Hoven stelt verlangt het individu naar “[c]ontrole over persoonlijke informatie om zodoende te voor-komen dat anderen zich een ongeautoriseerd beeld van hem vormen of een moreel oordeel over hem vellen” (Ibidem). Met beperkte per-(Ibidem). Met beperkte per-. Met beperkte per-soonlijke informatie zoals reisinformatie kun-nen organisaties een beeld van ons creëren dat we zelf als individu niet ervaren. Van den Ho-ven stelt hierover:

“Wij postmoderne mensen willen zelf graag in alle vrijheid onze morele biografie schrijven. De blik, het oordeel en de inmenging van anderen interfereren daarmee, en daarom houden wij graag controle over wat anderen tot oordelen en de vorming van meningen en beelden over ons aanzet: informatie”

(Ibidem)

Deze uitspraak is tevens te reflecteren op Hy-ves en Facebook, waar persoonlijke informa-tie door het individu zelf wordt bepaald. In dit geval heeft het individu ook zelf controle over welke persoonlijke informatie toeganke-lijk wordt, waar anderen vervolgens een oor-deel over kunnen vellen. Met andere woorden: doordat de persoonlijke informatie door ver-schillende technologieprojecten in een centrale database wordt opgeslagen, wordt een beeld gecreëerd van het individu dat wij wellicht zelf niet ervaren.

Uit de punten van Van den Hoven blijkt dus dat vooral het verkrijgen van persoonlijke informa-tie problematisch is. Een ander probleem is het feit dat we terug neigen naar centralisatie, een centrale plek in de vorm van een centrale da-tabase in een gedecentraliseerde netwerkom-geving. Een centralisatie die we in het verleden juist wilden vermijden omdat het instabiel zou

zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat we teruggaan naar een gecentraliseerde samenle-ving, kenmerkend voor de soevereine samen-leving, alleen dan in een andere vorm. Er is dus een verschuiving zichtbaar van een gedis-tribueerde samenleving terug naar een cen-trale samenleving, waardoor we terecht zijn gekomen in een visuele cirkel en dus kunnen spreken over recentralisatie!

“The networks will care about you anyway”

Vooral op sociaal niveau, dus op subjectniveau, is blijkbaar de controle een zo moeilijke taak gebleken binnen een dynamisch netwerk, dat we in de huidige netwerksamenleving neigen naar een steeds meer gecentraliseerd systeem. Een systeem waar informatie zo opgeslagen wordt dat het makkelijk te controleren is voor één partij. Dit heeft als gevolg dat één partij de macht krijgt over persoonlijke informatie en dat we zelf steeds meer het gevoel krijgen dat we gecontroleerd worden. Dit gevoel kan gekop-peld worden aan de morele gronden van waar-om we kritisch tegenover datavergaring staan. Een ander punt is dat de databases ontwor-pen zouden zijn voor “multipurpose-use” wat betekent dat derden ook toegang krijgen tot onze persoonlijke informatie. Juist door deze nieuwe manier van controle wordt er weer een bepaalde hiërarchie gecreëerd die kenmerkend is voor de soevereine samenleving van de 17e eeuw waarbij één persoon, de koning, aan de macht stond. In het geval van de OV-chipkaart spreken we over de NS die onze persoonlijke informatie beheert en wat betreft het EPD is het de overheid die onze informatie beheert. We lijken met de invoering van dit soort grote technologieprojecten terug te gaan naar een soevereine samenleving, maar dan een soeve-reine samenleving versmolten met de huidige netwerksamenleving. Zodoende ontstaat er

Page 21: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

21www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

een nieuw fenomeen: de soevereine-netwerk-samenleving.

Een belangrijk vraagstuk blijft of wij ons als Nederlands burger kunnen verzetten tegen dit soort technologieprojecten. Volgens Manuel Castells is dit onmogelijk:

“If you don’t care about the networks, the networks will care about you, anyway. For as long as you want to live in society, at this time and place, you will have to deal with the network society”

(Castells 2001: 282)

Dit citaat komt overeen met het feit dat als we ons verzetten tegen technologieprojecten als dat van de OV-chipkaart, we als het ware beperkt zijn in het leven in de netwerksamen-leving omdat we bijvoorbeeld niet meer met het openbaarvervoer zouden kunnen reizen. Dit doet denken aan een ongehoorzaam indi-vidu in de soevereine samenleving, die door de koning met geweld wordt gestraft. In de soevereine-netwerksamenleving is het zo dat wie niet meewerkt met de hedendaagse tech-nologieprojecten niet zo zeer gestraft wordt, maar beperkt wordt in het leven in de samen-leving!

Bibliografie

Barabási, A. (2002), Linked: The new Science of Networks (Cambridge, Massachusetts: Per-seus Publishing).

Castells, M. (2001), The Internet galaxy. Reflections on the Internet, business, and society. (Oxford, New York: Oxford University Press).

CBP (2010), ‘OV�Chipkaart in het kort’, <http://www.cbpweb.nl/Pages/th_ovc_inhetkort.aspx>, Bezocht op 5 april.

Galloway, A. (2004), Protocol: how control exists after decentralization (Cambridge, MA: The MIT Press).

Haak, N. van den (2010), ‘Protocol Sphere’, Journal of Network Theory, Vol. 5.

Hoven, J. van den (2002), ‘Wadlopen bij opkomd tij’, in Jos de Mul (ed.), Filosofie in cyber-space: reflecties op de informatie� en communicatietechnologie (Kampen: Klement).

Lyon, D. (2007), ‘National ID Cards: Crime�Control, Citizenship and Social Sorting’, Policing, 1 (1), 111�18.

NOS.nl (2010), ‘Studenten vs. chipkaart’, <http://headlines.nos.nl/forum.php/list_messag-es/19107>, Bezocht op 2 april.

Sirianni, C. and F. Lewis (2010), ‘Communitarianism’, <http://www.cpn.org/tools/dictionary/communitarian.html>, Bezocht op 5 april.

Warman, M. and R. Shane (2010), ‘Is the internet out of control?’, <http://www.telegraph.co.uk/technology/3358058/Is�the�internet�out�of�control.html>, Bezocht op 27 maart.

Page 22: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201022

alice in wonderantdoor elize de Mul

“Stop the World, I Want to get Off”

Slow down everyoneYou’re moving too fast

Frames can’t catch you whenYou’re moving like that

- Jack Johnson

Wat betekent het om te “leven in de netwerksamenleving”?. Op het eerste gezicht een simpele vraag. Maar zoals de artikelen van Van den Haak, Kesaulya en Westerink (2010) elders in dit tijdschrift al illustreren, is het antwoord verre van eenduidig. Toch is het nuttig na te denken over deze vraag. Veranderingen in onze samenleving gaan razendsnel, waardoor we weinig tijd hebben om een begrip te vormen van hetgeen deze veranderingen eigenlijk inhouden en wat zij doen met onze waarneming van onszelf en de wereld om ons heen. Bovendien blijkt het lastig niet connected te zijn. Zoals Kesaulya (2010) met Castells opmerkt: “the network will care about you anyway.”

AbstrAct

De netwerksamenleving confronteert ons met een verwarrende complexiteit en ambiguïteit. In Lewis Carroll’s Alice in Wonderland kunnen we een aanzet vinden om ons ten aanzien daarvan te verhouden. Ook Wonderland ontpopt zich als een wereld vol raadsels en paradoxen en blijkt daarmee dichter bij onze werkelijkheid te liggen dan op het eerste gezicht het geval lijkt te zijn. Het Latouriaanse landschap van Wonderland bevraagt de dichotomieën die het moderne denken kenmerken. Aan de hand van De-leuze, die in zijn werk expliciet aanknoopt bij Alice, ontdekken we dat de vele gezichten van Wonderland gedaanten zijn van een niet aflatend proces van ‘becoming’. Wonderland toont zich daarmee een goed handvat om de netwerksamenleving tegemoet te treden.

KEYWORDS: Latour, Deleuze, Wonderland, Alice, ANT, dichotomieën, paradoxen, becoming, netwerksamenleving

De wereld om ons heen is sterk veranderd de afgelopen decennia. Steven Shaviro stelt dat “money, the universal equivalent, has become increasingly virtual […] over the past half century, and everything else is decentered and virtualized in its wake. It’s like Derrida on Steroids. This delirium is the motor of what Castells calls ‘the culture of real virtuality’”(2003:129) Virtualiteit speelt een grote rol in ons dagelijks leven, veel van onze contacten en zelfs bezittingen bevinden zich in een ‘virtuele ruimte’. Toch ervaren we de cijfers die de website van onze bank ons toont als ‘geld’, en voelt Skypen als een ‘echt’ gesprek. Het gegeven dat de virtuele wereld onlosmakelijk verweven is met de werkelijkheid, een gegeven wat Kesaulya en Westerink (2010) elders in dit tijdschrift ook opmerken, is wat Castells ‘real virtuality’ noemt. Geeft dit begrip al niet genoeg stof tot nadenken, als we Richard Dawkins (1998: 275) mogen geloven ligt het nog gecompliceerder.“You and I, we humans, we mammals, we animals, inhabit a virtual World, constructed from elements that are, at higher

Page 23: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

23www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

levels, useful for representing the real world.” Het menselijke kenvermogen is er altijd op uit om uit de vele, vaak verwarrende en elkaar tegensprekende prikkels, een coherent, zinvol beeld van de werkelijkheid te vormen. In deze zin is ons begrip van de realiteit altijd al een product van simulatie en virtualiteit geweest. Dit zou, Castells aanvullend, leiden het begrip van onze cultuur als ‘virtual real virtuality’. Wie zich begeeft in het labyrint van de nieuwe media studies merkt al gauw dat het er wemelt van kleurrijke theorieën die er ieder een eigen logica op na houden. Sommigen ondersteunen elkaar of vullen elkaar aan, sommigen spreken elkaar tegen, en sommige lijken er nog niet aan toegekomen te zijn een coherent beeld van de werkelijkheid te vormen. In de grillige skyline van de nieuwe media studies ontpopt onze netwerksamenleving zich als een wereld vol paradoxen. Onze moderne cultuur is er op gericht de dichotomieën die onlosmakelijk verbonden zijn met deze paradoxen te overwinnen. Dit resulteert vaak in een (over)simplificatie van de werkelijkheid en het elimineren van één van de twee polen. Maar is het wel zo wenselijk om de paradox te willen vermijden? En op welke wijze kunnen we nadenken over de werkelijkheid zonder haar paradoxale radicaliteit uit het oog te verliezen? Laten we samen een konijnenhol induiken om een ‘kleine expert’ op dit gebied om raad te vragen. We zullen zien dat haar gedachtegoed een inspiratie lijkt te zijn geweest voor enkele hedendaagse denkers.

Alice in WonderANT

Alice in Wonderland is een verhaal dat op een zomerdag is bedacht door Lewis Carroll op verzoek van ‘child�friend’ Alice Liddell. In 1865 zet Carroll het verhaal op papier en sindsdien geniet het verhaal wereldwijde bekendheid. Het

verhaal gaat over de kleine

Alice, die nadat ze een konijnhol

is ingetuimeld getuige is van een

hoop gebeurtenissen en gesprekken die

volgens haar vol nonsens zitten. Zo geeft

de gekke hoedenmaker Alice een raadsel op waar klaarblijkelijk geen antwoord op te geven is. “Why is a raven like a writing-desk?” (Project Gutenberg, 2009, chapter 7). Carroll heeft later verklaard dat hij het raadsel in het verhaal bedacht zonder er zelf een antwoord op te weten. De Franse filosoof Bruno Latour zou echter wel een antwoord weten te geven op het raadsel van de hoedenmaker. Sterker nog, hij zou zelfs een antwoord weten op een nog heel wat ingewikkelder raadsel:

Why are generals, nannies, engineers, seducers, molecules, children, raindrops, bullet trains, politicians, windmills, sunflowers, propane tanks, Thailand, pine trees, dogs, supersonic jets, living and dead kings, strawberries, grandmothers, bodies, atoms, cosmic rays, business lunches, rumours, physical force, propaganda, God, cars, subways, quarrelling spouses, celestial bodies, and scientists alike?

De ‘raven’ en de ‘writing-desk’, en alle genoemde dingen hierboven zijn volgens Latour actoren, ook wel actanten genoemd. Zoals ik al aangaf is de moderne wetenschap er veelal op gericht bestaande dichotomieën teniet te doen. Dit leidt er toe dat er vaak een dominante actor is waarvan uit wordt gegaan, bijvoorbeeld mensen of het internet, met het gevolg dat een of meerdere polen worden

 

Credit: C

yril Helnw

ein (2009)

Page 24: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201024

genegeerd of worden ondergewaardeerd. Dit is het punt waar Bruno Latours filosofie een interessante visie biedt. Latour ziet de wereld als een serie van onderhandelingen tussen een bonte stoet van krachten, waaronder menselijke, maar ook niet menselijke actoren. Een dergelijke wereld kan niet netjes worden opgedeeld in voorgegeven polen, zoals ‘natuur’ en ‘cultuur’, ‘goed’ en ‘slecht’, ‘realiteit’ en virtualiteit’, etcetera. De kleine actor Alice kan ons laten zien dat dichotomieën vaak niet zo vanzelfsprekend zijn als wij aannemen. Een Latouriaanse lezing van het verhaal helpt dit te illustreren. Wonderland ontpopt zich als een Latouriaans landschap waarin ook niet menselijke actoren letterlijk een stem krijgen. Niet alleen dieren en planten drijven Alice af en toe tot waanzin, maar ook drankjes en koekjes manen Alice om gegeten en gedronken te worden, en stenen veranderen naar eigen gading in koekjes. Latours notie van actoren blijkt een Aristotelische inslag te hebben. Net als Aristoteles ziet Latour bijvoorbeeld alle katten op de wereld als concrete individuen, niet als kopieën van de Idee ‘kat’. Deze zogenaamde concreetheid gaat bij Latour echter een radicale kant uit waar Aristoteles zich waarschijnlijk niet in zou kunnen vinden. Voor Aristoteles zijn individuele dingen substanties, die als het ware oorspronkelijker en fundamenteler zijn dan de relaties die zij hebben met andere dingen en de gebeurtenissen waarbij zij betrokken zijn. De dingen hebben volgens hem iets blijvends wat ondanks veranderingen in de niet-essentiële kenmerken hetzelfde blijft. In contrast hiermee is een actant voor Latour niet een kern omgeven met perifere gebeurtenissen en relaties. Hiermee wijst Latour nog een bekende eigenschap van de traditionele substantie af: de duurzaamheid. Alice spreekt van dezelfde

“Alice” gedurende het verhaal, maar dit is niet meer dan een wijze van spreken. Zou Alice dit letterlijk bedoelen, dan heeft dit als consequentie dat ze als het ware een uitreksel maakt van een duurzame Alice-substantie of Alice�essentie uit het complexe netwerk van relaties en krachtprocessen waarvan Alice deel uitmaakt op elk moment van haar leven. Latour stelt dat Alice eigenlijk een opeenvolging van gebeurtenissen is, geen duurzame eenheid omgeven van veranderende gebeurtenissen door de tijd heen. In die zin is Latour een nominalist te noemen: niet de dingen maar enkel de woorden zijn reëel.

Alice lijkt dit Latouriaanse punt gretig te illustreren: ze verandert voortdurend en drastisch van uiterlijk, maar ze lijkt in navolging van Aristoteles toch naar een ‘essentie’ van Alice te zoeken. Wanneer de rups haar vraagt wie ze is weet ze daar geen antwoord op geven, omdat zij door haar vele gedaantewisselingen niet meer zeker is van de ‘essentie Alice’. De rups daarentegen lijkt hier helemaal geen last van te hebben:

“When you have to turn into a chrysalis—you will someday, you know—and then after that into a butterfly, I should think you’ll feel it a little queer, won’t you?’

`Not a bit,’ said the Caterpillar. (2009, chapter 5)

De rups is het enige personage in het boek dat Alice niet verteld wie ze is of wat ze moet, maar die haar de kritische vraag stelt, “who ARE you?” (2009, chapter 5) Hij heeft geen vooraannames over een ‘Alice’, of ‘meisje’ en hij begrijpt niet dat veranderingen de kleine Alice in de war schoppen. Hij is een Latouriaan: hij gaat er van uit dat alles bestaat in veranderingen. Dat

Page 25: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

25www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

is gezien de vele gedaanteverwisslingen die de rups in zijn leven ondergaat ook wel zo handig. Omdat een actor niet kan worden opgedeeld in duurzame substantie of een essentie en vergankelijke gebeurtenissen die deze kern omgeven kan niets worden gereduceerd tot wat dan ook. Alles is simpel wat het is, in pure concreetheid. Maar tegelijkertijd kan alles tot alles gereduceerd worden als het juiste werk maar wordt gedaan. Dit principe is niet zo paradoxaal als het lijkt, beide stellingen komen uit eenzelfde basisidee. Om iets tot iets anders te reduceren betekent een effect waar te nemen wat verklaarbaar is in termen van een meer fundamentele laag van de realiteit. Latour is echter geen postmodernist die vindt dat ‘anything goes’; hij wil dat er gekeken wordt naar de dingen hoe ze zijn, dus hoe ze in de realiteit zijn. Hij lijkt zichzelf dan ook vooral the zien als een empirische filosoof. Maar voor een succesvolle ‘lezing’ van ‘drives’ in een systeem dient altijd een prijs betaald te worden: het zal altijd toegevoegde eigenschappen onderdrukken en altijd tot vervorming en oversimplificatie leiden. Niets is pure calculatie, niets volgt direct uit iets anders en niets is een transparante intermediator. Wanneer Alice door het eten van een stukje paddenstoel ineens heel erg lang wordt en boven de bomen uitschiet, wordt zij door een duif aangezien voor een slang.

`I--I’m a little girl,’ said Alice, rather doubtfully, as she remembered the number of changes she had gone through that day.

`A likely story indeed!’ said the Pigeon in a tone of the deepest contempt. `I’ve seen a good many little girls in my time, but never ONE with such a neck as that! No, no! You’re a serpent; and there’s no use denying it. I

suppose you’ll be telling me next that you never tasted an egg!’

`I HAVE tasted eggs, certainly,’ said Alice, who was a very truthful child; `but little girls eat eggs quite as much as serpents do, you know.’ `I don’t believe it,’ said the Pigeon; `but if they do, why then they’re a kind of serpent, that’s all I can say.’ (2009, chapter 5)

De aanname van de duif dat Alice een slang is, baseert ze op enkele waarnemingen die ze doet. Alice is lang, zoals een slang, en ze eet eieren, zoals een slang. Dit is in principe een succesvolle lezing van het ‘netwerk Alice’, maar het gaat voorbij aan een hoop andere kenmerken en gebeurtenissen van Alice. Zo ziet de duif niet dat Alice alleen maar zo lang is omdat ze vlak ervoor een stukje paddenstoel heeft gegeten dat haar zo laat groeien. Terugkoppelend naar nieuwe media studies is het dus mogelijk een ‘succesvolle’ lezing te geven van, bijvoorbeeld, de netwerksamenleving, maar dit neemt niet weg dat hierbij vaak een of meerdere polen worden genegeerd.

Er bestaat niet zoiets als essentieel sterkere of zwakkere actoren, aangezien actoren geen essentie hebben. Actanten kunnen we sterker of zwakker zijn, maar dit is afhankelijk van het aantal bondgenoten dat zij in een netwerk hebben. Actoren

Credit: Elyo Pergina (2010)

Page 26: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201026

zijn dus voortdurend bezig met het inzetten of aanpassen van hun krachten. Voor Latour zijn alle dingen actanten zolang ze een of ander effect hebben op andere dingen in een netwerk. Alice zegt over een flesje met een gevaarlijk goedje erin: “if you drink much from a bottle marked `poison,’ it is almost certain to disagree with you, sooner or later” (2009, chapter 2). In deze woordkeuze klinkt iets Latouriaans door: Alice zou zichzelf niet vergiftigen met het drankje, het drankje zou

het niet met het netwerk Alice eens zijn.

Een actant is dus altijd een gebeurtenis, en gebeurtenissen zijn altijd geheel specifiek. Alles gebeurt slechts één keer, op één plaats. Een actant is, anders dan de substantie van Aristoteles, niet onderscheidbaar van zijn eigenschappen, gebeurtenissen of relaties. Sterker, de centrale thesis van Latour is dat een actant zijn relaties is. Bovendien weigert Latour een a priori natuurlijke kracht te erkennen. Alice ervaart zelf hoe onverwacht de kracht van actoren kan werken. Een traan lijkt op het eerste gezicht niet bepaald een ‘machtige’ actor. Wanneer Alice tranen met tuiten huilt terwijl ze enorm groot is, en vervolgens weer krimpt en in haar eigen tranenzee dreigt te verdrinken zijn de tranen ineens een machtige actor geworden. De tegenpolen krachtig/zwak blijken een gecompliceerde relatie tot elkaar te hebben.

Zoals gebleken is het mogelijk om van de complexe, radicale werkelijkheid een ‘succesvolle lezing’ te geven die standhoudt in het netwerk waar we deel vanuit maken. Dergelijke lezingen kunnen een mooie, passende bril bieden waardoor we de complexe netwerken waarin we ons begeven kunnen punctualiseren en interpreteren. Er zijn echter altijd facetten van de werkelijkheid die in

dergelijke lezingen worden genegeerd. In dit opzicht zou Latour een ‘dynamisch structuralist’ kunnen worden genoemd, ware het niet dat een dergelijke benaming nogal paradoxaal lijkt te zijn.

Er zijn nu verschillende termen gevallen die Latours filosofie zouden moeten plaatsen. Is Latour een nominalist? Een postmoderne denker? Een empirisch filosoof? Of toch een dynamisch structuralist? En bestaat het gevaar niet, door Latour in ‘WonderANT’ te plaatsen, zijn theorie al te ver van de werkelijkheid te situeren?

Becoming Alice

In de wijsbegeerte is helderheid een vreemd avontuur

- Ger Groot

Zowel inhoudelijk als structureel leert het werk van Gilles Deleuze dat helderheid iets is wat ons zou moeten verbazen. Deleuze laat zien dat ‘helderheid’ vaak iets anders verbergt, hetzij een geloof in wat Nietszche een Hinterwelt noemt, hetzij een transcendent gegeven wat garandeert dat wat wij zien en ervaren waar is. Hij zet zich af tegen dit idee en ziet de wereld als eenzijdig, maar deze eenzijdigheid is wel van een dynamische en vitalistische aard. De wereld is altijd in beweging en als er al één betekenis kan worden gegeven aan deze wereld dan zou deze gezocht moeten worden in de dynamiek die haar kenmerkt. Latours aanname dat actors hun relaties zijn en dat alles continue veranderd, heeft in dit opzicht duidelijk dezelfde grondvesten als Deleuze’s filosofie. Deleuze pleit, net als Latour, voor een nieuwe manier van denken. Een manier van denken

Page 27: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

27www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

die gevaarlijker en creatiever is dan huidig gangbaar is, meer zoals het filosoferen van een kind. Het is dan ook niet zo vreemd dat Deleuze niet alleen een bijzonder nuttig kader biedt om Alice in Wonderland te herlezen, maar dat de kleine Alice zelfs de muze is van zijn boek Logique du sens. De reden hiervoor is dat Wonderland volgens Deleuze als “the first great mise en scene of the paradoxes of sense” (Deleuze, 1969: IX) kan worden gezien. De avonturen van Alice en haar veelvuldige lichamelijke veranderingen tonen veel van de paradoxen waar Deleuze zijn ‘theory of sense’ op baseert.

“When I say “Alice becomes larger”, I mean that she becomes larger than she was. By the same token, however, she becomes smaller than she is now. Certainly, she is not bigger and smaller at the same time. She is larger now, she was smaller before. But it is at the same moment that one becomes larger than one was and smaller than one becomes.” (1969: 3).

Dit lijkt op het eerste gezicht een van de bizarre monologen die Alice in Wonderland rijk is, maar in feite is het een (voor Deleuziaanse begrippen) duidelijke uitleg van zijn begrip van ‘becoming’.

Deleuze verzet zich tegen een lineaire opvatting van tijd. Dit wil zeggen dat de mens, anders dan stenen of dieren, bestaat uit tijd. Waar een steen simpelweg bestaat in de loop van de tijd, ‘waren’, ‘zijn’ en ‘worden’ mensen allemaal op hetzelfde moment. Dat wil zeggen: de mens existeert , om een begrip van heidegger te gebruiken. Deze paradoxale beweging die verschillende kanten op gaat noemt Deleuze ‘becoming’. “The paradox of this pure becoming, with its capacity to elude

the present, is the paradox of infinite identity (the infinite identity of both directions at the same time- of future and past, of the day before and the day after, of more and less, of too much and not enough, of active and passive, of cause and effect). (1969: 4).

Normaal vinden veranderingen niet zo plotseling plaats als bij Alice het geval is, en het is dan ook niet vreemd dat ze hierdoor in de war raakt en ineens gaat nadenken over haar identiteit. Naast het feit dat Alice verschillende verwarrende transformaties doormaakt ontpopt Wonderland zich als een wonderlijk toneel waar duidelijk wordt dat het onderscheid tussen ‘zin’ en ‘onzin’ niet makkelijk te maken is. Olkowski wijdt in haar artikel “After Alice: Alice and the Dry Tail” (2008), enkele pagina’s aan een propositie die Alice doet aangaande de mogelijkheid in de mooie bloementuin te komen. Zij komt tot de conclusie dat de propositie in de eerste instantie logisch, causaal en lineair lijkt te zijn, maar bij nader inzien hebben de disjuncties geen causaal verband tot elkaar. Door op een dergelijke wijze causaliteit te vermijden leidt dat volgens Olkowski naar het begrip van acties en gebeurtenissen als op zichzelf staand, zonder verleden of toekomst en hiermee ook geen actoren die verantwoordelijk kunnen worden gehouden (Olkowski, 2008: 109). In een wereld waar causaliteit en referentie niet de overhand hebben, zoals Wonderland, kan in theorie dus alles gebeuren. Vreemd genoeg lijkt het eerder zo te zijn dat er juist niets gebeurt: een theepartijtje gaat eeuwig door, de rode koningin eist voordurend dat er koppen rollen zonder dat dit ooit wordt uitgevoerd en er vindt een rechtszaak plaats waar geen uitspraak mogelijk is.“By implication, therefore, no one is responsible for anything because nothing takes place and, in any case, lacking reference,

Page 28: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201028

all is Idea, nothing but Idea. This is, Deleuze and Guattari state, the only way to get out of dualisms, by producing an Idea, the universal girl, the key to all becoming” (2008: 120). Alice bevraagt, aangemoedigd door het wonderlijke landschap van het netwerk van Wonderland ineens conventies die ze kent uit haar eigen Victoriaanse netwerk. In feite gebeurt er in de filosofie van Latour ook niets terwijl alles kan. Alles is een actor en krachten liggen niet vast, maar de werkelijkheid laat zich alsnog niet in frames vangen. Hij wordt om die reden regelmatig beschuldigd van actualisme. Maar in feite is dit misschien wel de enige manier om de werkelijkheid te benaderen, de enige manier die zo divers, tegenstrijdig en wonderlijk is als de werkelijkheid zelf.

Trampling our Towers of Sand

I almost wish I hadn’t gone down that rabbit-hole –and yet – and yet – it’s rather curious, you know, this sort of life! - AliceHet lijkt erop dat Wonderland wellicht niet zover van de werkelijkheid afstaat dan in het eerste opzicht lijkt. De filosofie van Latour en Deleuze komt overeen in die zin dat beiden trachten een nieuwe manier van denken te ontwikkelen, die dichter bij de werkelijkheid weet te komen dan heersende ideeën. Het is dan ook niet vreemd dat het moeilijk blijkt een naamplaatje op Latours werk te plaatsen (zelfs door zichzelf) of om Deleuze’s gedachtegangen te volgen. In hun werk klinkt de wereld in al zijn radicaliteit en wonderlijkheid door. Dit brengt zoals Shaviro stelt ‘total distraction’ met zich mee, alsof je alle TV kanalen tegelijkertijd aan hebt staan

(Shaviro, 2003: 5). We kunnen ons richten op een van de schermen en een ‘succesvolle lezing’ geven van wat we daar zien, maar dat brengt tot zich mee dat we een hoop buiten dat scherm missen. Als andere schermen ons vervolgens iets anders leren dan is dit niet erg, de wereld bestaat uit tegenstellingen. We moet hierom zijn als ‘Nietzsche’s kind’ dat met torens van zand bouwt op het strand om ze vervolgens met even grote overgave kapot te stampen. Of we moeten, zoals Olkowski stelt , ons meer gedragen als Alice, het meisje dat “understand[s] the limits of language and logic, the limits of a limitless world of possibilities, a world without causality and identity, without the arrow of time, without signification or reference. And in understanding this, Alice will be no just a woman with a simple and pure heart but a woman who understands: a thinker … a philosopher” (Olkowski, 2008: 121). Filosofen als Latour en Deleuze kunnen ons vanaf hun paddenstoel alvast een duwtje in de juiste richting geven; “who ARE we?”

 

Cre

dit:

Eliz

e de

Mul

(20

10)

Page 29: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

29www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

Bibliografie

Bos, R. ten (2009), ‘Denken als een kind’, in Krisis 2, 57�63.

Carroll, L. (2009), Alice in Wonderland, (Project Gutenberg) http://www.gutenberg.org/ etext/28885, Bezocht op 9 april

Dawkins, R. (1998), Unweaving the Rainbow: Science, Delusion and the Appetite for Wonder,(New York: Hougton Mifflin Compagny).

Deleuze, G. (1969), Logique du sens, (Paris: Éditions de Minuit).

Driscoll, C. (1997), ‘The Little Girl’, in Antitheses, 8(2), 79�98.

Harman, G. (2009), ‘Prince of Networks: Bruno Latour and Metaphysics’, (Melbourne: re.press.), 11�32.

Latour, B. (2005), ‘Reassembling the Social: An Introduction to Actor�Network�Theory’, (Oxford: Oxford University Press), 121�156.

Nietzsche, F. (1980), Sämtliche Werke. Kritische Studienausgabe. 15 vols, (Berlin: De Gruyter).

Olkowski, D. (2008), ‘After Alice: Alice and the Dry Tail’, in Deleuze Studies, 2, 107�122.

Parr, A. (2005), The Deleuze dictionary, (New York: Columbia University Press).

Romein, E., M. Schuilenborg and S. van Tuinen (red.) (2009), Deleuze compendium, (Amsterdam: Boom).

Shaviro, S. (2003), Connected - or What it Means to Live in the Network Society, (London: University of Minnesota Press)

Page 30: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201030

protocol spHerede publieke sfeer acHter Het internet

door NiCk vAN deN hAAk

AbstrAct

Habermas’ publieke sfeer is een theorie die dateert uit het tijdperk van voor het internet en het lijkt alsof dit een grote invloed heeft op de manier waarop het begrip publieke sfeer in het huidige tijdperk gebruikt wordt. Fora, weblogs en online gemeenschappen zouden onder andere zorgen dat de publieke sfeer zoals beschreven door Jürgen Habermas tot uiting zou komen of wellicht zorgen voor een andere interpretatie van de publieke sfeer. Het debat speelt zich af aan de voorkant van het internet, maar juist de achterkant laat een vorm van publieke sfeer zien. Wanneer gekeken wordt naar de onderliggende structuur van het internet, aangestuurd door protocollen zoals beschreven door Alexander Galloway, is te zien dat deze protocollen ontwikkeld en gereguleerd worden door de Internet Engineering Task Force (IETF). De wijze waarop deze organisatie te werk gaat laat zien hoe de publieke sfeer zoals beschreven door Habermas hierin terugkomt. Hoewel het in eerste instantie een opmerkelijke relatie lijkt te zijn, is er wel degelijk een verband tussen Galloway en Habermas. De publieke sfeer wordt gezocht aan de op-pervlakte van het internet, maar dit geeft veelal een private sfeer weer die lijkt op een publieke sfeer; er moet dieper worden gezocht in de achterliggende structuur.

KEYWORDS: protocol, publieke sfeer, private sfeer, publiek domein, Internet Engineering Task Force, IETF, online

gemeenschap, weblogs, onderliggende structuur.

De voorzijde van het internet

“Zuckerman relativeert het idee dat internet de ultieme publieke sfeer vertegenwoordigt waarin iedereen zijn mening kan geven en waarin alle meningen vertegenwoordigd zijn. Zuckerman ontdekte onder andere dat er op politieke weblogs in Amerika weinig echte dis-cussie plaatsvindt. Ook op de weblogs is er sprake van twee kampen, je hoort of bij de democraten of bij de republikeinen. Deze twee kampen geven voortdurend af op elkaar, en er vindt nauwelijks serieuze discussie plaats” (De Waal).

Veelal wordt er binnen het wetenschappelijke en publieke debat geclaimd dat het internet nieuw leven heeft geblazen in de publieke sfeer. De interactieve elementen en het verhogen van de

participatie binnen het publieke debat zorgen voor een duidelijke overeenkomst met Haber-mas’ omschrijving van de ideale publieke sfeer. Volgens Sluis (2009) zou het internet hieraan bijdragen: “[t]he pre-web Internet could be a potential for the come back of Habermas’ ide-alized public sphere, as its participatory nature answers his earlier critique on the mass media. The Internet would offer active engagement and democratize the means of media (news) production so that people are encouraged to actively take part in the debate and are able to ‘respond’ to the media” (Sluis 2009). Habermas zelf was ervan overtuigd dat de commodificatie van nieuws en andere media hebben geleid tot een afzwakking van de publieke sfeer. Hij had kritiek op de wijze waarop elektronische me-dia face-to-face gesprekken simuleerde, waar volgens velen, zoals Westerink (2010) elders

Page 31: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

31www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

in dit journal stelt in ‘Towards Glocalization and Beyond’, deze vorm van interactie door het internet niet is verdwenen. Ook Dahlberg (2001) stelt dat het internet kan worden ge-zien als publieke sfeer: “Over the last decade a lot has been said about the possibilities of the Internet enhancing the public sphere. The two-way, decentralized communications wit-hin cyberspace are seen as offering the basis by which to facilitate rational-critical discourse and hence develop public opinion that can hold state power accountable” (Dahlberg 2001). Leunend op de filosofie van Habermas heerste er een voorspelling dat het internet een her-geboorte teweeg zou brengen van de publieke sfeer: “As Habermas argued in the mid-20th century, the public sphere had atrophied in a society where the high barriers to entry asso-ciated with radio, television, and print media, political discourse had been monopolized by a handful of monolithic mass media instituti-ons. His ideal vision of a social world in which the only force was discourse, or the unforced force of the better argument finally seemed possible in a virtual world” (Geiger 2009: 2). Habermas’ theorie is geschreven in de context voorafgaande aan het digitale tijdperk. Hier-door ontstaat er een scheiding tussen voor- en tegenstanders van het internet als publieke sfeer.

Deze tweestrijd wordt beschreven door Gei-ger: “Proponents of cyberspace promise that online discourse will increase political parti-cipation and pave the way for a democratic utopia. According to them, the alleged decline of the public sphere lamented by academics, politicos, and several members of the public will be halted by the democratizing effects of the Internet and its surrounding technologies. On the other hand, skeptics caution that tech-nologies not universally accessible and ones

that frequently induce fragmented, nonsensi-cal, and enraged discussion, otherwise known as ‘flaming’, far from guarantee a revived pu-blic sphere” (Geiger 2009: 10). Er wordt een duidelijke tegenstelling neergezet in de wijze waarop het internet als publieke sfeer be-schouwd kan worden. Mark Poster (1995) gaat zelfs nog een stap verder. Volgens Poster zijn we inmiddels voorbij gegaan aan het tijdperk zoals Habermas dit beschreef: “The age of the public sphere as face-to-face talk is clearly over: the question of democracy must hence-forth take into account new forms of electro-nically mediated discourse” (Poster 1995). Het lijkt erop dat het internet ervoor heeft doen zorgen dat het concept van de publieke sfeer opnieuw wordt geformuleerd en dat de kritiek die er was op Habermas’ visie weerlegd wordt. Volgens Poster is het hele idee van een publie-ke sfeer binnen de politiek op internet niveau niet terug te zien: “For Habermas, the public sphere is a homogeneous space of embodied subjects in symmetrical relations, pursuing consensus through the critique of arguments and the presentation of validity claims. This model, I contend, is systematically denied in the arenas of electronic politics. We are ad-vised then to abandon Habermas’ concept of the public sphere in assessing the Internet as a political domain” (Ibidem). Het medium in-ternet komt volgens Poster niet overeen met de homogene ruimte die Habermas zag waar politieke discussies gevoerd kunnen worden.

De publieke sfeer wordt veelal gezocht op fora, weblogs of binnen online gemeenschap-pen. Hiermee wordt de publieke sfeer gelijk gesteld aan het medium internet en de opper-vlakkige onderdelen hiervan. Een weblog kan een publieke discussie veroorzaken maar mist vaak een cruciaal punt; de ideologie van het publieke domein. Het lijkt meer op een private

Page 32: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201032

sfeer gezien de deelnemers veelal een eigen-belang met zich meedragen en er verschillende belangen zijn. Om de publieke sfeer zoals Ha-bermas dit heeft bedoelt aan te kunnen wijzen zullen we een stap verder moeten gaan dan de oppervlakte van het internet en komen we, via Alexander Galloway, uit bij de Internet Engi-neering Task Force. De ideale visie van Haber-mas lijkt toch dichterbij te zijn dan tot nu toe is vastgesteld. Waar onderzoek naar de publieke sfeer zich letterlijk op de oppervlakte houdt van het internet, lijkt deze zich te hebben ver-scholen achter de protocollen. Zizi Papacharissi (2002) maakt een genuanceerde veronderstel-ling en zet een stap in de goede richting: “The internet and its surrounding technologies hold the promise of reviving the public sphere” (Pa-pacharissi 2002: 9). Het internet als op zich-zelf staand medium als publieke sfeer is niet genoeg, er komt meer bij kijken.

Habermas claimde in 2006 dat computer me-diated communication niet meer dan een para-sitaire rol vervulde in de publieke sfeer, veelal te wijten aan de manier waarop internet ge-baseerde gemeenschappen het publiek hebben gefragmenteerd (Geiger 2009: 2). Hoewel we-blogs en fora een gevoel van een publieke sfeer geven lijkt dit eerder een private sfeer te zijn waarbij een gemeenschappelijk en concreet doel ontbreekt doordat er sprake is van ver-schillende belangen. Er zijn dan ook verschil-lende visies ten aanzien van de publieke sfeer, zo ook door James Bohman in het boek ‘After Habermas: new perspectives on the public sp-here’ van Roberts (2004): “The internet was thought to herald new posibilities for political participation, if not direct democracy, even in large and complex societies, as ‘electronic de-mocracy’ might replace the mass media demo-cracy of sound bite television. This high hopes for electronic democracy seem to have faded,

however, as critics such as Sunstein (2001) and Shapiro (1999) have come to argue that central features of the internet and computer-mediated communication generally undermine the sort of public sphere and political interac-tion that is required for genuine democratic deliberation” (Roberts 2004: 131). Waar aan voorbij wordt gegaan binnen mediastudies en netwerktheorie is de wijze waarop het inter-net werkt als we het hebben over de publieke sfeer. Een cruciaal verschil hierin is dat er ge-keken moet worden naar de achterzijde van het internet in plaats van alleen naar de voor-zijde. Het internet wordt door Galloway gezien als gedistribueerd netwerk, waarbij de kant-tekening moet worden gemaakt dat het hierbij gaat om de technische protocollen. Het inter-net kan namelijk op één niveau worden ge-zien als gedistribueerd netwerk en dat is door middel van het TCP/IP protocol. Uitgaande van dit gedistribueerde netwerk kan een koppeling worden gemaakt tussen de publieke sfeer en de wijze waarop protocollen hieraan bijdragen.

De achterzijde van het internet

In ‘Protocol: how control exist after decentra-lization’ beschrijft Alexander Galloway (2004) hoe protocollen binnen een gedistribueerd net-werk zorgen voor controle. Het basisprincipe van het internet is volgens hem geen vrijheid maar ordening, en de controlerende macht ligt bij de technische protocollen die netwerkcon-necties en onderbrekingen mogelijk maken. Wat Galloway wil aantonen is dat na de ver-schuiving van een decentraal naar een gedistri-bueerd netwerk, zoals reeds beschreven door Kessaulya (2010) in Déjà Vu, de souvereine�netwerksamenleving! elders in dit journal, er toch controle bestaat: “It is common for con-temporary critics to describe the Internet as an unpredictable mass of data—rhizomatic

Page 33: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

33www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

and lacking central organization. This position states that since new communication tech-nologies are based on the elimination of cen-tralized command and hierarchical control, it follows that the world is witnessing a general disappearance of control as such. This could not be further from the truth” (Galloway 2004: 8). Want, zo stelt Galloway, protocol zorgt na-melijk voor controle binnen een gedistribueerd netwerk.

Op het eerste oog lijken Galloway en Haber-mas ver van elkaar af te staan, controle door protocollen binnen een gedistribueerd netwerk en de publieke sfeer hebben geen nadrukke-lijk verband met elkaar. De koppeling van Gal-loway naar Habermas komt voort vanuit de technische protocollen en hoe deze tot stand komen. Geiger lijkt de goede richting op te gaan: “While individual blogs, discussion fo-rums, chat rooms, and other virtual commu-nities‘ may very well be ideal discursive spa-ces for political deliberation, the Internet as a public sphere capable of synthesizing public opinion is not unified by discourse, but algo-rithms” (Geiger 2009: 3). De plek waar deze technische protocollen vandaan komen, de achterzijde van het internet, is waar het ver-band tussen Galloway’s protocol en Habermas’ publieke sfeer te vinden is.

Galloway definieert protocol als volgt: “A com-puter protocol is a set of recommendations and rules that ouline specific technical standards. The protocols that govern much of the Internet are contrained in what are called RFC (Request for Comments) documents” (Galloway 2004: 6). Deze Request for Comments worden ge-reguleerd door de Internet Engineering Task Force (IETF). De IETF ontwikkeld en reguleert internet standaards (protocollen) en is een ge-organiseerd onderdeel van de Internet Society

(ISOC), een non profit organisatie opgericht in 1992 om leiderschap aan internet gerelateer-de standaards, onderwijs en bedrijfsvoering te bieden (IETF). Samen met onder andere W3C werken deze organisaties aan standaards als het TCP/IP protocol en internet protocol suite.

Wat de IETF wil bereiken is het volgende: “The mission of the IETF is to make the Internet work better by producing high quality, rele-vant technical documents that influence the way people design, use, and manage the In-ternet” (Ibidem). De IETF voert hun missie uit aan de hand van de volgende principes:

Open process - any interested person can participate in the work, know what is being de-cided, and make his or her voice heard on the issue. Part of this principle is our commitment to making our documents, our WG (Working groups) mailing lists, our attendance lists, and our meeting minutes publicly available on the Internet.

Technical competence - the issues on which the IETF produces its documents are issues where the IETF has the competence needed to speak to them, and that the IETF is willing to listen to technically competent input from any source. Technical competence also means that we expect IETF output to be designed to sound network engineering principles - this is also often referred to as “engineering quality”.

Volunteer Core - our participants and our leadership are people who come to the IETF because they want to do work that furthers the IETF’s mission of “making the Internet work better”.

Rough consensus and running code - We make standards based on the combined engi-neering judgement of our participants and our real�world experience in implementing and

Page 34: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201034

deploying our specifications.

Protocol ownership - when the IETF takes ownership of a protocol or function, it accepts the responsibility for all aspects of the pro-tocol, even though some aspects may rarely or never be seen on the Internet. Conversely, when the IETF is not responsible for a protocol or function, it does not attempt to exert control over it, even though it may at times touch or affect the Internet (IETF).

De IETF is een open organisatie zonder formeel lidmaatschap en iedereen die werkzaam is bij de IETF doet dit op vrijwillige basis: “The In-ternet Engineering Task Force (IETF) is a large open international community of network de-signers, operators, vendors, and researchers concerned with the evolution of the Internet architecture and the smooth operation of the Internet. It is open to any interested indivi-dual” (IETF). Met alleen al een e-mail adres is iedereen welkom.

In een persoonlijk gesprek met Erik Huizer (2010), lid van de IETF, bleek dat er door de openheid, het eenduidige doel (het beter ma-ken van het internet) en een diversiteit aan mensen een echte publieke sfeer aanwezig is. Zo maakt Huizer een vergelijking met de Inter-net Corporation for Assigned Names and Num-bers (ICANN) en stelt dat door het ontbreken van een eenduidig doel en de aanwezigheid van macht� en financiële belangen de publieke sfeer hier ontbreekt. Sleutelwoord hier is geld, waardoor er verschillende belangen zijn door mensen die bijvoorbeeld snel geld willen ver-dienen in tegenstelling tot mensen die het in-ternet beter willen maken. Volgens Huizer kan dit te maken hebben met een generatiekloof. Zo stelt Huizer dat hijzelf de ideologie van het publieke domein heeft meegekregen vanuit de jaren ‘70 en dat mensen uit een latere genera-

tie dit waarschijnlijk missen (Ibidem).

Een andere reden die bijdraagt aan de publieke sfeer zijn de meetings vanuit de IETF. Drie keer per jaar komen de leden samen en praten hier niet alleen over protocollen maar ook over hun persoonlijke situaties wat volgens Huizer sterk bijdraagt aan de publieke sfeer. Iedereen is ge-lijk en iedereen heeft ook net zoveel invloed. Zo is er een sfeer gecreëerd waarbij er zowel top down als bottom up ideeën worden aan-gedragen, dit noemen ze; “birds of a feather” naar aanleiding van het gezegde; “birds of a feather flock together” wat zoveel wil zeggen als soort zoekt soort, gelijkheid onder elkaar (Ibidem). Waar bij weblogs en fora nog duide-lijke grenzen aangewezen kunnen worden is dit voor de IETF niet het geval door de wisselende samenstelling van de ‘Working Groups’ (IETF). Het is daarom ook niet mogelijk om een spe-cifieke gemeenschap aan te wijzen die de IETF vormt, waardoor er een open proces blijft.

Het principe Rough consensus and running code komt voort uit een uitspraak van David Clark, vroeger werkzaam bij de Internet Ar-chitecture Board, die zei: “We reject: kings, presidents and voting. We believe in: rough consensus and running code” (Borsook 1995). Er heerst een geloof dat de beste manier om mensen te overtuigen is door te laten zien dat iets werkt (running code) door gezamenlijk op een niet formele basis tot een overeenstem-ming te komen. De manier waarop een beslis-sing tot stand komt is in het geval van Hui-zer door te hummen, een vorm van neuriën. Een formele manier van stemmen is niet van toepassing door het gevaar van commerciële inbreng door bijvoorbeeld Microsoft of Cisco die anders 50 man in een werkgroep zouden kunnen plaatsen. Na de eerste bijeenkomt in Nederland in 1993 maakt Huizer gebruik van

Page 35: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

35www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

consensus door de aanwezige leden te laten hummen en op deze basis beslissingen te ne-men (Huizer 2010).

De combinatie tussen het samenkomen, het eenduidige doel, de openheid en het ontbre-ken van persoonlijke belangen zorgen ervoor dat er een publieke sfeer gecreëerd is die vol-gens Huizer zeer goed werkt.

Protocol sphere

In feite is het protocol gebaseerd op een fun-damentele tegenstrijdigheid in dat het aan één kant regels stelt voor standaardisatie en aan de andere kant complete openheid moet reguleren op het internet. Galloway stelt dat een gedistribueerd netwerk precies is wat het IP protocol zijn effectiviteit geeft als dominant protocol. Habermas’ publieke sfeer is verge-lijkbaar met een protocol en de tegenstelling hierin. Er is een bepaalde standaard nodig waar de publieke sfeer volgens Habermas aan dient te voldoen om een open discussie te cre-eren en toegang tot iedereen te verlenen: “Ac-cess to the public sphere is open in principle to all citizens. A portion of the public sphere is constituted in every conversation in which private persons come together to form a pu-blic. They are then acting neither as business or professional people conducting their private affairs, nor as legal consociates subject to the legal regulations of a state bureaucracy and obligated to obedience. Citizins act as public when when they deal with matters of gene-ral interest without being subject to coercion; thus with the guarantee that they may as-semble and unite freely” (Goodin 2006: 105). Hiermee is de publieke sfeer die veelal wordt gezocht op het internet te vinden in een ande-re laag van het internet, namelijk bij de IETF door middel van het protocol.

Lincoln Dahlberg (2001) stelt de vraag of on-line discours kan leiden tot een het opnieuw in leven brengen of uitbreiden van de publieke sfeer: “Habermas’ analysis of communication reveals that every participant engaged in mo-ral-practical discourse makes reference to a number of pragmatic presuppositions and thus to a set of normative conditions of the public sphere” (Dahlberg 2001). Deze condities stelt Dahlberg als volgt vast:

Autonomy from state and economic po-wer - Discourse must be based on the con-cerns of citizens as a public rather than driven by the media of money and administrative po-wer that facilitate the operations of the market and state.

Exchange and critique of criticizable mo-ral-practical validity claims - Deliberation involves engaging in reciprocal critique of nor-mative positions that are provided with rea-sons and thus are criticizable - are open to critique rather than dogmatically asserted.

Reflexivity - Participants must critically exa-mine their cultural values, assumptions, and interests, as well as the larger social context.

Ideal role taking - Participants must attempt to understand the argument from the other’s perspective. This requires a commitment to an ongoing dialogue with difference in which in-terlocutors respectfully listen to each other.

Sincerity - Each participant must make a sin-cere effort to make known all information - in-cluding their true intentions, interests, needs, and desires - as relevant to the particular pro-blem under consideration.

Discursive inclusion and equality - Every participant affected by the validity claims un-der consideration is equally entitled to intro-

Page 36: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201036

duce and question any assertion whatsoever. Inclusion can be limited by inequalities from outside of discourse - by formal or informal restrictions to access. It can also be limited by inequalities within discourse, where some dominate discourse and others struggle to get their voices heard (Ibidem).

Kijkend naar deze lijst van condities in verge-lijking tot de eerder genoemde principes die de IETF hanteert is de publieke sfeer zoals Ha-bermas deze heeft beschreven terug te zien in de IETF. De publieke sfeer moet vrij toegan-kelijk zijn voor iedereen die zich wil mengen binnen het debat, precies datgene dat de IETF als principe uitdraagt: “Any interested person can participate in the work, know what is being decided, and make his or her voice heard on the issue” (IETF). Een andere eis is dat er on-afhankelijkheid moet bestaan tussen de deel-nemers en deze mogen niet vanuit beroep of bedrijf oogpunt handelen: “If you work for a company and the IETF will be part of your job, you must obviously clear this with your mana-ger. However, the IETF will always view you as an individual, and never as a company repre-sentative” (Ibidem). Er is dus een duidelijke vrijwillige inbreng gevraagd.

Publieke illusie

De oppervlakkige zoektocht naar de publieke sfeer op het internet in de vorm van weblogs en fora lijkt eerder een publiek domein, pri-vate sfeer of een representatie te zijn van de publieke sfeer, maar niet op de manier waarop Habermas die heeft voorzien. Zo stelt Huizer ook dat het ontbreken van een concreet doel

een essentieel verschil is tussen een publiek domein en publieke sfeer. Het internet als me-dium zelf kan niet voldoen aan de eisen van de publieke sfeer en creëert hiermee een illusie of hervorming van het begrip de publieke sfeer. Er is dus wel degelijk sprake van een publieke sfeer, alhoewel deze op een oppervlakkige ma-nier wordt onderzocht en verkeerd wordt neer-gezet. Evenals het protocol dat we niet zien of als aanwezig ervaren geldt dit tevens voor de publieke sfeer. Het is er al dit tijd al geweest maar wordt pas zichtbaar als hier naar gezocht wordt en hierover wordt gesproken.

De consequentie hiervan is dat een herdefini-ering van het concept de publieke sfeer niet nodig is. Maar wat wel nodig is, is een herdefi-niëring van de manier waarop netwerken wor-den bestempeld als zijnde een publieke sfeer. De netwerken krijgen een nieuwe dimensie die niet ophoudt bij datgene dat zichtbaar is en zal onderzoekers moeten aansporen om dieper te gaan dan tot nu toe is gedaan. Hoewel Haber-mas’ concept van vóór het internet tijdperk is, is het wel degelijk aanwezig in het huidige tijd-perk. Het is een kwestie van zoeken naar de juiste plek en niet, zoals helaas gebeurt, online gemeenschappen als publieke sfeer benoemen terwijl hier andere begrippen voor zijn. Binnen mediastudies en ook netwerktheorie is het van belang kritisch te kijken naar hoe deze begrip-pen worden gedefinieerd en toegepast om er-voor te zorgen dat Habermas’ publieke sfeer toch nog via het internet terug te zien is. We creëren nu een publieke illusie waar we met een beter inzicht in, en besef van deze begrip-pen de publieke sfeer naar boven zien komen.

Page 37: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

artiCle

37www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

Bibliografie:

Borsook, P. (1995), ‘How Anarchy Works’, <http://www.wired.com/wired/archive/3.10/ietf.html?topic=&topic_set=>, bezocht op 13 april.

Dahlberg, L. (2001), ‘Computer�Mediated Communication and The Public Sphere: A Critical Analysis’, <http://jcmc.indiana.edu/vol7/issue1/dahlberg.html>, bezocht op 2 april.

Galloway, A. (2004), Protocol: how control exists after decentralization (Cambridge, MA: The MIT Press).

Geiger, S. (2009), ‘Does Habermas Understand the Internet?’, <http://gnovisjournal.org/jour-nal/does�habermas�understand�internet�algorithmic�construction�blogopublic�sphere>, bezocht op 1 april.

Goodin, R. en P. Pettit (2006), Contemporary political philosophy: an anthology (Malden, MA: Blackwell publishing).

Huizer, E. (2010), Universiteit Utrecht, gesproken op 13 april.

Internet Engineering Task Force (IETF), ‘Mission Statement’, <http://www.ietf.org/>, bezocht op 2 april.

Kessaulya, K. (2010), ‘Déjà Vu, de souvereine�netwerksamenleving!’ Journal of Network The-ory, Vol. 5

Papacharissi, Z., (2002), ‘The virtual sphere: the internet as public sphere’,<http://www.cblt.so-ton.ac.uk/multimedia/PDFs/The%20virtual%20sphere.pdf>, bezocht op 31 maart.

Poster, M., (1995) ‘CyberDemocracy: Internet and the Public Sphere’, <http://www.humani-ties.uci.edu/mposter/writings/democ.html>, bezocht 5 april.

Roberts, J. M. en N. Crossley, (2004), After Habermas: new perspectives on the public sphere (Oxford, MA: Blackwell publishing).

Sluis, M. E. , (2009), ‘Twitter: Public Space or Public Sphere?’, <http://mastersofmedia.hum.uva.nl/2009/10/06/twitter�public�space�or�public�sphere/>, bezocht op 11 april.

Waal, M. de, ‘Interview Martijn de Waal’, <http://www.mediawijsheidinperspectief.nl/inter-view_Martijn_de_Waal.php>, bezocht op 3 april.

Westerink, L. (2010), ‘Towards Glocalization and Beyond’, Journal of Network Theory, Vol. 5

Page 38: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Book review Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201038

diGital material: tracinG new media in everyday life and tecHnoloGyMAriANNe vAN deN BooMeN et Al., reviewed By lieNeke westeriNk

Nieuwe media � aan het begin van de 21e eeuw zijn ze zo wijdverspreid binnen onze netwerk-maatschappij dat we soms de neiging hebben om ze voor lief te nemen. Computers, de mo-biele telefoon, het internet: allemaal zijn het voorbeelden van nieuwe media die in sterke mate vervlochten zijn met ons dagelijks leven. Het boek bestaat uit een rijke verzameling van essays die een overzicht geven van het laat-ste onderzoek in het veld van de nieuwe me-dia. Tegelijkertijd geven de verschillende es-says een goed beeld van het soort onderzoek dat gedaan wordt binnen het programma van Nieuwe Media en Digitale Cultuur, dat onder-deel uitmaakt van het departement van ‘Media and Culture Studies’ te Utrecht.

Nieuwe media worden vaak gezien als zijnde niet-fysiek, virtueel of immaterieel. Volgens de auteurs van dit boek vindt dit idee zijn oor-sprong op een exhibitie in het Centre Georges Pompidou te Parijs. In 1985 organiseerde Jean�François Lyotard daar een exhibitie getiteld ‘Les immatériaux’. Onderwerp van de exhibitie was een interactieve digitale catalogus, waar de aanwezigen voor het eerst kennis maakten met de immateriële wereld. Deze associatie van nieuwe media met het immateriële zette zich nog jaren voort binnen de netwerkmaat-schappij; zo was er bijvoorbeeld in 2001 in het Guggenheim in New York nog een conferentie over het archiveren van elektronische media getiteld ‘Preserving the Immaterial: A Confe-rence on Variable Media’. De auteurs van dit boek delen deze associatie met het immaterië-le echter niet. Sterker nog: zij pleiten voor het andere uiterste, namelijk dat nieuwe media

gezien moeten worden als ‘in-material’. Zij leg-gen dit uit aan de hand van de vol-gende metafoor: software kan niet bestaan en niet direct ervaren worden zonder hardware. Met andere woorden, de auteurs definiëren in�material als “stuff which may defy immediate physical contact, yet which is incorporated in materiality rather than floating as a metaphysical substance in virtual space” (p. 9).

De ‘digital-material approach’ van de auteurs is terug te vinden in de opzet van het boek. Er is namelijk voor gekozen om de verschil-lende onderwerpen die de essays behandelen in te delen volgens eenzelfde soort metafoor: dat van de computer. Een computer moet, om te kunnen functioneren, bestaan uit tenmin-ste de volgende onderdelen: de processor, het geheugen, het netwerk, het beeldscherm en tot slot het toetsenbord. Elk van de essays in het boek relateren op een bepaalde manier aan één van deze metaforische componenten. De verschillende onderdelen van de computer die de indeling bepalen herinneren de lezer niet alleen continu aan de link tussen nieuwe media en de offline wereld, maar ze kunnen ook gezien worden als metaforische concepten die elk refereren aan een specifiek aspect van nieuwe media.

Page 39: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

39www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

Book review

Het eerste onderdeel, de processor, wordt me-taforisch gezien als het ‘kloppend hart’ van de computer. In dit deel van het boek wordt er gefocust op welke software gebruikt kan wor-den voor verschillende doeleinden. Er komen interessante perspectieven aan bod zoals de overtuiging dat serious games ideologisch ge-kleurde initiatieven zouden zijn, die de me-ningvorming van de doelgroep beïnvloeden: “the functioning and function of serious games are ideologically colored […] and contribute to the production of meaning” (p. 32). Alsof dit nog niet controversieel genoeg was, komt in een tweede artikel in dit deel van het boek aan bod hoe serious games niet alleen ideo-logisch gekleurd zijn, maar vooral ook uitste-kend ingezet kunnen worden als propaganda ten behoeve van de staat. Zeer interessante standpunten, alleen blijft in dit deel de rela-tie met het metaforische component enigszins onduidelijk voor de lezer.

Het tweede onderdeel van de computer en dus ook het boek is het geheugen. Dit is een me-tafoor voor de geschiedenis van nieuwe media en hoe media van nu kunnen relateren aan vormen van media in andere tijden. Deze keer is de relatie met het thema duidelijk terug te vinden in de verschillende onderdelen binnen dit onderdeel; het vormt de rode draad die door elk van de essays loopt. Zo komt er aan bod hoe de telefoon – eens gezien als ‘vei-ligheidbevorderend’ – in het huidige tijdperk van mobiele telefonie niet meer binnen deze beschrijving past. Volgens De Vries zet de mo-biele telefoon “our traditional understandings of concepts such as availibility, privacy, ac-countability, safety and security” op zijn kop (p. 91). En voor diegenen bekend met Walter Benjamins idee dat reproductie mensen van

elkaar vervreemdt: in het geheugen gedeelte van dit boek gaat De Mul nog een stapje ver-der: “we might be the first species that creates its own successors in the evolution of life and by doing so makes itself redundant” (p. 104).

Het derde deel van de metaforische computer is het netwerk, dat alle andere onderdelen van de computer met elkaar verbindt. In dit deel van het boek ligt de nadruk met name op de relatie tussen nieuwe media en het dagelijks leven. Is onze scheidslijn tussen creëren en consumeren bijvoorbeeld vervaagd? Is onze netwerkmaatschappij enkel nog te zien als een “participatory culture [that is] a hybrid, socio-technological ecosystem”? (p. 156). Bestaat de ‘magic circle’ niet langer en is game-play gewoon “one of the elements of culture” ge-worden (p. 169)? Allemaal intrigerende claims die in dit deel van het boek aan bod komen.

In het vierde deel van de ‘computer’, waar het beeldscherm als interface behandelt wordt, is een interessante frictie met bovenstaande no-tie omtrent de magic circle te vinden: volgens Nieuwdorp bestaat de deze nog wel, maar via de interface vervaagt de scheidslijn tussen de offline en online wereld (p. 207). Is een interface daadwerkelijk in staat beide werel-den zo vergaand met elkaar te verbinden? En hoe zit dit dan bij een apparaat dat werkt met meerdere beeldschermen als de Nintendo DS? Stuk voor stuk interessante vragen, waarbij het prettig is dat de auteurs af en toe terug-grijpen op wat eerder aan bod is geweest bij co-auteurs. Dit komt de samenhang en lees-baarheid van het boek ten goede.

Het vijfde en laatste deel van de metaforische computer bestaat uit het toetsenbord. Wellicht komt hier nog wel het duidelijkst aan bod dat nieuwe media ‘in-material’ zijn: het idee dat er interactie plaatsvindt tussen gebruiker en

Page 40: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Book review Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201040

apparaat staat hier namelijk centraal. Deze in-teractie gaat echter niet vanzelf: zo hebben wij symbolen en metaforen nodig om te kunnen communiceren met de computer, simpelweg omdat wij de ‘computertaal’ van cijfers niet begrijpen. Gevolg hiervan is dat wat er eigen-lijk gebeurd, niet langer volledig zichtbaar is voor de gebruiker. Zit er wellicht een kern van waarheid in het eerder genoemde idee van De Mul dat we onszelf uiteindelijk overbodig ma-ken?

De bundel behandelt een heel scala van inte-ressante onderwerpen, waarbij de urgentie van het debat duidelijk aan de orde komt. Sommi-ge essays weten bestaande vragen binnen de debatten naar tevredenheid te beantwoorden,

The internet galaxy is ontstaan uit een serie van lezingen gehouden op de Oxford Univer-siteit in 2000. De Spaanse socioloog Manuel Castells bouwt voort op het feit dat internet en netwerken niet meer weg te denken zijn uit onze samenleving. Vooral het internet heeft ervoor gezorgd dat netwerken zijn gaan ver-schuiven tot informatie netwerken en grote invloed hebben op de samenleving. Deze net-werken kenmerken zich door het grote aan-passingsvermogen, flexibiliteit en de noodza-kelijke eigenschappen om te overleven en te bloeien in een snel veranderende omgeving. Gevolg hiervan is dat deze netwerken snel op-genomen worden in alle domeinen van de eco-nomie en de maatschappij.

Om vervolgens de invloeden van de informa-tienetwerken op de maatschappij bloot te leg-

anderen vormen juist een voedingsbodem voor verdere vragen. Na het lezen van het boek is de lezer goed op de hoogte van het laatste on-derzoek op het gebied van nieuwe media. Er wordt fraai getoond hoe nieuwe media zich op verschillende, ‘in-material’ manieren vervloch-ten hebben in het leven van alledag, wellicht verdergaand dan de lezer zich voor het lezen van dit boek realiseerde. De verscheidenheid aan essays en daarin gebruikte methoden zijn enerzijds de sterkte van het boek, terwijl het anderzijds ook een zwakte vormt: het zou prettig geweest zijn wanneer er als afsluiting een soort globaal overzicht gegeven had kun-nen worden van alle door de verschillende au-teurs gebruikte theorieën. Dit zou de samen-hang van het boek ten goede zijn gekomen.

tHe internet Galaxy: reflections on tHe internet, business and societyMANuel CAstells, reviewed By kAy kesAulyA

gen stelt Castells dat in het vierde kwartaal van de 20e eeuw drie onafhankelijke pro-cessen zijn samen gekomen met het in-luiden van een nieu-we sociale structuur gebaseerd op netwer-ken. Castells noemt dit; “the needs of the eco-nomy for management flexibility and for the globalization of capital, production and trade; the demands of society in wich the values of individual freedom and open communication became paramount; and the extraordanary advances in computing and telecommunica-tions made possible by the micro-electronics revolution” (2). Volgens Castells is het inter-net hierin een hefboom voor de vertaling naar

Page 41: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

41www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

Book revieween nieuwe vorm van socialiteit wat Castells noemt “the network society” (3).

Door te focussen op onderwerpen die Castells belangrijk acht voor verschillende perspectie-ven betreft het gebruik van het internet wil hij de lezer een beter beeld geven van wat hij noemt de “significant dimension of our world, and our lives, at the onset of their transforma-tion” (Castells 2001: 8). Om zijn punt vervol-gens duidelijk te maken begint Castells met het beschrijven van het ontstaan van het in-ternet, dit om de lezer beter te laten begrij-pen wat het internet is. Deze werkwijze is in mijn ogen een goede start omdat het een goed beeld geeft van welke sociale en technologi-sche processen aan het ontstaan van het in-ternet vooraf gingen.

Het ontstaan van het internet heeft vanuit cul-tureel perspectief de internet cultuur opgedeeld in vier lagen: de technisch meritocratische cul-tuur, de hacker cultuur, de virtual communita-ristische cultuur en de ondernemers cultuur. Vanuit deze vier lagen beredeneert Castells verder over de effecten die ze hebben op het economische perspectief. Hiermee stelt hij dat de nieuwe economie gebaseerd is op cultuur. Hij bedoelt hiermee de innovatie, het risico, verwachtingen en de hoop op de toekomst. Wat Castells vanuit dit economische perspec-tief opmerkt is dat bedrijven steeds vaker het internet in hun businessmodel gaan opnemen. Bedrijven zien het internet namelijk als een voordeel en een uitbreiding van hun business-model. Maar niet alleen bedrijven krijgen te maken met de gevolgen van het internet, met de introductie ontstaan er ook nieuwe patro-nen van sociale interactie.

Critici beweren tevens dat het internet leidt tot sociale isolatie, tot een breuk van de so-ciale communicatie en het familie leven en

het uitbannen van de “face-to-Face” interac-tie. Voorstanders beweren daarentegen dat met de komst van het internet en de formatie van de virtuele communitie er een hoogtepunt ontstaat van een historische proces. Dit be-treft de scheiding tussen plaats en socialiteit in de formatie van een communitie. Met andere woorden is het internet een essentieel medium geworden op alle gebieden van communicatie en organisatie activiteiten. Het is volgens Cas-tells daarom ook onvermijdelijk dat ook bij het gebruik van politieke processen het internet steeds vaker wordt ingezet.

Het toenemende gebruik van het internet van zowel bedrijven als in het sociale leven heeft als gevolg dat overheden de noodzaak heb-ben om hier een bepaalde controle op uit te oefenen. Maar door de omvang van het inter-net lijkt dit een onbegonnen zaak. Toch slagen overheden erin, mede door nieuwe technische mogelijkheden, om hier toch een enige vorm van controle op uit te oefenen. Er ontstaan bij-voorbeeld cookies en dergelijke die automa-tisch op je computer worden gedownload zo-dat informatie wordt bewaard. Deze informatie kan vervolgens weer gebruikt worden door be-drijven voor commerciële doeleinden. Castells noemt dit soort ontwikkelingen “the end of privacy”. Hier kan ik me tevens wel in vinden aangezien met de hedendaagse ontwikkelin-gen als de introductie van de OV-chipkaart en het elektronisch patiënten dossier zowel over-heden als commerciële organisaties onze per-soonlijke informatie beheren. Dit wordt vol-gens Castells onder andere mogelijk gemaakt door de convergentie van media. Oftewel het samensmelten van oude en nieuwe media wat Castells “multimedia” noemt. Vooral met de komst van het internet ontstaan er hierin verschuivingen, Castells stelt namelijk dat er steeds meer online geparticipeerd wordt. Be-

Page 42: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Book review Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201042

drijven reageren hierop en er vinden bedrijfs-convergenties tussen ‘oude’ en ‘nieuwe’ media bedrijven om in te kunnen spelen op deze ver-anderingen. Dit gaat volgens Castells ten kos-te van de privacy. Met andere woorden wordt door de komst en het gebruik van het internet communicatie beschreven als een essentiële factor voor de menselijke activiteiten die alle domeinen van het sociale leven bewerkt. Er ontstaan nieuwe sociale vormen over de hele wereld mede door het feit dat het internet tijd-perk door Castells opgevat wordt als het einde van geografie.

Interessant vind ik dat hij stelt dat het internet een geografie op zichzelf is bestaande uit net-werken en verbindingen die informatie stro-mingen genereert en stuurt vanaf verschil-lende plaatsen. Hij impliceert hiermee dus ook dat er geen centrale plaats is waar controle wordt uitgeoefend. In termen van netwerk to-pologie kan hier dus gesproken worden van een decentraal netwerk.

Wat ik onderbelicht vind, en dat komt wellicht omdat het boek redelijk gedateerd is, is dat juist door de toenemende nood tot controle

Steven Shaviro vervolgt met zijn boek Con-nected – or What it Means to Live in the Net-work Society zijn fascinatie voor nieuwe me-dia en cultuur die in zijn eerdere boeken als Doom Patrols, Stranded in the Jungle en The Cinematic Body al duidelijk naar voren komt. In dit boek onderzoekt hij onze bijzondere, vreemde, razend snel onwikkelende netwerk-samenleving en zijn bewoners.

van de overheid als van commerciële bedrij-ven over de netwerken er juist met de komst van centrale databases er steeds meer wordt geneigd naar een recentralisatie waarbij er dus weer een centrale plaats gecreëerd wordt om informatiestromen vanuit één punt te kunnen controleren. Dit is een fenomeen dat verder beargumenteerd wordt in mijn artikel “Déjà Vu, de soevereine samenleving” elders in dit tijdschrift.

Al met al vinden deze veranderingen plaats in verschillende vormen en met verschillende invloeden op het leven van de mens afhan-kelijk van de geschiedenis, cultuur en institu-ties. Castells stelt hier ook dat er een bepaalde angst is onder veel bevolkingen waar internet deel uit maakt van de samenleving en dan voornamelijk op het gebied werkgelegenheid, educatie sociale protectie en levensstijlen. Maar de belangrijkste angst die Castells stelt is de angst van mensen dat we de controle verliezen van de techniek. Dit bevestigd hij te-vens ook in zijn laatste alinea “If you do not care about networks, the networks will care about you, anyway” (282).

connected - or wHat it means to live in tHe network society steveN shAviro, reviewed By elize de Mul

Shaviro stelt dat het in een samen-leving die sterk wordt gekenmerkt door netwerken niet zo is dat “cer-tain people and places aren’t (or aren’t yet) con-nected to the net-work. It’s rather that these people and places

Page 43: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

43www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

Book reviewhave been actively disconnected from the net-work.” (176) Deze woorden blijken enigszins misleidend, omdat ze lijken te veronderstellen dat er zoiets bestaat als één netwerk. Wie zich in de doolhof van Connected durft te begeven weet echter al na enkele pagina’s geen een-duidige definitie meer te geven van het feno-meen ‘netwerk’.

Dit is dan ook de opzet van het boek. In het begin van het boek wordt al duidelijk dat ‘het netwerk’ onderzoeken geen eenvoudige opga-ve is. “You can never directly confront the net-work, stare it straight in the eye. For it is al-ways somewhere else from wherever you may be looking.” (5) Het resultaat van zijn lezing van de netwerksamenleving en alle aspecten die hierbij horen is dan ook gekenmerkt door fragmentatie, wat letterlijk terug is te zien in de structuur van het boek. In een serie essays die twee á drie pagina’s beslaan onderzoekt Shaviro op een heldere, vernieuwende en bij vlagen humoristische wijze de postmoderne mens en de surrealistische werkelijkheid die hij voor zichzelf heeft geconstrueerd. Een van de eerste essays behandelt het fenomeen van

‘complete distraction’. Een consequentie van de netwerksamenleving is dat onze aandacht continue “magnified, multiplied, and multitas-ked” (8) is, wat resulteert in ‘complete distrac-tion’. Stel je dit voor als het tegelijkertijd aan hebben staan van alle TV kanalen. Dit betoog blijkt een voorspellende waarde te hebben, want Connected ontpopt zich al gauw als een veelvoud aan kanalen die zich allemaal tegelij-kertijd aan de lezer tonen.

Een rode draad door het boek vormen de vele science fiction romans van onder andere J. G. Ballard, William S. Burroughs, Philip K. Dick, William Gibson en K. W. Jeter. Shaviro laat zien hoe onze netwerkmaatschappij zichzelf ma-nifesteert in deze romans, waarbij hij ze niet slechts ziet als een vorm van culturele com-mentaar maar ook als een ‘forum van voor-kennis’ dat de krachten onderzoekt die onze wereld zo drastisch doen veranderen. Science fiction is altijd al een belangrijk cultureel fo-rum geweest waar reflectie wordt gegeven op (socio)culturele veranderingen of nieuwe idee-en hierover ontstaan. Shaviro kent de science fiction een nog belangrijkere plaats toe in onze huidige cultuur, daar zij volgens hem als enige in staat is een theorie te bieden die even radi-caal is als de werkelijkheid zelf.

Naast het begrip van ‘complete distraction’, behandelt Shaviro in het begin van zijn boek ook enkele andere consequenties van de net-werksamenleving, zoals het vraagstuk van co-pyright en mixtapes, aan de hand van popu-laire uitingen als Hip Hop. Connected kan ook worden gezien als een ingenieuze mixtape, waarin fragmenten uit science fiction verha-len en theorieën van Kant, Marx, Baudrillard, Foucault, McLuhan, Nietzsche en vele anderen worden hercomponeert tot een nieuwe, ver-rassende melodie.

Credit: Ignacio Lozano (2010)

Page 44: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Book review Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201044

Wat betekent het nou om in de netwerksa-menleving te leven? Enerzijds schets Shaviro een enigszins tragisch beeld. Webcams zenden continue beelden uit, terwijl er niet genoeg “real-time eyeballs” (79) zijn om ze te bekij-ken. Een anekdote over Warhol en een van zijn objecten van fascinatie, Taxi, die door Warhol wordt bekeken in haar onrustige slaap waar-bij ze wild beweegt met haar ledenmaten, leidt tot Shaviro’s beredenering dat “the exchange between this vampiric gaze and this zombi-fied body is the play of fascination. Such is the postmodern, or posthuman, equivalent of love. It’s a love in which the subject and the object never meet; even connected by a glance or a stare, they remain apart. Such a love is a cool, aesthetic contemplation; it is even ‘indifferent to the existence of the object’ being loved, which is Kant’s definition of aesthetic disinte-rest.” (73)

Anderzijds schetsen andere anekdoten een heel ander, vaak ontwapenend humoristisch, beeld van de mens. Zoals het verhaal over de toneelgroep die hele stukken van Shakespeare voor een bewakingscamera speelt, zodat de vi-deotape niet voor niets wordt gebruikt, of zo-dat, mocht er toevallig een keer een bewaker zitten te kijken, deze iets te doen heeft tijdens zijn shift. Of het verhaal van de “Trojan Room Coffee Machine” (77), de eerste webcam die in 1991 online gaat in de University of Cam-

bridge. De webcam toont een kleine afbeelding van een koffie pot die onderzoekers elders in het gebouw laat weten wanneer er verse koffie is. Dit zijn anekdotes die tonen dat we, on-danks de razendsnelle veranderingen in onze leefomgeving, vaak toch dicht bij onszelf blij-ven.

Onze netwerksamenleving blijkt er een te zijn vol van paradoxen. Connected weet de para-doxen op intelligente wijze, vaak zonder het letterlijk ui te spreken, aan het licht te bren-gen. De structuur en de inhoud van de essays kunnen voor een enkeling misschien verwar-rend zijn, maar dit lijkt precies het doel van het boek te zijn; ‘complete distraction’. Want, zo stelt Shaviro, juist een dergelijke ‘distraction’ zorgt voor een nieuwe denkruimte. Een nieuwe manier van denken vraagt om een nieuwe ma-nier van schrijven. Connected vraagt om een nieuwe manier van lezen, een die leert met dichotomieën te leven. De moderne cultuur is er op gericht deze te ‘overwinnen’, wat vaak resulteert in het elimineren van een van de polen. Connected laat zien dat het leven met dichotomieën zowel positieve als negatieve kanten kent, maar is vooral een pleidooi voor het leren verdragen van de ambiguïteit van die dichotomieën. Alleen dan is ons begrip van de netwerkwereld waarin we leven net zo radicaal als de werkelijkheid zelf.

protocol - How control exists after decentralisation AlexANder gAllowAy, reviewed By NiCk vAN deN hAAk

Protocol: How Control Exist After Decentraliza-tion, geschreven door Alexander Galloway, le-vert een interessante kijk op de manier waarop netwerken bestaan en op ons als samenleving wordt geprojecteerd. Alexander Galloway is

auteur alsmede uni-versitair hoofddocent aan de faculteit Cul-tuur en Communica-tie aan de Universi-

Page 45: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

45www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

Book reviewteit van New York, en door zijn achtergrond als programmeur geeft dit boek gezien vanuit een technologisch, media, cultureel en poli-tiek oogpunt een interdisciplinaire studie weer. Galloway schrijft zijn boek vanuit het oogpunt aan te tonen hoe er een nieuw model van con-trole is ontstaan en belangrijk is aan het begin van het nieuwe millennium.

Het boek is opgedeeld in drie delen: ‘How Con-trol Exists after Decentralization’, ‘Failures of Protocol’ en ‘Protocol Futures’. In het eerste hoofdstuk beschrijft Galloway hoe controle be-staat na decentralisatie binnen computernet-werken door middel van protocollen. Galloway stelt hierbij dat macht en controle terug te vin-den zijn in een diagram, namelijk het gedistri-bueerde netwerk, een manier van controle, in het protocol en ten slotte in de technologie, door middel van de computer.

Galloway’s doel is om de lezer te overtuigen dat er met de komst van nieuwe communica-tietechnologieën de gecentraliseerde controle en hiërarchie helemaal niet is verdwenen zoals wordt gesteld door de zogeheten contempo-rary critics. Het internet wordt volgens Gal-loway door veel mensen onterecht gezien als een meshwork van data waarbij enkele vorm van organisatie ontbreekt. Want het internet is namelijk geen vrij netwerk van informatie maar een gecontroleerd netwerk en zodoende tracht Galloway zijn punt te maken. Galloway gebruikt netwerken niet als metafoor of als theoretisch uitgangspunt maar als technolo-gisch diagram waarin data aanwezig is. Deze data wordt vervolgens gecontroleerd door de protocollen.

Protocol bestaat uit twee belangrijke en alom-tegenwoordige netwerk standaards, namelijk het TCP/IP (Transmission Control Protocol/In-ternet Protocol) en het DNS (Domain Name Sy-

stem). Galloway beschrijft vervolgens hoe het web bestaat uit een dialectische structuur van een horizontale distributie, het TCP/IP proto-col, en de verticale integratie via DNS. Gallo-way haalt een voorbeeld van Tim Berners Lee aan die stelt dat het DNS protocol een zwak punt representeert van het netwerk doordat landen verwijdert kunnen worden door de ex-tensie op de root servers te verwijderen. Dit is echter een zwakke argumentatie want in 2002 is er één van de grootste (Ddos) Distributed denial of service aanvallen ooit vertoond op het internet. De aanvallen waren gericht op de dertien zogenaamde ‘root-servers’. Zeven of acht van deze servers vielen uit, wat net voldoende was voor een kleine merkbare ver-traging in bepaalde regio’s van het internet.

Naast een beschrijving van de protocollen wor-den tevens de verschillende organisaties, zo-als de Internet Telecomcommunication Union, de Internet electrotechnical commission en de International organization for standardization, benadrukt die volgens Galloway verantwoor-delijk zijn voor het creëren en standaardiseren van internet protocollen (Galloway 2009: 129). Hiermee legt Galloway meer nadruk op één van zijn belangrijkste beweringen, namelijk dat het basisprincipe van het internet controle is en geen vrijheid. Controle bestaat namelijk al vanaf het begin, alleen in een andere vorm. De verschillende verschuivingen worden be-sproken van centraal naar decentraal en naar gedistribueerd. Hiermee maakt Galloway een vergelijking tussen maatschappelijke situaties en de technische structuur van het internet waardoor het punt ten aanzien van controle en hiërarchie niet geheel overtuigend is.

In het tweede deel wordt een belangrijke te-genstelling geponeerd, namelijk dat protocol zowel radicaal als conservatief is. Galloway

Page 46: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Book review Vol. 5 16 april 2010

www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 201046

maakt een sterk punt in dat het protocol ge-baseerd is op een fundamentele tegenstrijdig-heid waarbij het aan één kant regels stelt voor standaardisatie en aan de andere kant com-plete openheid moet reguleren voor netwerk-activiteiten. Hiermee wordt een continuïteit gecreëerd in de openheid naar informatie.

Evenals bij andere media zoals de radio, waar een tegenbeweging is te zien in de amateurs, geldt dit ook voor het internet volgens Gallo-way. De hacker wordt volgens een culturele meerderheid geposteerd als vijand: “[h]ackers today are commonly referred to as terrorists, ne’er-do-wells who break into computers for personal gain” (Galloway 2009: 156). Galloway beweert juist het tegenovergestelde en ziet hackers als ‘vrijheid strijders’. Want zo claimt Galloway dat door decentralisatie te bevorde-ren tasten de hackers de bestaande autoriteit aan en spelen zodoende een belangrijke rol in de ontwikkeling van protocol en hiermee indi-rect ook het internet en de samenleving.

Code speelt tevens een grote rol, zo is dit vol-gens Galloway de eerste taal die daadwerkelijk doet wat het zegt. Code heeft een semantische betekenis en tevens een bekrachtiging van deze betekenis: “In this way, code is the sum-mation of language plus an executable meta-layer that encapsulates that language” (Gal-loway 2009: 166). Deze vorm van taal zorgt ervoor dat hackers het protocol verder kunnen ontwikkelen en zodoende een completer ge-heel van een gedistribueerd netwerk vormen.

De claims ten aanzien van technologie en de standaardisatie door middel van protocol, en met name de wijze waarop dit wordt uitge-werkt, zijn de sterke punten in het boek. De bovenstaande verwijzing naar de hackers is

echter minder sterk doordat Galloway hackers neerzet als mensen die zich richten op code en een gedistribueerd netwerk ontwikkelen. Waar Galloway aan voorbij gaat is het feit dat hackers uit een bepaalde culturele overtuiging handelen en niet alleen gericht zijn op code. Hackers handelen vanuit hun eigen overtuigin-gen en protocollen zijn hierin slechts de mid-delen. Hiermee laat Galloway een kans liggen om hackers breder in te zetten, gezien vanuit hun culturele overtuigingen, niet alleen gebon-den aan handelingen via de computer geba-seerd op code als taal.

Hoewel dit een kanttekening is geeft dit boek diverse inzichten en uitgangspunten om te bundelen in het reeds bestaande onderzoek naar netwerken en het internet. De institutio-nalisering en het theoretische concept van de protocollen samen met de discussie met be-trekking tot Request for Comments vormen de belangrijkste toegevoegde waarde binnen dit onderzoeksveld. Hoewel Galloway een aantal sterke punten maakt is het erg belangrijk te bedenken dat er slechts één niveau is waar-op het internet gedistribueerd is, namelijk dat op TCP/IP niveau. Hiermee wordt ook meteen de tekortkoming van het boek duidelijk, het is slechts één manier om netwerken en het in-ternet te beschrijven. Hierdoor wordt het ook moeilijk om als lezer overtuigd te raken dat er sprake is van gecentraliseerde controle en hiërarchie, wanneer je namelijk niet kijkt van-uit het TCP/IP protocol kan er een heel andere veronderstelling worden gemaakt die Galloway lijkt te negeren.

Page 47: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

GastredaCtie

47www.networktheory.nl | The Journal of Network Theory | Vol. 5 | 16 april 2010

lieneke westerink

MastErstudEntE niEuwE MEdia En digitalE cultuur

GoudsmedenGilde 12

3994 BA Houten

[email protected]

kay kesaulya

MastErstudEnt niEuwE MEdia En digitalE cultuur

nieuwlicHtstrAAt 13 Bis

3552 GV utrecHt

[email protected]

nick van den Haak

MastErstudEnt niEuwE MEdia En digitalE cultuur

VondelweG 22

2025 HA HAArlem

[email protected]

elize de mul

MastErstudEntE niEuwE MEdia En digitalE cultuur

spijkerstrAAt 162

6828 ds ArnHem

[email protected]

Hoe ik, jij en wij leven in de netwerkmaatschappij

Page 48: 2010 Vol5 2 NetM Journal Final

Network theoryMA Nieuwe MediA eN digitAle Cultuur