1 Macro-economisch scorebord 2016K2

12
1 Macro-economisch scorebord 2017K3 Saldo lopende rekening als % bbp Netto extern vermogen als % bbp Reële effectieve wisselkoers (36 handelspartners) 3-jaars voortschrijdend gemiddelde 3-jaars mutatie in % Exportmarktaandeel als % van de mondiale export Nominale loonkosten per eenheid product Reële huizenprijsindex 5-jaars mutatie in % 3-jaarsmutatie in % jaarmutie in % Kredietstroom private sector als % bbp Schuld private sector als % bbp Overheidsschuld (EMU-schuld) als % bbp

Transcript of 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

Page 1: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

1

Macro-economisch scorebord 2017K3

Saldo lopende rekening

als % bbp

Netto extern vermogen

als % bbp

Reële effectieve wisselkoers

(36 handelspartners)

3-jaars voortschrijdend gemiddelde

3-jaars mutatie in %

Exportmarktaandeel als %

van de mondiale export

Nominale loonkosten

per eenheid product

Reële huizenprijsindex

5-jaars mutatie in %

3-jaarsmutatie in %

jaarmutie in %

Kredietstroom private

sector als % bbp

Schuld private sector

als % bbp

Overheidsschuld

(EMU-schuld) als % bbp

Page 2: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

2

Werkloosheidspercentage Totale schuld financiële

sector

Bruto arbeidsparticipatie van

15-64 jarigen

3-jaars voortschrijdend gemiddelde jaarmutatie in % 3-jaars mutatie in %

Langdurige werkloosheid van

15-74 jarigen

Jeugdwerkloosheid

3-jaars mutatie in %

(Waarneming: 2017K2)

3-jaars mutatie in %

Page 3: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

3

Toelichting op het Macro-economisch scorebord van Nederland

Het macro-economisch scorebord is een instrument gericht op de vroegtijdige identificatie van macro-

economische onevenwichtigheden die op de korte termijn optreden ofwel het gevolg zijn van structurele

trends en lange termijntrends. Het scorebord bevat daartoe een klein aantal relevante, praktische,

eenvoudige, meetbare en beschikbare macro-economische en macro-financiële indicatoren. Het

scorebord bevat tevens indicatieve drempelwaarden voor de indicatoren, die dienen als

waarschuwingsniveaus. Op basis van het scorebord stelt de Europese Commissie jaarlijks een rapport op

met een kwalitatieve economische en financiële beoordeling van de ontwikkeling van

onevenwichtigheden. Daarbij worden indien nodig ook andere economische en financiële indicatoren

betrokken die relevant zijn voor de beoordeling. Aan de gegevens van het scorebord mogen geen

automatische conclusies worden verbonden. De Commissie beoordeelt op regelmatige basis de

geschiktheid van het scorebord, en brengt indien nodig wijzigingen aan.

1. SALDO LOPENDE REKENING ALS % BBP

Het saldo van de lopende rekening is opgebouwd uit drie onderdelen:

Het handelssaldo, de waarde van de uitvoer van goederen en diensten minus de waarde van de

invoer van goederen en diensten;

Het saldo van de aan het buitenland betaalde en uit het buitenland ontvangen primaire

inkomens. De primaire inkomens omvatten belastingen en subsidies op productie en invoer,

beloning van werknemers en inkomen uit vermogen, zoals rente en dividend;

Het saldo van de aan het buitenland betaalde en uit het buitenland ontvangen

inkomensoverdrachten. De inkomensoverdrachten omvatten onder andere de dividendbelasting,

de premies en uitkeringen sociale verzekering en de overige inkomensoverdrachten.

1.1 Bronnen

Het saldo van de lopende rekening is gebaseerd op de betalingsbalans zoals vastgesteld door De

Nederlandsche Bank (DNB).

Het bruto binnenlands product (bbp) wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek

(CBS) op basis van de haar beschikbare bronnen.

1.2 Berekening van de scoreboard indicator

Het saldo van de lopende rekening wordt berekend als percentage van het bbp. Vervolgens wordt een 3-

jaars voortschrijdend gemiddelde berekend.

1.3 Interpretatie van de indicator

Een overschot op de lopende rekening betekent in de meeste gevallen dat een economie een positief

handelssaldo heeft en dus meer exporteert dan importeert. Een positief handelssaldo draagt bij aan de

economische groei en kan het gevolg zijn van een sterke internationale concurrentiepositie.

Meestal gaat een overschot op de lopende rekening gepaard met een netto kapitaaluitstroom zodat de

netto externe vermogenspositie van de economie verbetert. Andersom zal een langdurig tekort op de

lopende rekening gepaard gaan met een netto kapitaalinstroom. Hiermee kan de economie kwetsbaar

worden voor de sentimenten van buitenlandse investeerders.

1.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 4 % en als bovengrens + 6 %.

Page 4: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

4

2. NETTO EXTERN VERMOGEN ALS % BBP

Het saldo extern vermogen is de waarde van de financiële bezittingen en vorderingen van

Nederlandse burgers, bedrijven en overheid in het buitenland verminderd met de financiële

bezittingen en vorderingen van niet-ingezetenen in Nederland. Het saldo extern vermogen kan

worden opgesplitst in:

Het saldo directe investeringen;

Het saldo effecten;

Het saldo financiële derivaten;

De officiële reserves;

Het saldo overig financieel verkeer.

2.1 Bronnen

Het netto extern vermogen is gebaseerd op de betalingsbalans zoals vastgesteld door De Nederlandsche

Bank (DNB).

Het bruto binnenlands product (bbp) wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek

(CBS) op basis van de haar beschikbare bronnen.

2.2 Berekening van de scorebord indicator

Het netto extern vermogen wordt berekend als percentage van het bbp.

2.3 Interpretatie van de indicator

Het netto externe vermogen geeft inzicht in de vermogenspositie van een land. Als het externe

vermogen negatief is dan is een land schuldplichtig ten opzichte van het buitenland. Een hoog negatief

extern vermogen betekent dat een land gevoelig is voor ontwikkelingen op de internationale

kapitaalmarkten. De samenstelling van de bezittingen en de schulden is daarbij wel van kritisch belang.

Als Nederlandse aandelenbeleggers slechter presteren in het buitenland dan buitenlandse

aandelenbeleggers in Nederland dan daalt weliswaar het netto Nederlandse externe vermogen maar dit

leidt niet tot een toename van de Nederlandse kwetsbaarheid. Dat is wel het geval als het netto externe

vermogen daalt omdat meer in het buitenland wordt geleend.

2.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 35%.

3. REËLE EFFECTIEVE WISSELKOERS

De reële effectieve wisselkoers is gedefinieerd als de (nominale) effectieve wisselkoers gecorrigeerd voor

inflatieverschillen.

De nominale effectieve wisselkoers is de met handelsgewichten gewogen wisselkoers van een

munteenheid ten opzichte van een aantal voor die economie belangrijke andere valuta’s. Voor het

scorebord wordt de effectieve wisselkoers met 42 handelspartners berekend.

De berekening van deze indicator loopt achter, waardoor er meestal geen grafische weergave is van de

indicator, maar een ‘.’ te zien is. In de CBS tabel, gepubliceerd op statline.cbs.nl zijn de voorgaande

bekende waarnemingen wel te zien.

Page 5: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

5

3.1 Bronnen

De reële effectieve wisselkoers is gebaseerd op de gegevens en berekeningen van de Europese

Commissie (DG ECFIN) en wordt gepubliceerd door Eurostat. Op de website van Eurostat is meer

informatie te vinden ten aanzien van de berekening van de reële effectieve wisselkoers.

3.2 Berekening van de scorebord indicator

Voor het scorebord wordt de reële effectieve wisselkoers voor Nederland met 41 handelspartners als

uitgangspunt genomen (bron: Eurostat). Hiervan wordt vervolgens de procentuele mutatie berekend ten

opzichte van 3 jaar eerder.

3.3 Interpretatie van de indicator

De reële effectieve wisselkoers geeft zowel de relatieve prijsontwikkeling als de ontwikkeling van de

wisselkoers weer. Een negatieve mutatie duidt op een verbetering van de prijsconcurrentiepositie en een

positieve positieve mutatie op een verslechtering.

3.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 5 % en als bovengrens + 5 %.

4. EXPORTMARKTAANDEEL ALS % MONDIALE EXPORT

Het exportmarktaandeel is gedefinieerd als de waarde van de uitvoer van goederen en diensten van

Nederland als percentage van de waarde van de mondiale export.

De waarde van de uitvoer van goederen en diensten van Nederland is gebaseerd op de betalingsbalans

zoals vastgesteld door De Nederlandsche Bank (DNB).

4.1 Bronnen

De waarde van de mondiale export is gebaseerd op gegevens van het Internationaal Monetair Fonds

(IMF). De gegevens van het IMF zijn alleen op jaarbasis beschikbaar.

Voor de kwartalen wordt voor de mondiale export een interpolatie gemaakt op basis van de volume- en

de prijsindices (in dollars) wereldexport uit de wereldhandelsmonitor van het CPB. Tevens wordt er

gebruik gemaakt van data van De Nederlandsche Bank over de euro-dollarkoers.

4.2 Berekening van de scorebord indicator

De uitvoer van goederen en diensten wordt berekend als percentage van de mondiale export. Hiervan

wordt de procentuele mutatie berekend ten opzichte van vijf jaar eerder.

4.3 Interpretatie van de indicator

De export van goederen of diensten is een bron van inkomsten voor een land. Veranderingen in het

exportmarktaandeel in de mondiale export duidt op een relatieve verandering in de concurrentiepositie

van een land op de wereldmarkt.

4.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 6 %.

Page 6: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

6

5. NOMINALE LOONKOSTEN PER EENHEID PRODUCT

De nominale loonkosten per eenheid product is de verhouding van de nominale loonkosten per

werknemer en de arbeidsproductiviteit.

De nominale loonkosten per werknemer worden berekend als de nominale lonen gedeeld door het aantal

werknemers.

De arbeidsproductiviteit wordt berekend als het reëel bruto binnenlands product (het BBP volume)

gedeeld door het aantal werkzame personen.

5.1 Bronnen

De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor

de Statistiek (CBS).

5.2 Berekening van de scorebord indicator

De nominale loonkosten per eenheid product worden berekend op basis van de beschikbare gegevens;

nominale loonkosten, bruto binnenlands product (volume), aantal werknemers en aantal werkzame

personen. Hiervan wordt de procentuele mutatie ten opzicht van drie jaar eerder berekend.

5.3 Interpretatie van de indicator

Een positieve mutatie betekent dat de loonkosten sneller stijgen dan de arbeidsproductiviteit en dit kan

op termijn negatief zijn voor de concurrentiepositie.

5.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 9 % voor Eurogroep landen en +12

% voor niet-Eurogroep landen.

6. REËLE HUIZENPRIJSINDEX

De reële huizenprijsindex is de huizenprijsindex gedefleerd met de prijsindex van de consumptie van

huishoudens.

De huizenprijsindex geeft de gemiddelde prijsontwikkeling weer van alle koopwoningen, zowel bestaande

woningen als nieuwbouwwoningen, die bestemd zijn voor permanente bewoning door een particulier.

De prijsindex van de consumptie van huishoudens geeft de gemiddelde prijsontwikkeling weer van de

consumptieve uitgaven door huishoudens (inclusief Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van

huishoudens). Deze prijsindex is vergelijkbaar met, maar niet identiek aan de consumentenprijsindex

(CPI).

6.1 Bronnen

De huizenprijsindex wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De hier gebruikte

huizenprijsindex wordt door het CBS nog niet gepubliceerd.

Wel publiceert het CBS de prijsindex van bestaande koopwoningen op kwartaalbasis.

Page 7: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

7

Op de website van Eurostat is meer informatie met betrekking tot de huizenprijsindex te vinden.

De prijsindex van de consumptie van huishoudens wordt ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals

vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

6.2 Berekening van de scorebord indicator

De huizenprijsindex wordt gedeeld door de prijsindex van de consumptie van huishoudens.

Vervolgens wordt hiervan de procentuele mutatie ten opzichte van een jaar eerder berekend.

6.3 Interpretatie van de indicator

De indicator vergelijkt de huizenprijsontwikkeling met de ontwikkeling van de gemiddelde

consumptieprijs voor huishoudens. Een positieve mutatie betekent dat de huizenprijzen sterker stijgen

dan de consumptieprijzen. Op termijn kan dit wijzen op een prijsbubbel op de huizenmarkt.

6.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 6 %.

7. KREDIETSTROOM PRIVATE SECTOR ALS % BBP

De particuliere kredietstroom geeft weer hoeveel de schulden van de sectoren huishoudens, instellingen

zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven zijn toegenomen (of afgenomen), waarbij

prijsveranderingen van obligaties en geldmarktpapier niet worden meegerekend. Voor de schulden

worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn

geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.

7.1 Bronnen

De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor

de Statistiek (CBS).

7.2 Berekening van de scorebord indicator

De particuliere kredietstroom wordt berekend als percentage van het bruto binnenlands product (bbp).

7.3 Interpretatie van de indicator

Een hoge kredietstroom aan de private sector, bestaande uit de niet-financiële vennootschappen, de

huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, vergroot de

kwetsbaarheid van de betrokken sectoren voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden en

inflatie. Ook sterke prijsveranderingen in financiële en niet-financiële activa kunnen hun oorsprong

hebben in hoge kredietverlening aan de private sector.

7.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 14 %.

Page 8: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

8

8. SCHULD PRIVATE SECTOR ALS % BBP

De schuld van de private sector omvat de totale schulden van de sectoren huishoudens, instellingen

zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief

aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de

schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend.

8.1 Bronnen

De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor

de Statistiek (CBS).

8.2 Berekening van de scorebord indicator

De schuld van de private sector wordt berekend als percentage van het bruto binnenlands product (bbp).

8.3 Interpretatie van de indicator

Een hoge schuldpositie vergroot de kwetsbaarheid van de private sector voor veranderingen in de

conjunctuur, rentestanden of inflatie. Een gedeelte van de uitstaande schuld moet periodiek

geherfinancierd worden. Een stijging van de rente kan er toe leiden dat kredietnemers voor hogere

periodieke rentelasten komen te staan. Een verslechtering van de conjunctuur kan banken er toe

bewegen strengere eisen te stellen m.b.t. onderpand. Dit kan er toe leiden dat huishoudens minder

hypotheek kunnen krijgen met potentiële gevolgen voor de ontwikkelingen op de woningmarkt en in de

bouwsector.

8.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 133 %.

9. OVERHEIDSSCHULD (EMU-SCHULD) ALS % BBP

De geconsolideerde schuld van de overheid (gewaardeerd tegen de nominale waarde) exclusief de

transitorische schuld en de schuld op de financiële derivaten, uitgedrukt als percentage van het bbp.

Voor de overheid is de overheidsschuld geconsolideerd. Dit wil zeggen dat schulden en vorderingen

tussen overheden onderling niet meetellen in de schuld van de totale overheid. Door het verschil in

waarderingsgrondslag is de som van de schuldtitels van de overheidsschuld (nominaal) niet gelijk aan de

som van de schuldtitels in de nationale rekeningen (marktwaarde). De schuld bestaat uit de financiële

instrumenten: chartaal geld, kortlopende waardepapieren, obligaties, kortlopende leningen en

langlopende leningen. De overheidsschuld (ook wel EMU-schuld genoemd) is één van de onderdelen van

het Groei- en Stabiliteitspact. EMU staat voor Economische en Monetaire Unie.

9.1 Bronnen

De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor

de Statistiek (CBS).

9.2 Berekening van de scorebord indicator

De overheidsschuld wordt berekend als percentage van het bruto binnenlands product (bbp).

Page 9: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

9

9.3 Interpretatie van de indicator

Een hoge overheidsschuld vermindert de bewegingsruimte van de overheid. Het betekent dat de

overheid jaarlijks een groot gedeelte van haar inkomsten kwijt is aan rentebetalingen en dat de overheid

mogelijk niet in staat is contra-cyclisch beleid te voeren of om in geval van een financiële crisis garanties

te verstrekken aan financiële instellingen.

9.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 60 %.

10. WERKLOOSHEIDSPERCENTAGE

Het werkloosheidspercentage wordt gedefinieerd als de werkloze beroepsbevolking als percentage van de

totale beroepsbevolking.

Hier wordt de internationale definitie (ILO-definitie) van werkloosheid gebruikt. Deze omvat alle

personen tussen 15 en 75 jaar zonder betaald werk die actief op zoek zijn naar werk en daar voor ook

beschikbaar zijn.

Volgens de nationale definitie is iemand werkloos als hij tussen 15 en 65 jaar oud is, zonder werk ( of

met werk voor minder dan 12 uur per week) die actief op zoek is naar werk voor 12 uur of meer per

week en daarvoor ook beschikbaar is.

10.1 Bronnen

De gegevens worden berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Het CBS publiceert het werkloosheidspercentage voor Nederland op maandbasis, zowel volgens de

internationale als de nationale definitie.

10.2 Berekening van de scorebord indicator

Het werkloosheidspercentage op maandbasis wordt als uitgangspunt genomen. Op basis hiervan wordt

een 3-jaars voortschrijdend gemiddelde berekend.

10.3 Interpretatie van de indicator

De werkloosheid is naast de economische groei en de inflatie één van de belangrijkste macro-

economische indicatoren. Een stijging van de werkloosheid betekent behalve een sociaal probleem, ook

dat de uitgaven van de overheid aan sociale uitkeringen stijgen en dat de belastinginkomsten dalen.

Verder heeft een stijging van de werkloosheid negatieve gevolgen voor de consumptie. Een hoge en

persistente werkloosheid kan duiden op een gebrek aan aanpassingsvermogen van een economie.

10.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 10 %.

Page 10: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

10

11. TOTALE SCHULD FINANCIËLE SECTOR

Deze indicator geeft het totaal van alle financiële verplichtingen van de financiële sector weer. Hieronder

vallen onder meer deposito’s, leningen, obligaties, aandelen, verzekeringstechnische reserves. De schuld

is niet-geconsolideerd: dit betekent dat schulden van financiële instellingen onderling worden

meegerekend.

11.1 Bronnen

De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor

de Statistiek (CBS).

11.2 Berekening van de scorebord indicator

De totale schuld van de financiële sector wordt berekend. Vervolgens wordt hiervan de procentuele

mutatie berekend ten opzichte van een jaar eerder.

11.3 Interpretatie van de indicator

De omvang van de schuld van de financiële sector is een teken van de mate van blootstelling aan

potentiële schokken in de financiële of reële economie. Een verandering in de schuld van de financiële

sector duidt op een verandering in de kwetsbaarheid voor veranderingen in de conjunctuur, rente of

inflatie.

11.4 Grenswaarde(n)

De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 16,5 %.

12. BRUTO ARBEIDSPARTICIPATIE VAN 15-64 JARIGEN

Deze indicator betreft de mutatie van de bruto arbeidsparticipatie in procentpunten ten opzichte van drie

jaar eerder. De bruto arbeidsparticipatie wordt gedefinieerd als de beroepsbevolking van 15 tot en met

64 jaar als percentage van de totale bevolking in die leeftijdscategorie. De beroepsbevolking is de som

van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. Het gaat dus zowel om mensen van 15 tot en met

64 jaar zonder betaald werk die wel actief op zoek zijn naar werk als om werkzame personen. Iemand

wordt beschouwd als werkzaam persoon als hij per week één uur of meer betaald werk verricht. Iemand

wordt beschouwd als werkloos als diegene geen betaald werk verricht, maar wel actief op zoek is naar

werk van één uur per week of meer en daarvoor ook beschikbaar is.

12.1 Bronnen

De gegevens zijn bepaald door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

12.2 Berekening van de scorebord indicator

De bruto arbeidsparticipatie wordt elk kwartaal bepaald. Vervolgens wordt een voortschrijdend

vierkwartaalsgemiddelde berekend. Hetzelfde wordt gedaan voor drie jaar eerder. Tot slot wordt de

verandering in procentpunten van deze twee vierkwartaalsgemiddelden berekend en gepubliceerd.

Page 11: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

11

12.3 Interpretatie van de indicator

De bruto arbeidsparticipatie geeft aan welk percentage van de bevolking zich aanbiedt op de

arbeidsmarkt. Een positieve mutatie betekent dan ook dat meer personen zich zijn gaan aanbieden op de

arbeidsmarkt, en een negatieve dat minder mensen zich op de arbeidsmarkt begeven.

12.4 Grenswaarden

De Europese Commissie hanteert voor de indicator een ondergrens van -0,2 %.

13. LANGDURIGE WERKLOOSHEID VAN 15-74 JARIGEN

Deze indicator geeft de mutatie van het langdurig werkloosheidspercentage in procentpunten ten

opzichte van drie jaar eerder weer. Het langdurig werkloosheidspercentage wordt gedefinieerd als het

percentage van de beroepsbevolking van 15 tot en met 74 jaar dat werkloos is en al een jaar of langer

op zoek is naar werk. De beroepsbevolking is de som van de werkloze en de werkzame

beroepsbevolking. Iemand wordt beschouwd als werkzaam persoon als hij per week één uur of meer

betaald werk verricht. Iemand wordt beschouwd als werkloos als diegene geen betaald werk verricht,

maar wel actief op zoek is naar werk van één uur per week of meer en daarvoor ook beschikbaar is.

Overigens definieert de Europese Commissie de langdurige werkloosheid ietwat anders dan het CBS in de

tabel “Werkloze beroepsbevolking, werkloosheidsduur en persoonskenmerken”. Dit komt doordat

Eurostat alle werklozen die 12 maanden of langer op zoek zijn naar een baan meetelt, onafhankelijk van

het moment waarop zij hun laatste baan verloren. In de tabel “Werkloze beroepsbevolking,

werkloosheidsduur en persoonskenmerken” gaat het om het aantal mensen dat al daadwerkelijk 12

maanden of meer werkloos is. In deze tabel wordt het cijfer volgens de definitie van Eurostat en de

Europese Commissie weergegeven.

13.1 Bronnen

De gegevens worden samengesteld door Eurostat, gebaseerd op dataleveringen van het CBS.

13.2 Berekening van de scorebord-indicator

De langdurige werkloosheid wordt bepaald door het aantal langdurig werklozen te delen door de totale

beroepsbevolking. Vervolgens wordt van het vierkwartaalsgemiddelde of het jaarcijfer de mutatie in

procentpunten ten opzichte van drie jaar eerder berekend.

13.3 Interpretatie van de indicator

De langdurige werkloosheid geeft aan hoe groot de groep mensen is die al lange tijd geen baan kan

vinden. Een hoge langdurige werkloosheid wijst op aanhoudende onevenwichtigheden tussen vraag en

aanbod op de arbeidsmarkt. Een toename van de langdurige werkloosheid geeft een indicatie dat deze

onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt groter worden.

13.4 Grenswaarden

De Europese Commissie hanteert voor de indicator een bovengrens van 0,5 %.

Page 12: 1 Macro-economisch scorebord 2016K2

12

14. JEUGDWERKLOOSHEID

Deze indicator geeft de mutatie van de jeugdwerkloosheid als percentage van de beroepsbevolking ten

opzichte van drie jaar eerder weer, uitgedrukt in procentpunten. De jeugdwerkloosheid als percentage

van de beroepsbevolking wordt gedefinieerd als het aantal werkloze personen van 15 tot en met 24 jaar

oud gedeeld door de totale beroepsbevolking in die leeftijdscategorie. De beroepsbevolking is de som

van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. Iemand wordt beschouwd als werkzaam persoon als

hij per week één uur of meer betaald werk verricht. Iemand wordt beschouwd als werkloos als diegene

geen betaald werk verricht, maar wel actief op zoek is naar werk van één uur per week of meer en

daarvoor ook beschikbaar is.

14.1 Bronnen

De cijfers worden samengesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

14.2 Berekening van de scorebord-indicator

De jeugdwerkloosheid wordt op kwartaalbasis bepaald. Daarbij wordt het aantal werklozen van 15 tot en

met 24 jaar gedeeld door de beroepsbevolking in die leeftijdscategorie. Vervolgens wordt het

vierkwartaalsgemiddelde bepaald. Vervolgens wordt de mutatie in procentpunten ten opzichte van drie

jaar eerder berekend.

14.3 Interpretatie van de indicator

Een hoge jeugdwerkloosheid is een indicatie dat jongeren moeilijk aan werk kunnen komen. Doorgaans

stijgt de werkloosheid onder jongeren in tijden van laagconjunctuur eerder dan de werkloosheid in

andere leeftijdscategorieën. Een stijgende werkloosheid onder jongeren is doorgaans een indicatie dat de

vraag op de arbeidsmarkt afneemt.

14.4 Grenswaarden

De Europese Commissie heeft een bovengrens bepaald van + 2,0 %.