1 Ba Od Schepens Ann

13
Leerproblemen: dyslexie Tijdschrift voor Orthopedagogiek Ann Schepens 1 BaOd 28 Bron foto: http://forum.vdab.be/magezine/2001-10/img/ dyslexie.jpg

description

Wikiopdracht

Transcript of 1 Ba Od Schepens Ann

Page 1: 1 Ba Od Schepens Ann

Leerproblemen: dyslexie

Tijdschrift voor Orthopedagogiek

Ann Schepens

1 BaOd 28

Bron foto:

http://forum.vdab.be/magezine/2001-10/img/dyslexie.jpg

Page 2: 1 Ba Od Schepens Ann

1. Inleiding De Stichting Dyslexie Nederland (SDN)

geeft in haar brochure over de diagnose van dyslexie aan dat de eerste stap die van onderkenning en classificatie is.

centraal staat: hoe het leesprobleem in termen van cognitieve beperkingen/ stoornissen verklaard kan worden

Dit kader is gericht op twee cognitieve variabelen waarvan is aangetoond dat ze in de algemene populatie substantieel met woord-lezen correleren en daarvan goede voorspellers zijn:

- fonemische vermogens- de snelheid waarmee namen van bekende stimuli worden opgehaald uit het geheugen

Sinds jaren is in theorie en uit onderzoek gebleken dat fonemische en benoemvariabelen twee verschillende soorten processen vertegenwoordigen die beide redelijk sterk met lezen samenhangen Wolf & Bowers: ‘double deficit’ –hypothese:vier relevante cognitieve profielen worden onderscheiden: - ‘double deficit’

- een ‘enkele’ stoornis in benoemsnelheid - een ‘enkele’ fonemische stoornis

- ‘geen stoornis’

Page 3: 1 Ba Od Schepens Ann

1.1 De ontwikkeling van woorden lezen

In vele leestheorieën

beginnend lezen gekarakteriseerd als een proces dat sterk steunt op sublexicale vaardigheden. Dit betekent: dat het kind een groeiend inzicht verwerft in het alfabetisch systeem en dat het binnen woorden systematisch letterklankomzettingen leert toepassen

lexicale kennis = ‘sight word reading’: het woord wordt in één keer herkend op basis van voorgaande leeservaring met dat woord

De lexicale kennisbron leidt tot meer geavanceerd en sneller lezen van woorden dan het aanvankelijke woordanalytische, sublexicaal georiënteerde ‘spellend lezen’

Er wordt aangenomen dat er met de leeftijd sprake is van een geleidelijke overgang van toepassing van sublexicale leesvaardigheden naar lexicale leesvaardigheden

Page 4: 1 Ba Od Schepens Ann

1.2 Relatie lezen tot fonemische en benoemsnelheidsprocessen

De redenen voor het verband tussen woordleesvaardigheid en fonemisch inzicht enerzijds en het verband tussen woorden lezen en benoemsnelheid anderzijds

liggen in het respectievelijk ‘delen’ van woord-analytische processen en holistische processen.

In de tweede plaats trekken we ontwikkelingsconsequenties en komen tot de voorspelling van een met de leeftijd afnemend verband tussen woord-leessnelheid en fonemische vaardigheden, en een toenemende associatie tussen leessnelheid en benoemsnelheid

Zie tests: Foneem Weglating Foneem Verwisselingstaken

Page 5: 1 Ba Od Schepens Ann

1.3 Verdere specificatie van fonemische en benoemsnelheidsprocessen

Verdere specificaties van de constructen fonemische en benoemsnelheidsvaardigheden in hun relatie tot woorden lezen

lijkt wat betreft fonemische taken niet nodig te zijn

lijkt wat betreft benoemsnelheidstaken wel nodig te zijn

Page 6: 1 Ba Od Schepens Ann

1.4 De ontwikkeling van de relatie tussen leessnelheid, fonemische vaardigheid en alfanumerieke benoemsnelheid

Als de overgang met de leeftijd aangenomen van woord-analytisch lezen naar woord holistisch lezen juist is

Dan voorspelt men:

Dat met de leeftijd het verband tussen woord-leessnelheid en fonemische vaardigheid afneemt, en is er een toename van het verband tussen woord-leessnelheid en alfanumerieke benoemsnelheid

Page 7: 1 Ba Od Schepens Ann

1.5 De dubbele stoornis hypothese van dyslexie

De redeneringen in de dubbele stoornis hypothese hebben betrekking op fonemische vaardigheden en alfanumeriek benoemen

In het kader van de vier profielen in de dubbele stoornis hypothese kan het volgende voorspeld worden:

Het DS-profiel zal vrijwel exclusief in het gebied van de laagste leesprestaties gevonden worden. Een DS-profiel zal tot lagere leesprestaties leiden dan bij de enkelestoornisprofielen, terwijl op hun beurt ES-leesprestaties lager zullen zijn dan die van kinderen met het geenstoornisprofiel.

Page 8: 1 Ba Od Schepens Ann

2. Methode

Deelnemers

Vier onafhankelijke leeftijdsgroepen: 8-jarigen, 10-jarigen, 12-jarigen en 14-jarigen Leerlingen uit intacte klassen van willekeurige geselecteerde reguliere basisscholen

Testprocedure

Afname tests vond individueel en in rustige schoolruimtes plaats in de maanden maart tot juni van de jaren 2005, 2006 en 2007

Tests

Continu Benoemen vier tests, continu of serieel benoemen van Kleuren, Cijfers, Plaatjes en Letters

Woorden Lezen twee woordleestests: MONOSYL en de EMT-50

Page 9: 1 Ba Od Schepens Ann

3. ResultatenIn dit hoofdstuk worden tabellen weergegeven en uitgelegd wat precies in die tabellen staan

3.1 Data-reductie

3.2 Veranderingen met de leeftijd van de relaties tussen WL en de leesgerelateerde variabelen FONEM en BENCL

3.3 Indelingen in vaardigheidsniveaus en in stoorniscategorieën

3.4 Prevalentiebepalingen

Page 10: 1 Ba Od Schepens Ann

Tabel 1: Gemiddelden en standaarddeviaties van de totale tijd in secondes (rs), de standaardscore (ss) en het foutenpercentage op twee woord-leestaken, twee fonemische beslissingstaken en vier taken continu benoemen voor de cross-sectionele leeftijdsniveaus 8, 10, 12 en 14 jaar.

Page 11: 1 Ba Od Schepens Ann

Tabel 2: Standaardregressie op woord-leessnelheid (WL) met de maten FONEM en alfanumerieke benoemsnelheid (BENcl), op vier leeftijdsniveaus

Page 12: 1 Ba Od Schepens Ann

Tabel 3: Gemiddelden van de opgetelde standaardscores op WL per stoornisprofiel, per leesniveau en voor twee gecombineerde leeftijdsgroepen jongere en oudere leerlingen

Page 13: 1 Ba Od Schepens Ann

4. Conclusies en discussie Met een verklarende psychologische diagnose van dyslexie wil men in eerste instantie de cognitieve oorzaken van de leesproblemen ophelderen. Deze cognitieve oorzaken moeten daarbij in nauw verband met leestheorieën staan, dat wil zeggen individuele verschillen op het terrein van het lezen verklaren en inzichtelijk maken waarom het leren decoderen en herkennen van schrifrelijke taal bij de één goed verloopt en bij de ander moeizaam.

Dubbelestoornishypothese van Wolf & Bowers is daartoe een goed uitganspunt