1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen...

50
pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 1 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement bepaalde wordt verstaan onder: a. aangesloten werkgever: een werkgever als bedoeld in artikel 2.2; b. Abp-wet: de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals die wet luidde voor 1 januari 1996; c. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet; d. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid, bedoeld in de WAO; e. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uitkering als bedoeld in hoofdstuk II van de WAO; f. bestuur: het bestuur van het fonds; g. Commissie van beroep: de Commissie van Beroep, bedoeld in artikel 13 van de statuten; h. deelnemer: de deelnemer, bedoeld in de artikelen 2.4 en 2.4a; i. deeltijddienstverhouding: een dienstverhouding met minder uren dan bij de betrokken werkgever in een gelijksoortige dienstverhouding gebruikelijk is; j. deeltijdfactor: de deeltijdfactor, bedoeld in artikel 1.2; k. dienstverhouding: een publiekrechtelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht; l. flexibel pensioen: het op verplichte (collectieve) en vrijwillige (individuele) basis opgebouw de pensioen, bedoeld in en als zodanig onderdeel vormend van de fpu-regeling; m. fonds: de Stichting Pensioenfonds ABP; n. fpu-gepensioneerde: degene die recht heeft op flexibel pensioen ten laste van het fonds; o. fpu-regeling: de regeling, bedoeld in artikel 1.5. p. gepensioneerde: degene die recht heeft op ouderdomspensioen ten laste van het fonds; q. gewezen deelnemer: degene die deelnemer is geweest en aanspraak heeft op pensioen ten laste van het fonds; r. jaar: een kalenderjaar, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt; s. nabestaande: 1 de partner; 2 de in artikel 7.6 bedoelde wees; t. ontslag: elke beëindiging van de deelneming, tenzij uit een desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt; u. ontslaguitkering: de ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3; v. partner: de partner, bedoeld in artikel 1.4; w. pensioen: elke periodieke uitkering die is toegekend krachtens dit reglement, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt; x. PSW: de Pensioen- en spaarfondsenwet; y. statuten: de statuten van het fonds; z. WPA: de Wet privatisering ABP. aa. OOW: de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen. Deeltijdfactor Artikel 1.2 1. De omvang van een deeltijddienstverhouding wordt aangegeven door de deeltijdfactor. De deeltijdfactor is een breuk waarvan: a. de teller wordt gevormd door het feitelijk genoten salaris; en b. de noemer gelijk is aan het salaris dat in een gelijksoortige betrekking bij de betrokken werkgever bij een volledige werktijd zou gelden. 2. Gedurende de tijd waarin een deelnemer in een dienstverhouding door ziekte, verlof, militaire dienst of andere hem persoonlijk betreffende omstandigheden niet of niet volledig in het genot is van zijn inkomsten, geldt de deeltijdfactor die zou hebben gegolden indien deze omstandigheden zich niet hadden voorgedaan. 3. Voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering geldt als deeltijdfactor de breuk waarvan: a. de teller wordt gevormd door het feitelijk bedrag van het salaris dat als grondslag dient voor de berekening van de ontslaguitkering; en b. de noemer gelijk is aan het salaris dat in de dienstverhouding bij de betrokken werkgever in

Transcript of 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen...

Page 1: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 1

1. Algemene bepalingen

Begripsbepalingen

Artikel 1.1Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement bepaalde wordt verstaan onder: a. aangesloten werkgever: een werkgever als bedoeld in artikel 2.2; b. Abp-wet: de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals die wet luidde voor 1 januari 1996; c. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet; d. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid, bedoeld in de WAO; e. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een uitkering als bedoeld in hoofdstuk II van de WAO; f. bestuur: het bestuur van het fonds; g. Commissie van beroep: de Commissie van Beroep, bedoeld in artikel 13 van de statuten; h. deelnemer: de deelnemer, bedoeld in de artikelen 2.4 en 2.4a; i. deeltijddienstverhouding: een dienstverhouding met minder uren dan bij de betrokken

werkgever in een gelijksoortige dienstverhouding gebruikelijk is; j. deeltijdfactor: de deeltijdfactor, bedoeld in artikel 1.2; k. dienstverhouding: een publiekrechtelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst naar burgerlijk

recht; l. flexibel pensioen: het op verplichte (collectieve) en vrijwillige (individuele) basis opgebouw

de pensioen, bedoeld in en als zodanig onderdeel vormend van de fpu-regeling; m. fonds: de Stichting Pensioenfonds ABP; n. fpu-gepensioneerde: degene die recht heeft op flexibel pensioen ten laste van het fonds; o. fpu-regeling: de regeling, bedoeld in artikel 1.5. p. gepensioneerde: degene die recht heeft op ouderdomspensioen ten laste van het fonds; q. gewezen deelnemer: degene die deelnemer is geweest en aanspraak heeft op pensioen ten

laste van het fonds; r. jaar: een kalenderjaar, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt; s. nabestaande: 1 de partner;

2 de in artikel 7.6 bedoelde wees; t. ontslag: elke beëindiging van de deelneming, tenzij uit een desbetreffende bepaling het

tegendeel blijkt; u. ontslaguitkering: de ontslaguitkering, bedoeld in artikel 1.3; v. partner: de partner, bedoeld in artikel 1.4; w. pensioen: elke periodieke uitkering die is toegekend krachtens dit reglement, tenzij uit de

desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt; x. PSW: de Pensioen- en spaarfondsenwet; y. statuten: de statuten van het fonds; z. WPA: de Wet privatisering ABP. aa. OOW: de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.

Deeltijdfactor

Artikel 1.21. De omvang van een deeltijddienstverhouding wordt aangegeven door de deeltijdfactor. De deeltijdfactor is een breuk waarvan: a. de teller wordt gevormd door het feitelijk genoten salaris; en b. de noemer gelijk is aan het salaris dat in een gelijksoortige betrekking bij de betrokken

werkgever bij een volledige werktijd zou gelden. 2. Gedurende de tijd waarin een deelnemer in een dienstverhouding door ziekte, verlof, militaire dienst of andere hem persoonlijk betreffende omstandigheden niet of niet volledig in het genot is van zijn inkomsten, geldt de deeltijdfactor die zou hebben gegolden indien deze omstandigheden zich niet hadden voorgedaan. 3. Voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering geldt als deeltijdfactor de breuk waarvan: a. de teller wordt gevormd door het feitelijk bedrag van het salaris dat als grondslag dient voor

de berekening van de ontslaguitkering; en b. de noemer gelijk is aan het salaris dat in de dienstverhouding bij de betrokken werkgever in

Page 2: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 2

een gelijksoortige betrekking bij een volledige werktijd gebruikelijk is en dat als grondslag voor de berekening van de ontslaguitkering zou hebben gegolden.

4. Indien de deelnemer met recht op een ontslaguitkering op of na de datum van het ontslag waaraan het recht op die uitkering wordt ontleend, werkzaamheden dan wel uitbreiding van bestaande werkzaamheden heeft aanvaard waaraan hij een aanspraak op pensioen krachtens dit reglement ontleent, wordt de ingevolge het derde lid vastgestelde deeltijdfactor zoveel mogelijk verminderd met de deeltijdfactor behorende bij de vorenbedoelde werkzaamheden. 5. Voor de deelnemer met recht op invaliditeitspensioen geldt als deeltijdfactor de in tijd gewogen gemiddelde deeltijdfactor over het jaar waarop de berekeningsgrondslag betrekking heeft. 6. Het bestuur kan in bijzondere gevallen bepalen dat de deeltijdfactor voor een deelnemer of een groep van deelnemers voor de toepassing van dit reglement nader wordt vastgesteld.

Ontslaguitkering

Artikel 1.3Onder ontslaguitkering wordt verstaan: a. een wachtgelduitkering, een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag of een

vut-uitkering; b. de suppletie, dat wil zeggen de uitkering die op grond van een rechtspositieregeling wordt

toegekend aan een belanghebbende aan wie ontslag is verleend wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80 procent arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO;

c. elke andere periodieke uitkering die niet is begrepen in de onderdelen a en b, toegekend door een aangesloten werkgever uit hoofde van onvrijwillige werkloosheid, tenzij deze door het bestuur niet als ontslaguitkering wordt beschouwd;

d. een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend ter zake van werkloosheid ontstaan door ontslag uit een dienstverhouding bij een aangesloten werkgever;

e. elke door het bestuur met een ontslaguitkering gelijkgestelde uitkering.

Partner

Artikel 1.41. Onder partner wordt verstaan: a. de echtgenoot van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde; b. de geregistreerde partner, bedoeld in artikel 80a, Boek 1, Titel 5a van het Burgerlijk Wetboek,

van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde; c. degene die door de ongehuwde deelnemer of gewezen deelnemer als partner is aangemeld

bij het fonds en door het bestuur als zodanig is aangemerkt. 2. Het bestuur merkt degene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, slechts als partner aan indien: a. hij ongehuwd is; en b. hij en degene die de aanmelding doet als ingezetene met hetzelfde woonadres in de

basisadministratie, bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, zijn ingeschreven; en

c. hij en degene die de aanmelding doet blijkens een notarieel verleden samenlevingscontract zich tegenover elkaar verplicht hebben om over en weer bij te dragen in de kosten van levensonderhoud; en

d. hij en degene die de aanmelding doet geen bloed- of aanverwanten in de rechte lijn zijn; en e. hij en degene die de aanmelding doet achttien jaar of ouder zijn; en f. degene die de aanmelding doet deelnemer of gewezen deelnemer is, en de leeftijd van 65

jaar nog niet heeft bereikt. 3. In afwijking van het tweede lid kan het bestuur regels stellen omtrent het aanmerken als partner van degene die niet als ingezetene in de basisadministratie, bedoeld in de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, is ingeschreven. 4. De aanmerking als partner, bedoeld in het tweede lid, wordt door het bestuur beëindigd met ingang van: a. de dag waarop een schriftelijke aanvraag daartoe is ontvangen van degene die de

aanmelding heeft gedaan of van zijn partner;

Page 3: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 3

b. de dag van overlijden van de partner; c. de dag waarop de deelnemer of diens partner in het huwelijk treedt, een geregistreerd

partnerschap aangaat of betrokken is bij een andere aanmerking. 5. Het bestuur kan aan degene die de aanmelding heeft gedaan periodiek bevestiging vragen dat nog steeds wordt voldaan aan de voorwaarden voor de aanmerking als partner. 6. Indien de schriftelijke bevestiging niet binnen zes weken na het verzoek daartoe wordt gedaan, herhaalt het bestuur zijn in het vijfde lid bedoelde vraag. 7. Indien de schriftelijke bevestiging niet binnen zes weken na de herhaalde vraag wordt gegeven, wordt de aanmerking als partner beëindigd met ingang van de eerste dag volgende op die termijn van zes weken.

Fpu-regeling

Artikel 1.51. Onder fpu-regeling wordt verstaan de regeling van flexibel pensioen en uittreden ter vervanging van de VUT-regeling, zoals door de sociale partners, verenigd in de Raad voor het Overheidspersoneels-beleid, is overeengekomen. 2. De regeling is erop gericht de deelnemers in staat te stellen in een deelnemingsperiode van mini-maal 35 jaren bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar een uitkeringsniveau te bereiken van 70% van de voorlaatste berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 3.2. Bedoelde uitkering wordt gevormd door het krachtens dit reglement toe te kennen flexibel pensioen, gebaseerd op een (verplichte) collectieve pensioenopbouw en een (vrijwillige) individuele pensioenopbouw, en een uitkering ten laste van de Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel. 3. De regeling maakt het voor de deelnemers mogelijk de in het tweede lid bedoelde uitkering vanaf de leeftijd van 55 jaar tot het bereiken van de leeftijd van 65 jaar flexibel op te nemen. Het flexibele karakter van de regeling komt tot uiting in de mogelijkheid tot een keuze voor het tijdstip en de mate -volledig dan wel gedeeltelijk- van de vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 5a.1. 4. Een variatie in de hoogte van de uitkeringen kan slechts plaatsvinden indien en voorzover de verhouding tussen de hoogste en laagste uitkering van 100:75 niet wordt overschreden. De uitkering, inclusief het in artikel 16.4, derde lid bedoelde, ter compensatie van de verlaging van de basisuitkering bijgespaarde, gedeelte maar exclusief een bedrag ter grootte van het verschil in premie volksverzeke-ringen vóór en na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, bedraagt vóór een variatie in het uitkerings-niveau niet meer dan 100% van de voorlaatste berekeningsgrondslag.

2. Werkingssfeer, deelneming en aanspraken

Werkingssfeer

Artikel 2.1Dit reglement is van toepassing op de aangesloten werkgevers, hun werknemers, gewezen werknemers en gepensioneerden, alsmede op de nabestaanden van die werknemers, gewezen werknemers en gepensioneerden.

Artikel 2.21. Aangesloten werkgevers zijn: a. de publiek- en privaatrechtelijke lichamen, bedoeld in artikel 2, eerste en derde lid, van de

WPA (zie bijlage a); b. de privaatrechtelijke lichamen die ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de statuten

door het bestuur zijn toegelaten. 2. De aansluiting eindigt met ingang van de datum waarop de verplichting tot deelneming is

ingetrokken, onderscheidenlijk de toelating is beëindigd. 3. Ten aanzien van de deelnemer die een ontslaguitkering geniet wordt als aangesloten

werkgever aangemerkt, de instantie ten laste waarvan de desbetreffende uitkering komt.

Artikel 2.3

Page 4: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 4

Werknemers zijn: a. de overheidswerknemers, bedoeld in artikel 2 van de WPA (zie bijlage a); b. de werknemers die bij de in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b, bedoelde aangesloten

werkgevers arbeid in een dienstverhouding verrichten, met uitzondering van de personen of groepen van personen die door het bestuur zijn uitgezonderd.

Deelneming

Artikel 2.41. Deelnemers zijn: a. de werknemers; b. de gewezen werknemers tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de

leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een invaliditeitspensioen;

c. de gewezen werknemers tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een ontslaguitkering;

d. de gewezen werknemers vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een invaliditeitspensioen;

e. de gewezen werknemers vanaf de eerste dag van de maand volgende op die waarin zij de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt, indien zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een ontslaguitkering;

f. degenen die op grond van artikel 16.1, eerste lid, vrijwillig deelnemen in het fonds of op grond van artikel 16.1,tweede lid, de deelneming in het fonds vrijwillig voortzetten.

2. Degene die voor 1 januari 1996 ambtenaar in de zin van de Abp-wet is geweest, wordt als deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde aangemerkt met inachtneming van hoofdstuk 18. 3. De in het eerste lid, onderdelen b en c bedoelde leeftijdsgebonden beperking van de deelneming geldt niet voor: a. de gewezen werknemers die, voor zolang dat recht is toegekend, op 1 april 1997 recht

hadden op een invaliditeitspensioen; b. de gewezen werknemers die, voor zolang dat recht is toegekend, op 1 april 1997 recht

hadden op een ontslaguitkering; c. de gewezen werknemers die zouden hebben voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen

van het recht op een vut-uitkering indien hen met ingang van 1 april 1997 of een daarvoor gelegen tijdstip ontslag zou zijn verleend, mits zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een invaliditeitspensioen;

d. de gewezen werknemers die zouden hebben voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het recht op een vut-uitkering indien hen met ingang van 1 april 1997 of een daarvoor gelegen tijdstip ontslag zou zijn verleend, mits zij, voor zolang dat recht is toegekend, recht hebben op een in de fpu-regeling bedoelde uitkering ten laste van de Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel.

Deelneming flexibel pensioen

Artikel 2.4a1. Voor de toepassing van de bepalingen van dit reglement met betrekking tot het flexibel pensioen worden als deelnemers aangemerkt de werknemers en wel uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. 2. In afwijking van het eerste lid worden niet als deelnemers aangemerkt de werknemers die zouden hebben voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het recht op een vut-uitkering indien hen met ingang van 1 april 1997 of een daarvoor gelegen tijdstip ontslag zou zijn verleend.

Vermindering van aanspraken

Artikel 2.51. Aanspraken op flexibel pensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer en het recht op flexibel

Page 5: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 5

pensioen van de fpu-gepensioneerde kunnen zonder toestemming van de partner bij overeenkomst tussen de deelnemer, gewezen deelnemer of fpu-gepensioneerde en het fonds worden verminderd, uitsluitend indien: a. er sprake is van afkoop als bedoeld in de artikelen 11.1, 11.2 en 11.5; b. de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrech-

ten bij scheiding hebben uitgesloten. 2. Aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemer of gewezen deelnemer en het recht op ouderdomspensioen van de gepensioneerde kunnen zonder toestemming van de partner bij overeenkomst tussen de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en het fonds worden verminderd, uitsluitend indien: a. er sprake is van afkoop als bedoeld in de artikelen 11.1, 11.2 en 11.5; b. de echtgenoten het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening

pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten. 3. Aanspraken op partnerpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde kunnen zonder toestemming van de partner bij overeenkomst tussen de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde en het fonds worden verminderd, uitsluitend indien er sprake is van afkoop als bedoeld in artikel 11.5.

3. Inkomen en berekeningsgrondslag

Inkomen

Artikel 3.11. Onder inkomen wordt verstaan het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor de deelnemer geldt, vermeerderd met de vakantie-uitkering over dat salaris. 2. Met uitzondering van de toelagen die het karakter hebben van een onkostenvergoeding en de tegemoetkoming inzake ziektekosten, worden tot het inkomen voorts gerekend de tot een jaarbedrag te herleiden vaste toelagen, waarop de deelnemer op 1 januari van het desbetreffende jaar aanspraak heeft, indien van toepassing vermeerderd met de over die toelagen toe te kennen vakantie-uitkering. Indien de toelagen, bedoeld in de vorige volzin, in hoogte variëren, wordt tot het inkomen gerekend de som van die toelagen over het voorafgaande jaar, indien van toepassing vermeerderd met de vakantie-uitkering over die toelagen. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt voor degene wiens dienstverhouding met de aangesloten werkgever in de loop van het jaar is ingegaan als peildatum voor het inkomen, bedoeld in het eerste en tweede lid, de ingangsdatum van de dienstverhouding. 4. Gedurende de tijd waarin een deelnemer in een dienstverhouding door ziekte, verlof, militaire dienst of andere hem persoonlijk betreffende omstandigheden niet of niet volledig in het genot is van zijn inkomen wordt onder inkomen verstaan het inkomen dat voor hem zou hebben gegolden indien genoemde omstandigheden zich niet hadden voorgedaan. 5. Voor de deelnemer die een deeltijddienstverhouding vervult, wordt het in het eerste, tweede en derde lid bedoelde inkomen gedeeld door de deeltijdfactor. 6. Voor de deelnemer met recht op een ontslaguitkering wordt onder inkomen verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag dat op 1 januari van het desbetreffende jaar als grondslag dient voor de berekening van de ontslaguitkering. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Berekeningsgrondslag

Artikel 3.21. Onder berekeningsgrondslag wordt verstaan voor de deelnemer die in een jaar: a. niet meer dan een inkomen heeft, dat inkomen; b. meer dan een inkomen heeft, het naar rato van de bij de betreffende dienstverhoudingen

behorende deeltijdfactoren en in tijd gewogen gemiddelde inkomen. 2. In afwijking van het eerste lid wordt een korting op het salaris wegens de leeftijd voor de

vaststelling van het inkomen en de berekeningsgrondslag voor een invaliditeitspensioen en een nabestaandenpensioen buiten beschouwing gelaten.

3. Bij samenloop van een invaliditeitspensioen en een inkomen uit een dienstverhouding of een

Page 6: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 6

ontslaguitkering wordt voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag van dat samenstel van inkomens wat betreft het invaliditeitspensioen de berekeningsgrondslag in aanmerking genomen waarnaar het invaliditeitspensioen is berekend. De berekeningsgrondslag is alsdan het naar rato van de bij de vaststelling van het invaliditeitspensioen gehanteerde deeltijdfactor of som van deeltijdfactoren, onderscheidenlijk de bij de dienstverhouding of ontslaguitkering behorende deeltijdfactor en in tijd gewogen gemiddelde inkomen.

4. Pensioenpremie

Premieplicht

Artikel 4.1De aangesloten werkgever is pensioenpremie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen verschul-digd voor iedere in zijn dienst zijnde dan wel te zijnen laste komende deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen a en c, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdelen b en d.

Premieplicht flexibel pensioen

Artikel 4.1a De aangesloten werkgever is pensioenpremie voor flexibel pensioen verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde deelnemer, bedoeld in artikel 2.4a.

Premieplicht invaliditeitspensioen

Artikel 4.1b1. De aangesloten werkgever is pensioenpremie voor invaliditeitspensioen verschuldigd voor iedere in zijn dienst zijnde dan wel te zijnen laste komende deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onder-delen a en c, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdeel b. 2. In afwijking van het eerste lid is de aangesloten werkgever geen pensioenpremie verschuldigd voor de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid onderdeel c, juncto het derde lid, onderdeel b, die een vut-uitkering dan wel een uitkering in verband met functioneel leeftijdsontslag ontvangt.

Premiegrondslag ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 4.21. De premiegrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen is het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd met de franchise ter grootte van 26.500. 2. De in het eerste lid bedoelde franchise kan door het bestuur, gehoord de actuarieel adviseur, nader worden vastgesteld op een veelvoud van 100, indien het ouderdomspensioen ingevolge de AOW voor degene die voor de toepassing van die wet als gehuwd wordt aangemerkt, een of meer wijzigingen heeft ondergaan, waardoor het laatstbedoelde bedrag herleid tot een jaarbedrag, sinds de laatste aanpassing van de in het eerste lid bedoelde franchise, 100 of meer is gewijzigd.

Premiegrondslag flexibel pensioen

Artikel 4.2a De premiegrondslag voor flexibel pensioen is het in artikel 3.1 bedoelde inkomen.

Premiegrondslag invaliditeitspensioen

Artikel 4.31. De premiegrondslag voor invaliditeitspensioen is het in artikel 3.1 bedoelde inkomen, verminderd

Page 7: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 7

met het franchisebedrag ter grootte van 28.000. 2. Het in het eerste lid bedoelde franchisebedrag kan door het bestuur nader worden vastgesteld op een veelvoud van 100, indien het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag, vermeerderd met de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 15 van die wet, een of meerdere wijzigingen ondergaat of heeft ondergaan, waardoor het laatstbedoelde jaarbedrag, sinds de laatste aanpassing van het in het eerste lid bedoelde bedrag, 100 of meer is gewijzigd.

Pensioenpremie ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 4.41. De pensioenpremie voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen bedraagt het in de volgende leden bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 4.2. 2. De hoogte van het pensioenpremiepercentage voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen wordt door het bestuur, gehoord de actuarieel adviseur, vastgesteld volgens de methodiek, be-schreven in de door het bestuur vastgestelde actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 3, vierde lid van de statuten. 3. De pensioenpremie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende een periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie vermenigvuldigd met die deeltijdfactor. 4. De pensioenpremie voor de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdelen b en d, met uitzondering van de deelnemer die een suppletie geniet, bedraagt de helft van de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie, voor zover van toepassing ver-menigvuldigd met de deeltijdfactor. 5. Onverminderd het derde en vierde lid wordt de pensioenpremie ter zake van een suppletie of een andere ontslaguitkering verlaagd indien de deelnemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Deze verlaging bedraagt gedurende die arbeidsongeschiktheid bij een arbeidsongeschiktheid van: a. 65% tot 80%: 80%; b. 55% tot 60%: 60%; c. 45% tot 55%: 50%; d. 35% tot 45%: 40%; e. 25% tot 35%: 30%; f. 15% tot 25%: 20%.

Pensioenpremie flexibel pensioen

Artikel 4.4a1. De pensioenpremie voor het flexibel pensioen bedraagt het in de volgende leden bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 4.2a. 2. De hoogte van het pensioenpremiepercentage voor het flexibel pensioen wordt door het bestuur, gehoord de actuarieel adviseur, vastgesteld volgens de methodiek, beschreven in de door het bestuur vastgestelde actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 3, vierde lid van de statuten. 3. De pensioenpremie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende een periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie vermenigvuldigd met die deeltijdfactor.

Pensioenpremie invaliditeitspensioen

Artikel 4.51. De pensioenpremie voor het invaliditeitspensioen bedraagt het in de volgende leden bedoelde percentage van de premiegrondslag, bedoeld in artikel 4.3. 2. De hoogte van het pensioenpremiepercentage voor het invaliditeitspensioen wordt door het bestuur, gehoord de actuarieel adviseur, vastgesteld volgens de methodiek, beschreven in de door het bestuur vastgestelde actuariële en bedrijfstechnische nota, bedoeld in artikel 3, vierde lid van de statuten.

Page 8: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 8

3. De pensioenpremie voor een deelnemer in een deeltijddienstverhouding bedraagt, gedurende een periode waarvoor een deeltijdfactor is vastgesteld, de in het eerste lid bedoelde pensioenpremie vermenigvuldigd met die deeltijdfactor. 4. Indien de deelnemer heeft afgezien van de individuele bijverzekering, bedoeld in artikel 8.4, wordt de pensioenpremie voor het invaliditeitspensioen verlaagd met het deel van de pensioenpremie dat betrekking heeft op deze individuele bijverzekering. 5. De regels met betrekking tot de wijze en het tijdstip waarop de deelnemer de keuze, bedoeld in het vierde lid, die eenmalig is, kenbaar dient te maken, zijn neergelegd in bijlage b van dit reglement.

Premiebetaling

Artikel 4.61. De aangesloten werkgever betaalt de verschuldigde pensioenpremies, bedoeld in de artikelen 4.4, 4.4a en 4.5, in twaalf evenredige termijnen aan het fonds. De betaling dient te geschieden voor het einde van de maand volgende op de uitbetalingstermijn waarop die pensioenpremies betrekking hebben. 2. Het bestuur kan betaling in andere termijnen toestaan, met dien verstande dat een termijn niet korter dan 4 weken zal zijn. 3. De aangesloten werkgever is aan het fonds de wettelijke rente verschuldigd over bedragen die niet of niet tijdig zijn voldaan.

Verhaal van pensioenpremie

Artikel 4.7De aangesloten werkgever kan een deel van de verschuldigde pensioenpremie op de deelnemer verhalen.

5. Pensioengeldige tijd

Algemeen

Artikel 5.1 1. Als pensioengeldige tijd komt in aanmerking: a. de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als deelnemer,

bedoeld in artikel 2.4 behoudens de tijd, doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen d en e;

b. de tijd na het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement doorgebracht als dienstplichtige als bedoeld in artikel A 1, eerste lid, onderdeel f, van de Amp-wet, voor zover die tijd geen pensioengeldige tijd is in verband met een recht of uitzicht op pensioen ingevolge de artikelen E 1, E 2 of E 3 van die wet, en voor zover die tijd niet samenloopt met tijd, bedoeld in onderdeel a;

c. de tijd die ingevolge de artikelen 11.3 en 11.4 aan de deelnemer is toegekend; d. de tijd doorgebracht voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit reglement, bedoeld in artikel

18.1, met inachtneming van de correctiefactoren, bedoeld in artikel 18.2. 2. De pensioengeldige tijd doorgebracht in een deeltijddienstverhouding telt mee voor het gedeelte dat wordt uitgedrukt door de deeltijdfactor die betrekking heeft op die tijd.

Pensioengeldige tijd flexibel pensioen

Artikel 5.1a 1. Voor de toepassing van de bepalingen van dit reglement met betrekking tot flexibel pensioen komt als pensioengeldige tijd slechts in aanmerking: a. de tijd na 31 maart 1997 doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4a; b. de tijd na 31 maart 1997 doorgebracht als dienstplichtige als bedoeld in artikel A 1, eerste lid,

Page 9: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 9

onderdeel f, van de Amp-wet, voorzover die tijd geen pensioengeldige tijd is in verband met een recht of uitzicht op pensioen ingevolge de artikelen E 1, E 2 of E 3 van die wet, en voorzover die tijd niet samenloopt met tijd, bedoeld in onderdeel a.;

c. de tijd die na 31 maart 1997 ingevolge de artikelen 11.3 en 11.4 is toegekend, mits de berekeningsdatum is gelegen na voormeld tijdstip.

2. De pensioengeldige tijd doorgebracht in een deeltijddienstverhouding telt mee voor het gedeelte dat wordt uitgedrukt door de deeltijdfactor die betrekking heeft op die tijd.

Artikel 5.1b1. Het ouderdomspensioen onderscheidenlijk het nabestaandenpensioen, van de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4a, eerste lid, die op een datum gelegen voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, doch uiterlijk voor 1 april 2009 een invaliditeitspensioen gaat genieten onderscheidenlijk komt te overlijden, wordt aangevuld. 2. De contante waarde van de aanvulling bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de contante waarde van het verschil tussen de pensioenaanspraken over twaalf voor flexibel pensioen geldige jaren en de aanspraken op flexibel pensioen over de tijd die is verstreken vanaf 1 april 1997 tot de datum van ingang van het invaliditeitspensioen, onderscheidenlijk van het overlijden. Voor zover van toepassing wordt het verschil vermenigvuldigd met de laatstelijk vastgestelde deeltijdfactor en met het percenta-ge, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid. 3. Indien de in het eerste lid bedoelde deelnemer,die recht op invaliditeitspensioen heeft verkregen, nadien doch voor 1 april 2009 weer intreedt in het arbeidsproces en als zodanig weer het hiervoor be-doelde deelnemerschap verkrijgt wordt in plaats van het in het tweede lid vermelde aantal van twaalf jaren slechts in aanmerking genomen het aantal jaren, dat is gelegen tussen 1 april 1997 en de datum waarop de belanghebbende opnieuw deelnemer is geworden. 4. Toepassing van de voorgaande leden blijft buiten beschouwing indien het pensioen door deze toepassing een vermindering zou ondergaan.

Verhoogde pensioenopbouw bij afzien recht op vut

Artikel 5.21. Voor de deelnemer die zou hebben voldaan aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het recht op een vut-uitkering indien hem met ingang 1 april 1997 of een daarvoor gelegen tijdstip ontslag zou zijn verleend, tellen de periode gedurende welke hij geen gebruik heeft gemaakt van dit recht en de na 31 maart 1997 gelegen periode als volgt mee bij de berekening van de pensioengeldige tijd: a. met ingang van de dag waarop de deelnemer de leeftijd van 61 jaar bereikt tot de dag waarop

hij de leeftijd van 62 jaar bereikt, wordt dat jaar of gedeelten daarvan vermenigvuldigd met 1,14;

b. met ingang van de dag waarop de deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt tot de dag waarop hij de leeftijd van 63 jaar bereikt, wordt dat jaar of gedeelten daarvan vermenigvuldigd met 1,29;

c. met ingang van de dag waarop de deelnemer de leeftijd van 63 jaar bereikt tot de dag waarop hij de leeftijd van 64 jaar bereikt, wordt dat jaar of gedeelten daarvan vermenigvuldigd met 1,43;

d. met ingang van de dag waarop de deelnemer de leeftijd van 64 jaar bereikt tot de eerste dag van de maand volgende op de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt dat jaar of gedeelten daarvan vermenigvuldigd met 1,57.

2. Indien de deelnemer, bedoeld in het eerste lid, komt te overlijden, wordt bij de toepassing van artikel 7.2 ten aanzien van het nabestaandenpensioen, de vermenigvuldigingsfactoren gehanteerd, die ingevolge het eerste lid van toepassing zouden zijn geweest indien de werkzaamheden zouden zijn voortgezet tot aan de dag waarop het recht op ouderdomspensioen zou zijn ontstaan. 3. Indien de deelnemer, bedoeld in het eerste lid, op enig moment recht verkrijgt op een invaliditeitspensioen wordt bij de toepassing van artikel 5.3 ten aanzien van het invaliditeitspensioen, de vermenigvuldigingsfactoren gehanteerd, die ingevolge het eerste lid van toepassing zouden zijn geweest indien de werkzaamheden zouden zijn voortgezet tot aan de dag waarop het recht op ouderdomspensioen ontstaat.

Page 10: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 10

Arbeidsongeschiktheid

Artikel 5.31. De tijd doorgebracht als deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel b, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdelen a en c, telt mee al naar gelang de hoogte van de vastgestelde mate van arbeids-ongeschiktheid. 2. De mate waarin deze tijd meetelt, bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van: a. 80% of meer: 100 %; b. 65% tot 80%: 80%; c. 55% tot 65%: 60%; d. 45% tot 55%: 50%; e. 35% tot 45%: 40%; f. 25% tot 35%: 30%; g. 15% tot 25%: 20%. 3. Onder de mate van arbeidsongeschiktheid wordt mede verstaan de mate van arbeidsongeschiktheid met inachtneming van artikel 44 van de WAO. 4. Indien de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd in verband met het wegens ziekte niet meer kunnen vervullen van een andere dienstverhouding, wordt de mate waarin de tijd meetelt in afwijking van het tweede lid niet eerder gewijzigd dan na de beëindiging van die dienstverhouding. 5. Dit artikel is niet van toepassing op tijd gedurende welke aan een deelnemer suppletie is toegekend. 6. In afwijking van het tweede lid wordt, indien de arbeidsongeschiktheid minder dan 80% bedraagt en er sprake is van een aangehouden dienstverhouding waarin betrokkene geen deelnemer is, het percentage van de doortelling vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door het ongemaximeerde dagloon waarnaar de arbeidson-geschiktheidsuitkering is berekend. De noemer wordt gevormd door het inkomen als deelnemer dat deel uitmaakt van dat ongemaximeerde dagloon.

Werkloosheid

Artikel 5.41. De tijd doorgebracht door de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdeel c, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdelen b en d, telt voor de helft mee. 2. In afwijking van het eerste lid telt de tijd gedurende welke aan een deelnemer een suppletie is toegekend volledig mee. 3. Bij samenloop van een invaliditeitspensioen en een ontslaguitkering, niet zijnde de in artikel 1.3, onderdeel b, bedoelde suppletie, uit hoofde van dezelfde dienstverhouding wordt de met inachtneming van de vorige leden vastgestelde tijd verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van: a. 65% tot 80%: 80%; b. 55% tot 65%: 60%; c. 45% tot 55%: 50%; d. 35% tot 45%: 40%; e. 25% tot 35%: 30%; f. 15% tot 25%: 20%.

Verlof

Artikel 5.5Het bestuur kan regels stellen ten aanzien van de diensttijd gedurende welke de deelnemer geheel of gedeeltelijk ontheven is geweest van de uitoefening van zijn dienstverhouding en hij elders pensioen opbouwt.

Omrekening

Artikel 5.61. Indien de deelneming langer dan één jaar wordt onderbroken en geen waarde-overdracht, bedoeld in artikel 11.1 of 11.2, heeft plaatsgevonden, wordt de pensioengeldige tijd gelegen voor die

Page 11: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 11

onderbreking vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor die onderbreking. De noemer wordt gevormd door de eerste berekeningsgrondslag na die onderbreking. 2. Indien de berekeningsgrondslag met meer dan 25 procent is gestegen ten opzichte van de laatstelijk daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze overeenkomstig artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd die is gelegen voor de stijging van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor die stijging. De noemer wordt gevormd door de met meer dan 25 procent gestegen berekeningsgrondslag. 3. Indien de berekeningsgrondslag met vijf procent of meer is gedaald ten opzichte van de daaraan voorafgaand vastgestelde berekeningsgrondslag nadat deze overeenkomstig artikel 12.1 is aangepast, en de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen is berekend nog steeds minder bedraagt dan de berekeningsgrondslag voor de daling nadat deze overeenkomstig artikel 12.1 is aangepast, wordt de pensioengeldige tijd gelegen voor de daling van de berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de teller gevormd door de laatste berekeningsgrondslag voor de daling. De noemer wordt gevormd door de berekeningsgrondslag waarnaar het pensioen wordt berekend. 4. De pensioenaanspraken bedragen ten gevolge van de toepassing van de voorgaande leden niet minder dan de pensioenaanspraken voor de toepassing daarvan.

5a. Flexibel pensioen

Recht op flexibel pensioen

Artikel 5a.11. De deelnemer heeft recht op een flexibel pensioen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, doch niet eerder dan met ingang van het tijdstip van vervroegde uittreding. 2. Onder vervroegde uittreding, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan: a. een ontslag, volledig dan wel gedeeltelijk, uit een dienstverhouding, op eigen verzoek van de

deelnemer, met het oogmerk de deelnemer voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar te doen uittreden met recht op flexibel pensioen.

b. een ontslag uit een dienstverhouding voor de vervulling waarvan uit hoofde van de aard van de aan die dienstverhouding verbonden werkzaamheden een leeftijdsgrens is vastgesteld, indien het ontslag met ingang van het tijdstip van het bereiken van bedoelde leeftijdsgrens of met ingang van een na dat tijdstip gelegen datum plaatsvindt.

c. een ontslag in het kader van een pre-fpu-regeling, als bedoeld in artikel 2, lid 1.2 van het FPU-reglement ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering.

3. Onder gedeeltelijke uittreding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a., wordt verstaan een mate van vervroegde uittreding van tenminste 10% van de omvang van de dienstverhouding waaruit de deelnemer voor het eerst vervroegd uittreedt.

Berekeningsgrondslag

Artikel 5a.21. Voor de vaststelling van het flexibel pensioen geldt als berekeningsgrondslag de berekenings-grondslag die is vastgesteld voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de vervroegde uittreding heeft plaatsgevonden. 2. Voor de deelnemer die één dienstverhouding vervult en bij het bereiken van de leeftijd van 55 jaar of daarna gedeeltelijk vervroegd uittreedt alsmede voor de deelnemer die meerdere dienstverhoudin-gen vervult en bij het bereiken van de leeftijd van 55 jaar of daarna geheel of gedeeltelijk vervroegd uittreedt uit een of meer dienstverhoudingen, terwijl een of meer andere dienstverhoudingen geheel of gedeeltelijk worden voortgezet, geldt als berekeningsgrondslag voor de voortgezette dienstverhouding of dienstverhoudingen: a. ten aanzien van de diensttijd tot aan de ingangsdatum van het reeds toegekend flexibel pensi-

oen, de berekeningsgrondslag van het flexibel pensioen; b. ten aanzien van de diensttijd vanaf de in onderdeel a bedoelde datum, de berekeningsgrond-

Page 12: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 12

slag van de voortgezette dienstverhouding of dienstverhoudingen.

Pensioenberekening

Artikel 5a.31. Het flexibel pensioen wordt berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1a en met inachtneming van de artikelen 5.5 en 5.6. 2. Indien er sprake is van een of meerdere voortgezette dienstverhoudingen als bedoeld in artikel 5a.2, tweede lid, wordt het pensioen berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in artikel 5.1a, verminderd met de pensioengeldige tijd in de voortgezette dienstverhouding of dienstverhoudingen. 3. Het pensioen bedraagt jaarlijks het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 1,75 procent van de berekeningsgrondslag met de pensioengeldige tijd, welk bedrag wordt verminderd met 1,75 procent van de franchise vermenigvuldigd met de pensioengeldige tijd. 4. Wordt het conform de vorige leden en artikel 5a.4 berekende pensioen toegekend met ingang van een datum, die is gelegen vóór, respectievelijk na het tijdstip waarop de deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt, dan wordt het pensioen actuarieel verlaagd, respectievelijk verhoogd. De verlaging onder-scheidenlijk verhoging wordt berekend aan de hand van de in bijlage g weergegeven tabel. 5. In geval van gedeeltelijke vervroegde uittreding wordt het met toepassing van de voorgaande leden berekende pensioen evenredig aan de mate van uittreding aangepast.

Pensioenberekening bij lage grondslag

Artikel 5a.41. Indien de berekeningsgrondslag niet hoger is dan . 42.540,44 wordt het flexibel pensioen verhoogd met . 62 voor elk voor de berekening van dat pensioen geldend jaar. 2. Indien de berekeningsgrondslag hoger is dan het in het eerste lid eerstgenoemde bedrag, bedraagt het pensioen niet minder dan bij toekenning van het eerste lid bij een berekeningsgrondslag die gelijk is aan dat bedrag.

Samenvoegen in geval van meerdere flexibele pensioenen

Artikel 5a.5 1. Wanneer de deelnemer bij ontslag met recht op flexibel pensioen al in het genot was van een flexibel pensioen, vervalt het eerder toegekende pensioen en wordt een nieuw pensioen toegekend, berekend overeenkomstig de voorgaande artikelen van dit hoofdstuk. 2. In geval het latere recht op flexibel pensioen betrekking heeft op een of meer dienstverhoudingen als bedoeld in artikel 5a.2, tweede lid, wordt het totaal van de pensioenaanspraken omgerekend op basis van de berekeningsgrondslag van het eerst toegekende pensioen.

Vermindering flexibel pensioen bij pensioenverevening

Artikel 5a.6Indien recht is ontstaan op een bijzonder ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 6.7, wordt de aanspraak op flexibel pensioen, onderscheidenlijk de afkoopsom daarvan, dan wel het flexibel pensioen onvoorwaardelijk verminderd met het deel van het flexibel pensioen dat in aanmerking is genomen bij de vaststelling van dat bijzonder ouderdomspensioen.

Uitruil flexibel pensioen met ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 5a.71. De niet opgenomen aanspraken op flexibel pensioen worden met ingang van de datum waarop het recht op ouderdomspensioen ontstaat omgezet in recht op ouderdoms- en nabestaandenpensioen. 2. Indien de deelneming als bedoeld in artikel 2.4a geheel dan wel ten dele eindigt in verband met een

Page 13: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 13

volledige dan wel gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de deelnemer wordt, in afwijking van het eerste lid, de aanspraak op flexibel pensioen direct omgezet in een aanspraak op ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Bij bedoelde omzetting wordt de aanvulling, bedoeld in artikel 5.1b, mede in aanmerking genomen. Indien de in de eerste volzin bedoelde beëindiging van de deelneming wordt gevolgd door een herintreding in het arbeidsproces en een daarmee gepaard gaande hernieuwde deelneming wordt de omzetting ongedaan gemaakt. 3. In afwijking van het eerste lid wordt de aanspraak of het niet opgenomen recht op flexibel pensioen mede in aanmerking genomen bij het overlijden van de deelnemer onderscheidenlijk fpu-gepensioneerde door omzetting in een verhoging van het direct ingaand nabestaandenpensioen. 4. Bij de omzetting, bedoeld in de voorgaande leden, wordt de voor flexibel pensioen geldige tijd, bedoeld in artikel 5.1a, omgerekend in een aantal voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen geldige jaren. De omrekening wordt gebaseerd op dezelfde actuariële grondslagen als de contante waardefactoren voor waarde-overdrachten, bedoeld in hoofdstuk 11 van dit reglement. 5. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitruil van flexibel pensioen met ouderdoms- en nabestaandenpensioen.

6. Ouderdomspensioen

Recht op ouderdomspensioen

Artikel 6.1 1. De deelnemer en de gewezen deelnemer hebben recht op een ouderdomspensioen met ingang van de dag waarop de leeftijd van 65 jaar wordt bereikt, doch niet eerder dan vanaf het tijdstip van ingang van het ontslag uit de dienstverhouding. 2. In afwijking van het eerste lid heeft een deelnemer als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen b en d, juncto artikel 2.4, derde lid, onderdelen a en c, recht op ouderdomspensioen met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de deelnemer die recht heeft op een suppletie die eindigt op de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. 4. De fpu-gepensioneerde heeft recht op ouderdomspensioen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

Berekeningsgrondslag

Artikel 6.21. Voor de vaststelling van het ouderdomspensioen geldt als berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 3.2, de berekeningsgrondslag die is vastgesteld voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het ontslag heeft plaatsgevonden dan wel, indien na ontslag recht op een ontslaguitkering heeft bestaan, aan het jaar waarin de ontslaguitkering is beëindigd. 2. In afwijking van het eerste lid geldt voor de deelnemer die recht heeft op een invaliditeitspensioen, als berekeningsgrondslag de in artikel 8.3, eerste lid, bedoelde berekeningsgrondslag. 3. In afwijking van het eerste lid geldt voor de deelnemer die meerdere deeltijddienstverhoudingen vervult en bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar of daarna wordt ontslagen uit een of meer dienstverhoudingen, terwijl een of meer andere dienstverhoudingen worden voortgezet, als berekeningsgrondslag voor de voortgezette dienstverhouding of -verhoudingen voor de diensttijd: a. tot aan de ingangsdatum van het reeds toegekend ouderdomspensioen, de

berekeningsgrondslag van dat ouderdomspensioen; b. vanaf de in onderdeel a bedoelde datum, de berekeningsgrondslag van de voortgezette

dienstverhouding of verhoudingen.

Pensioenberekening

Artikel 6.3 1. Het pensioen wordt berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in hoofdstuk 5. 2. Indien er sprake is van een of meerdere voortgezette deeltijddienstverhoudingen als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, wordt het pensioen berekend over de pensioengeldige tijd, bedoeld in hoofdstuk

Page 14: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 14

5, verminderd met de pensioengeldige tijd in de voortgezette dienstverhouding of dienstverhoudingen. 3. Het pensioen bedraagt jaarlijks het bedrag dat resulteert uit de vermenigvuldiging van 1,75 procent van de berekeningsgrondslag met de pensioengeldige diensttijd, welk bedrag wordt verminderd met 1,75 procent van de franchise vermenigvuldigd met de pensioengeldige diensttijd.

Pensioenverhoging bij lage grondslag

Artikel 6.41. Indien de berekeningsgrondslag niet hoger is dan 42.540,44, wordt het pensioen verhoogd met 62 voor elk voor de berekening van dat pensioen geldend jaar. 2. Indien de berekeningsgrondslag hoger is dan het in het eerste lid bedoelde eerstgenoemde bedrag, bedraagt het pensioen niet minder dan bij toepassing van het eerste lid bij een berekeningsgrondslag die gelijk is aan dat bedrag.

Samenvoegen van pensioenen

Artikel 6.5 1. Wanneer de deelnemer meer dan een dienstverhouding heeft vervuld en bij ontslag met recht op pensioen al in het genot was van een pensioen, vervalt het eerder toegekende pensioen en wordt een nieuw pensioen toegekend, berekend overeenkomstig de voorgaande artikelen. 2. In het geval het latere recht op pensioen betrekking heeft op een of meer voortgezette dienstverhoudingen onderscheidenlijk deeltijddienstverhoudingen als bedoeld in artikel 6.2, derde lid, wordt het totaal van de pensioenaanspraken omgerekend op basis van de berekeningsgrondslag van het eerst toegekende pensioen.

Vermindering ouderdomspensioen bij pensioenverevening

Artikel 6.6Indien recht op een bijzonder ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 6.7 is ontstaan, wordt de aanspraak op ouderdomspensioen, onderscheidenlijk de afkoopsom daarvan, dan wel het ouderdomspensioen onvoorwaardelijk verminderd met het deel van het ouderdomspensioen dat in aanmerking is genomen bij de vaststelling van dat bijzonder ouderdomspensioen.

Bijzonder ouderdomspensioen

Artikel 6.71. De gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner, van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde heeft recht op bijzonder ouderdomspensioen indien toepassing wordt gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding 2. Behoudens het derde lid, gaat het bijzonder ouderdomspensioen in op de dag waarop de gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner, de leeftijd van 65 jaar bereikt, of indien de echtscheiding, of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap heeft plaatsgevonden na dit tijd-stip, zodra toepassing kan worden gegeven aan artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. 3. Het bijzonder ouderdomspensioen gaat niet eerder in dan een maand na de datum waarop het fonds de ter zake vereiste bescheiden heeft ontvangen. 4. Het bijzonder ouderdomspensioen wordt vastgesteld met inachtneming van de berekeningsgrondslag waarnaar het ouderdomspensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde zou zijn berekend indien hij met ingang van de dag waarop de echtscheiding, of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap, heeft plaatsgevonden, recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen.

7. Nabestaandenpensioen

Recht op partnerpensioen

Page 15: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 15

Artikel 7.11. Na het overlijden van de deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde heeft diens partner met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op een partnerpensioen. 2. In afwijking van het eerste lid bestaat geen recht op een partnerpensioen indien: a. het huwelijk is gesloten, de registratie van het partnerschap heeft plaatsgevonden, of de aanmelding als

partner heeft plaatsgevonden op of na de dag waarop de deelnemer, de gewezen deelnemer of gepensio-neerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

b. de pensioengeldige tijd van de overledene geheel is gelegen voor 1 januari 1996 en de huwelijksvoltrekking, de registratie van het partnerschap, of de aanmelding als partner heeft plaatsgevonden na het ontslag van de overledene.

Berekening partnerpensioen

Artikel 7.21. Het pensioen van de partner bedraagt vijf zevende gedeelte van de aanspraak dan wel het recht op een ouderdomspensioen. 2. Indien de deelnemer overlijdt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft of zou hebben bereikt, wordt voor de berekening van het pensioen zijn pensioengeldige tijd met toepassing van hoofdstuk 5 doorgeteld tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 62 jaar heeft of zou hebben bereikt. 3. Indien de deelnemer behoort tot een van de categorieën als bedoeld in artikel 2.4, derde lid en zijn overlijden plaatsvindt voor het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft of zou hebben bereikt wordt, in afwijking van het tweede lid, de pensioengeldige tijd doorgeteld tot de dag waarop het recht op ouderdomspensioen zou zijn ontstaan. 4. Indien bij een overlijden tevens aanspraak bestaat of zou hebben bestaan indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, op een of meer bijzondere partnerpensioenen als bedoeld in artikel 7.5, wordt het partnerpensioen verminderd met die aanspraken voordat artikel 7.5, vierde lid, daarop wordt toegepast. 5. Een partnerpensioen wordt voorts verminderd indien de partner meer dan tien jaar jonger was dan de deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde en het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner op de dag van het overlijden nog geen vijf jaren heeft geduurd. De vermindering bedraagt drie procent voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt. 6. Het vierde lid is niet van toepassing ten aanzien van de huwelijksvoltrekking, onderscheidenlijk de aanmerking als partner die voor 1 januari 1996 heeft plaatsgevonden. 7. Indien een partner opnieuw in het huwelijk treedt, opnieuw als partner wordt geregistreerd, of opnieuw als partner wordt aangemerkt, wordt zijn pensioen opnieuw vastgesteld met ingang van de maand volgende op die waarin hij hertrouwt, opnieuw als partner wordt geregistreerd, of de aanmer-king als partner geschiedt. Daarbij wordt van het ouderdomspensioen waarvan het partnerpensioen is afgeleid niet in aanmerking genomen, dat deel dat overeenkomt met de ingevolge het tweede lid doorgetelde pensioengeldige tijd die is gelegen na de datum van het overlijden van de deelnemer.

Samenloop partnerpensioenen

Artikel 7.3 Indien een partner aan wie reeds een partnerpensioen is toegekend krachtens dit reglement, terzake van een ander huwelijk, een ander geregistreerd partnerschap, of een andere aanmerking als partner eveneens recht op een partnerpensioen verkrijgt krachtens dit of enig ander pensioenreglement, wordt voor de berekening van de pensioenen ingevolge dit reglement waarvan de partnerpensioenen zijn afgeleid, samenlopende tijd slechts meegeteld bij de berekening van het pensioen waar die tijd, het hoogste bedrag oplevert.

Toeslag

Page 16: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 16

Artikel 7.41. De partner die recht heeft op partnerpensioen en die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, heeft tot de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt recht op een toeslag ten bedrage van vijftien procent van het volgens de artikelen 7.2 en 7.3 berekende pensioen. 2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de partner wiens partnerpensioen met toepassing van artikel 7.2, zesde lid, opnieuw is vastgesteld. 3. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt niet meer dan vijftien procent van 63.551,27.

Artikel 7.4a1. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in de periode 1 juli 1996 tot en met 31 december 1998 recht op partnerpensioen, recht op bijzonder partnerpensioen of recht op wezenpensioen krachtens dit reglement ontstaat, heeft de partner, gewezen partner of wees, die geen recht of niet langer recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering of Anw wezenuitkering recht op een toeslag voor de tijd gelegen na 1 januari 1996, die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen. 2. Recht op de toeslag bedoeld in het vorige lid bestaat indien en voor zover de pensioengerechtigde recht op weduwenpensioen, tijdelijke weduwenuitkering of wezenpensioen krachtens de Algemene Weduwen- en Wezenwet gehad zou hebben, indien die wet van kracht zou zijn gebleven. 3. De berekening van deze toeslag vindt plaats overeenkomstig de leden 6 en 7 van artikel 18.11. 4. Indien ter zake van het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde in de periode van 1 januari 1996 tot en met 30 juni 1996 recht op partnerpensioen krachtens dit reglement is ontstaan, heeft de partner, die ter zake van datzelfde overlijden recht heeft verkregen op een tijdelijke weduwenuitkering als bedoeld in artikel 13 van de AWW, na het verstrijken van de duur van die tijdelijke uitkering recht op een toeslag voor de tijd gelegen na 1 januari 1996, die bij de berekening van zijn pensioen in aanmerking is genomen. Dit recht eindigt zodra het pensioen met toepassing van artikel 7.2, lid 6, opnieuw moet worden vastgesteld. Ten aanzien van de berekening is het bepaalde in het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.4b1. De partner of gewezen partner die recht heeft op een partnerpensioen of een bijzonder partnerpensioen heeft recht op een toeslag op dit pensioen indien: a. op 1 januari 1998 recht bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens de Anw, welke

uitkering vanaf deze datum wordt verminderd wegens inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Anw; en

b. de nabestaandenuitkering krachtens de Anw wordt ontleend aan een overlijden voor 1 juli 1996; en

c. op 1 juli 1996 inkomen uit of in verband met arbeid als bedoeld in de Anw werd genoten. 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid bedraagt per pensioentellend jaar: a. bij een bruto-inkomen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, dat op 1 juli 1996 gelijk was

aan of minder bedroeg dan f 40.000,- op jaarbasis, 2,5 procent van het verschil tussen de bedragen van de nabestaandenuitkering, zoals deze voor en na toepassing van de in artikel 67, eerste lid van de Anw, bedoelde vermindering zijn vastgesteld.

b. bij een bruto-inkomen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, dat op 1 juli 1996 meer bedroeg dan f 40.000,- op jaarbasis, 2,5 procent van het in onderdeel a bedoelde verschil, verminderd met twee derde gedeelte van het inkomen boven f 40.000,-, met dien verstande dat de toeslag niet negatief kan zijn.

3. De toeslag, bedoeld in het eerste lid is niet hoger dan het bedrag dat met overeenkomstige toepassing van lid 6 van artikel 18.11 zou zijn vastgesteld. 4. Recht op de toeslag, bedoeld in het eerste lid bestaat voor zolang recht bestaat op een nabestaandenuitkering krachtens de Anw, doch uiterlijk tot 1 januari 1999.

Recht op bijzonder partnerpensioen

Artikel 7.51. Indien het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner anders dan door

Page 17: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 17

overlijden eindigt, verkrijgt de gewezen partner van de deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde een premie-vrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen. 2. De premievrije aanspraak, bedoeld in het eerste lid, bedraagt vijf zevende gedeelte van de aanspraak op ouderdomspensioen van de deelnemer, gewezen deelnemer of fpu-gepensioneerde, met dien verstande dat voor de berekening van deze aanspraak op ouderdomspensioen: a. slechts de pensioengeldige tijd meetelt die is gelegen voor het tijdstip waarop het huwelijk, het

geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner is geëindigd. b. de berekeningsgrondslag is die waarnaar het ouderdomspensioen van de deelnemer,

gewezen deelnemer of gepensioneerde zou zijn berekend indien hij met ingang van de dag waarop de in onderdeel a bedoelde gebeurtenis zich heeft voorgedaan recht zou hebben verkregen op een ouderdomspensioen.

3. Indien bij een overlijden sprake is van eerder ontstane aanspraken op bijzonder partnerpensioen of daarvan sprake zou zijn geweest indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van artikel 5 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding, worden de later ontstane aanspraken op bijzonder partnerpensioen verminderd met deze eerder ontstane aanspraken op bijzondere partnerpensioenen. 4. Een bijzonder partnerpensioen wordt voorts verminderd indien de gewezen partner meer dan tien jaar jonger was dan de deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde en het huwelijk, het geregistreerd partnerschap, of de aanmerking als partner geen vijf jaren heeft geduurd. De vermindering bedraagt drie procent voor elk vol jaar dat het leeftijdsverschil meer dan tien jaar bedraagt. 5. Het vierde lid is niet van toepassing ten aanzien van de huwelijksvoltrekking, onderscheidenlijk de aanmerking als partner die voor 1 januari 1996 heeft plaatsgevonden. 6. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van een geregistreerd partnerschap, of bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op het einde van het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de aanmerking als partner anders overeenkomen en het bestuur daarmee instemt.7. Artikel 7.1 is van overeenkomstige toepassing op het bijzonder partnerpensioen, met dien verstande dat geen recht op bijzonder partnerpensioen bestaat indien de pensioengeldige tijd van de overledene waarnaar het bijzonder partnerpensioen wordt berekend geheel is gelegen voor 1 januari 1996 en geen uitzicht bestond op bijzonder nabestaandenpensioen ingevolge de Abp-wet.

Recht op wezenpensioen

Artikel 7.61. Na het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde heeft zijn wees met ingang van de dag volgende op het overlijden recht op een wezenpensioen indien de wees: a. de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet heeft bereikt; en b. niet gehuwd is of gehuwd is geweest, geen partij is of is geweest bij een geregistreerd

partnerschap of geen partij is of is geweest bij de aanmerking van een partner. 2. Onder wees wordt verstaan: a. het kind dat is geboren uit of is geadopteerd tijdens een huwelijk of een relatie anders dan een

huwelijk met een partner, bedoeld in artikel 1.4, eerste lid, onderdeel b en c;

b. het kind dat deel uitmaakte van het gezin van de deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde, niet zijnde een in onderdeel a bedoeld kind, waarvoor hij de kosten van levensonderhoud droeg;

c. het kind van de vrouwelijke deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde, niet zijnde een in onderdeel a bedoeld kind, waarmee de familierechtelijke betrekking niet door adoptie is opgehouden te bestaan;

d. het kind ten opzichte van wie aan de mannelijke deelnemer, gewezen deelnemer, fpu-gepensioneerde of gepensioneerde, ten tijde van zijn overlijden een onderhoudsplicht krachtens artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek was opgelegd, dan wel door hem bij authentieke akte een dergelijke verplichting was erkend.

Berekening wezenpensioen

Page 18: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 18

Artikel 7.71. Het wezenpensioen bedraagt van het ouderdomspensioen van de overledene, berekend overeenkomstig artikel 7.2, eerste en tweede lid: a. indien aan hetzelfde overlijden door de verzorger van de wees recht op een partnerpensioen

dan wel recht op een bijzonder partnerpensioen wordt ontleend, een zevende gedeelte; b. in alle andere gevallen, twee zevende gedeelte. 2. Het wezenpensioen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de in dat onderdeel bedoelde verzorger is overleden, nader vastgesteld met inachtneming van het eerste lid, onderdeel b.

Toeslag op wezenpensioen

Artikel 7.8 1. De wees heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt, recht op een toeslag op zijn volgens de artikelen 7.7 en 7.9 berekende pensioen ten bedrage van vijftien procent van dat pensioen. 2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt niet meer dan vijftien procent van 63.551,27.

Beperking gezamenlijk bedrag wezenpensioenen

Artikel 7.9 1. Het gezamenlijk bedrag van de wezenpensioenen dat aan het overlijden van een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde wordt ontleend, gaat een bedrag dat gelijk is aan vijf zevende gedeelte van het ouderdomspensioen waarvan die pensioenen zijn afgeleid, niet te boven. 2. Indien wegens toepassing van het vorige lid de wezenpensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid naar de omvang van de wezenpensioenen, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid. 3. Bij de toepassing van dit artikel wordt de toeslag, bedoeld in artikel 7.8, buiten beschouwing gelaten.

Overlijdensuitkering bij ouderdomspensioen

Artikel 7.101. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van een gepensioneerde wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde, een uitkering toegekend ten bedrage van het pensioen van die gepensioneerde over een tijdvak van twee maanden (overlijdensuitkering). 2. Bij ontstentenis van een partner als bedoeld in het eerste lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de wezen, bedoeld in artikel 7.6. 3. Bij ontstentenis van zowel een partner als bedoeld in het eerste lid, als wezen als bedoeld in het tweede lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, indien de overledene de kostwinner was van de genoemde betrekkingen. 4. Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste tot en met derde lid nalaat, kan het bedrag van de overlijdensuitkering door het bestuur geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Overlijdensuitkering bij invaliditeitspensioen

Artikel 7.11Artikel 7.10 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overlijden van een deelnemer die recht heeft op een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage, met dien verstande dat de overlijdensuitkering in dat geval gelijk is aan het bedrag ter grootte van het invaliditeitspensioen dan wel de herplaatsingstoelage van die deelnemer over een tijdvak van twee maanden.

Page 19: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 19

Overlijdensuitkering bij flexibel pensioen

Artikel 7.12Artikel 7.10 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het overlijden van een fpu-gepen-sioneerde, met dien verstande dat de overlijdensuitkering in dat geval gelijk is aan het bedrag ter grootte van het flexibel pensioen van die gepensioneerde over één maand.

8. Invaliditeitspensioen

Invaliditeitspensioen algemeen

Artikel 8.11. In dit hoofdstuk wordt voor de vaststelling van het invaliditeitspensioen uitgegaan van: a. de arbeidsongeschiktheidsuitkering, vermeerderd met de vakantie-uitkering die betrekking

heeft op het desbetreffende tijdvak; b. de ten aanzien van de deelnemer vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid met

inachtneming van artikel 44 van de WAO; c. de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 8.3, eerste lid, indien van toepassing

vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. 2. Onverminderd het eerste lid, onderdeel a, wordt voor de vaststelling van het invaliditeitspensioen uitgegaan van een niet-verminderde arbeidsongeschiktheidsuitkering: a. indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ter voorkoming of beperking van

samenloop van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen uitvoering wordt gegeven aan het be-paalde bij of krachtens artikel 52 van de WAO;

b. indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt verminderd in verband met de toepassing van artikel 36 van de WPA.

3. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt geweigerd of verminderd in verband met toepassing van een sanctie op grond van de WAO op andere wijze dan door middel van het buiten aanmerking laten van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de berekening van het invaliditeitspensioen uitgegaan van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals die zou zijn toegekend zonder toepassing van die sanctie. 4. Onverminderd het tweede en derde lid, leiden wijzigingen in de in het eerste lid bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering tot overeenkomstige wijzigingen in het invaliditeitspensioen.

Recht op invaliditeitspensioen

Artikel 8.21. De deelnemer die arbeidsongeschikt is in de dienstverhouding waarin hij deelnemer is, heeft na de beëindiging van die dienstverhouding recht op een invaliditeitspensioen, indien hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. 2. Indien de in het eerste lid bedoelde deelnemer in aansluiting op de in het eerste lid bedoelde beëindiging recht heeft op een suppletie, ontstaat het recht op invaliditeitspensioen niet eerder dan na beëindiging van het recht op suppletie. Indien de suppletie niet wordt toegekend of wordt beëindigd als gevolg van toepassing van een of meer sancties, ontstaat in afwijking van de vorige volzin het recht op invaliditeitspensioen niet eerder dan na afloop van de periode waarover de suppletie zou zijn toegekend zonder toepassing van die sanctie. 3. Het tweede lid blijft buiten toepassing wanneer de deelnemer vrijwillig vervroegd uittreedt met gebruikmaking van de fpu-regeling. Het bestuur kan andere regelingen gelijkstellen met de fpu-regeling. 4. In afwijking van het derde lid heeft de deelnemer recht op invaliditeitspensioen voor zolang de in dat lid bedoelde suppletie niet tot uitbetaling komt omdat de deelnemer: a. een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, berekend naar een mate van

arbeidsongeschiktheid van 80 procent of meer; of b. wordt herplaatst in een functie waaraan hij recht op herplaatsingstoelage kan ontlenen. 5. In afwijking van het eerste lid heeft de deelnemer die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering en die in verband met ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid

Page 20: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 20

wegens ziekte voor de beëindiging van de dienstverhouding wordt herplaatst, recht op invaliditeitspensioen met ingang van de dag waarop hij met inachtneming van artikel 9.1, eerste lid, is herplaatst. Artikel 9.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 6. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen deelnemer die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk herleving van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de artikelen 17, 43a, onderscheidenlijk 47 van de WAO.

Berekeningsgrondslag invaliditeitspensioen

Artikel 8.31. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 3.2, die is vastgesteld voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het recht op invaliditeitspensioen is ontstaan. 2. In afwijking van het eerste lid geldt voor een herlevend invaliditeitspensioen als berekeningsgrondslag de berekeningsgrondslag van het ingetrokken invaliditeitspensioen dat over-eenkomstig artikel 12.1 is aangepast aan de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel. 3. Voor het invaliditeitspensioen van de belanghebbende, bedoeld in artikel 8.2, zesde lid, alsmede de belanghebbende wiens recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontleend aan de toepassing van artikel 17, onderscheidenlijk artikel 43a, eerste lid, onderdeel b, van de WAO, geldt als berekeningsgrondslag de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid. 4. Indien een invaliditeitspensioen is beëindigd omdat de deelnemer op of na de dag waarop hij de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt inkomsten uit arbeid in dienstbetrekking gaat verdienen en hij binnen vijf jaar na de datum van werkaanvaarding in verband met overeenkomstige toepassing van artikel 61 WAO wederom recht krijgt op een invaliditeitspensioen, is de berekeningsgrondslag van laatstvermeld invaliditeitspensioen niet lager dan de berekeningsgrondslag van het beëindigde invaliditeitspensioen.

Berekening invaliditeitspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid

Artikel 8.41. Het invaliditeitspensioen bij volledige arbeidsongeschiktheid is het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor zover deze is gerelateerd aan inkomen als deelnemer, aan te vullen tot 70% van de berekeningsgrondslag. Het deel van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dat gerelateerd is aan het inkomen als deelnemer wordt vastgesteld door de arbeidsongeschiktheidsuitkering te vermenigvuldigen met een breuk. Hierbij wordt de noemer gevormd door het ongemaximeerde dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend. De teller wordt gevormd door het inkomen als deelnemer dat deel uit maakt van dat ongemaximeerde dagloon. 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het invaliditeitspensioen: a. na afloop van de periode, bedoeld in artikel 21a van de WAO, het bedrag dat nodig is om de

arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 65 procent van de berekeningsgrondslag, indien de belanghebbende als werknemer de keuze heeft gemaakt om af te zien van de individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn invaliditeitspensioen in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO;

b. het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 75 procent van de berekeningsgrondslag, indien de deelnemer op het tijdstip van ingang van het invaliditeitspensioen 60 jaar of ouder is.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid en met inachtneming van het vierde en het vijfde lid, bedraagt het invaliditeitspensioen van de deelnemer die in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid verkeert, waardoor hij geregeld oppassing en verzorging nodig heeft, het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot ten hoogste 100 procent van de berekeningsgrondslag, voor zolang de hulpbehoevendheid duurt. 4. Voor de toepassing van het derde lid is de berekeningsgrondslag maximaal 261 maal het in het eerste lid van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering bedoelde maximum dagloon. 5. Het derde lid vindt geen toepassing indien de deelnemer in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een verzekering inzake ziektekosten komen.

Page 21: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 21

Berekening invaliditeitspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid

Artikel 8.51. Het invaliditeitspensioen bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor zover deze is gerelateerd aan inkomen als deelnemer, aan te vullen tot een percentage van de berekeningsgrondslag. Het deel van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dat gerelateerd is aan het inkomen als deelnemer wordt vastgesteld door de arbeidsongeschiktheidsuitkering te vermenigvuldigen met een breuk. Hierbij wordt de noemer gevormd door het ongemaximeerde dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend. De teller wordt gevormd door het inkomen als deelnemer dat deel uit maakt van dat ongemaximeerde dagloon. Deze breuk wordt niet toegepast voor zolang de deelnemer uitsluitend arbeidsongeschikt is in de dienstverhouding waarin hij deelnemer is. Het in de eerste volzin bedoelde percentage is: a. het in het tweede lid bedoelde percentage van de berekeningsgrondslag; dan wel b. na afloop van de periode, bedoeld in artikel 21a van de WAO, het in het derde lid bedoelde

percentage van de berekeningsgrondslag, indien de belanghebbende als werknemer de keuze heeft gemaakt om af te zien van de individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn invaliditeitspensioen in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO.

2. Het in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde percentage bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van: a. 65% tot 80%: 50,75%; b. 55% tot 65%: 42%; c. 45% tot 55%: 35%; d. 35% tot 45%: 28%; e. 25% tot 35%: 21%; f. 15% tot 25%: 14%. 3. Het in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde percentage bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van: a. 65% tot 80%: 47,25%; b. 55% tot 65%: 39%; c. 45% tot 55%: 32,5%; d. 35% tot 45%: 26%; e. 25% tot 35%: 19,5%; f. 15% tot 25%: 13%.

Invaliditeitspensioen naar pensioengeldige tijd

Artikel 8.6

Het op grond van de artikelen 8.4 en 8.5 vastgestelde invaliditeitspensioen bedraagt niet minder dan het bedrag dat nodig is om de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot het bedrag dat het ouderdomspensioen zou bedragen, indien het wordt toegekend op basis van de opgebouwde pensioengeldige tijd op de datum waarop het recht op invaliditeitspensioen is ingegaan, berekend naar de berekeningsgrondslag zonder deze te verminderen met de franchise.

Nadere vaststelling invaliditeitspensioen

Artikel 8.71. Indien artikel 40 van de WAO wordt toegepast, wordt met ingang van hetzelfde tijdstip de berekeningsgrondslag van het invaliditeitspensioen nader vastgesteld met inachtneming van het vanaf de toekenning van het invaliditeitspensioen gewijzigde inkomen uit de betrekking die aanleiding heeft gevormd voor toepassing van artikel 40 van de WAO, mits dit voor de deelnemer gunstiger is. 2. Indien het invaliditeitspensioen met inachtneming van het eerste lid of artikel 8.1, vierde lid, wordt verhoogd omdat de deelnemer wegens arbeidsongeschiktheid een andere betrekking niet meer kan vervullen, wordt die verhoging tot het tijdstip van beëindiging van die betrekking in mindering gebracht op het invaliditeitspensioen.

Page 22: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 22

Inkomsten uit of in verband met arbeid

Artikel 8.81. Indien de deelnemer met recht op invaliditeitspensioen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft, wordt het invaliditeitspensioen verminderd met het bedrag waarmee de som van het invaliditeitspensioen, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die inkomsten uitgaat boven de berekeningsgrondslag. 2. In het geval van herplaatsing wordt onder inkomsten uit arbeid verstaan het inkomen, bedoeld in artikel 9.2, vijfde of zesde lid, al naar gelang de belanghebbende in die dienstverhouding al of geen deelnemer is. 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid werden genoten, deze inkomsten geen deel uitmaken van de berekeningsgrondslag van het invaliditeitspensioen en de omvang van die arbeid niet is toegenomen. 4. Het bij de berekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, in acht te nemen invaliditeitspensioen is het invaliditeitspensioen dat wordt gevonden zonder toepassing te geven aan artikel 8.9.

Verhoging tot minimumloon

Artikel 8.91. Indien het invaliditeitspensioen vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering en met inkomsten uit of in verband met arbeid per maand minder bedraagt dan het maandbedrag van het minimumloon vermeerderd met de vakantie-uitkering, bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, wordt dat pensioen, verhoogd tot het bedrag dat nodig is om de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, het invaliditeitspensioen en de inkomsten uit of in verband met arbeid te verhogen tot het minimumloon vermeerderd met die vakantie-uitkering. 2. De verhoging, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan het verschil tussen enerzijds het totaal van het invaliditeitspensioen zonder die verhoging en de arbeidsongeschiktheidsuitkering en anderzijds de berekeningsgrondslag waarnaar het invaliditeitspensioen is berekend en bedraagt tevens niet meer dan 30% van het met de minimumvakantiebijslag vermeerderde minimumloon. 3. In afwijking van het tweede lid wordt de som van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, het invaliditeitspensioen en de inkomsten uit of in verband met arbeid, indien deze som na toepassing van het tweede lid minder bedraagt dan 70% van het in het eerste lid bedoelde minimumloon, tot 1 januari 1998, of indien de hierna bedoelde persoon op een latere datum onder de werknemersverzekeringen wordt gebracht, tot die latere datum, zodanig verhoogd, dat bedoelde som 70% van dat minimumloon bedraagt, indien: a. de deelnemer een persoon is als bedoeld in artikel XX, derde lid, en artikel XXI van de Wet

terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen; en b. hij op 31 december 1986 de leeftijd van 35 jaar had bereikt; en c. het invaliditeitspensioen is verlaagd als gevolg van de overeenkomstige toepassing van artikel

18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, zoals dat artikel luidt na inwerkingtreding van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen.

4. Indien voor de deelnemer een deeltijdfactor is vastgesteld, wordt bij de toepassing van het eerste, tweede en derde lid, het minimumloon vermeerderd met de vakantie-uitkering vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt, indien artikel 15.6 toepassing vindt, uitgegaan van het invaliditeitspensioen zonder toepassing van artikel 15.6.

Algemene neerwaartse wijziging arbeidsongeschiktheidsuitkering

Artikel 8.10Indien het niveau van de arbeidsongeschiktheidsuitkering een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, behoudens indien sociale partners anders overeenkomen binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad waarin die maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van het invaliditeitspensioen doorgevoerd, vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder

Page 23: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 23

dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

9. Herplaatsingstoelage

Recht op herplaatsingstoelage

Artikel 9.11. Recht op een herplaatsingstoelage heeft de deelnemer die: a. tijdens zijn ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als deelnemer wegens ziekte of na

ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als deelnemer wegens ziekte onder andere voorwaarden wordt herplaatst in zijn dienstverhouding dan wel in een of meer andere dienstverhoudingen; en

b. niet volledig arbeidsongeschikt is; en c. zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut. 2. In afwijking van het eerste lid heeft de deelnemer die bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte voor ontslag wordt herplaatst niet eerder recht op een herplaatsingstoelage dan na afloop van de periode, bedoeld in artikel 19 van de WAO. 3. Van een herplaatsing als bedoeld in het eerste lid is sprake voor zolang wordt voldaan aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden. 4. Onverminderd de overige voorwaarden die in het eerste lid zijn gesteld, geldt in afwijking van onder-deel a van dat lid voor de deelnemer die recht heeft op een andere ontslaguitkering dan de suppletie, dat hij eerst recht heeft op een herplaatsingstoelage indien hij recht heeft op een arbeidsonge-schiktheidsuitkering.

Hoogte herplaatsingstoelage

Artikel 9.21. De herplaatsingstoelage bedraagt het nadelige verschil tussen enerzijds de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 8.3, indien van toepassing vermenigvuldigd met de deeltijdfactor, en anderzijds het totaal van het daarmee overeenkomende inkomen uit de nieuwe dienstverhouding, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het invaliditeitspensioen. 2. Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering mede is gerelateerd aan inkomen dat niet als deelnemer is verworven, wordt in afwijking van het bepaalde in het eerste lid het inkomen uit de nieuwe dienstverhouding en de arbeidsongeschiktheidsuitkering vermenigvuldigd met een breuk. Hierbij wordt de noemer gevormd door het ongemaximeerde dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend. De teller wordt gevormd door het inkomen als deelnemer dat deel uit maakt van dat ongemaximeerde dagloon. Deze breuk wordt niet toegepast indien de deelnemer uitsluitend arbeidson-geschikt is in de dienstverhouding waarin hij deelnemer is. 3. Indien naast het recht op herplaatsingstoelage geen recht meer bestaat op invaliditeitspensioen blijft voor de vaststelling van de herplaatsingstoelage de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 8.3, waarnaar het invaliditeitspensioen werd berekend, aangepast overeenkomstig artikel 12.1, van toepassing. 4. Indien naast het recht op herplaatsingstoelage geen recht op invaliditeitspensioen bestaat en ook niet heeft bestaan, wordt voor de in het eerste lid bedoelde berekeningsgrondslag gelezen de berekeningsgrondslag, die is vastgesteld voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarin het recht op herplaatsingstoelage is ontstaan. 5. Bij herplaatsing in een dienstverhouding op grond waarvan de belanghebbende deelnemer is, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomen uit de nieuwe dienstverhouding aangemerkt het inkomen, bedoeld in artikel 3.1, in de nieuwe dienstverhouding, indien van toepassing vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. 6. Bij herplaatsing in een dienstverhouding waarin de belanghebbende geen deelnemer is, wordt bij de toepassing van het eerste lid als inkomen uit de nieuwe dienstverhouding aangemerkt het inkomen uit de nieuwe dienstverhouding dat wordt vastgesteld met zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing van het vierde lid en artikel 3.1. 7. Artikel 8.1, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. 8. In geval van toepassing van artikel 15.6 wordt voor de vaststelling van de hoogte van de herplaatsingstoelage uitgegaan van het invaliditeitspensioen zonder toepassing van dat artikel.

Page 24: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 24

9. De loonsuppletie, bedoeld in artikel 60 WAO, wordt gerekend tot het inkomen uit de nieuwe dienstverhouding.

10. Aanspraken bij tussentijds eindigen van de deelneming

Artikel 10.11. De gewezen deelnemer verkrijgt bij het eindigen van zijn deelneming anders dan door het ingaan van het flexibel pensioen, het ouderdomspensioen of door overlijden een premievrije aanspraak op flexibel pensioen, ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen. 2. De premievrije aanspraak op flexibel pensioen of ouderdomspensioen wordt vastgesteld met inachtneming van hoofdstuk 5a onderscheidenlijk 6, met dien verstande dat voor de berekening : a. wordt uitgegaan van de pensioengeldige tijd die is gelegen voor het tijdstip van het eindigen

van de deelneming; en b. als berekeningsgrondslag in aanmerking wordt genomen de berekeningsgrondslag, bedoeld

in artikel 3.2, die is vastgesteld voor het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de deelneming is geëindigd.

3. De premievrije aanspraken op partnerpensioen en wezenpensioen worden vastgesteld met inachtneming van hoofdstuk 7, met dien verstande dat deze worden afgeleid van de premievrije aanspraken op flexibel pensioen en ouderdomspensioen.

11. Waarde-overdracht/overname en uitkering ineens tot afkoop van pensioen

Waarde-overdracht

Artikel 11.1Het bestuur kan een pensioen of een aanspraak op pensioen, met inachtneming van de hiertoe door het fonds gestelde regels en artikel 32a van de PSW, afkopen.

Artikel 11.2Op schriftelijk verzoek van de gewezen deelnemer wordt, overeenkomstig artikel 32b van de PSW, de afkoopsom van de aanspraak op pensioen rechtstreeks overgedragen aan een instelling als bedoeld in artikel 32b van de PSW, indien deze afkoopsom wordt aangewend om bij deze instelling een aanspraak op pensioen te verwerven.

Waarde-overname algemeen

Artikel 11.3 Op schriftelijk verzoek van de deelnemer wordt de afkoopsom, bedoeld in artikel 32b, eerste lid van de PSW, dan wel artikel 16a van de Regelen verzekeringsovereenkomsten PSW, overeenkomstig dat artikel aangewend ter verwerving van een aanspraak op pensioen, te weten ouderdoms- en partner-pensioen en flexibel pensioen.

Waarde-overname militaire tijd

Artikel 11.41. Onverminderd artikel 11.3 verwerft de deelnemer voor zijn pensioengeldige tijd volgens de Amp-wet, ten minste een in jaren gelijke pensioengeldige tijd volgens dit reglement. 2. In afwijking van het eerste lid wordt de pensioengeldige tijd volgens de Amp-wet, in het geval de berekeningsgrondslag voor het jaar waarin de tijd als deelnemer is aangevangen meer dan vijfentwintig procent hoger is dan het tot een jaarbedrag herleide inkomen in de militaire dienstverhouding, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het genoemde jaarbedrag en de noemer wordt gevormd door de berekeningsgrondslag voor het jaar waarin de tijd als deelnemer is aangevangen.

Page 25: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 25

Afkoop van pensioen

Artikel 11.5 1. Indien een pensioen op het tijdstip van ingang op jaarbasis het bedrag, bedoeld in artikel 32, vijfde en zesde lid, van de PSW niet te boven gaat, wordt aan de rechthebbende tot afkoop van dat pensioen een uitkering ineens betaald. 2. In afwijking van het eerste lid vindt afkoop van een flexibel pensioen evenwel slechts plaats indien de rechthebbende daartoe een schriftelijk verzoek bij het bestuur heeft ingediend. 3. Op schriftelijk verzoek van de rechthebbende die zich in het buitenland heeft gevestigd, wordt diens aanspraak op pensioen vervangen door een uitkering ineens, mits diens aanspraak op pensioen het tweevoudige van het in het eerste lid bedoelde bedrag niet te boven gaat. 4. Dit artikel is niet van toepassing op een invaliditeitspensioen.

12. Indexatie

Artikel 12.11. De berekeningsgrondslag, bedoeld in de artikel 3.2, van een ingegaan pensioen dan wel een aanspraak op pensioen van een gewezen deelnemer dan wel een gewezen partner wordt aangepast overeenkomstig de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel teneinde een aan die bezoldigingswijziging evenredige aanpassing van de pensioenen te bewerkstelligen, tenzij de financiële positie van het fonds zich dwingend tegen die aanpassing verzet. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de maximale bedragen, bedoeld in de artikelen 7.4, derde lid, en 7.8, tweede lid, alsmede ten aanzien van de bedragen, genoemd in de artikelen 5a.4, eerste lid en 6.4, eerste lid, met dien verstande dat het bedrag waarmee het pensioen wordt verhoogd, rekenkundig wordt afgerond op hele guldens. 3. Alvorens tot het achterwege laten van de in het eerste lid bedoelde aanpassing te besluiten, stelt het bestuur de externe actuaris, bedoeld in artikel 20 van de statuten, de raad van advies, bedoeld in artikel 17 van de statuten, en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid in de gelegenheid over het voornemen daartoe binnen twee maanden te adviseren. Bij de adviesaanvraag aan de raad van advies, en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid wordt het advies van de externe actuaris gevoegd. 4. De algemene bezoldigingswijziging is het gewogen gemiddelde van de wijziging van de salarissen van het overheidspersoneel in de onderscheiden sectoren in de zin van de WPA. 5. Het bestuur stelt de algemene bezoldigingswijziging, bedoeld in het vierde lid, en de datum waarop deze ingaat, vast. 6. Indien de salarissen, bedoeld in het vierde lid, in een sector een gedifferentieerde wijziging ondergaan, bepaalt het bestuur in hoeverre deze wijziging een algemeen karakter draagt, en wordt bij de toepassing van het vierde lid wat betreft de weging van de desbetreffende sectorale salarisont-wikkeling uitgegaan of tevens uitgegaan van de aldus vastgestelde bezoldigingswijziging met algemeen karakter. 7. Bij de vaststelling van het gewogen gemiddelde, bedoeld in het vierde lid, wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde jaarlijkse som van de met de deeltijdfactor vermenigvuldigde inkomens in de onderscheiden sectoren, afgerond op miljoenen guldens. 8. Indien aan het personeel, bedoeld in het vierde lid, een eenmalige uitkering is of wordt toegekend, bepaalt het bestuur in hoeverre deze uitkering een algemeen karakter draagt. 9. Het bestuur stelt regels voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, en in voorkomend geval voorts over de wijze waarop eenmalige uitkeringen, bedoeld in het achtste lid, leiden tot eenmalige uitkeringen aan pensioengerechtigden. 10. De aanpassingen, bedoeld in het eerste lid, en de uitkeringen, bedoeld in het negende lid, vinden in beginsel slechts met ingang van 1 januari en met ingang van 1 juli plaats en zijn gebaseerd op de bezoldigingswijzigingen en de uitkeringen die zich tot en met die data hebben voorgedaan.

13. Toekenning, einde en betaling pensioen

Toekenning pensioen

Page 26: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 26

Artikel 13.1 Het bestuur beslist over de toekenning van pensioen op schriftelijke aanvraag door of namens de belanghebbende.

Ingangsdatum invaliditeitspensioen

Artikel 13.2Het invaliditeitspensioen gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering met overeenkomstige toepassing van artikel 35 van de WAO ingaat.

Einde pensioen en herplaatsingstoelage

Artikel 13.3 1. Elk pensioen eindigt met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden. 2. In afwijking van het eerste lid eindigt het flexibel pensioen met ingang van de dag volgende op die waarop de rechthebbende is overleden. 3. Het flexibel pensioen eindigt voorts met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die -waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt. 4. Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin: a. de rechthebbende de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt of, voorafgaand aan het bereiken van

de leeftijd van 21 jaar in het huwelijk is getreden, partij is bij een partnerschapregistratie of partij is bij de aanmerking van een partner;

b. de rechthebbende wettig kind is geworden van een ander dan de partner of gewezen partner die aan hetzelfde overlijden recht op partnerpensioen, onderscheidenlijk bijzonder partner-pensioen ontleent.

5. Het invaliditeitspensioen eindigt voorts met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. 6. De herplaatsingstoelage eindigt voorts: a. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de leeftijd van 65 jaar

bereikt; b. met ingang van de eerste dag van de derde maand volgende op die waarin, in verband met

een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid, niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.1

c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin op een andere grond dan genoemd in onderdeel b. niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 9.1.

Betaling

Artikel 13.4 1. Het bestuur draagt zorg voor de betaling van de pensioenen. De betaling geschiedt in maandelijkse termijnen in de tweede helft van de maand. 2. Ingeval artikel 8.2, vijfde lid, van toepassing is, kan de betaling van de herplaatsingstoelage en het invaliditeitspensioen geschieden door tussenkomst van de werkgever waarbij belanghebbende is herplaatst.

Betaling bij pensioenverevening

Artikel 13.51. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding vindt de uitbetaling van het ouderdomspensioen, als volgt plaats. a. Aan de gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner, van de gepensioneerde

wordt dat deel van het ouderdomspensioen uitbetaald dat is vastgesteld overeenkomstig artikel 3 of 4 van die wet en met inachtneming van de berekeningsgrondslag van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de scheiding heeft plaatsgevonden, of het geregistreerd

Page 27: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 27

partnerschap is geëindigd, welke berekeningsgrondslag volgens artikel 12.1 is aangepast. b. Aan de gepensioneerde wordt dat deel van het ouderdomspensioen uitbetaald dat resteert na

aftrek van het in onderdeel a bedoelde deel. 2. Het recht op uitbetaling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, eindigt met het einde van de maand waarin: a. de gewezen echtgenoot, of de gewezen geregistreerde partner is overleden; b. de gepensioneerde is overleden; c. de betrokkenen aan het bestuur schriftelijk hebben medegedeeld dat zij met elkaar zijn

hertrouwd, zich hebben verzoend, of dat zij hun partnerschap opnieuw hebben laten registreren.

14. Berichtgeving en inlichtingen

Berichtgeving

Artikel 14.11. Bij toetreding wordt de deelnemer schriftelijk op de hoogte gesteld van de inhoud van de geldende statuten en reglementen van het fonds. Jaarlijks wordt de deelnemer schriftelijk van de wijzigingen daarin op de hoogte gesteld. 2. De aangesloten werkgever verstrekt aan zijn werknemer bij indiensttreding en uitdiensttreding een bewijs van aanmelding respectievelijk afmelding bij het fonds. 3. Jaarlijks wordt aan de deelnemer een opgave van de opgebouwde aanspraak en het volgens het reglement te bereiken pensioen verstrekt. 4. Bij beëindiging van de deelneming wordt aan de gewezen deelnemer een opgave van de opge-bouwde aanspraak op flexibel pensioen, ouderdomspensioen en partnerpensioen verstrekt. 5. Onverminderd het derde en vierde lid wordt op schriftelijk verzoek van de deelnemer of de gewezen deelnemer binnen drie maanden een opgave van de hoogte van de opgebouwde aanspraak verstrekt. Het bestuur kan de kosten die verbonden zijn aan vorenbedoelde opgave ten laste van de verzoeker brengen. 6. Aan de degene die ingevolge artikel 7.5 aanspraak verkrijgt op bijzonder partnerpensioen, wordt een opgave van deze aanspraak verstrekt. 7. Belanghebbenden worden desgewenst in staat gesteld van de statuten en reglementen kennis te nemen. 8. Aan degene die ingevolge artikel 6.7 recht heeft op een bijzonder ouderdomspensioen, wordt een opgave van dat recht verstrekt. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ontvangt daar-van een afschrift en tevens een opgave van zijn verminderd pensioen. 9. Aan degene die ingevolge het eerste lid van artikel 13.5, recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de rechthebbende, wordt na ontvangst van het formulier als bedoeld in het tweede lid van artikel 2 van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding opgave verstrekt van de opgebouwde aanspraak waarop de verevening zal worden gebaseerd, en van de ingangsdatum van de uitbetaling. De deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift.

Inlichtingen en mededelingen

Artikel 14.2 1. Degene aan wie een pensioen krachtens dit reglement is toegekend, berekend naar pensioengeldige tijd gelegen vóór 1 januari 1995, is, indien hij een pensioen in de zin van de AOW gaat genieten dan wel indien in dat pensioen een wijziging wordt aangebracht, gehouden daarvan onverwijld schriftelijk kennis te geven aan het bestuur. 2. Degene aan wie een pensioen krachtens dit reglement is toegekend, berekend naar pensioengeldige tijd gelegen voor 1 januari 1996, is, indien hij een pensioen of een uitkering in de zin van de AWW gaat genieten dan wel indien in dat pensioen of die uitkering een wijziging wordt aangebracht, gehouden daarvan onverwijld schriftelijk kennis te geven aan het bestuur. 3. Degene aan wie een invaliditeitspensioen is toegekend, is, indien hij een arbeidsongeschiktheidsuitkering gaat genieten dan wel indien die uitkering wijzigt, gehouden daarvan onverwijld schriftelijk kennis te geven aan het fonds.

Page 28: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 28

4. Degene aan wie een partnerpensioen is toegekend, is, indien hij ingevolge een andere regeling partnerpensioen ontvangt of gaat ontvangen, gehouden daarvan onverwijld schriftelijk kennis te geven aan het bestuur. 5. De aangesloten werkgevers, de deelnemers en degenen die krachtens dit reglement aanspraak of recht op pensioen hebben, zijn verplicht aan het bestuur de opgaven, alsook de verklaringen en bescheiden over te leggen, en in het algemeen de inlichtingen te verstrekken, waarvan de verstrekking en overlegging voor de juiste uitvoering van dit reglement nodig is. De aangesloten werkgevers zijn bovendien verplicht aan door het bestuur aan te wijzen personen toegang te verlenen tot hun administratie. Deze verplichtingen eindigen niet door het eindigen van de hoedanigheid van aangesloten werkgever of deelnemer.

15. SanctiebepalingenArtikel 15.11. Bij de beoordeling van het recht op een invaliditeitspensioen of herplaatsingstoelage wordt onderzocht of een ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte overeenkomstig de procedure vermeld in de bij dit reglement behorende bijlage c tot stand is gekomen. 2. Indien de beëindiging van de dienstbetrekking, bedoeld in het eerste lid, niet overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde procedure tot stand is gekomen, kan het bestuur de kosten van het invaliditeitspensioen of de herplaatsingstoelage ten laste brengen van de werkgever die de deelnemer heeft ontslagen. Van deze bevoegdheid kan het bestuur slechts gebruik maken binnen vijf jaar na het tijdstip van ingang van het invaliditeitspensioen of de herplaatsingstoelage. 3. Het tweede lid vindt geen toepassing ten aanzien van de voor het leven benoemde leden van de rechterlijke macht.

Artikel 15.21. De in artikel 15.1, tweede lid, bedoelde bevoegdheid heeft het bestuur ook, indien de deelnemer is tewerkgesteld in strijd met een over hem uitgebracht medisch advies en dientengevolge recht op invaliditeitspensioen of herplaatsingstoelage ontstaat. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een of meer nabestaandenpensioenen indien de deelnemer is overleden.

Artikel 15.3Indien de werkgever ten aanzien van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer die door hem is ontslagen, geen suppletieregeling toepast die overeenkomt met de in de bij dit reglement behorende bijlage d neergelegde suppletieregeling en daardoor hogere lasten voor het fonds veroorzaakt, kan het bestuur de kosten van het invaliditeitspensioen of de herplaatsingstoelage ten laste van die werkgever brengen.

Artikel 15.41. Het bestuur kan beslissen dat een besluit van een aangesloten werkgever voor de toepassing van dit reglement geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing blijft, indien dat besluit van de werkgever leidt tot een recht of een aanspraak op pensioen in strijd met de kennelijke strekking van dit reglement. 2. Van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, kan het bestuur slechts gebruik maken binnen vijf jaar nadat het bestuur van dat besluit van de werkgever kennis heeft kunnen nemen. Deze termijn van vijf jaar geldt niet, indien de belanghebbende een hem voor de afloop van deze termijn gestelde vraag naar feiten of omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op een recht of een aanspraak op een recht krachtens dit reglement, niet of onjuist heeft beantwoord.

Artikel 15.51. Indien het bestuur van oordeel is dat een besluit van een aangesloten werkgever ten aanzien van een deelnemer of groep van deelnemers lasten op het fonds legt of in uitzicht stelt die het fonds belangrijk zwaarder belasten dan voor overeenkomstige deelnemers in het algemeen het geval is, kan het die zwaardere lasten in rekening brengen bij de betrokken werkgever. 2. Het bestuur kan het oordeel, bedoeld in het eerste lid, slechts uitspreken binnen een jaar nadat het van bedoeld besluit kennis heeft kunnen nemen en redelijkerwijs heeft kunnen onderkennen dat dit besluit de in het vorige lid bedoelde gevolgen heeft.

Page 29: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 29

Artikel 15.6Het bestuur kan een invaliditeitspensioen weigeren of verminderen indien ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering een sanctie overeenkomstig de WAO is toegepast, zoveel mogelijk met inachtneming van het sanctiebeleid dat ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegepast.

16. Vrijwillige deelneming, voortzetting, aanvullende voortzetting en aanvullende individuele regeling

Vrijwillige deelneming, voortzetting, aanvullende voortzetting

Artikel 16.11. Recht op vrijwillige deelneming heeft degene van wie de dienstverhouding met de aangesloten werkgever is ingegaan op of na de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, tot het tijdstip waarop de dienstverhouding eindigt, doch uiterlijk tot het bereiken van de leeftijd van 70 jaar. 2. Recht op vrijwillige voortzetting van de deelneming heeft, voor zover dit binnen artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964 is toegestaan: a. de gewezen deelnemer die op het moment van de beëindiging van de deelneming de leeftijd

van 55 jaar nog niet heeft bereikt, voor een periode van maximaal één jaar; b. de gewezen deelnemer van wie de deelneming is geëindigd op of na het bereiken van de

leeftijd van 55 jaar, tot de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. 3. Recht op vrijwillige aanvullende voortzetting heeft: a. de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen b of d, en artikel 2.4, derde lid,

onderdelen a of c, voor zolang hij een invaliditeitspensioen ontvangt; b. de deelnemer, bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, onderdelen c of e, en artikel 2.4, derde lid,

onderdelen b of d, voor zolang hij een ontslaguitkering, of een in de fpu-regeling bedoelde uit-kering ten laste van de Stichting Vut-fonds Overheidspersoneel ontvangt.

4. Het recht op vrijwillige deelneming, voortzetting of aanvullende voortzetting van de deelneming vervalt indien de deelnemer of gewezen deelnemer niet binnen één jaar na het intreden van een situatie als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, daartoe een schriftelijk verzoek bij het bestuur heeft ingediend. 5. Indien en voorzover de vrijwillige deelneming, voortzetting of aanvullende voortzetting van de deelneming betrekking heeft op tijd die is gelegen na het tijdstip waarop de deelnemer of gewezen deelnemer de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, stelt het bestuur een individuele pensioenpremie vast. 6. Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid kan het bestuur met inachtneming van artikel 13 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 nadere regels stellen met betrekking tot vrijwillige deelneming, voortzetting, of aanvullende voortzetting van de deelneming, in het bijzonder ten aanzien van de vast-stelling en betaling van pensioenpremie en verval van aanspraken als gevolg van niet of niet tijdig betalen van pensioenpremie, alsmede ten aanzien van de berekeningsgrondslag.

Aanvullende individuele regeling

Artikel 16.21. Het bestuur kan met een deelnemer een overeenkomst sluiten, waarbij de aanspraak op pensioen volgens dit reglement wordt verhoogd, voorzover dit past binnen het raam van de regeling, bedoeld in artikel 13 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en is toegestaan binnen de Wet op de loonbelasting 1964. 2. Indien en voorzover de overeenkomst wordt gesloten met een deelnemer, als bedoeld in artikel 2.4a, en betrekking heeft op inkoop van diensttijd voor flexibel pensioen, wordt de deelnemer de mogelijkheid geboden de betaling van de ter zake van de inkoop verschuldigde pensioenpremie te spreiden over een periode die qua tijdsduur gelijk is aan de in te kopen diensttijd. De vorige volzin is slechts van toepassing indien de deelnemer gedurende de in te kopen tijd recht had op een ontslaguitkering en als zodanig reeds deelnemer was in de zin van artikel 2.4, en die tijd onmiddellijk voorafgaat aan de deelneming, bedoeld in artikel 2.4a. 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid stelt het bestuur de premie of de koopsom vast en be-paalt de overige voorwaarden met betrekking tot deze overeenkomst.

Page 30: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 30

Verhoogde opbouw voor flexibel pensioen op leeftijd 62 jaar

Artikel 16.31. Degene die op 1 april 1997 werknemer is, en die niet in aanmerking komt voor een aanvulling van de fpu-uitkering, berekend naar 40 jaren, dan wel een verhoging van die aanvulling, bedoeld in artikel 4, lid 4.3 onderscheidenlijk artikel 5 van het FPU-reglement ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, alsmede degene die na die datum werknemer wordt, kan er eenmalig voor kiezen de op-bouw voor het flexibel pensioen te laten plaatsvinden tegen twee procent per dienstjaar teneinde te streven naar een uitkeringsniveau van 70 procent van de voorlaatste berekeningsgrondslag bij het bereiken van de leeftijd van 62 jaar. 2. De werknemer, bedoeld in het eerste lid dient zijn keuze binnen twee maanden na de in dat lid bedoelde datum onderscheidenlijk binnen twee maanden na het verkrijgen van het deelnemerschap -schriftelijk kenbaar te maken aan het fonds. 3. De keuze, bedoeld in het eerste lid, bindt de werknemer wat betreft de betaling van de premie in al zijn bestaande en toekomstige dienstverhoudingen, tenzij de deelneming langer dan een jaar is onder-broken. 4. De premie, berekend volgens artikel 4.4a, komt voor wat betreft het verschil tussen de verhoogde opbouw en de verplichte reguliere opbouw geheel voor rekening van de werknemer. 5. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de verhoogde opbouw.

Verhoogde opbouw voor flexibel pensioen op leeftijd 60 jaar

Artikel 16.41. De werknemer kan er voor kiezen de opbouw voor het flexibel pensioen te laten plaatsvinden tegen twee procent per dienstjaar teneinde te streven naar een uitkeringsniveau van 70 procent van de voorlaatste berekeningsgrondslag bij het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. 2. De extra opbouw van het pensioen wordt gevormd door een voorziening voor het bijsparen van de voor het opbouwdeel ontbrekende jaren tot ten hoogste twee procent per dienstjaar. 3. Daarenboven kan de werknemer bijsparen voor het ophogen van het basisdeel van de fpu-regeling tot 70% van de in die regeling bedoelde franchise, welke verhoging in een periode van minimaal tien jaren kan worden bijgespaard. 4. Het bestuur stelt een individuele premie vast. De premie komt geheel voor rekening van de werk-nemer. 5. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de verhoogde opbouw.

Voortgezette opbouw voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen

Artikel 16.51. De fpu-gepensioneerde die op 1 april 1997 50 jaar of ouder was, kan er voor kiezen de opbouw voor het ouderdoms- en nabestaandenpensioen gedurende de looptijd van het flexibel pensioen maximaal vier jaar voor de helft voort te zetten. 2. De premie, berekend volgens artikel 4.4, komt geheel voor rekening van de fpu-gepensioneerde. 3. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de voortgezette opbouw.

17. Vrijstelling van verplichte deelneming wegens gemoedsbezwaren

Artikel 17.11. De werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering kan op zijn verzoek door het bestuur worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit reglement met betrekking tot de pensioenregeling bepaalde. 2. Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid kan ook worden verleend aan aangesloten werkgevers waaraan werknemers zijn verbonden die zodanige bezwaren hebben. 3. De voorwaarden en regels die gelden bij de vrijstelling, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn

Page 31: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 31

opgenomen in de bij dit reglement behorende bijlage e. 4. Het bestuur trekt een vrijstelling als bedoeld in het eerste en het tweede lid in: a. op verzoek van de werknemer aan wie de vrijstelling is verleend; b. indien naar het oordeel van het bestuur de gemoedsbezwaren op grond waarvan de

vrijstelling is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan. 5. Het bestuur kan een vrijstelling als bedoeld in het eerste en tweede lid intrekken indien de vrijgestelde werknemer of werkgever de aan de vrijstelling gestelde voorwaarden niet naleeft. 6. Onverminderd het vierde en vijfde lid vervalt een vrijstelling die is verleend aan een aangesloten werkgever, na verloop van vijf jaren na de dag van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de dag waarop de vrijstelling is vervallen, kan een nieuwe vrijstelling worden verleend. 7. Ter zake van beslissingen betreffende een vrijstelling kan bij de Verzekeringskamer binnen 30 dagen nadat de belanghebbende de beslissing van het bestuur heeft ontvangen bezwaar worden aangetekend.

18. Overgangsrecht in verband met de privatisering

Pensioengeldige tijd voor 1 januari 1996Artikel 18.1 1. Als pensioengeldige tijd wordt in aanmerking genomen de tijd gelegen voor 1 januari 1996, die in aanmerking zou zijn genomen indien op 31 december 1995, met inachtneming van de desbetreffende bepalingen, een pensioen ingevolge de Abp-wet zou zijn toegekend. 2. Als pensioengeldige tijd, bedoeld in het eerste lid wordt, indien betrokkenen daartoe een verzoek indient, ook in aanmerking genomen de tijd in de periode van 8 april 1976 tot en met 30 april 1994 gedurende welke de belanghebbende geen ambtenaar in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet is geweest omdat zijn inkomen wegens de geringe omvang van zijn werkzaamheden beneden het geldende grensbedrag lag. 3. Een pensioen krachtens dit reglement waarbij tijd, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking is geno-men, wordt herberekend of ingetrokken indien blijkt dat die tijd tevens in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen anders dan krachtens dit reglement. De herberekening of de in-trekking vindt plaats met ingang van het tijdstip waarop dat andere pensioen ingaat.

Omrekening aanspraken ouderdomspensioen algemeen

Artikel 18.21. De op 31 december 1995 bestaande pensioenaanspraak van een deelnemer, berekend volgens de bepalingen van de Abp-wet, worden per die datum omgerekend naar gelijkwaardige aanspraken volgens de bepalingen van dit reglement. 2. Ten behoeve van de omrekening, bedoeld in het eerste lid, wordt een correctiefactor vastgesteld ten aanzien van de berekeningsgrondslag op zodanige wijze dat, bij vermenigvuldiging van de voor pensioen geldige tijd voorzover gelegen voor 1 januari 1996 met de bedoelde correctiefactor, voor alle voor pensioen geldige diensttijd kan worden uitgegaan van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2. 3. Ten behoeve van de omrekening, bedoeld in het eerste lid, wordt een correctiefactor vastgesteld ten aanzien van de franchise op zodanige wijze dat, bij vermenigvuldiging van de voor pensioengeldige tijd voorzover gelegen voor 1 januari 1996 met de bedoelde correctiefactor, voor alle voor pensioen geldige diensttijd kan worden uitgegaan van de franchise, bedoeld in artikel 4.2. 4. Per deelnemer wordt de pensioenaanspraak per 31 december 1995 en de daarbij behorende correctiefactoren, bedoeld in het tweede en derde lid, vastgesteld zowel uitgaande van een deelnemer die voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt, als uitgaande van een deelnemer die voor de toepassing van de AOW als ongehuwd wordt aangemerkt. Vanaf de datum van ingang van het pensioen wordt de correctiefactor gehanteerd die van toepassing is op de situatie ten tijde van de uitbetaling van het pensioen. 5. De correctiefactoren, bedoeld in het tweede en derde lid, worden vastgesteld overeenkomstig bijlage f. Van de aldus vastgestelde correctiefactoren wordt mededeling gedaan aan de belanghebbende, welke mededeling is voorzien van een toereikende toelichting.

Page 32: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 32

Omrekening ten aanzien van de gewezen ambtenaar en degene die een ouderdomspensioen of een nabestaandenpensioen geniet ingevolge de Abp-wet

Artikel 18.3 1. Artikel 18.2 is van overeenkomstige toepassing op het uitzicht, onderscheidenlijk het recht op pensioen op 31 december 1995 ingevolge de Abp-wet, met dien verstande dat de aanspraak, onderscheidenlijk het recht in afwijking van artikel A, eerste lid, van bijlage f, wordt berekend met toepassing van de aangepaste middelsom volgens de Abp-wet. 2. Indien er sprake is van meer dan een tijdvak wordt de aanspraak, onderscheidenlijk het recht nader vastgesteld met inachtneming van de aangepaste middelsom van het laatste tijdvak.

Omrekening ten aanzien van degene die een invaliditeitspensioen geniet

Artikel 18.4Artikel 18.2 is van overeenkomstige toepassing op het uitzicht op ouderdomspensioen van degene die op 31 december 1995 recht heeft op invaliditeitspensioen ingevolge de Abp-wet, inclusief de doortelling van de onvoltooide diensttijd, bedoeld in artikel F 12 van die wet, met dien verstande dat die aanspraak in afwijking van artikel 18.2 wordt berekend met toepassing van de aangepaste middelsom volgens de Abp-wet.

Toeslag in verband met omrekening: algemeen

Artikel 18.51. Het recht op de toeslagen, bedoeld in de artikelen 18.6 tot en met 18.10, gaat in met ingang van de maand waarin wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht. Het recht op die toeslagen vervalt met ingang van de maand waarin niet meer wordt voldaan aan die voorwaarden. 2. De toeslagen, bedoeld in de artikelen 18.6 tot en met 18.10, bedragen per dienstjaar in het totaal, in geval van een deelnemer die voor de AOW als ongehuwd wordt aangemerkt niet meer dan een percentage van de franchise van 26.500, dat overeenkomt met twee procent van het AOW-pensioen waarop een ongehuwde op 31 december 1995 recht heeft, onderscheidenlijk in geval van een deelnemer die voor de AOW als gehuwd wordt aangemerkt een percentage van de franchise van 26.500, dat overeenkomt met twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 december 1995 recht heeft. 3. Voor de toeslagen in dit hoofdstuk wordt onder echtgenoot verstaan degene die voor de toepassing van de AOW als echtgenoot of mede als echtgenoot wordt aangemerkt. 4. De artikelen 18.6 en 18.8 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van een pensioen of uitkering toegekend krachtens een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen, van Aruba of van een vreemde mogendheid voor zover dat pensioen of die uitkering naar aard en strekking overeenkomt met een pensioen ingevolge de AOW. 5. De artikelen 18.6, 18.7, 18.8 en 18.10 zijn van overeenkomstige toepassing op een partnerpensioen en een bijzonder partnerpensioen, indien de belanghebbende recht heeft op een pensioen of uitkering krachtens de Anw of AOW of een pensioen of uitkering krachtens een wettelijke regeling van de Nederlandse Antillen, van Aruba of van een vreemde mogendheid voor zover naar aard en strekking overeenkomend met een pensioen ingevolge de AOW dan wel een uitkering ingevolge de Anw. 6. Voor zover de toeslagen, bedoeld in de artikelen 18.6 en 18.8, betrekking hebben op een partnerpensioen of een bijzonder partnerpensioen worden die toeslagen tot de eerste dag van de maand waarin betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt, uitgedrukt in een percentage van de uniforme franchise van f 26.500, dat overeenkomt met respectievelijk een of twee procent van de Anw nabestaandenuitkering, indien de betrokkene op deze uitkering recht heeft, dan wel overeenkomt met respectievelijk een of twee procent van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering van de Anw, indien de betrokkene op deze uitkeringen recht heeft. 7. Indien bij de vaststelling van de correctiefactor ten aanzien van de franchise toepassing is gegeven aan artikel J 12 van de Abp-wet wordt het bedrag van de toeslag, bedoeld in de artikelen 18.6, 18.7, 18.8, 18.10 en 18.11, vermenigvuldigd met de breuk, bedoeld in artikel J 12, zoals die bij de vaststelling van de correctiefactor ten aanzien van de franchise is toegepast. 8. Tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt, wordt voor de toepassing van de artikelen 18.6 tot en met 18.11 onder AOW-pensioen, AOW-toeslag, Anw uitkering verstaan het bedrag van dat pensioen of die uitkering, verhoogd met de daarbij behorende vakantie-uitkering.

Page 33: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 33

Toeslag in verband met omrekening: toeslag niet-verzekerde AOW-tijd/vrijwillige premiebetaling

Artikel 18.61. Indien de diensttijd gelegen voor 1 januari 1986 samenvalt of geacht wordt samen te vallen met tijd gedurende welke de gepensioneerde of diens echtgenoot, niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW, dan wel vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge die wet, wordt aan de gepensioneerde een toeslag toegekend. 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per samenvallend dienstjaar: a. voorzover de gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als ongehuwd wordt

aangemerkt dan wel indien het een vrouwelijke gepensioneerde betreft die voor de AOW als gehuwd wordt aangemerkt en hij niet-verzekerd of vrijwillig verzekerd is geweest ingevolge de AOW, een percentage van de franchise van 26.500, dat overeenkomt met twee procent van het AOW-pensioen waarop een ongehuwde op 31 december 1995 recht heeft;

b. voorzover de mannelijke gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt en zowel hij als zijn echtgenoot niet-verzekerd of vrijwillig verzekerd zijn geweest ingevolge de AOW, een percentage van de franchise van 26.500, dat overeenkomt met twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 december 1995 recht heeft;

c. voorzover de gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt en hij dan wel zijn echtgenoot niet-verzekerd of vrijwillig verzekerd zijn geweest ingevolge de AOW, een percentage van de franchise van 26.500, dat overeenkomt met één procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 december 1995 recht heeft indien het een mannelijke gepensioneerde betreft en een procent van het AOW-pensioen waarop een ongehuwde op 31 december 1995 recht heeft indien het een vrouwelijke gepensioneerde betreft.

Toeslag in verband met omrekening: toeslag inkomensafhankelijke AOW-toeslag

Artikel 18.7 1. Indien de gepensioneerde in verband met het inkomen van de echtgenoot geen dan wel slechts een gedeeltelijk recht heeft op de toeslag, bedoeld in hoofdstuk III, paragraaf 1, van de AOW, wordt aan de gepensioneerde een toeslag toegekend. 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per pensioengeldig dienstjaar gelegen voor 1 januari 1986 twee procent van het verschil tussen de maximaal toe te kennen AOW-toeslag en de toegekende AOW-toeslag. 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de toeslag, bedoeld in het eerste lid, in het geval de gepensioneerde een gehuwde vrouw is, per pensioengeldig dienstjaar gelegen voor 1 januari 1986 twee procent van de maximaal toe te kennen AOW-toeslag verminderd met de toegekende AOW-toeslag en vervolgens zoveel mogelijk verminderd met 60 procent van de maximale AOW-toeslag.

Toeslag in verband met omrekening: toeslag samenvallende diensttijd voor 1 januari 1986Artikel 18.81. Aan de belanghebbende ten aanzien van wiens pensioen bij toepassing van artikel J 14 of artikel J 15 van de Abp-wet een vermindering van het inbouwbedrag heeft of zou hebben plaatsgevonden, wordt op schriftelijk verzoek een toeslag verleend. 2. De toeslag bedraagt per dienstjaar waarin sprake is van samenloop van: a. een eigen pensioen dat zijn oorsprong vindt in de Abp-wet met een eigen pensioen dan wel

een pensioen van zijn echtgenoot dat zijn oorsprong vindt in de Abp-wet, een percentage van de franchise van 26.500, dat:

1. indien de mannelijke gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als gehuwde wordt aangemerkt, overeenkomt met één procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 december 1995 recht heeft;

Page 34: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 34

2. indien de vrouwelijke gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt of indien de gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als ongehuwde wordt aangemerkt, overeenkomt met één procent van het AOW-pensioen waarop een ongehuwde op 31 december 1995 recht heeft;

b. een eigen pensioen dat zijn oorsprong vindt in de Abp-wet met een eigen dan wel een pensioen van zijn echtgenoot dat zijn oorsprong niet vindt in de Abp-wet, een percentage van de franchise van 26.500, dat:

1. indien de mannelijke gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als gehuwde wordt aangemerkt, overeenkomt met twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 december 1995 recht heeft; 2. indien de vrouwelijke gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als gehuwd wordt aangemerkt of indien de gepensioneerde voor de toepassing van de AOW als ongehuwde wordt aangemerkt, overeenkomt met twee procent van het AOW-pensioen waarop een ongehuwde op 31 december 1995 recht heeft.

Toeslag in verband met omrekening: toeslag samenvallende diensttijd tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995

Artikel 18.91. Aan de gepensioneerde ten aanzien van wiens pensioen toepassing is of zou zijn gegeven aan artikel F 7c van de Abp-wet, wordt op schriftelijk verzoek een toeslag verleend. 2. De in het eerste lid bedoelde toeslag bedraagt per dienstjaar waarin toepassing zou zijn gegeven aan F 7c van de Abp-wet, een percentage van de franchise van 26.500, dat overeenkomt met 0,525 procent van de franchise, bedoeld in artikel F 7a, derde lid, onderdeel a, van de Abp-wet.

Toeslag in verband met omrekening: toeslag inbouw gehuwde vrouw (J 13), over diensttijd voor 1 januari 1986

Artikel 18.101. Aan de belanghebbende ten aanzien van wiens pensioen artikel J 13 van de Abp-wet toepassing heeft of zou hebben gevonden, zodat over diensttijd voor 1 januari 1986 het AOW-pensioen voor ongehuwden wordt of zou worden ingebouwd, wordt een toeslag verleend. 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per pensioengeldig jaar een percentage van de franchise van 26.500, waarvan het bedrag overeenkomt met 2 procent van het verschil tussen tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde op 31 december 1995 recht heeft en het AOW-pensioen waarop een ongehuwde op 31 december 1995 recht heeft.

Toeslag in verband met omrekening: toeslag nabestaandenpensioenen

Artikel 18.111. Op het partnerpensioen, bijzonder partnerpensioen of wezenpensioen, berekend naar de diensttijd voor 1 januari 1986, wordt een toeslag toegekend onderscheidenlijk een korting toegepast. Door deze toeslag onderscheidenlijk deze korting wordt het verschil tussen de vermindering in verband met het recht op algemeen pensioen volgens het reglement en die vermindering zoals die ingevolge de Abp-wet heeft of zou hebben plaatsgevonden, teniet gedaan. 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor het partnerpensioen en het bijzon-der partnerpensioen per dienstjaar het in een percentage van de franchise van f 26.500 uitgedrukt verschil tussen enerzijds vijf zevende gedeelte van twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde recht heeft en anderzijds: a. indien de belanghebbende nog geen 65 jaar is en geen recht heeft op een nabestaandenuitkering krachtens de Anw, tot de eerste dag van de maand waarin betrokkene de 65-jarige leeftijd bereikt: nihil; b. indien de belanghebbende recht heeft op een nabestaandenuitkering krachtens artikel 14 van de Anw: twee procent van die Anw nabestaandenuitkering; c. indien de belanghebbende recht heeft op een AOW-pensioen voor ongehuwden: twee procent van het AOW-pensioen voor ongehuwden.

Page 35: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 35

3. De korting, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor het partnerpensioen en bijzonder partnerpensioen per dienstjaar het in een percentage van de franchise van f 26.500 uitgedrukt verschil tussen enerzijds: a. indien de belanghebbende recht heeft op een nabestaandenuitkering krachtens artikel 14 van de Anw en een halfwezenuitkering als bedoeld in artikel 22 van de Anw: twee procent van de som van beide uitkeringen; of b. indien de belanghebbende recht heeft op een AOW-pensioen voor gehuwden en zijn partner eveneens recht heeft op een AOW pensioen voor gehuwden: twee procent van tweemaal het AOW-pensioen voor gehuwden; en anderzijds vijf zevende gedeelte van twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde recht. 4. De toeslag, bedoeld in het eerste lid, op het wezenpensioen bedraagt per dienstjaar het in een percentage van de franchise van f 26.500 uitgedrukte verschil tussen enerzijds een zevende gedeelte, indien artikel 7.7, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is onderscheidenlijk twee zevende gedeelte, indien artikel 7.7, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is, van twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde recht heeft en anderzijds: a. indien de belanghebbende geen recht heeft op een wezenuitkering krachtens de Anw: nihil; b. indien de belanghebbende jonger is dan 10 jaar en recht heeft op een wezenuitkering als bedoeld in artikel 29, tweede lid, letter a, van de Anw: twee procent van die Anw-wezenuitkering. 5. De korting, bedoeld in het eerste lid, op het wezenpensioen bedraagt per dienstjaar het in een percentage van de franchise van f 26.500 uitgedrukte verschil tussen enerzijds: a. indien de belanghebbende 10 jaar of ouder is maar jonger is dan 16 jaar en recht heeft op een wezenuitkering als bedoeld in artikel 29, tweede lid, letter b, van de Anw: twee procent van die Anw-wezenuitkering; of b. indien de belanghebbende 16 jaar of ouder is en recht heeft op een wezenuitkering als bedoeld in artikel 29, tweede lid, letter c, van de Anw: twee procent van die Anw-wezenuitkering; en anderzijds een zevende gedeelte van twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde recht heeft, indien artikel 7.7, eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, onderscheidenlijk twee zevende gedeelte van twee procent van tweemaal het AOW-pensioen waarop een gehuwde recht heeft, indien artikel 7.7, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is. 6. Indien een partnerpensioen of bijzonder partnerpensioen wordt berekend over diensttijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996, wordt op dat pensioen een toeslag verleend voor zolang de belanghebbende nog geen 65 jaar is en geen recht heeft op een nabestaandenuitkering als bedoeld in de Anw. Deze toeslag bedraagt per voor pensioentellend jaar, tot de eerste dag van de maand waarin betrokkene de 65-jarige leeftijd bereikt, een percentage van de franchise van f 26.500 dat overeenkomt met 2,5 procent van de Anw nabestaandenuitkering. 7. Indien een wezenpensioen wordt berekend over diensttijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1996 wordt op dat pensioen een toeslag verleend aan de wees die geen recht heeft op een pensioen krachtens de Anw en waarvan de overlevende ouder recht heeft op een Anw nabestaandenuitkering zonder recht te hebben op een Anw-halfwezenuitkering. Deze toeslag bedraagt per pensioentellend jaar een percentage van de franchise van f 26.500 dat overeenkomt met: a. 0,375% van de som van de Anw nabestaandenuitkering en halfwezenuitkering, voor de wees bedoeld in artikel 7.7,eerste lid, onderdeel a; b. 0,75 % van de som van de Anw nabestaandenuitkering en halfwezenuitkering voor de wees bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onderdeel b. 8. Het percentage van de franchise van f 26.500, genoemd in de voorgaande leden, wordt vastgesteld aan de hand van de AOW- en AWW-bedragen, die op 31 december 1995 gegolden hebben. 9. Het recht op de toeslagen gaat in met ingang van de maand waarin wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht.

Artikel 18.11aBehoudens ingeval het recht op een partnerpensioen, bijzonder partnerpensioen of wezenpensioen is ontstaan in de periode van 1 juli 1996 tot 1 januari 1999 leidt de Algemene nabestaandenwet gedurende de periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2000 niet tot andere in guldens uitgedrukte aanspraken, rechten en verplichtingen dan betrokkene gehad zou hebben volgens de bepalingen van dit reglement indien de Algemene Weduwen- en Wezenwet van kracht was gebleven.

Page 36: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 36

Peildatum bij recht op pensioen met ingang van een datum gelegen in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996

Artikel 18.12 1. Indien het recht op een invaliditeitspensioen, ouderdomspensioen of nabestaandenpensioen is ontstaan in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 wordt in afwijking van artikel 8.3 onderscheidenlijk artikel 6.2 als berekeningsgrondslag aangemerkt de middelsom van de berekeningsgrondslagen over 1994 en 1995 volgens de bepalingen van de Abp-wet, met dien verstande dat de berekeningsgrondslag over 1994 wordt gedeeld door de debruteringsfactor, bedoeld in artikel F 6, zesde lid, van de Abp-wet. 2. In geval van samenloop van dienstverhoudingen wordt rekening gehouden met het naar rato van de bij die dienstverhoudingen behorende deeltijdfactoren gewogen gemiddelde van de middelsommen.

Keuze als ambtenaar bindt deelnemer

Artikel 18.13De keuze die de deelnemer als ambtenaar in de zin van de Abp-wet heeft gemaakt ten aanzien van de individuele bijverzekering tegen de gevolgen van de verlaging van zijn invaliditeitspensioen in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO, bindt hem op overeenkomstige wijze als deelnemer.

Invaliditeitspensioen algemeen

Artikel 18.141. Indien op 31 december 1995 recht bestaat op invaliditeitspensioen op grond van de Abp-wet, wordt met ingang van 1 januari 1996, overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de WPA, een invaliditeitspensioen toegekend. Hierbij zijn hoofdstuk 8, dit artikel en de artikelen 18.15, 18.16 en 18.17 van toepassing. 2. Als berekeningsgrondslag geldt in afwijking van de artikelen 8.3 en 8.1, eerste lid, onderdeel c, voor de deelnemer met recht op het in het eerste lid bedoelde pensioen, de middelsom, bedoeld in artikel F 6 van de Abp-wet en tot en met 31 december 1995 aangepast overeenkomstig artikel A 8 van die wet, welke middelsom, indien van toepassing, wordt vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. 3. Indien het recht op het in het eerste lid genoemde pensioen is ingegaan voor 1 januari 1986 geldt in afwijking van de artikelen 8.3 en 8.1, eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid als berekeningsgrondslag de middelsom, bedoeld in artikel F 6 van de Abp-wet en tot en met 31 december 1995 aangepast overeenkomstig artikel A 8 van die wet, welke middelsom is verhoogd met tien procent doch niet meer dan met 7.276,82. 4. Indien het invaliditeitspensioen is berekend met toepassing van artikel F 9, vijfde lid, van de Abp-wet, zoals dit artikel gold op 31 augustus 1983, wordt voor de toepassing van het derde lid uitgegaan van de aangepaste middelsom waarnaar het invaliditeitspensioen werd berekend.

Invaliditeitspensioen naar diensttijd

Artikel 18.151. Ten aanzien van het invaliditeitspensioen, bedoeld in artikel 18.14, geldt in afwijking van artikel 8.6 het diensttijdpensioen, bedoeld in artikel F 9, van de Abp-wet, als het bedrag dat het ouderdomspensioen in de zin van artikel 8.6 zou bedragen. Dit bedrag wordt uitgedrukt in een percentage van de berekeningsgrondslag die overeenkomstig artikel 18.14 op 1 januari 1996 is vastgesteld. 2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen blijft in afwijking van de artikelen 8.2 en 8.6 recht bestaan op een invaliditeitspensioen berekend overeenkomstig artikel 8.6 en met inachtneming van het eerste lid, indien de deelnemer geen recht meer heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Invaliditeitspensioen garantie

Page 37: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 37

Artikel 18.161. Indien op 31 december 1995 recht bestaat op invaliditeitspensioen op grond van de Abp-wet dat niet uitsluitend naar diensttijd is berekend, geldt in afwijking van artikel 8.4, eerste lid, en artikel 8.5, tweede lid, als uitkeringspercentage het in het vierde lid van artikel F 8b van de Abp-wet, zoals dit luidde op 31 december 1995, genoemde percentage. 2. Indien de deelnemer als ambtenaar in de zin van de Abp-wet de keuze heeft gemaakt als bedoeld in artikel F 8f, derde lid, van de Abp-wet, zoals dit luidde op 31 december 1995, geldt in de periode, bedoeld in artikel 21b van de WAO, in afwijking van artikel 8.4, tweede lid, onderdeel a, en artikel 8.5, derde lid, als uitkeringspercentage het in het vierde lid van artikel F 8b van de Abp-wet, zoals dit luidde op 31 december 1995, genoemde percentage. 3. Degene die op 31 december 1995 recht heeft op de toeslag, bedoeld in artikel 10 van de wet van 20 december 1984, Stb. 657, zoals die gold op 30 april 1994, behoudt het recht op die toeslag. 4. Degene die op 31 december 1995 recht heeft op de toeslag, bedoeld in artikel F 9a van de Abp-wet, zoals dit artikel gold op 30 april 1994, heeft recht op een toeslag van vier en een half procent van het bedrag van het invaliditeitspensioen, echter niet meer dan vier en een half procent van 72.768,22. 5. Degene die op 31 december 1995 recht heeft op de toeslag, bedoeld in artikel 83 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP, behoudt het recht op die toeslag. 6. Het eerste tot en met vierde lid zijn van toepassing voor zolang de mate van arbeidsongeschiktheid van de deelnemer niet wijzigt.

Samenloop invaliditeitspensioenen

Artikel 18.17Indien er op 31 december 1995 sprake is van samenloop van twee of meer invaliditeitspensioenen of herplaatsingstoelagen ingevolge de Abp-wet, worden die aanspraken samengevoegd tot een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage op een wijze die aansluit bij de systematiek van de ministeriële regeling op grond van artikel 52 van de WPA.

Herplaatsingstoelage

Artikel 18.181. Indien op 31 december 1995 recht bestaat op een herplaatsingstoelage op grond van de Abp-wet, wordt met ingang van 1 januari 1996, overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de WPA, een invaliditeitspensioen toegekend. Hoofdstuk 8 en de artikelen 18.15, 18.16 en 18.17 zijn hierop van overeenkomstige toepassing. 2. Als berekeningsgrondslag voor het in het eerste lid bedoelde invaliditeitspensioen geldt in afwijking van artikel 8.3, het tot een jaarbedrag herleide ambtelijk inkomen uit de oorspronkelijke functie aangepast tot en met 31 december 1995 overeenkomstig artikel A 8 van de Abp-wet en, indien van toepassing, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. 3. In de in het eerste lid bedoelde gevallen wordt met ingang van 1 januari 1996, overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de WPA een herplaatsingstoelage toegekend. Hoofdstuk 9 is hierop van toepassing, met dien verstande dat in afwijking van artikel 9.2, eerste lid, als berekeningsgrondslag geldt, het tot een jaarbedrag herleide ambtelijk inkomen uit de oorspronkelijke betrekking, bedoeld in het tweede lid.

Nabestaandenpensioen

Artikel 18.191. Het recht op nabestaandenpensioen, bijzonder nabestaandenpensioen en wezenpensioen op 31 december 1995 ingevolge de Abp-wet wordt nader vastgesteld met inachtneming van hoofdstuk 7 en 18 van dit reglement, met dien verstande dat het bijzonder nabestaandenpensioen berekend wordt naar de diensttijd die volgens de Abp-wet bij de berekening van dat pensioen in aanmerking is genomen. 2. In afwijking van het eerste lid blijft ten aanzien van het in het eerste lid bedoelde nabestaandenpensioen en bijzonder nabestaandenpensioen artikel J 3 van de Abp-wet, zoals dat

Page 38: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 38

luidde op 31 december 1995, van toepassing. 3. Indien toepassing van het eerste lid leidt tot een vermindering van het recht, wordt een toeslag toegekend ter grootte van het verschil op 1 januari 1996 tussen enerzijds het recht ingevolge de Abp-wet, zoals dat zou luiden indien die wet niet zou zijn ingetrokken, en met inachtneming van de aanpassing van die rechten aan een algemene salariswijziging volgens die wet, anderzijds het recht ingevolge dit reglement. 4. De toeslag, bedoeld in het derde lid, wordt op overeenkomstige wijze aangepast aan algemene salariswijzigingen als de aangepaste middelsom die is gehanteerd voor de berekening van het ouderdomspensioen waarvan het in het eerste lid bedoelde recht is afgeleid.

Uitzicht op bijzonder nabestaandenpensioen

Artikel 18.201. Het uitzicht op een bijzonder nabestaandenpensioen dat de gewezen echtgenoot van de ambtenaar, gewezen ambtenaar of gepensioneerde ambtenaar op 31 december 1995 heeft ingevolge de Abp-wet wordt nader vastgesteld met inachtneming van hoofdstuk 7 en 18 van dit reglement. 2. Artikel 18.19, eerste, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het uitzicht op een bijzonder nabestaandenpensioen dat de gewezen echtgenoot van de ambtenaar, gewezen ambtenaar of van de gepensioneerde ambtenaar op 31 december 1995 heeft ingevolge de Abp-wet. 3. In afwijking van het eerste en tweede lid geldt dat het uitzicht dat de gewezen echtgenoot van de ambtenaar die zijn dienstverhouding waaraan hij het ambtenaarschap ingevolge de Abp-wet ontleende na 31 december 1995 voortzet, op 31 december 1995 heeft ingevolge de Abp-wet, wordt bepaald met inachtneming van de berekeningsgrondslag van het jaar 1995.

18a. Overgangsrecht in verband met de invoering van de OOW

Artikel 18a.1Indien op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de eerste fase van de OOW recht bestaat op een herplaatsingstoelage blijft dit recht bestaan zolang dit recht zonder de inwerkingtreding van de OOW in stand zou zijn gebleven.

Artikel 18a.21. Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de eerste fase van de OOW recht bestaat op een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage en door de conversie van meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkeringen naar één arbeidsongeschiktheidsuitkering een nadelig verschil ontstaat, wordt voor dit verschil een toeslag toegekend. 2. De toeslag, bedoeld in het eerste lid wordt aangepast met overeenkomstige toepassing van artikel 12.1.

19. Slotbepalingen

Bijzondere gevallen

Artikel 19.1In bijzondere gevallen of groepen van gevallen waarin de toepassing van het reglement tot een naar het oordeel van het bestuur onredelijke uitkomst leidt, kan het bestuur ten gunste van de belanghebbende een beslissing nemen die met de strekking van het reglement overeenkomt.

Bestuursvoorschriften

Artikel 19.2Het bestuur kan voorschriften geven voor de uitvoering van dit reglement.

Page 39: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 39

Artikel 19.3In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.

Beroep en bezwaar

Artikel 19.41. Degene die bezwaar heeft tegen een beslissing ingevolge dit reglement waardoor hij rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, dient - alvorens dit bezwaar voor te leggen aan de ter zake bevoegde rechter - de in dit artikel neergelegde procedure te volgen. 2. Bezwaren als bedoeld in het eerste lid dienen schriftelijk kenbaar te worden gemaakt aan het fonds. Omtrent het bezwaar wordt zo spoedig mogelijk beslist. In die beslissing wordt tevens aangegeven dat beroep openstaat bij de Commissie van Beroep. 3. De belanghebbende die bezwaar heeft tegen de beslissing, bedoeld in het tweede lid, en zich daarbij niet wenst neer te leggen, dient daartegen bij aangetekende brief beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep. De Commissie van Beroep geeft daaromtrent zo spoedig mogelijk een beslis-sing, die bij aangetekende brief aan de belanghebbende ter kennis wordt gebracht. 4. Het bestuur stelt nadere regels omtrent de beroepsprocedure in het reglement van de Commissie van Beroep. 5. Indien een beslissing, als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op flexibel pensioen dient in de voorgaande leden voor "het fonds", "de Commissie van Beroep" en "het bestuur" gelezen te worden "het Vut-fonds", onderscheidenlijk "de Commissie van Beroep van het Vut-fonds" en "het bestuur van het Vut-fonds".

Wijziging reglement

Artikel 19.4a1. Het bestuur is bevoegd het reglement overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de statuten te wijzigen. 2. Wijziging van de bepalingen van dit reglement met betrekking tot flexibel pensioen kunnen evenwel slechts worden aangebracht in het kader van een aanpassing van de fpu-regeling.

Inwerkingtreding

Artikel 19.5Dit reglement, in werking getreden op 1 januari 1996, is gewijzigd met ingang van 1 april 1997.

Bijlage a, behorende bij de artikelen 2.2 en 2.3 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

1. Overheidswerknemer is degene die: a. bij een publiekrechtelijk lichaam is aangesteld of in dienst is genomen op arbeids-

overeenkomst naar burgerlijk recht en die deswege bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van een publiekrechtelijk lichaam;

b. in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam dat zich het geven van onderwijs aan instellingen als bedoeld in dit onderdeel ten doel stelt, bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van dat lichaam en uit dien hoofde werkzaam is aan:

l. een Nederlandse bijzondere instelling van wetenschappelijk onderwijs, een bijzondere instelling voor hoger beroepsonderwijs, een school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, indien de personeelskosten hiervan voor ten minste 51 procent door de overheid worden vergoed ingevolge een regeling houdende voorwaarden voor bekostiging, toegepast of tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister onder wiens departement de instelling ressor-teert; 2. een Nederlandse bijzondere instelling voor hoger beroepsonderwijs, een school,

Page 40: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 40

cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, die ingevolge wettelijke bepaling door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn aangewezen als bevoegd om aan de studenten of leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegde examens dezelfde diploma's of getuigschriften uit te reiken als die uitgereikt worden door overeenkomstige door de overheid bekostigde instellingen; 3. een Nederlandse school voor bijzonder basisonderwijs, bijzonder speciaal onderwijs, bijzonder voortgezet speciaal onderwijs of een Nederlandse school of instelling voor bijzonder speciaal en voortgezet speciaal onderwijs - anders dan bedoeld onder 1 - waarvan het schoolwerkplan blijkens een door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan het privaatrechtelijk lichaam op verzoek afgegeven beschikking voldoet aan het bij of krachtens de Wet op het basisonderwijs of de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs bepaalde omtrent onderwijsactiviteiten of vakken, en aantal lesuren, voor zo lang dat lichaam voldoet aan de in deze beschikking op te nemen voorwaarden en bedingen;

c. in dienst is van en werkzaam bij een privaatrechtelijk lichaam dat zich ingevolge de Wet op de onderwijsverzorging het verlenen van onderwijsverzorging ten doel stelt en die bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van dat lichaam;

d. in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam dat zich het verlenen van ondersteuning van volwasseneneducatie ten doel stelt, bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van dat lichaam en uit dien hoofde werkzaam is aan een privaatrechtelijke ondersteuningsinstelling, waarvan de personeelskosten voor ten minste 51 procent door de overheid dan wel uit middelen van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, bedoeld in de Arbeidsvoorzieningswet, worden vergoed;

e. in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 48 van de Wet op het basisonderwijs, artikel 56 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 53b van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarvan de personeelskosten voor ten minste 51 procent ten laste van de overheidskassen door de scholen worden bekostigd;

f. in dienst is van een B 3-lichaam; g. die op 31 december 1995 ambtenaar in de zin van de Abp-wet is ingevolge artikel U 1 van die

wet, dan wel op grond van artikel 65 van de Organisatiewet sociale verzekeringen, zoals dat artikel luidde op 31 december 1994, en wiens dienstverband op 1 januari 1996 niet is beëindigd.

2. In afwijking van het eerste lid zijn geen overheidswerknemer: a. personen waarvan de dienstverhouding is ingegaan op of na het tijdstip waarop zij de leeftijd

van 65 jaar hebben bereikt; b. ministers, staatssecretarissen, gedeputeerden, wethouders en voorzitters van

deelgemeenteraden; c. voorzitters en leden van besturen van waterschappen, tenzij de aan hun functie verbonden

werkzaamheden een dagtaak vormen en zij deswege bezoldigd of beloond worden rechtstreeks ten laste van het waterschap;

d. voorzitters en leden van besturen van andere publiekrechtelijke lichamen dan in onderdeel c genoemd, wier functie overwegend een vertegenwoordigend karakter draagt, tenzij de aan hun functie verbonden werkzaamheden een dagtaak vormen en zij deswege bezoldigd of beloond worden rechtstreeks ten laste van een publiekrechtelijk lichaam, niet zijnde een openbaar lichaam voor beroep en bedrijf als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;

e. de gouverneurs van de Nederlandse Antillen en van Aruba; f. militairen, bedoeld in artikel A 1, eerste lid, van de Amp-wet, alsmede degenen die ingevolge

het tweede lid van dat artikel daaronder worden begrepen, met inachtneming van artikel A 4 van die wet;

g. personen in dienst van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;

h. personen in dienst van de Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (T.N.O.);

i. de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen; j. de personen en groepen van personen die bij door onze Minister te stellen regels, welke

regels in overeenstemming met het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP worden vastgesteld, op grond van hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard van hun

Page 41: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 41

werkzaamheden zijn aangewezen; k. personen in dienst van een B 3-instelling ten aanzien van wie bij de aanwijzing, bedoeld in

artikel B 3 van de Abp-wet, is bepaald dat zij geen ambtenaar in de zin van die wet zijn; l. personen in dienst van een B 3-instelling waarvan de aanwijzing op of na 1 januari 1996 is of

wordt ingetrokken, met ingang van de datum van die intrekking. 3. Tevens wordt als overheidswerknemer aangemerkt degene die in dienst is van: a. de Stichting Pensioenfonds ABP; b. een privaatrechtelijk lichaam dat met ingang van een datum gelegen na 31 december 1995 en

voor 1 januari 2001, door Onze Minister, op grond van de doelstelling en financiële verhouding tot een of meer publiekrechtelijke lichamen, met inachtneming van artikel 3 is aangewezen als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP.

Bijlage b, behorende bij artikel 4.5 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

1. De keuze, bedoeld in artikel 4.5, vierde lid, van het pensioenreglement, om af te zien van de individuele bijverzekering, bedoeld in artikel 8.4 van het pensioenreglement, dan wel het achterwege laten van die keuze binnen de daarvoor gestelde termijn, bindt de werknemer wat betreft de betaling van de pensioenpremie en de aan het pensioenreglement te ontlenen aanspraken in al zijn huidige en toekomstige dienstverhoudingen. 2. De werknemer die in dienst treedt en niet eerder als werknemer in de zin van het pensioenreglement, onderscheidenlijk als ambtenaar in de zin van de Abp-wet is aangemerkt, dient binnen een maand na de datum met ingang waarvan hij werknemer in de zin van het reglement is geworden de onderhavige keuze te maken. 3. De werknemer dient zijn keuze door tussenkomst van zijn werkgever kenbaar te maken aan het bestuur door inzending van het door hem ingevulde model-keuzeformulier, welk formulier door of vanwege de werkgever wordt verstrekt. 4. De werkgever zendt het keuzeformulier, voorzien van een verklaring over de datum van ontvangst, binnen een maand door aan het bestuur. 5. Het bestuur beslist of de werknemer zijn keuze tijdig kenbaar heeft gemaakt op basis van de datum waarop het formulier, blijkens diens verklaring, is ontvangen door de werkgever. 6. Het besluit van het bestuur wordt schriftelijk ter kennis gebracht aan de ambtenaar. Van die kennisgeving wordt een afschrift gezonden aan de werkgever. 7. Na een besluit van het bestuur dat de werknemer zijn keuze tijdig kenbaar heeft gemaakt, gaat de verlaging van de pensioenpremie voor het invaliditeitspensioen van de betrokken werknemer in met ingang van de dag waarop hij in dienst is getreden.

Bijlage c, behorende bij artikel 15.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

Bij een ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 15.1 van het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP dient de volgende procedure, zoals vermeld in onderdeel 4 van het onderhandelingsresultaat Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken met betrekking tot bovenwettelijke arbeidsongeschiktheid overheidspersoneel van 14 september 1994, in acht te zijn genomen.

l. Niet eerder dan na een onafgebroken periode(*) van 18 maanden na aanvang van ziekte zegt de werkgever de werknemer schriftelijk aan dat de procedure inzake ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte begint. 2. Ten aanzien van de werknemer dienen in deze procedure de volgende vragen beantwoord te worden. a. Zal de werknemer twee jaar na aanvang ziekte niet meer aan de aan de functie gestelde

eisen voldoen vanwege ziekte (de medische geschiktheid voor de functie)? b. Is redelijkerwijs te verwachten dat de werknemer binnen een periode van zes maanden na

afloop van de termijn van twee jaar na aanvang ziekte hersteld zal zijn van zijn ziekte? c. Zijn er voor de werknemer reële herplaatsingsmogelijkheden bij de werkgever aanwezig? 3. De beantwoording van de vragen 2a. en 2b. geschiedt door een arts van een door het ABP aan te

Page 42: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 42

wijzen instelling, bijgestaan door een arts aangewezen door de werkgever en desgewenst door een arts aangewezen door de werknemer. 4. Van de uitkomst van het onderzoek naar de vragen 2a en 2b zoals dat aan de werkgever zal worden gezonden ontvangt de werknemer een afschrift. 5. Uit het onderzoek naar mogelijkheden van herplaatsing (vraag 2c) dient te blijken dat de werkgever: a. gedurende het eerste jaar na aanvang ziekte heeft gezocht naar passende arbeid voor de

werknemer en dat gedurende het tweede jaar na aanvang ziekte tevens gezocht is naar gangbare arbeid;

b. het oordeel van de in onderdeel 3. bedoelde instelling heeft betrokken ter zake van de plannen en meldingen die zijn voorgeschreven op basis van de WAO.

6. Van het oordeel, bedoeld bij 5b. wordt de werknemer desgewenst op de hoogte gesteld. 7. Het ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte kan niet eerder ingaan dan nadat betrokkene twee jaar onafgebroken(*) ziek is geweest.

(*) Perioden van ziekte die elkaar binnen een tijdvak van vier weken opvolgen worden samengeteld.

Bijlage d, behorende bij artikel 15.3 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

Een suppletieregeling als bedoeld in artikel 15.3, dient ten minste de volgende elementen te bevatten.

A. De betrokkeneAls betrokkene dient te worden aangemerkt de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP, aan wie uit een dienstbetrekking bij de desbetreffende werkgever ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% (ook minder dan 15%) arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, met uitzondering van degene die zijn resterende verdienvermogen volledig benut in een of meer aangehouden betrekkingen.

B. De berekeningsgrondslag van de suppletieAls berekeningsgrondslag van de suppletie dient ze worden aangemerkt het dagloon van betrokkene op de dag voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan hem recht op suppletie wordt toegekend, voor zover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op suppletie wordt ontleend. Het dagloon is het dagloon in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, vermeerderd met het bedrag aan pensioenbijdrageverhaal, bedoeld in de pensioenovereenkomst, en in voorkomend geval verminderd met bijdragen strekkende tot betaling van de premie van een door of voor de betrokkene afgesloten particuliere ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit Algemene Dagloonregelen WAO.

C. Het recht op suppletieBetrokkene heeft recht op suppletie vanaf het tijdstip dat aan hem ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij bedoeld ontslag wordt verleend na het moment dat de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte 90 maanden onafgebroken heeft geduurd. Voor het bepalen van genoemde periode van 90 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

D. Hoogte en duur1. De suppletie bedraagt gedurende de eerste drieëndertig maanden 80% en gedurende de daaropvolgende drieëndertig maanden 70% van de berekeningsgrondslag van de suppletie. 2. Indien het ontslag ter zake waarvan het recht op suppletie wordt toegekend, is verleend op een latere datum dan het moment waarop de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte 24 maanden onafgebroken heeft geduurd, wordt de in het eerste lid genoemde periode verminderd met de periode die gelegen is tussen de ontslagdatum en het moment waarop genoemde ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd. Deze vermindering vindt plaats, te beginnen met de periode gedurende welke de betrokkene recht heeft op 80% van de

Page 43: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 43

berekeningsgrondslag van de suppletie. Voor het bepalen van de in het eerste lid bedoelde periode van 24 maanden worden perioden van ziekte samengeteld indien die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

E. IndexeringDe berekeningsgrondslag van de suppletie wordt telkens aangepast aan de voor de sector geldende algemene bezoldigingswijziging.

F. Het verplichtingen- en sanctieregime1. Het verplichtingen- en sanctieregime van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing op de suppletieregeling. 2. Onverminderd het eerste lid, omvat passende arbeid in de zin van de Werkloosheidswet voor de toepassing op de suppletie mede gangbare arbeid. Hierbij is onder gangbare arbeid verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

G. AnticumulatieMet betrekking tot de anticumulatie bij suppletie dienen de volgende drie artikelen te zijn opgenomen.

Artikel I 1. Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie, ter zake van de dienstbetrekking waaruit dat recht op suppletie is ontstaan, een werkloosheidsuitkering dan wel een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, wordt het bedrag van genoemde uitkering of uitkeringen in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de eerste volzin, toegerekend aan de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen. 2. Indien de betrokkene recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen voor de datum van ontslag uit de dienstbetrekking ter zake waarvan hem recht op suppletie is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, ingeval van een verhoging van de mate van de arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de suppletie. Indien de bedoelde betrokkene uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen als overheidswerknemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van de vorige volzin toegerekend aan de in die volzin eerstge-noemde dienstbetrekking, naar rato van de feitelijk genoten inkomsten uit hoofde van de desbetreffende dienstbetrekkingen. 3. Indien de toerekeningswijze, bedoeld in het tweede, in een individueel geval naar het oordeel van het bevoegd gezag leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst voor de betrokkene, kan het bevoegd gezag ten gunste van die betrokkene tot een wijze van toerekenen besluiten die met de strekking van dit artikel overeenkomt.

Artikel II 1. Indien betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op suppletie inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel I, wordt de berekeningsgrondslag van de suppletie verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf. 2. Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan: a. met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is

toegekend, hem is aangezegd; b. gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake

waarvan de betrokkene suppletie is toegekend; c. voor de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene suppletie is toegekend, anders

dan bedoeld in onderdeel a en b en artikel I, tweede lid, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

Page 44: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 44

3. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag ten gunste van betrokkene afwijken van het tweede lid.

Artikel III Voor de toepassing van artikel I en II, worden uitkeringen steeds geacht onverminderd door betrokkene te zijn genoten indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene, een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht heeft: a. vermindering ondergaan; b. blijvend geheel geweigerd worden; c. tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel d. in uitkeringsduur beperkt worden.

H. Het niet tot uitbetaling komen van de suppletieHet recht op suppletie komt niet tot uitbetaling voor zolang: a. betrokkene een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt berekend naar een mate van

arbeidsongeschiktheid van 80% of meer; b. betrokkene is herplaatst in een functie waaraan hij recht kan ontlenen op herplaatsingstoelage

als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

I. Het einde van het recht op suppletieHet recht op suppletie eindigt: a. na ommekomst van de duur van de suppletie; b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden; c. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar

bereikt.

J. Een overlijdensuitkeringl. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene, aan wie een suppletie is toegekend, keert het bevoegd gezag een bedrag uit, gelijk aan de berekeningsgrondslag van de suppletie van betrokkene over een tijdvak van drie maanden. 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd: a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere

echtgenoot gescheiden leefde; b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke

kinderen; c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de

overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

3. Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat. 4. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien. 5. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop betrokkene recht had.

K. Bepalingen inzake aanvraag en betalingOf er recht op suppletie bestaat, wordt op aanvraag vastgesteld. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het bevoegd gezag beschikbaar gesteld aanvraagformulier. De suppletie wordt zo spoedig mogelijk uitbetaald, doch uiterlijk binnen een maand nadat het recht op die suppletie is vastgesteld. De suppletie wordt in de regel per maand achteraf betaald. De suppletie die niet in ontvangst is genomen of is ingevorderd binnen drie maanden na de dag van betaalbaarstelling, wordt niet meer betaald. In bijzondere gevallen kan ten gunste van betrokkene worden afgeweken van de

Page 45: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 45

vorige volzin.

L. Conversie herplaatsingswachtgeld1. Degene die op 31 december 1995 recht heeft op een herplaatsingswachtgeld als bedoeld in artikel K 4, tweede lid, juncto artikel K 6 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op die datum, waarvan de duur op 1 januari 1996 nog niet is verstreken, heeft recht op suppletie. 2. Het in het eerste lid bedoelde recht op suppletie bedraagt bij een op 31 december 1995 genoten recht op herplaatsingswachtgeld van: 1 maand: gedurende de eerste 27 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 2 maanden: gedurende de eerste 26 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 3 maanden: gedurende de eerste 25 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 4 maanden: gedurende de eerste 24 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 5 maanden: gedurende de eerste 22 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 6 maanden: gedurende de eerste 21 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 7 maanden: gedurende de eerste 20 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 8 maanden: gedurende de eerste 19 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 9 maanden: gedurende de eerste 18 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 10 maanden: gedurende de eerste 17 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 11 maanden: gedurende de eerste 16 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 12 maanden: gedurende de eerste 15 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 13 maanden: gedurende de eerste 14 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 14 maanden: gedurende de eerste 13 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 15 maanden: gedurende de eerste 12 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 16 maanden: gedurende de eerste 11 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 17 maanden: gedurende de eerste 10 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 18 maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 19 maanden: gedurende de eerste 9 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 20 maanden: gedurende de eerste 8 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 21 maanden: gedurende de eerste 7 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 22 maanden: gedurende de eerste 6 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 23 maanden: gedurende de eerste 5 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 24 maanden: gedurende de eerste 4 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 25 maanden: gedurende de eerste 3 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 26 maanden: gedurende de eerste 2 maanden 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 27 maanden: gedurende de eerste 1 maand 80%, vervolgens 33 maanden 70%; 28 maanden: gedurende 33 maanden 70%; 29 maanden: gedurende 32 maanden 70%; 30 maanden: gedurende 31 maanden 70%; 31 maanden: gedurende 30 maanden 70%; 32 maanden: gedurende 29 maanden 70%; 33 maanden: gedurende 28 maanden 70%; 34 maanden: gedurende 27 maanden 70%; 35 maanden: gedurende 26 maanden 70%; 36 maanden: gedurende 25 maanden 70%; 37 maanden: gedurende 24 maanden 70%; 38 maanden: gedurende 23 maanden 70%; 39 maanden: gedurende 22 maanden 70%; 40 maanden: gedurende 21 maanden 70%; 41 maanden: gedurende 20 maanden 70%; 42 maanden: gedurende 19 maanden 70%; 43 maanden: gedurende 18 maanden 70%; 44 maanden: gedurende 17 maanden 70%; 45 maanden: gedurende 16 maanden 70%; 46 maanden: gedurende 15 maanden 70%; 47 maanden: gedurende 14 maanden 70%; 48 maanden: gedurende 13 maanden 70%; 49 maanden: gedurende 11 maanden 70%; 50 maanden: gedurende 10 maanden 70%; 51 maanden: gedurende 9 maanden 70%;

Page 46: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 46

52 maanden: gedurende 8 maanden 70%; 53 maanden: gedurende 7 maanden 70%; 54 maanden: gedurende 6 maanden 70%; 55 maanden: gedurende 5 maanden 70%; 56 maanden: gedurende 4 maanden 70%; 57 maanden: gedurende 3 maanden 70%; 58 maanden: gedurende 2 maanden 70%; 59 maanden: gedurende 1 maand 70%. 3. Alle artikelen van de suppletieregeling, behalve die betreffende de hoogte, de duur en de aanvraag, zijn van overeenkomstige toepassing. 4. Het bevoegd gezag stelt ambtshalve van iedere overheidswerknemer als bedoeld in het eerste lid, het recht op suppletie vast met inachtneming van het in dit artikel bepaalde. 5. Voor de berekeningsgrondslag van de in het tweede lid bedoelde suppletie geldt als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 42, derde of vierde lid, van de Wet privatisering ABP, zonder toepassing van de minimumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. 6. Bij de bepaling op 1 januari 1996 van de periode waarover herplaatsingswachtgeld is genoten, wordt deze periode naar beneden afgerond op een hele maand.

M. Conversie bezoldiging of uitkering wegens ziekte naar dagloon voor de suppletieIndien de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP, op 1 januari 1996 gedurende een periode van 52 weken of langer onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest in de zin van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de mate van zijn algemene invaliditeit op grond van de Algemene burgerlijke pensioenwet is vastgesteld op ten minste 15 procent dan wel de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de ministeriële regeling op grond van artikel 8, derde lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet is vastgesteld op ten minste 25 procent, binnen een periode van zes maanden is aan te merken als betrokkene, geldt voor hem als dagloon het dagloon zoals bepaald in artikel 39, vierde of vijfde lid, van de Wet privatisering ABP, zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

N. Algemene neerwaartse wijzigingenIndien het niveau van de arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in paragraaf 9 van de Wet privatisering ABP een algemene neerwaartse wijziging ondergaat, wordt deze neerwaartse wijziging, behoudens indien sociale partners anders overeenkomen binnen zes maanden na de datum van het Staatsblad waarin die maatregel is gepubliceerd, op overeenkomstige wijze ten aanzien van de suppletie doorgevoerd, vanaf de in het Staatsblad vermelde datum van inwerkingtreding van bedoelde maatregel, doch niet eerder dan zes maanden na de datum van het Staatsblad.

0. InwerkingtredingsdatumDe suppletieregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

P. Ondertekening door het bevoegd gezag

Bijlage e, behorende bij artikel 17.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

1. Het verzoek om vrijstelling, bedoeld in artikel 17.1 van het pensioenreglement, geschiedt door indie-ning van een door de werknemer ondertekende verklaring. Deze verklaring houdt ten minste in dat de werknemer die de verklaring indient, overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en dat hij mitsdien noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door een aangesloten werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de aan hem als aangesloten werkgever opgelegde verplichtingen. 2. Wanneer het verzoek een aangesloten werkgever betreft, wordt de verklaring ingediend door het ingevolge de wet of statuten van die aangesloten werkgever daartoe bevoegde orgaan. 3. Onverminderd het eerste lid houdt de verklaring, bedoeld in het tweede lid, tevens in dat degenen, die behoren tot het orgaan van de aangesloten werkgever dat ingevolge de wet of statuten bevoegd is

Page 47: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 47

te besluiten de vrijstelling aan te vragen, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. 4. Bij het verzoek, bedoeld in het tweede lid, worden gevoegd: a. een gewaarmerkt afschrift van de statuten van de aangesloten werkgever en b. een gewaarmerkt afschrift van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het

aanvragen van de vrijstelling is genomen. 5. Het bestuur verleent, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is, de vrijstelling. Aan een vrijstelling kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. 6. Van de verleende vrijstelling wordt door het bestuur een bewijs uitgereikt. 7. Ieder die vrijgesteld is van zijn verplichtingen als aangesloten werkgever, is verplicht te zorgen dat het hem uitgereikte bewijs van vrijstelling of een afschrift daarvan wordt en blijft opgehangen op een plaats, die vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op zodanige wijze, dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennis genomen. 8. Ieder die vrijstelling, bedoeld in artikel 17.1 van het reglement, heeft, is verplicht dezelfde bijdragen die hij verschuldigd zou zijn indien hij geen vrijstelling had, aan het fonds te betalen in de vorm van spaarbijdragen. Deze bepaling geldt mede voor een aangesloten werkgever die geen vrijstelling heeft, met betrekking tot de bijdragen die hij verschuldigd is voor een werknemer die wel vrijstelling heeft. 9. Een werknemer die geen vrijstelling heeft en verbonden is aan een aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft, betaalt de door hem verschuldigde bijdragen rechtstreeks aan het fonds. De betaling geschiedt in maandelijkse termijnen. De door de werknemer betaalde bijdragen worden omgezet in evenredige pensioenaanspraken van deze werknemer en zijn nagelaten betrekkingen. 10. Indien een werknemer die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft, daartoe aan het fonds een verzoek richt, worden ook de door de aangesloten werkgever reeds betaalde en door het fonds nog niet uitgekeerde, alsmede de door aangesloten werkgever nog verschuldigde spaarbijdragen omgezet in evenredige pensioenaanspraken ten behoeve van die werknemer. 11. De ingevolge het achtste lid ten behoeve van een werknemer betaalde spaarbijdragen worden door het bestuur geboekt op een die werknemer betreffende spaarrekening bij het fonds. Over het spaartegoed wordt een rentevergoeding gegeven waarvan de hoogte gerelateerd is aan het rendement dat het fonds in dat jaar op zijn belegd vermogen heeft behaald; de rentevergoeding vindt plaats door verhoging van het spaartegoed met het bedrag van die rentevergoeding. Jaarlijks na de bijschrijving van de rentevergoeding doet het bestuur schriftelijk aan de werknemer opgave van zijn spaartegoed. Het spaartegoed wordt pas aan de werknemer uitgekeerd bij het bereiken van de leeftijd waarop hij recht op ouderdomspensioen zou hebben gekregen, indien hij geen vrijstelling had gehad; bij eerder overlijden wordt het spaartegoed terstond uitgekeerd aan hem, die blijkens schriftelijke volmacht namens de erfgenamen tot inontvangstneming gerechtigd is. 12. Indien een werknemer, die geen vrijstelling heeft, ophoudt verbonden te zijn aan een aangesloten werkgever die wel vrijstelling heeft, vervalt zijn aanspraak op het tegoed van zijn spaarrekening en bepaalt het bestuur tot welke bedrag hij pensioenaanspraken verkrijgt of zijn pensioenaanspraken krachtens het negende lid worden verhoogd. 13. Indien een vrijstelling ingevolge het vierde lid van artikel 17.1 van het pensioenreglement is ingetrokken, vervalt de aanspraak van de betrokkene op het tegoed van zijn spaarrekening en bepaalt het bestuur tot welke bedrag hij pensioenaanspraken verkrijgt of zijn pensioenaanspraken krachtens het negende lid worden verhoogd.

Bijlage f, behorende bij artikel 18.2 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP

Bepaling correctiefactoren algemeen

Artikel A1. Voor de bepaling van de correctiefactoren, bedoeld in artikel 18.2, wordt de op 31 december 1995 bestaande aanspraak vastgesteld met inachtneming van een middelsom die gelijk is aan de berekeningsgrondslag voor het jaar 1995, aangepast aan de algemene bezoldigingswijzigingen tot genoemde datum. 2. Voor diensttijd gelegen voor 1 januari 1995 wordt de aangepaste middelsom, bedoeld in het eerste lid, aangepast volgens artikel F 6, zesde lid, van de Abp-wet.

Page 48: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 48

3. Voor diensttijd gelegen voor 1 januari 1986 wordt de aangepaste middelsom, bedoeld in het tweede lid, aangepast volgens artikel F 6, vierde en vijfde lid, van de Abp-wet. 4. De aanspraak, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld met toepassing van de bepalingen van de Abp-wet, met dien verstande dat geen toepassing wordt gegeven aan de artikelen F 7c, J 6, voor zover dat artikel betrekking heeft op niet-verzekerde tijd krachtens de AOW, J 9, onderdeel d, J 14 en J 15. 5. Voor de inbouw wordt per dienstjaar uitgegaan van een bedrag ter grootte van twee procent van: a. het tot een jaarbedrag herleide bedrag aan ouderdomspensioen alsmede de vakan-

tie-uitkering ingevolge de AOW waarop de gepensioneerde die voor de toepassing van die wet als ongehuwd wordt aangemerkt op 31 december 1995 recht heeft dan wel recht zou hebben gehad indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

b. twee maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag aan ouderdomspensioen alsmede de vakantie-uitkering ingevolge de AOW waarop de gepensioneerde die voor de toepassing van die wet als gehuwd wordt aangemerkt, op 31 december 1995 recht heeft dan wel recht zou hebben gehad indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

Correctiefactor ten aanzien van de berekeningsgrondslag

Artikel B1. De correctiefactor ten aanzien van de berekeningsgrondslag wordt als volgt vastgesteld:

T1(1,75% x BG1+ M1)+T2(1,75% x BG2+ M2)+T3(1,75% x BG3+ M3)+T0(1,75% x BG0+ M0)T4(1,75% x BG4+ M4)

2. In het eerste lid wordt verstaan onder: T0: de diensttijd over een afgesloten tijdvak; T1: de diensttijd gelegen vóór 1 januari 1986, exclusief T0; T2: de diensttijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995, exclusief T0; T3: de diensttijd gelegen tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996, exclusief T0; T4: de totale diensttijd gelegen vóór 1 januari 1996 inclusief T0; BG0: de aangepaste middelsom op 31 december 1995 voor een afgesloten tijdvak, volgens de bepalingen van de

ABP-wet; BG1: de aangepaste middelsom, bedoeld in artikel A, voor periode T1; BG2: de aangepaste middelsom, bedoeld in artikel A, voor periode T2; BG3: de aangepaste middelsom, bedoeld in artikel A, voor periode T3; BG4: de aangepaste middelsom, bedoeld in artikel A, met dien verstande dat indien er sprake is van

samenlopende dienstlijnen uitgegaan dient te worden van het gewogen gemiddelde; M0: de in een bedrag per dienstjaar uitgedrukte toepassing van de minimumvoorziening voor een afgesloten

tijdvak volgens de bepalingen van de Abp-wet; M1: de in een bedrag per dienstjaar uitgedrukte toepassing van de minimumvoorziening, bedoeld in artikel F 7

van de Abp-wet, uitgaande van BG1 en T1; M2: de in een bedrag per dienstjaar uitgedrukte toepassing van de minimumvoorziening, bedoeld in artikel F 7b

van de Abp-wet, uitgaande van BG2 en T2; M3: de in een bedrag per dienstjaar uitgedrukte toepassing van de minimumvoorziening, bedoeld in artikel F 7b

van de Abp-wet, uitgaande van BG3 en T3; M4: de in een bedrag per dienstjaar uitgedrukte toepassing van de minimumvoorziening, bedoeld in artikel F 7b

van de Abp-wet, uitgaande van BG4 en T4. 3. Indien er sprake is van meer knippen in de dienstlijn wordt de in het eerste lid vermelde formule overeenkomstig aangepast, dat wil zeggen dat per afgesloten tijdvak aan de teller wordt toegevoegd T0(1,75% x BG0 + M0). 4. De correctiefactor wordt zodanig vastgesteld dat het nominaal pensioen op het tijdstip van omrekening niet minder bedraagt dan het nominaal pensioen berekend volgens de bepalingen van de Abp-wet.

Correctiefactor ten aanzien van de franchise

Artikel C1. De correctiefactor ten aanzien van de franchise wordt als volgt vastgesteld:

Page 49: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 49

T1 x 2% x F1 + T2 x 1,75% x F2 + T3 x 1,75% x F3

T4 x 1,75% x F3

2. In het eerste lid wordt verstaan onder: T1: de diensttijd gelegen vóór 1 januari 1986; T2: de diensttijd gelegen tussen 31 december 1985 en 1 januari 1995; T3: de diensttijd gelegen tussen 31 december 1994 en 1 januari 1996; T4: de totale diensttijd gelegen vóór 1 januari 1996; F1: het AOW-pensioen, bedoeld in artikel A, vijfde lid; F2: de franchise, bedoeld in artikel F 7a van de Abp-wet; F3: de franchise, bedoeld in artikel F 7aa van de Abp-wet, op 31 december 1995.

Page 50: 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1 · 2019. 1. 31. · 1. Algemene bepalingen Begripsbepalingen Artikel 1.1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit reglement

pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP (1 januari 1998) bladzijde 50

Bijlage g, behorende bij artikel 5a.3 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioen-fonds ABP

Omrekenfactoren FPU bij eerder of later uittreden dan op de eerste van de maand volgend op de 62-jarige leeftijd

lft. mnd. factor

55 1 0,260 55 2 0,263 55 3 0,265 55 4 0,268 55 5 0,271 55 6 0,274 55 7 0,277 55 8 0,279 55 9 0,282 55 10 0,286 55 11 0,289 55 12 0,292 56 1 0,295 56 2 0,298 56 3 0,302 56 4 0,305 56 5 0,308 56 6 0,312 56 7 0,316 56 8 0,319 56 9 0,323 56 10 0,327 56 11 0,331 56 12 0,335 57 1 0,339 57 2 0,343 57 3 0,347 57 4 0,352 57 5 0,356 57 6 0,360 57 7 0,365 57 8 0,370 57 9 0,375 57 10 0,380 57 11 0,385 57 12 0,390 58 1 0,395 58 2 0,401 58 3 0,406 58 4 0,412

lft. mnd. factor

58 5 0,418 58 6 0,424 58 7 0,430 58 8 0,436 58 9 0,443 58 10 0,449 58 11 0,456 58 12 0,463 59 1 0,471 59 2 0,478 59 3 0,486 59 4 0,494 59 5 0,502 59 6 0,510 59 7 0,519 59 8 0,528 59 9 0,537 59 10 0,546 59 11 0,556 59 12 0,566 60 1 0,576 60 2 0,587 60 3 0,598 60 4 0,610 60 5 0,622 60 6 0,634 60 7 0,647 60 8 0,660 60 9 0,674 60 10 0,688 60 11 0,703 60 12 0,719 61 1 0,735 61 2 0,752 61 3 0,770 61 4 0,788 61 5 0,807 61 6 0,827 61 7 0,849 61 8 0,871

lft. mnd. factor

61 9 0,894 61 10 0,918 61 11 0,944 61 12 0,971 62 1 1,000 62 2 1,030 62 3 1,062 62 4 1,096 62 5 1,133 62 6 1,171 62 7 1,212 62 8 1,256 62 9 1,303 62 10 1,353 62 11 1,408 62 12 1,467 63 1 1,530 63 2 1,599 63 3 1,675 63 4 1,757 63 5 1,848 63 6 1,949 63 7 2,061 63 8 2,185 63 9 2,326 63 10 2,485 63 11 2,667 63 12 2,877 64 1 3,122 64 2 3,411 64 3 3,758 64 4 4,183 64 5 4,713 64 6 5,395 64 7 6,305 64 8 7,578 64 9 9,489 64 10 12,672 64 11 19,039 64 12 38,141

De factor wordt bepaald door het tijdstip van uittreden: de eerste dag van kalendermaand "mnd." volgend op de maand waarin de leeftijd "lft." wordt bereikt.