04 12 Agora - Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning …de uithuisplaatsing van jonge kinderen met...

66
PB- PP | B-27 BELGIE(N) - BELGIQUE Agora Jaargang 33 // nummer 1 // maart 2017 Agora verschijnt 4 keer per jaar // Afgiftekantoor 9000 Gent // Mail 3/4558_P409257 Een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding-Informant // Stapelplein 32 9000 Gent // V.U.: Geert Ginneberge

Transcript of 04 12 Agora - Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning …de uithuisplaatsing van jonge kinderen met...

  • PB- PP | B-27BELGIE(N) - BELGIQUE

    AgoraJaargang 33 // nummer 1 // maart 2017

    Agora verschijnt 4 keer per jaar // Afgiftekantoor 9000 Gent // Mail 3/4558_P409257

    Een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding-Informant // Stapelplein 32 9000 Gent // V.U.: Geert Ginneberge

    Inhoud04 Thema: uithuisplaatsing van jonge kinderen Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen Tim Stroobants & Benedikte Van den Bruel

    12 Pleegzorg en jonge kinderen Johan Van der Sypt

    15 De CIG als eerste te overwegen keuze Lotte Soete

    17 Uithuisplaatsing, een draak of een must? Daniëlle Van Echelpoel & Arnold Schaek

    19 Thema: innovatieve projecten in de jeugdhulp Het SAMBA-project Mieke Verbrugge

    25 JoTa: Jouw Talent werkt! Wouter Decoodt

    32 Back to basics in de residentiële jeugdzorg Delphine Levrouw

    39 Thema: nieuwe autoriteit en geweldloos verzet Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet Sven Bussens

    44 Smeed het ijzer als het koud is Louise Wolfs

    50 De prinses en de therapeut Miet Aarnouts

    56 Jeugdbelevenissen Josephine

    57 Hersenspinsel Hans Paredis

    58 Boekbespreking Frank Van Holen

    59 Quest-it Caroline Hoedemakers

    63 Informant

    64 Sponsor

  • PB- PP | B-27BELGIE(N) - BELGIQUE

    AgoraJaargang 33 // nummer 1 // maart 2017

    Agora verschijnt 4 keer per jaar // Afgiftekantoor 9000 Gent // Mail 3/4558_P409257

    Een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding-Informant // Stapelplein 32 9000 Gent // V.U.: Geert Ginneberge

    Inhoud04 Thema: uithuisplaatsing van jonge kinderen Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen Tim Stroobants & Benedikte Van den Bruel

    12 Pleegzorg en jonge kinderen Johan Van der Sypt

    15 De CIG als eerste te overwegen keuze Lotte Soete

    17 Uithuisplaatsing, een draak of een must? Daniëlle Van Echelpoel & Arnold Schaek

    19 Thema: innovatieve projecten in de jeugdhulp Het SAMBA-project Mieke Verbrugge

    25 JoTa: Jouw Talent werkt! Wouter Decoodt

    32 Back to basics in de residentiële jeugdzorg Delphine Levrouw

    39 Thema: nieuwe autoriteit en geweldloos verzet Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet Sven Bussens

    44 Smeed het ijzer als het koud is Louise Wolfs

    50 De prinses en de therapeut Miet Aarnouts

    56 Jeugdbelevenissen Josephine

    57 Hersenspinsel Hans Paredis

    58 Boekbespreking Frank Van Holen

    59 Quest-it Caroline Hoedemakers

    63 Informant

    64 Sponsor

  • 01Agora

    Is een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding - Informant

    Verschijnt 4 keer per jaar (maart, juni, september en december)

    vzw Jongerenbegeleiding - Informant

    Stapelplein 32 9000 Gent 0490 44 65.27 www.jo-in.be

    Verantwoordelijke uitgever Geert Ginneberge Bauwerwaan 44 • 9930 Zomergem

    AgoraJaargang 33 // nummer 1 // maart 2017

  • 02 Agora

    Colofon Inhoud

    Agora is een tijdschrift van vzw Jongerenbegeleiding- Informant en verschijnt vier maal per jaar (maart, juni, september en december).

    Redactie:Annelies Mincke: vzw Jongerenbegeleiding-InformantDries Verdonck: Pleegzorg West VlaanderenFrances Van Belle: CAW regio Gent-EekloMarijke Magherman: VSPW KortrijkMarjan Detavernier: Centrum voor Jongeren- en GezinsbegeleidingMieke Lampaert: vzw De patio - ’t Groot HersbergeVanessa Hoste: vzw De Patio - OOOC ’t Laar

    Eindredactie:Annelies Mincke

    Vormgeving:Nevelland

    Abonnement:Een jaarabonnement kost €15 (digitaal), €30 (gedrukt) of €40 (digitaal en gedrukt). Leden van vzw Jongerenbegeleiding-Informant ontvangen Agora gratis. Geïnteresseerden kunnen zich abonneren door contact op te nemen met onderstaand redactieadres.

    Redactieadres:AgoraVZW Jongerenbegeleiding-InformantStapelplein 329000 Gent0490/44 65 27 (Annelies Mincke)[email protected]

    Artikels:Agora is steeds op zoek naar interessante artikels rond actuele thema’s binnen de praktijk van de jeugdhulp. Geïnteresseerde auteurs kunnen steeds contact opnemen met het redactieadres.

    Artikels die voor publicatie worden doorgestuurd naar de redactie, worden na bespreking. Op de redactieraad gepubliceerd in één van de komende nummers.

    De inhoud van de bijdragen weerspiegelt niet nood-zakelijk het standpunt van vzw Jongerenbegeleiding- Informant of van de redactieraad en blijft onder de verantwoordelijkheid van de auteur/organisatie.

    D/1989/0543/199

    Thema: uithuisplaatsing van jonge kinderen04 Uithuisplaatsing van jonge kinderen in

    Vlaanderen Tim Stroobants & Benedikte Van den Bruel

    12 Pleegzorg en jonge kinderen Johan Van der Sypt

    15 De CIG als eerste te overwegen keuze Lotte Soete

    17 Uithuisplaatsing, een draak of een must? Daniëlle Van Echelpoel & Arnold Schaek

    Thema: innovatieve projecten in de jeugdhulp19 Het SAMBA-project Mieke Verbrugge

    25 JoTa: Jouw Talent werkt! Wouter Decoodt

    32 Back to basics in de residentiële jeugdzorg Delphine Levrouw

    Thema: nieuwe autoriteit en geweldloos verzet39 Nieuwe Autoriteit en Geweldloos Verzet Sven Bussens

    44 Smeed het ijzer als het koud is Louise Wolfs

    50 De prinses en de therapeut Miet Aarnouts

    56 Jeugdbelevenissen Josephine

    57 Hersenspinsel Hans Paredis

    58 Boekbespreking Frank Van Holen

    59 Quest-it Caroline Hoedemakers

    63 Informant

    64 Sponsor

  • 03Agora

    Beste lezer,

    Thomas (25), Leila (20), Kimberley (18) en Roberto (19) ….Deze vier jongvolwassenen getuigden op 8 maart 2017 in het programma Pano over hun ervaringen in de jeugdhulp en vooral over hun stap naar zelfstandigheid en naar volwas-senheid. Een stap die zij een stuk sneller moeten maken dan andere jongeren. In België wonen jongeren namelijk gemiddeld tot hun 25 jaar thuis.

    We werken dagdagelijks met deze jongeren en we weten allemaal dat de overgang van -18 naar +18 een belangrijk scharnierpunt is in hun leven. Maar hun eerlijke getuigenis, zinderde bij mij nog na…

    “Alleen zijn, het is zo moeilijk om alleen te zijn.” (Kimberley)

    “Je bent niet klaar voor wat hierna komt. Je hebt daar ook nooit over nagedacht. Het hierna dat was het doel, hier weg zijn. En dan ja… dat weet je niet.” (Thomas)

    “De eenzaamheid is het moeilijkste.” (Leila)

    Alleen zijn en eenzaamheid. Woorden die doorheen de documentaire regelmatig terug kwamen. En dat vind ik aangrijpend. Dat jongeren na soms meer dan 15 jaar in de jeugd-hulp niemand hebben om naar te bellen… We proberen dagdagelijks binnen de jeugdhulp professioneel aan de slag te gaan met jongeren en hun context, met hun krachten op weg naar verschillende doelen. Maar we mogen vooral niet vergeten van er voor deze jongeren in eerste instantie te zijn, als mens, en er voor hen te blijven ook nadat ze onze voorzie-ning hebben verlaten. In de praktijk is het misschien wel wat zoeken rond hoe we dit kunnen waarmaken, in een context van een steeds hogere werkdruk. Maar de jeugdhulp staat er voor gekend om uitdagingen niet uit de weg te gaan!Want deze jongvolwassenen laten ons ook zien dat we van betekenis zijn.

    “Ik ben hen ook echt dankbaar. Als ik hier niet had gezeten, stond ik niet waar ik nu sta… Met hulp is het veel makkelijker dan alleen.” (Roberto)

    “Ik ben er, ik heb nu mijn eigen leven in handen… Hopelijk … Met een beetje hulp.” (Kimberley)

    Laten we dus blijven zoeken, blijvend de uitdagingen aangaan, jongeren blijvend bevra-gen en laten we hen hierbij vooral niet loslaten.

    Veel leesplezier, en tot de volgende Agora,

    Geert Ginneberge Voorzitter vzw Jo-In

    Voorzet

  • 04 Agora

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in VlaanderenDuiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

    Tim Stroobants | Kind en Gezin | BrusselBenedikte Van den Bruel | Jongerenwelzijn | Brussel

    Minister Vandeurzen gaf met zijn beleidsnota 2014-2019 het concrete startschot tot een geactualiseerde beleidsvisie op de opvang van jonge kinderen. De mi-nister zette het jonge kind centraal – in dit geval nul tot zes jarigen – ook in situaties waarbij een kind vrijwillig of gedwongen, en al dan niet tijdelijk ergens anders dan in het eigen gezin moet verblijven.

    Hoewel de minister pleegzorg nog steeds als de eerste te overwegen hulpvorm profileerde, stelde hij daarnaast dat de visie inzake de opvang van jonge kinderen buiten het gezin moest worden geactualiseerd. Pleegzorg biedt nl. niet steeds (meteen) een oplossing bij bepaalde pro-blematieken. De huidige opvang in een institutionele context voor jonge kinderen zou ook onvoldoende tege-moet komen aan de noden van jonge kinderen en ze zouden er vaak (te) lang verblijven. Er moest aandacht gaan naar andere dan de gebruikelijke institutionele vormen van opvang, met extra inspanningen voor vei-lige gehechtheid van de kinderen en voor de afbakening van doelgroep en instroom. De versterking en innovatie van de residentiële begeleiding van jonge kinderen werd ook in het Actieplan Jeugdhulp1 naar voren geschoven als prioritair streefdoel.

    In de resolutie houdende aanbevelingen voor een ver-beterde organisatie en werking van integrale jeugdhulp, aangenomen in de plenaire vergadering van het Vlaams Parlement op 8 juli 2015 werd bijkomend de facilite-rende rol van de toegangspoort benoemd, alsook de zogenaamde ‘kindercarrousels’ geproblematiseerd. Teveel kinderen worden al te vaak van de ene naar de andere voorziening en/of pleeggezin overgeplaatst.

    In het verlengde hiervan werd in september 2016 de visietekst “Uitgangspunten en krachtlijnen bij uithuis-plaatsing van jonge kinderen i.f.v. Vlaamse beleidskeu-zes” die opgesteld was vanuit Jongerenwelzijn en Kind en Gezin, publiek gemaakt2.

    In dit artikel schetsen we de belangrijkste bevindingen uit de visietekst. We beginnen met een duiding van de

    1 Actieplan Jeugdhulp. Met de kracht van de jeugd naar 2020. Goed-gekeurd op de Vlaamse Regering van 6 februari 2015.

    2 www.kindengezin.be/detoekomstisjong/jongengeborgen/inspiratie/

    doelstelling en de gevolgde aanpak. Vervolgens gaan we dieper in op inhoudelijke overwegingen en keuzes in-zake uithuisplaatsing en indicatiestelling, pleegzorg als eerste te overwegen keuze, en de positie van residenti-ele zorg voor jonge kinderen. Afronden doen we met een blik op waar we momenteel staan, welke actielijnen voorop worden gesteld en welke stappen nog moeten worden gezet.

    Doelstelling visietekst en gelopen parcoursDe visietekst heeft tot doel de Vlaamse beleidsvisie omtrent de uithuisplaatsing van jonge kinderen met psychosociale problemen intersectoraal te actualiseren en te expliciteren. Deze geactualiseerde visie moet vervolgens resulteren in concrete verbetermogelijkheden en beleidsacties. De tekst is dan ook in de eerste plaats gericht aan beleidsactoren. Het reikt een aanzet van beleidskeuzes en -acties aan die in samenspraak met heel wat betrokkenen – niet in het minst het werkveld – tijdens de komende periode nog zal moeten worden geconcretiseerd.

    JONGE KINDEREN

    Ouders blijven ouders en er moet worden gestreefd om het kind zo snel mogelijk weer naar huis te laten gaan.

  • 05Agora

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

    Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

    De visietekst is het resultaat van een stevig traject waarbij Kind en Gezin en Jongerenwelzijn de handen in elkaar staken. De tekst kwam tot stand o.b.v. : » nationale en internationale beleidsdocumenten en (onder-

    zoeks)literatuur; gesprekken met Vlaamse wetenschap-pelijke experts;

    » focusgroepen met praktijkwerkers vanuit Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG), Organisaties voor Bijzondere Jeugdbijstand (OVBJ), Diensten voor Pleegzorg, en Centra voor Integrale Gezinsondersteu-ning (CIG);overleg binnen en tussen de administraties KG en JWZ;

    » overleg binnen de Gemengde Stuurgroep Integrale Jeugdhulp en het Raadgevend Comité Kind en Gezin en overleg met het kabinet van minister Vandeurzen.

    Uithuisplaatsing en indicatiestellingIn de visietekst wordt – na een luik rond uithuisplaatsing voorkomen – ingegaan op aspecten betreffende de indica-tiestelling tot uithuisplaatsing. In wat volgt presenteren we enkele kernboodschappen die belangrijk zijn om het geheel in een juist daglicht te stellen.

    Uithuisplaatsing is een erg ingrijpende maatregelUithuisplaatsing (van jonge kinderen) is een ingrijpende maat-regel voor kinderen, ouders en samenleving. Het gaat recht-streeks in tegen het basisrecht van ouders en kind om samen te leven. Slechts indien een verblijf van het kind in het gezin niet langer in zijn of haar belang is en dit via andere wegen niet tijdig kan worden bewerkstelligd, moet uithuisplaatsing worden overwogen. Hierbij moet steeds de lastige afweging worden gemaakt tussen enerzijds alle kansen om op te groei-en in de thuissituatie vrijwaren, en anderzijds niet te laat in-terveniëren opdat de veiligheid en ontwikkeling van het kind

    niet onherroepelijk in het gedrang is. Zeker bij de jongste kinderen, die nauwelijks voor hun eigen belang kunnen op-komen, is dit een heikele kwestie. Wetenschappelijke inzich-ten vanuit de ontwikkelingspsychologie en meer bepaald de hechtingstheorieën zullen dan essentieel zijn om aan te geven wat het kind nodig heeft. Bovendien moet met heel wat ande-re belangen en factoren rekening worden gehouden. Het belang van het kind geldt daarbij steeds als ultieme toetssteen, maar uiteraard hebben ook de ouderbelangen, en juridische en over-heidsprocedures een impact.

    Een middel in een trajectUithuisplaatsing is een middel om de veiligheid te herstel-len, de ontwikkeling weer op gang te trekken en het welzijn te bevorderen. Uithuisplaatsing is niet alleen het moment van de beslissing en plaatsing, maar een traject. Er vindt doorgaans al heel wat plaats alvorens te komen tot uithuis-plaatsing maar dat bleek uiteindelijk onvoldoende heilzaam. Op dat moment kan tot uithuisplaatsing worden beslist, maar daarmee is de kous niet af. Ouders blijven ouders en er moet worden gestreefd om het kind zo snel mogelijk binnen een vooraf afgebakende termijn weer naar huis te kunnen laten gaan. Het traject met focus op de hereniging in de thuissituatie, is bovendien een cyclisch proces. Stap-pen worden herhaaldelijk genomen indien nodig, doelen worden steeds geëvalueerd en bijgesteld en er wordt con-tinu nagegaan of de behoeften van het kind worden gediend. Dit moet wel gebeuren binnen een afgebakend tijdskader, zeker bij jonge kinderen in functie van snelle duidelijkheid rond het verder perspectief.

    Wanneer de uithuisplaatsing met focus op terugplaatsing naar huis onvoldoende heeft geresulteerd in een stabiele en veilige thuissituatie in het gezin van het kind, kan uit-huisplaatsing ook een meer duurzaam karakter krijgen3. De uithuisplaatsing krijgt dan een nieuwe plaats in het traject. Eén van meer stabiliteit voor het kind. Deze nieuwe situatie betekent niet dat ouders op dat moment niet meer

    3 In bepaalde gevallen zal reeds van bij de start van de uithuisplaat-sing duidelijk zijn dat terugplaatsing niet mogelijk is op korte termijn. In deze gevallen is een meer duurzame uithuisplaatsing meteen aangewezen. Echter, we beschouwen dit eerder als uitzon-derlijke gevallen.

    JONGE KINDEREN

    Bij uithuis geplaatste kinderen staat voorop dat zij zo weinig mogelijk van locatie en opvoeders veranderen.

  • 06 Agora

    erkend zouden worden als ouders en niet meer betrokken en begeleid moeten worden bij het verdere traject. In te-gendeel. Zij moeten begeleid worden in de acceptatie van de verdere plaatsing en er moet gezocht worden op welke manier zij verder hun ouderlijke verantwoordelijkheid kun-nen opnemen.

    Continuïteit is een belangrijk aandachtspuntIn het traject is continuïteit een belangrijk aandachtspunt. De voorgestelde interventies moeten op elkaar maar ook op de voorgeschiedenis van het kind en het toekomstper-spectief worden afgestemd. Een belangrijk probleem dat in dit licht opduikt, zijn onstabiele plaatsingen. Zeker bij uithuis geplaatste kinderen staat voorop dat zij best zo wei-nig mogelijk van locatie en opvoeders veranderen. Het opbouwen van toekomstplannen, zich settelen, het aangaan van warme en hechte relaties staat of valt met continuïteit (Juffer, 2010b; Ward, 2009).

    In de wetenschappelijke literatuur, maar ook in de Vlaam-se praktijk wordt aangeklaagd dat de organisatie van de hulpverlening op meso- en op macroniveau vaak niet bij-draagt aan de continuïteit en stabiliteit van plaatsingen (Ward, 2009). Verandering van hulpverleners doorheen het proces, personeelsverloop, bewonersverloop, veelvuldige overgangen, schaarste van het aanbod, te weinig samen-werking tussen voorzieningen, regelgevende beperkingen, breuk tussen hulpverlening voor en na de intersectorale toegangspoort enzovoort zijn allemaal gekende problemen.

    Pleegzorg is de eerste te overwegen keuzeBij de optie van uithuisplaatsing kiest het Vlaamse beleid resoluut voor de keuze voor pleegzorg als ‘het eerste te overwegen alternatief’. Ook (inter)nationale wetenschap-pers ondersteunen deze optie omwille van individuele aan-dacht, hechtingsmogelijkheden, stabiliteit en gewone zorg en leven in een gezin. De laatste decennia wordt ook van-uit neurobiologische hoek gepleit voor opvang in een ge-zinsomgeving en de kracht van het normale.

    Pleegzorg kent een aantal varianten die naargelang de fa-se waarin een traject zich bevindt en noden van het kind

    kunnen worden ingezet. Perspectiefzoekende pleegzorg is de eerste aangewezen vorm bij een eerste of tijdelijke uit-huisplaatsing. Met perspectiefbiedende pleegzorg wordt ingezet op een stabiele en meer langdurige opvoedingsva-riant. Daarnaast kennen we nog crisispleegzorg, ondersteu-nende pleegzorg en behandelingspleegzorg.

    Geen absolute contra-indicaties voor pleegzorgDe stelling is vaak dat pleegzorg aangewezen is tenzij er contra-indicaties zijn. De meest duidelijke contra-indicaties door wetenschappers aangehaald, zijn een hulpverlenings-geschiedenis met frequente overplaatsingen, voorspelde onveiligheid van de pleegzorgsituatie (door bijvoorbeeld het gedrag van het kind, de jongere of zijn/haar ouders), gedrags- of emotionele problemen die de integratie in een nieuw gezin bemoeilijken, en te grote zorgnoden die de mogelijkheden van gezinsopvang overstijgen. Maar ook deze contra-indicaties moeten niet als ‘absoluut’ worden gezien. Het is belangrijk dat ze bij de start van elke plaat-sing goed in kaart gebracht worden om de aanwezigheid van deze risicofactoren te erkennen en op zoek te gaan naar protectieve factoren en werkpunten. Elementen die in de praktijk regelmatig als contra-indicatie worden genoemd, maar waarvoor er niet onmiddellijk bevestiging kan wor-den gevonden in huidig wetenschappelijk onderzoek en die niet het belang van het kind voorop lijken te stellen, zijn: geen expliciete vraag naar pleegzorg, het moeilijk bespreek-baar zijn van pleegzorg voor ouders, en sterke loyaliteiten van het (pleeg)kind met zijn ouders. Deze elementen be-schouwen we als werkpunten voor verwijzers en begeleiders maar niet bij voorbaat als contra-indicaties.

    Wat betreft de jongste kinderen concluderen we dat er wei-nig contra-indicaties van pleegzorg te herkennen zijn. In de meeste gevallen zal er nog geen uitgebreide hulpverle-

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in VlaanderenDuiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

    JONGE KINDEREN

    Pleegzorg is en blijft het beste alternatief voor jonge kinderen die niet langer thuis kunnen verblijven.

  • 07Agora

    ningsgeschiedenis met frequente overplaatsingen zijn, zal er geen voorspelde onveiligheid zijn van de pleegzorgsitu-aties t.g.v. bijvoorbeeld de kindproblemen, en zullen de kindproblemen zoals gedragsproblemen ook nog niet van dien aard zijn dat ze de gezinsintegratie onmogelijk maakt. Van gehechtheidsproblemen kan worden gesteld dat zij interactioneel van aard zijn en gekoppeld aan een concre-te omgeving. Hechting is herstelbaar bij nieuwe potentiële gehechtheidsfiguren (Juffer, 2010a). En zelfs al zijn ernsti-ge hechtingsproblemen ook bij jonge kinderen niet helemaal uitgesloten, dan nog stellen experten dat ze zeker bij jonge kinderen geen tegenindicatie hoeven te zijn voor pleegzorg maar wel extra-ondersteuning en omkadering vragen.

    Ook contra-indicaties zoals onveiligheid van de pleegzorg-situatie omwille van te grote weerstand bij ouders of uitge-sproken kindproblematieken met een zware belasting vormen op het pleeggezin (huilbaby’s, foetaal alcoholsyndroom, …) zijn evenwel niet uitgesloten. Echter, ook hier geldt dat ze best niet als absolute tegenindicatie worden gezien, maar als werkpunt tijdens matching, plaatsing en verdere proces.

    Behoorlijke uitdagende randvoorwaardenPleegzorg kiezen als eerste optie bij uithuisplaatsing van jonge kinderen veronderstelt dat een aantal randvoorwaar-den zijn vervuld. Deze stellen een grote uitdaging om suc-cesvolle pleegplaatsingen te realiseren. Het gaat m.n. over: » Voldoende grote en gedifferentieerde pool van pleeg-

    gezinnen » Voldoende en kwaliteitsvolle omkadering van pleeg-

    gezinnen en gezinnen » Een volwaardig pleegouderstatuut

    Pleegzorg, een complex verhaal met veel potentieelEen in het oog springende conclusie van Vanderfaeillie et al. (2014) is dat pleegzorg alvast op papier een groot po-tentieel heeft maar dat het niet altijd lukt om de toegeschre-ven meerwaarde (continuïteit, veiligheid, persoonlijke aan-dacht) op de werkvloer te realiseren. Pleegzorg blijkt moeilijk en complex als gevolg van kindkenmerken, pleeg-ouderkenmerken, ouderkenmerken en procesvariabelen. Pleegzorg kan maar effectief zijn als er voldoende ingezet wordt op intensieve hulpprogramma’s en een dynamische besluitvorming wordt gehanteerd.

    Samenvattend kan worden geconcludeerd dat hoewel het onderzoek naar de uitkomsten van pleegzorg niet tot een-duidige positieve resultaten leiden en er veel moeilijkheden te overwinnen zijn, pleegzorg het beste alternatief is en

    blijft voor jonge kinderen die niet langer thuis kunnen ver-blijven. Het volledige potentieel van pleegzorg wordt ech-ter momenteel nog onvoldoende benut en hiervoor dient extra te worden ingezet op dit aanbod.

    Residentiële zorg voor jonge kinderen staat onder druk Sinds meerdere jaren wordt in de onderzoeksliteratuur afkeurend gerapporteerd over de residentiële opvang van hele jonge kinderen. Internationaal wordt sterk gefocust op de negatieve en langdurige effecten inzake de ontwik-keling van hechting, emoties, gedrag en cognities vooral t.g.v. depersonalisatie (o.a. gebrek aan persoonlijke be-zittingen, zorgrelaties en symbolen), rigiditeit in routine, groepsgelijke behandeling, sociale afstand en isolatie van het leven buiten de muren (Bilson, 2009; McCall, 2013). Ook in Westerse landen, die meer kwaliteitsvolle residen-tiële voorzieningen claimen, zouden de gevolgen negatief zijn. De plaatsing in een residentiële voorziening zorgt voor een breuk met het gezinsleven als samenlevingsvorm.

    De vele kritieken en internationale druk op desinstitutio-nalisering leveren een enigszins eenzijdig negatief beeld op. De kritiek richt zich in de eerste plaats op grote leef-groepen, plaatsingen bij zeer jonge kinderen en ook op langdurige plaatsingen. Sommige auteurs reiken daaren-tegen ook de mogelijkheden en aanwijzingen van effecti-viteit aan van residentiële opvang (zie o.a.: Carà, 2014; Geurts, Boddy, Noom, & Knorth, 2012; Knorth, Harder, Zandberg, & Kendrick, 2008; McCall, 2013; Steens, Van-derfaeillie et al., 2010), al zal dat steeds zijn o.b.v. klein-schalige en gezinsgerichte residentiële opvangalternatieven, voor uitgesproken crisis- en probleemsituaties en niet bij de allerjongste kinderen.

    De kwaliteit van de opvang heeft een sterke invloed op de uitkomsten (Knorth et al., 2008; McCall, 2013). Hierbij wordt vaak het onderscheid gemaakt tussen orthopedago-gische basiszorg (care), zorg en behandeling door de inzet van specifieke interventies (cure) en bepaalde organisato-rische randvoorwaarden. Opvallend is dat de dagdagelijk-se contacten tussen begeleiders en kinderen – die het meest direct zijn – doorgaans het meeste invloed hebben op de minderjarige (Knorth, Harder, Huyghen, Kalverboer, & Zandberg, 2010; Moses, 2000).

    In Vlaanderen kennen we twee traditionele categorieën van residentiële zorg voor jonge kinderen: Centra voor

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

    Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

    JONGE KINDEREN

  • 08 Agora

    Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG), Organisaties voor Bijzondere Jeugdbijstand (OVBJ).Het is vooral op deze twee sectoren dat huidige tekst van toepassing is. De focusgroepen met deze voorzieningen (cf. supra) toonden aan dat heel wat van de voorop gestelde kwaliteitskenmer-ken terug te vinden zijn en de gestelde beleidsprincipes grotendeels in de werking van deze voorzieningen herken-baar zijn. Er worden daarnaast ook heel wat moeilijkheden benoemd, o.a. rond pleegzorg waardoor samenwerking met en toeleiding naar pleegzorg niet evident is. Men vindt te-vens dat goede kenmerken van residentiële zorg en de ve-le inspanningen ten onrechte onderbelicht blijven.

    De Centra voor Integrale Gezinsondersteuning (CIG) – waar kind en ouder(s) samen worden opgevangen – raken we slechts zijdelings aan (zie verder) omdat in die setting kinderen en ouders niet echt gescheiden worden van elkaar, iets wat inherent is aan ‘uit-huisplaatsing’ in de strikte be-tekenis. De opvang in het kader van handicap, specifieke kindproblematieken, drughulpverlening aan volwassenen e.d. binnen een institutioneel kader hebben we niet expliciet in het vizier.

    Kleinschalige residentiële zorg met zorgstandaarden en evaluatieDe laatste jaren is internationaal sterk ingezet op de ont-wikkeling van kleinschalige residentiële settings met ge-zinskenmerken. Typerend is dat er op een doorgedreven manier een huiselijke en familiale sfeer wordt gecreëerd, doorgaans via vaste begeleiders (een alleenstaande, een koppel of een beperkte en vaste set van professionele be-geleiders) die op een systematische manier ondersteund worden vanuit een organisatie. In die zin gaat het daarbij ook echt om sterk professionele organisaties die meer zijn dan het laten opvangen van kinderen door vaste begelei-ders. Dit kan zowel in een “gewoon” huis in een “gewone” straat als in een apart dorp of campus. Vaak is er sprake van verticale leefgroepen waar jongere en oudere kinderen gemengd aanwezig zijn (Steege, 2012).

    Deze vormen van professionele opvang stellen zich vol-gende doelen: tijdelijke hulp om terugkeer naar huis mo-gelijk te maken of het bieden van een stabiele opvoedings-situatie op langere termijn. Het combineren van beide doelstellingen binnen één setting of leefgroep wordt wel geproblematiseerd 4 al betekent dit niet dat de buitenland-

    4 http://www.jeugdkennis.nl/jgk/Artikelen-Jeugdkennis/Ook-in-de-jeugdzorg-kan-een-kind-veilig-hechten

    se modellen beide doelstellingen niet binnen één organi-satie zouden voorop stellen.

    Enigszins vereenvoudigend zou kunnen worden gesteld dat de na te streven kwaliteitskenmerken dezelfde zijn als deze binnen de meer traditionele residentiële opvang maar dat het verschil vooral organisatorisch wordt gemaakt (o.a. vaste begeleiding). Samenvattend zijn de kernele-menten:a) doorgedreven participatiemogelijkhedenb) krachtgerichte focusc) kleinschalige en huiselijke inrichtingd) beperkt aantal kinderen en verticale leefgroepsamen-

    stellinge) vaste begeleiders f) actieve deelname in ruimere leefomgevingg) gericht op terugkeer naar huis of pleegzorg of een an-

    dere stabiele opvoedingssituatie

    Daarnaast wordt veel belang gehecht aan zorgstandaarden, een verdere concretisering van de hierboven genoemde kernelementen, die eenieder moet borgen – en evaluatie van het aanbod.

    JONGE KINDEREN

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in VlaanderenDuiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

  • 09Agora

    THEMA

    Residentiële opvang van gezinnenEen bijzondere plaats binnen het residentiële aanbod vormt de opvang van gezinnen. Omwille van onze definitie van uithuisplaatsing met focus op scheiding van kind en ouders, raken we deze opvangvorm slechts beperkt aan.

    Groot voordeel van opvang van een gezin is dat kind en ouders niet worden gescheiden, er tegelijkertijd zeer inten-sief kan worden geobserveerd en geïntervenieerd en dat ouders steun aan elkaar hebben als ‘lotgenoten’. Genoem-de nadelen zijn dat dit voor ouders zeer ingrijpend is en dat verschillende ouders elkaar negatief kunnen beïnvloeden. Er kan een verschil worden gezien tussen enerzijds voor-zieningen die zeer behandelgericht zijn veelal voor multi-problemgezinnen waarbij ouders of kinderen psychiatrische of verslavingsproblemen hebben in combinatie met veilig-heidsproblemen, en anderzijds voorzieningen die focussen op een generieke begeleiding van bv. kwetsbare zwangere vrouwen of alleenstaande moeders in functie van de best mogelijke zorg voor het kind.

    In Vlaanderen zijn het vooral de CIG die gezinnen opvan-gen. Deze werking wordt gezien als een zinvol aanbod op een scharniermoment wanneer enerzijds het samenleven in de thuiscontext niet meer mogelijk is omwille van on-veiligheid, problemen van huisvesting en andere context-problemen en anderzijds uithuisplaatsing van een indivi-dueel kind nog niet aan de orde is omdat de werking aan het gezinssysteem in zijn geheel nog wel mogelijkheden in zich draagt tot verbetering. Op basis van de input van de focusgroep is af te leiden dat er heel wat goede praktijken en intenties zijn m.b.t. het daadwerkelijk werken aan het gezinssysteem in zijn geheel. In het kader van de visietekst was het echter niet mogelijk om deze werkvorm op een meer verfijnde manier in kaart te brengen of meer diep-gaand te achterhalen welk onderzoek en standpunten van-uit de literatuur hierover gangbaar zijn. De eerste indruk is dat het veel bijkomende mogelijkheden biedt. Er moet echter nog verder worden verduidelijkt hoe, en wanneer wel of wanneer niet er gebruik van kan worden gemaakt.

    Van visie naar actie: een stand van zakenDe visietekst vormt de basissokkel voor verdere gespreks-voering en beleidsacties om de visie rond uithuisplaatsing van jonge kinderen te vertalen naar een nog betere praktijk. In maart zullen we hiervoor naar het nieuw opgerichte Raadgevend Comité Jeugdhulp gaan om de belangrijkste conclusies en uitdagingen te bespreken. Rekening houdend

    met de verkregen feedback zullen vervolgens concrete ac-ties worden opgestart. Een bijkomende uitdaging is te ko-men tot een bepaalde nulmeting, zodat we evoluties t.g.v. de gestelde acties goed kunnen opvolgen.

    Er moet wel worden opgemerkt dat reeds heel wat zaken lopende zijn: » Evaluatie van het Pleegzorgdecreet: acties besproken en

    afspraken gemaakt tussen de sector en administratie; » Initiatief om pleegzorg versterkt te organiseren binnen

    het crisisnetwerk IJH; » Er is een werkgroep binnen het Vlaams Welzijnsverbond

    specifiek rond de visietekst waarbij goede praktijken in beeld worden gebracht;

    » Overleg plaats tussen administraties en Monte Rosa naar aanleiding van hun rapport “Als de start moeilijk is …”;

    » De CIG’s reflecteren verder, over hun profilering; » Beleidsraad Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG):

    voorstel tot samenwerking tussen materniteiten, pediatrie en diensten voor pleegzorg in situaties waarin pasge-borenen duidelijk niet naar een thuissituatie kunnen en noodgedwongen op de materniteit of pediatrie dreigen te moeten verblijven.

    » Federaal niveau: versterking pleegzorgstatuut; » Regionale overlegstructuren tussen o.a. verwijzers, toe-

    gangspoort, pleegzorg, CKG, OVBJ en CIG; » Jongerenbegeleiding-Informant organiseert in het najaar

    van 2017 een studiedag rond jeugdhulp voor jonge kin-deren;

    » …

    Vier actielijnenMomenteel zien we 4 grote actielijnen gericht op pleegzorg, residentiële zorg voor kinderen, residentiële zorg voor het gezin, en uithuisplaatsing algemeen.

    1. We realiseren pleegzorg als eerste optie: dit noodzaakt meer en betere pleegzorg, en een versterkte samenwer-king tussen pleegzorg, residentiële zorg en verwijzersWe kiezen resoluut voor de verdere realisatie van pleeg-zorg als eerste optie bij de jongste kinderen. Dit slaat op pleegzorg als gedifferentieerd aanbod, van onder-steunend t.e.m. perspectiefbiedend. Tegelijkertijd zijn we niet blind voor de vele uitdagingen waar pleegzorg voor staat.In essentie willen we meer pleeggezinnen met diverse profielen, een tijdige keuze voor pleegzorg, meer cri-sispleegzorg, meer kwaliteitsvolle pleegplaatsingen en betere uitkomsten. Er zullen heel wat acties nodig zijn

    JONGE KINDEREN

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

    Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

  • 10 Agora

    THEMA

    om dit te realiseren, o.a. meer effectieve vormen van sensibilisering en werving van pleegouders, toeleiding van kandidaat-pleegouders vanuit belendende sectoren, inhoudelijk herbekijken van de screeningsprocedure, een pool van kandidaat-pleegouders voor jonge kin-deren (ook bij crisispleegzorg), een nog sterkere en structurele samenwerking tussen pleegzorgdiensten, verwijzers en residentiële voorzieningen, meer bege-leiding van pleegplaatsingen (o.a. via belendende sec-toren), breakdownoverleg, multiplexplaatsingen en dergelijke meer.

    2. We geven een duidelijke plek aan residentiële zorg, met een gerichtere inzet i.f.v. realisatie van een gezinskli-maat met perspectiefzoekende finaliteitHet bestaande residentiële aanbod dient kwalitatief sterker te worden door het nog beter af te stemmen op de noden van jonge kinderen. Dit kan maar onder voor-waarde van het creëren van een doorgedreven gezins-klimaat waarbij de kenmerken van een gezin zo goed mogelijk vertaald worden naar de organisatie van een residentiële unit, en waarbij professionaliteit, planma-tig en methodisch werken een sterke plek hebben. Er is immers nood aan een kwaliteitsvolle residentiële basiscapaciteit om naast pleegzorg voor alle kinderen meteen een goede omgeving te voorzien. Om dit te realiseren zien we in de eerste plaats een be-langrijke rol weggelegd voor de koepelorganisaties die met de CKG’s en OVBJ’s samen een traject afleggen. Er moet een beeld komen op de goede praktijken in de residentiële voorzieningen. Tevens zouden hier inter-sectorale zorgstandaarden residentiële zorg moeten uit voortvloeien. Verder dient het ook duidelijk te zijn wel-ke randvoorwaarden noodzakelijk zijn voor de residen-tiële voorzieningen om tot een verdere kwaliteitsver-dieping te komen, al dan niet in partnerschap met pleegzorg en andere actoren. Innovatie zou in dit geheel een belangrijk aandachtspunt moeten zijn.

    3. We expliciteren de unieke rol voor het CIGEen belangrijke vaststelling is dat de geactualiseerde visie rond residentiële opvang van jonge kinderen moet worden uitgebreid met een verfijning van de opvang van gezinnen. Hiervoor zijn de CIG momenteel reeds een toekomstgerichte profilering aan het uitwerken. Zo zullen we meer zicht krijgen op de huidige praktijk in termen van doelgroep, doelstelling en aanpak, en zullen we de mogelijkheden en uitdagingen duidelijker in kaart hebben. Dit is nodig om het aanbod te kunnen

    positioneren op het hele zorgcontinuüm en bruggen te leggen met de andere residentiële voorzieningen voor kinderen en/of pleegzorg.

    4. Een versterkte positionering van uithuisplaatsing in een breed veld van ondersteuning en hulp aan kinderen en gezinnenDe opvang van kinderen buiten het gezin situeert zich in een breed veld van ondersteuning en hulpverlening aan gezinnen en hun kinderen. Het wordt best benaderd vanuit een breed inhoudelijk kader waarin het kind centraal komt te staan. Een belangrijke doelstelling van de huidige zoektocht naar een Vlaamse beleidsvisie was de positionering in een breder geheel. De visietekst is wat dit betreft al een belangrijk resultaat op zichzelf.Toekomstige acties zouden zich idealiter richten op een afstemming met de hulp aan jonge kinderen met een handicap, afstemming met verwijzers rond beslissingen en “goed genoeg ouderschap” voortbouwend op de er-varingen van Signs Of Safety, en het streven naar een duidelijk aanspreekpunt en expert uithuisplaatsing van een jong kind en dit binnen verschillende settings. Hier-voor zijn momenteel gesprekken lopende.

    Een voorlopige conclusieRecent werd de visietekst “Uitgangspunten en krachtlijnen bij uithuisplaatsing van jonge kinderen i.f.v. Vlaamse be-leidskeuzes” die opgesteld werd vanuit Jongerenwelzijn en Kind en Gezin publiek gemaakt. Een geactualiseerde beleidsvisie op de opvang van jonge kinderen buiten het eigen gezin drong zich immers op vanuit Vlaamse en in-ternationale inzichten. De visietekst heeft vooral tot doel de Vlaamse beleidsvisie omtrent de uithuisplaatsing van jonge kinderen met psychosociale problemen intersecto-raal te actualiseren en te expliciteren. We richten ons na-drukkelijk op jonge kinderen – van nul tot zes jaar – in situaties waarbij een kind vrijwillig of gedwongen, en al dan niet tijdelijk ergens anders dan in het eigen gezin moet verblijven. In dit artikel reikten we enkele kernelementen uit de visietekst aan.

    De geactualiseerde visie moet de komende periode resulte-ren in concrete verbetermogelijkheden en beleidsacties. Het reikt een aanzet van beleidskeuzes en -acties aan die in sa-menspraak met heel wat betrokkenen – niet in het minst het werkveld – nog zal moeten worden geconcretiseerd. Rond heel wat aspecten is volop dialoog gaande tussen politieke verantwoordelijken, administraties, werkveld en cliëntver-tegenwoordigers. Er ontstond een bepaalde dynamiek en op

    JONGE KINDEREN

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in VlaanderenDuiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

  • 11Agora

    THEMA

    dit vlak beschouwen we de uitkomst van de visietekst reeds als geslaagd. De toekomst zal moeten uitwijzen of we de ambitieuze doelstellingen ook daadwerkelijk kunnen waar maken. Hiervoor doen we een oproep aan alle betrokkenen om te komen tot een totaalaanpak.

    Auteurs en contactgegevensTim Stroobants, beleidsmedewerker Kind en Gezin, Hallepoortlaan 27, 1060 Brussel, 02/533.14.64, [email protected] Van den Bruel, beleidsmedewerker Jongerenwelzijn, Koning Albert II-laan 35 bus 32, 1030 Brussel, 02/553.32.54, [email protected]

    ReferentiesBilson, A. (2009). Use of residential care in Europe for children aged

    under three: Some lessons from neurobiology. British Journal of So-cial Work, 39.

    Carrà, E. (2014). Residential care: an effective response to out-of-home children and young people? Child & Family Social Work, 19(3), 253–262.

    Geurts, E., Boddy, J., Noom, M., & Knorth, E. J. (2012). Family-centred residential care: The new reality? Child & Family Social Work, 17, 170–179.

    Juffer, F. (2010a). Beslissingen over kinderen in problematische opvoe-dingssituaties problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit ge-hechtheidsonderzoek. Research Memoranda, 6(6), 1–51.

    Juffer, F. (2010b). Beslissingen over kinderen in problematische opvoe-dingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek. Research Memo-randa, 6(6), 1–51.

    Knorth, E. J., Harder, A. T., Huyghen, A. M. N., Kalverboer, M. E., & Zandberg, T. (2010). Residential youth care and treatment research: care workers as key factors in outcomes? International Journal of Child and Family Welfare, 13, 49–67.

    Knorth, E. J., Harder, A. T., Zandberg, T., & Kendrick, A. J. (2008). Under one roof: a review and selective meta-analysis on the outcomes of residential care and youth care. Children and Youth Services Review, 30, 123–140.

    McCall, R. B. (2013). Review: The consequences of early institutiona-lization: can institutions be improved? - Should they? Child and Ado-lescent Mental Health, 18(4), 193–201.

    Moses, T. (2000). Attachment theory and residential treatment: A study of staff-client relationships. American Journal of Orthopsychiatry, 70(4), 474–490.

    Steege, V. der. (2012). Gezinshuizen in de jeugdzorg. De kennis verza-meld en de stand van zaken. Utrecht: NJI.

    Steens, R., Vanderfaeillie, J. Andries, C. & Grietens, H. (2010). Evalu-atie van de flexibele norm, zoals opgenomen in het ministeriële besluit tot gelijkstelling van bepaalde dagen afwezigheid met werkelijke aanwezigheid in het raam van de subsidies voor het verblijf van de minderjarigen in de voorzieningen van de bijzo. Brussel: Vrije Uni-versiteit Brussel.

    Vanderfaeillie, J., Van Holen, F., Vanschoonlandt, F., De Maeyer, S., Robberechts, M. (2014). Pleegzorg of residentiële zorg. Een evidente keuze? Alert, 40, 38–43.

    Ward, H. (2009). Patterns of instability: Moves within the care system, their reasons, contexts and consequences. Children and Youth Services Review, 31(10), 1113–1118.

    JONGE KINDEREN

    Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen

    Duiding bij de visietekst i.f.v. Vlaamse beleidskeuzes

  • 12 Agora

    THEMAPleegzorg en jonge kinderen

    Johan Van der Sypt | Pleegzorg Oost-Vlaanderen | Gent

    Pleegzorg krijgt in de visietekst rond uithuisplaatsing van jonge kinderen een grote en positieve aandacht. Met pleegzorg zijn we blij met deze onderbouwde nota die blijk geeft van een sterke en gedurfde maatschappelijke kijk.

    De nota bouwt coherent en constructief verder op eerdere beleidsteksten zoals het ‘Actieplan Jeugd-hulp’ en ‘Jeugdhulp 2.0’. Hij sluit op een kritische manier aan bij vroegere beleidsopties zoals “Pleeg-zorg als eerste te overwegen hulpvorm” en verkent deze verder. Er worden terechte bekommernissen geformuleerd naar het hulpaanbod aan jonge kinderen. Er wordt een genuanceerd beeld geschetst van de wijze waarop pleegzorg en residentiële opvang naast elkaar kunnen bestaan en elkaar kunnen versterken. Het resultaat is een wetenschappelijk onderbouwd en doordacht document.

    Onze schouders staan klaarBinnen pleegzorg delen wij de overtuiging dat meer intensieve samenwerking tussen pleegzorg enerzijds en de CKG ’s en residentiële voorzieningen anderzijds een

    antwoord kan helpen formuleren op een aantal hulpvra-gen. Een aantal provincies zijn reeds een tijdlang actief bezig om deze samenwerking intensiever vorm te geven.

    Ook binnen pleegzorg leeft het aanvoelen dat pleegzorg te laat ingeschakeld wordt, vaak nadat te veel alternatie-ven “geprobeerd” zijn.

    Vanuit pleegzorg zullen wij dan ook graag mee onze schouders zetten onder de realisatie van de beleidsopties in deze nota. Toch maken wij enkele kanttekeningen bij dit beleidsinstrument. Zo waarschuwen wij voor de extra verwachtingen t.a.v. pleegzorg en voor de verhoging van de druk op pleegzorg die daarvan het gevolg is. Een risico hierbij is dat diensten zich nog enkel focussen op eigen sterktes, in de hoop op die manier vooral zelf te beantwoorden aan de hoge ambities in dit plan.

    Meer pleegzorg

    Impact op organisatiesIn de afgelopen jaren kwamen er heel wat veranderingen op pleegzorg af. Op 1 januari 2014 trad het decreet

    JONGE KINDEREN

  • 13Agora

    THEMA Pleegzorg en jonge kinderen

    pleegzorg in werking. Het decreet hertekende het pleegzorglandschap in Vlaanderen volledig, o.a. door de fusie naar 5 Provinciale Diensten voor Pleegzorg. Een groot veranderingsproces, zowel organisatorisch als inhoudelijk.

    Voorzichtigheidshalve waarschuwen wij voor een probleem dat niet op te lossen valt met extra middelen (wij gaan ervan uit dat middelen voorzien zijn voor de extra opdrachten). Wij vrezen dat de overheid de impact van de voorbije (voortdurende) veranderingen binnen pleegzorg op het personeel van de diensten onderschat. Dit ondanks het feit dat ook de overheid zelf regelmatig aangaf dat de diensten 4-5 jaar nodig hebben om na de reorganisatie en de daarbij horende interne inhoudelijke afstemming opnieuw een stabiele organisatie te worden. Dit proces is na 3 jaar niet afgerond.

    De kans op stabiliteit is er de voorbije periode niet gekomen. Wij verwijzen hier o.a. naar de vraag van de overheid om vluchtelingen op te vangen binnen pleegzorg. De vraag was zeker, o.a. vanuit maatschappe-lijk oogpunt, heel terecht. De overheid heeft daar ook een personeelsuitbreiding tegenover gezet. Maar deze (gemiddeld) ene medewerker per provincie volstond zeker de eerste maanden niet om de extra werklast (vnl. infoavonden en screenings) op te vangen. Naast zuivere werklast moesten diensten zich ook intern reorganiseren om het vluchtelingenproject uit te werken. Rust is er daardoor bij het personeel niet gekomen.

    Naarmate diensten terzelfdertijd (veel) groeien, komt daar de vraag bovenop om zich op die groei te verhou-den. Tot vandaag wordt de groei pas een jaar later gehonoreerd. Dit impliceert dat de werkdruk het lopend jaar hoger ligt dan wat de overheid in haar decreet en uitvoeringsbesluit voorzag. Bovendien vraagt (grote) groei voortdurende bijsturing en interne reorganisatie: opsplitsing en vorming van nieuwe teams, extra teamcoaches, accommodatie voorzien, … Veel tijd en energie is reeds gegaan en zal de komende periode blijven gaan naar het zoeken, het verbouwen, het inrichten van en het verhuizen naar nieuwe kantoren. De voorbije 3 jaar is heel veel gevraagd van het personeel.

    WervingDe nota laat verstaan dat werving (veel) beter kan. Wij zijn ervan overtuigd dat werving de voorbije jaren verbeterd is en resultaten oplevert. Pleegzorg (ook bestandspleegzorg) is de voorbije jaren gegroeid, pleegzorg is door veel meer mensen gekend dan pakweg

    10 jaar geleden, procedures zijn bijgestuurd en werken minder ontradend dan in het verleden, …. Uiteraard blijven wij openstaan voor suggesties. Maar het zal niet lukken om met een paar kleine ingrepen plots veel meer pleeggezinnen te werven. In dit verband zijn initiatieven die van zorg getuigen voor bestaande pleeggezinnen heel belangrijk: zij zijn onze beste PR. Wij denken hierbij aan meer faciliteiten voor pleegzorgers om jonge kinderen goed te kunnen opvangen, zoals een periode thuis kunnen blijven bij de opstart van een pleegsituatie.

    Betere pleegzorgDe screening duurt nu in bepaalde provincies niet langer dan 4 maanden, vaak zelfs minder en dit tot ieders tevredenheid. Toch dringt de overheid erop aan om de screeningsprocedure bij te sturen en in te korten. Gelukkig worden binnen de lopende onderzoeksprojecten inspanningen gedaan om de screeningsprocedure op een wetenschappelijk onderbouwde manier te bekijken. Daarbij gaat veel aandacht naar het blijvend garanderen van transparantie tijdens de screening en wordt ingezet op verdere inhoudelijke verdieping, rekening houdend met vooropgestelde termijnen en verwachtingen. Wij blijven het alleszins belangrijk vinden om een screening over verschillende maanden te spreiden. Dit geeft mensen de tijd om de keuze voor pleegzorg goed te overwegen, alle consequenties van de beslissing onder ogen te zien.

    De suggestie dat wij binnen pleegzorg super pleegzor-gers zoeken is onjuist. Wij kijken met een open geest naar wat mensen te bieden hebben en zoeken naar een zo breed mogelijk scala aan pleegzorgers. Onze screenings- of selectieprocedures zijn transparant. De suggestie om pleeggezinnen te zoeken die alle modules willen doen, volgen wij nu al (doorschuiven van crisispleegzorg naar perspectief zoekend en perspectief biedend om breuken te voorkomen). Hopelijk dringt de overheid morgen niet aan op meer pleegzorgers specifiek voor crisispleegzorg, omdat deze mensen doorgeschoven zijn naar een langer termijnaanbod (perspectiefzoekend en -biedend).

    JONGE KINDEREN

    Wij opereren veel meer op het spanningsveld tussen werken als vertegenwoordiger van de maatschappij versus een hulpverleningsproces aangaan met cliënten.

  • 14 Agora

    De overheid heeft met het decreet en met haar steun en bijval voor pleegzorg grote verwachtingen gecreëerd. Laat ze nu a.u.b. niet in de val trappen om druk op de hulpverlening, hier concreet het voortraject, uit te oefenen om minder kwaliteitsvol te werken. Laat ons als overheid en diensten samen kijken waar het moeilijk of slecht loopt en samen (wetenschappelijk onderbouwd) zoeken naar kwaliteitsvolle oplossingen.

    In die zin is het hopelijk voor de overheid geruststellend dat ook de diensten contra-indicaties voor pleegzorg zoals onveiligheid van de pleegzorgsituatie of uitgespro-ken kind problematieken als belangrijke werkpunten zien tijdens matching, plaatsing en begeleiding. Zonder aandacht te besteden aan de thema’s die hieronder vallen, kunnen wij nooit een onderbouwde match maken tussen pleegkind en context (de vraag) aan de ene kant en beschikbare pleegezinnen (het aanbod) aan de andere kant. Niet elk pleeggezin kan voor elke situatie ingeschakeld worden. Deze tekst laat naar mijn aanvoelen te veel uitschijnen dat dit wel het geval is. Laten wij evenmin vergeten dat wij werken met vrijwilligers. Als dienst hebben wij ook een verantwoor-delijkheid naar deze gezinnen en hun eigen kinderen. Over zorg voor (kandidaat) pleeggezinnen lees ik weinig bij de overheid.

    Drie nodenConcluderend durven wij stellen dat deze nota veel in petto heeft, maar dat de uitvoerbaarheid ervan afhangt van heel wat factoren, niet in het minst van voldoende ondersteuning door de overheid. Wij verwijzen hier naar drie vaststellingen, drie noden vanuit de diensten voor pleegzorg. Wij hopen dat de overheid aan de beleidseva-luatie van het Decreet en het Uitvoeringsbesluit Pleegzorg reële inspanningen koppelt om tegemoet te komen aan minstens deze noden: » Een lagere caseload dan 25 – 27 begeleidingen is nodig

    om een betere pleegzorg en om alle (bijkomende) taken kwaliteitsvol te kunnen waarmaken, zoals de organisatie en uitbouw van een neutrale bezoekersruimte.

    » Het wegvallen van de consulenten van de vroegere Comi-

    tés voor Bijzondere Jeugdzorg en het groot aantal recht-streeks toegankelijke pleegzorgvragen (in ondersteunen-de pleegzorg) hebben ertoe geleid dat de werklast, zowel binnen het voortraject als binnen het begeleidingswerk zelf, enorm is toegenomen. Een ander gevolg van het verdwijnen van de consulenten is dat wij binnen bege-leidingen veel meer geconfronteerd worden met een nieuwe en dubbele rol. Wij opereren veel meer op het spanningsveld tussen werken als vertegenwoordiger van de maatschappij versus een hulpverleningsproces aangaan met cliënten.

    » Wij willen meer kunnen inzetten op het werken met ouders (dit geldt voor alle modules, maar zeker voor ondersteunende en voor perspectiefzoekende pleegzorg), op methodieken in functie van gezinshereniging en op de uitbouw van behandelpleegzorg. De sector herbront zich reeds uit eigen beweging over elk van deze terrei-nen. Wij hopen dat de overheid dit verder faciliteert.

    AUTEUR EN CONTACTGEGEVENSJohan Van der SyptDirecteur Pleegzorg Oost-Vlaanderen VZWBlaisantvest 105, 9000 GentTel 09/245 27 26Fax 09/245 27 21

    Pleegzorg en jonge kinderen

    JONGE KINDEREN

    Wij willen meer kunnen inzetten op het werken met ouders, op methodieken in functie van gezinshereniging en op de uitbouw van behandelpleegzorg.

  • 15Agora

    THEMA De CIG als eerste te overwegen keuze

    Lotte Soete | CIG Huis Ter Leye | Kortrijk

    Als Centrum voor Integrale Gezinszorg bekleden we een unieke positie in het hulpverleningslandschap. Volledige gezinnen worden residentieel begeleid in een CIG, waardoor jonge kinderen niet van hun ouders gescheiden worden bij een verblijf of plaatsing in een voorziening. CIG Huis Ter Leye bestaat al sinds 1981 te Kortrijk. We werden in 2014 een voorziening onder Jongerenwelzijn. Niettemin merken we dat we een onbekende hulpverlenings-vorm blijven. En onbekend maakt, zoals het gezegde luidt, onbemind.We zijn dan ook verheugd dat we een vermelding, en meer specifiek een actielijn, krijgen in de duiding bij de visietekst uithuisplaatsing jonge kinderen (waar de CIG te beperkt aan bod komen).

    In ons CIG kunnen kinderen tot 13 jaar opgenomen worden (altijd samen met minstens één ouder). Het grootste deel van onze residentiële doelgroep zijn baby’s, peuters en kleuters en hun gezinnen. We zijn blij dat Jongerenwelzijn het mogelijk maakte om ook het ongeboren kind als cliënt te beschouwen. Dat betekent dat we ook voor aanstaande ouders zonder andere kinderen een begeleiding kunnen opstarten.

    In het hulpverleningslandschap merken we dat die jonge kinderen steeds vaker in de schijnwerpers gezet worden. We duwen al langer aan de kar om onze expertise rond die jonge kinderen en pril ouderschap bekend te maken. Gezien de CIG in de duiding bij de visietekst rond uithuisplaatsing van jonge kinderen als een actielijn vermeld worden, springen we (na een vreugdedansje) gezwind op die kar.

    In ons CIG is de Infant Mental Health-visie aan het doorsijpelen tot de kern van onze werking. We streven naar meer aandacht voor het sociale en emotionele gebeuren rond zwangerschap en bevalling, het doortastend zoeken naar de betekenis achter het gedrag van baby’s, peuters en kleuters (samen met de ouders), het faciliteren van een ouder-kind-band door het ondersteunen van die prille relatie (containment en holding), het in kaart brengen van stresserende factoren bij jonge kinderen, … Deze manier van kijken geeft een erg welkome, aanvullende en vernieuwende input aan onze jarenlang opgebouwde kennis rond gezinsdiagnos-tiek, hechting, ouder-kind-interacties en de integrale contextbegeleiding.

    De visietekst rond uithuisplaatsing van jonge kinderen stelt dat kinderen bij voorkeur in hun eigen gezinssituatie opgroeien en dat uithuisplaatsing een ingrijpende stap is. Pleegzorg wordt genoemd als eerste te overwegen keuze voor een uithuisplaatsing van jonge kinderen. We zijn blij met de focus op de hechting en het emotioneel welzijn van de jonge kinderen (de beweegredenen waarom pleegzorg als eerste optie wordt geduid), maar zien een grote rol weggelegd voor de CIG als eerste te overwegen keuze wanneer jonge kinderen niet in hun thuissituatie kunnen opgroeien.We volgen dat er kwalitatieve en warme zorg moet geboden worden aan uithuisgeplaatste jonge kinderen, maar vinden dat het proces naar (al dan niet) uithuisplaat-sing beter onderbouwd kan worden. De CIG kunnen een belangrijke rol spelen in het proces naar indicatiestel-ling. Doordat het gezin in een beschermde en ondersteu-nende context binnen een CIG functioneert, kan er tijd genomen worden om de informatie nodig voor een indicatiestelling te verzamelen. Tevens kunnen we een onderbouwd advies rond indicatiestelling formuleren.

    We zien een grote rol weggelegd voor de CIG als eerste te overwegen keuze wanneer jonge kinderen niet in hun thuissituatie kunnen opgroeien.

    JONGE KINDEREN

  • 16 Agora

    THEMA

    Iedere begeleiding in ons CIG start met een gezinsdiag-nostische fase. De eerste weken van de begeleiding nemen we de tijd om het gezin te leren kennen. We verzamelen informatie en observaties rond individuele factoren van ouders en kinderen, het afstemmen van het pedagogisch aanbod en de pedagogische vragen, de opvoeding en de ruimere contextfactoren. Dit resulteert in een overzicht van de krachten en de zorgen in een gezin en een diagnostisch advies waaruit een begelei-dingsplan ontstaat. Courante thema’s zijn haalbaar (gedeeld) ouderschap, hechting, (zelf)zorg, afstemmen draagkracht en -last, ontwikkelingsstimulatie, … Het begeleidingsplan wordt ondersteund door methodieken zoals videohometraining, observaties vanuit de Infant Mental Health-visie, duplo (een taal erbij), Emotional Availability Scale, …We herkennen ons in de kwaliteitskenmerken voor residentiële opvang die beschreven worden in de duiding van de visietekst uithuisplaatsing jonge kinderen. We trachten een rustige gezinsvriendelijke omgeving te creëren in de gezamenlijke leefruimtes, studio’s en tuin. Vaak zien we kinderen die in instabiele situaties gewoond hebben letterlijk tot rust komen en grote ontwikkelingssprongen maken tijdens de eerste weken van hun verblijf. We zetten in op individuele begeleiding van het gezin en de kinderen en organiseren ook groepsactiviteiten (bv. ouder-kind-activiteiten). Ouders blijven in het CIG de opvoedingsverantwoorde-lijken van hun kinderen. Er is op elk moment een begeleider op dienst. We streven er naar om een oefengelegenheid te creëren die zich tussen het thuismilieu en een uithuisplaatsing bevindt (of als tussenstap na een uithuisplaatsing). Dit wordt in de duiding van de visietekst treffend omschreven als “een scharniermoment wanneer enerzijds het samenleven in de thuiscontext niet meer mogelijk is […] en anderzijds uithuisplaatsing van een individueel kind nog niet aan de orde […]”. Onze residentiele begeleiding kan vergeleken worden met een perspectiefzoekende module, die langere tijd kan ingezet worden (gemiddeld 1 jaar, te evalueren per 6 maanden).Bij het afronden van een begeleiding wordt bekeken in welke mate het gezin zelfstandig kan functioneren. Indien het gezin zelfstandig gaat wonen wordt vaak ingezet op ondersteuning door het netwerk en/of

    begeleidende diensten. Indien duidelijk wordt dat fulltime ouderschap niet haalbaar is, wordt gezocht naar mogelijkheden voor gedeeld ouderschap. Door tal van observaties, begeleidingsgesprekken en overlegmomen-ten wordt het advies uithuisplaatsing onderbouwd. Het traject wordt in nauwe samenwerking met het gezin en betrokken hulpverleners afgelegd, waardoor het advies begrepen en vaak ook gedragen wordt door het gezin.

    De duiding bij de visietekst uithuisplaatsing jonge kinderen stelt dat de CIG weinig toegelicht worden omdat het in een CIG strikt genomen niet om uithuis-plaatsing gaat. De zoektocht naar een juiste terminologie voor wat een CIG precies aanbiedt, is ons niet onbekend. Gaat het om een inhuisplaatsing? Of om een gezinsplaat-sing? Een gezinsopvang? Dringt de vraag naar nieuwe terminologie zich op?

    We pleiten voor een volwaardige plaats in het hulpverle-ningslandschap, net voor of net na een uithuisplaatsing. We willen een wiel zijn van een kar vol kennis, vaardigheden en enthousiasme voor jonge kinderen en hun gezinnen. Een kar met trekkers, duwers en springers van verschillende sectoren. Bedankt voor onze actielijn.

    AUTEUR EN CONTACTGEGEVENSLotte Soete, stafmedewerker CIG Huis Ter [email protected] 207-209, 8500 Kortrijk056/22 20 51

    De CIG als eerste te overwegen keuze

    We willen een wiel zijn van een kar vol kennis, vaardigheden en enthousiasme voor jonge kinderen en hun gezinnen

    JONGE KINDEREN

  • 17Agora

    Vier dagen oud was hij. Plaatsing in een CKG – cen-trum voor kinderzorg en gezinsondersteuning – met een perspectief biedende maatregel.Gezien de ongunstige gezins- én de mogelijke gevaarsituatie een logische conclusie van de jeugd-rechter. Drie jaar later verlaat dit kind het centrum op de arm gedragen door zijn papa.

    Uithuisplaatsing al dan niet noodzakelijk?Op een bepaald ogenblik moet een belangrijke beslissing genomen worden in het hulpverleningstraject. Dat hierbij het subsidiariteitsprincipe dient gehanteerd te worden, is uiterst evident. Wanneer de leefsituatie van het jonge kind echter dermate problematisch dreigt te worden dat de veiligheid, de ontwikkelingskansen of de hechting gehypothekeerd zou kunnen zijn, is uithuisplaatsing vaak de enige oplossing. Uithuisplaatsing betekent echter geenszins dat de rol van de ouder mag verdwijnen. De verschillende partners binnen deze uithuisplaatsing (CKG, pleegzorg, CIG of andere), hebben echter elk op zich een andere finaliteit, andere mogelijkheden en beperkingen inzake het samenwerken met de ouder en inzake de hechtingsontwikkeling van het kind.

    De kracht van een CKG bestaat er ondermeer in dat zij naadloze overgang kan bieden tussen verschillende modules binnen de werkvormen mobiel, ambulant en residentieel. En dat zij de ouder centraal blijft stellen.Het gedragen handelingsplan met duidelijk omschreven doelen en acties vormt een belangrijk beginpunt in de be-geleiding en voorziet een afweging in het belang van de kwetsbare spelers. Niet alleen de partners binnen de hulpverlening (ouder-begeleider-kind) spelen hierin een cruciale rol. Het is uiterst belangrijk een regionaal netwerk op te bouwen bestaande uit o.a. hulp- en dienstverleningspart-ners, de ruimere context, …Wanneer de verschillende partners in de hulpverlening gebruik maken van één zelfde hulpverleningsplan dienen de cliënten niet telkens opnieuw hun verhaal te doen.

    Een draak of een must?Was het bewuste kind beter af geweest in een pleeggezin i.p.v. in een CKG?Belangrijk in dit verhaal is het feit dat alle betrokken

    opties, met hun specifieke mogelijkheden, zo snel mogelijk in kaart zijn gebracht. Nagaan waar welke krachten aanwezig zijn en deze aanwenden om verder te gaan en keuzes te maken. Pleegzorg is bij de afweging van de juiste oriëntatie, inderdaad een centrale partner. Maar wat als de natuurlijke ouders zeer betrokken zijn, een bereidheid tonen om te werken aan hun problemen en groeimogelijkheden hebben? Is het dan niet zinvol om vooral op de ouder-kindrelatie in te zetten? In dat kader is pleegzorg niet de meest geschikte partner, maar komen CKG’s en CIG’s in de picture. Als er voorlopig geen veiligheid kan geboden worden in de gezinscontext, kan een CIG mogelijks geen antwoord bieden. Als dit wel het geval is, kan een CIG een zeer belangrijke meerwaarde zijn want het gezin blijft samen binnen een ondersteunde context. Een residentieel kindtraject in een CKG mag echter geen lang pendule-verhaal worden van enerzijds perspectief naar huis en dan weer perspectief niet naar huis, met betrokken ouders en dan weer met afwezige ouders. In het belang van de hechtingsontwikkeling van het kind, is het zinvol om het kind niet al te lang gegijzeld te houden binnen deze psychische en emotionele onduid elijk-heid. CKG’s zetten echter sterk in op ouderparticipatie binnen hun residentiële werking, waardoor eigenlijk snel

    THEMA UithuisplaatsingEen draak of een must?

    Daniëlle Van Echelpoel | vzw De Kleine Vos | BorgerhoutArnold Schaek| vzw Het Open Poortje | Schilde

    Uithuisplaatsing betekent geenszins dat de rol van de ouder mag verdwijnen.

    JONGE KINDEREN

  • 18 Agora

    THEMAUithuisplaatsing

    kan ingeschat worden of ouders betrokken zijn en veiligheid bieden, of ze bereid zijn tot mentalisering en of ze effectief hun problemen opnemen. Als hier weinig hoopvolle resultaten worden bereikt, dient pleegzorg terug in the picture te komen. En mag een wachten op een pleeggezin geen jaren duren.

    Enkele aanvullende bedenkingen;De visietekst ‘Uithuisplaatsing van jonge kinderen in Vlaanderen’ is gegroeid uit het ‘Globaal plan (2006) Jeugdzorg’ waarin nog uitdrukkelijk benoemd werd om aanvullend 150 residentiële plaatsen in te zetten voor kleinschalige leefgroepen. En vervolgens uit ‘Jeugdhulp 2.0’(2016) waar het bovenvermelde cijfer plots wegge-gomd werd. In de voorliggende visietekst wil men vooral kwalitatief en niet kwantitatief investeren in de omschakeling naar kleinschalige, gezinsdynamische leefgroepen. Dit is alvast een prachtig statement maar biedt hoedanook voor de komende jaren geen houvast want meer omkadering inzetten zonder capaciteitsuitbreiding is meer geld in de jeugdhulp pompen zonder een antwoord te bieden op de wachtlijsten. Dus een economisch moeilijk verkoopbare maatregel…

    Residentiële bedden hebben nog steeds een zeer bedenkelijke reputatie, vooral als deze gevuld worden met jonge kinderen. Niettemin zijn de kwaliteitsvolle

    omkadering, de ouderbetrokkenheid, de aandacht voor hechting en het welbevinden van kinderen,… CKG-uit-dagingen die alvast ook vaak positieve resonanties hebben. En dat tegen een historische achtergrond waarbij de CKG-sector, anno 1995 nog 1250 residentiële bedden had en anno 2017 nog 452 bedden heeft. Of een daling met bijna 65%!

    De visietekst laat tenslotte een historische kans liggen om, zelfs binnen een beperkt uitbreidingsbeleid, naar kleinschaligere afdelingen te evolueren. Wanneer dit uitbreidingsbeleid gekoppeld zou zijn aan de voorwaarde om minstens een andere leefgroep mee te nemen in een kleinschaliger verhaal, had je een dubbel effect kunnen bereiken. Met blijvende, inspirerende gevolgen voor de ganse residentiële jeugdhulpsector. Kortom een gemiste kans om zelfs binnen een beperkte uitbreiding, een groot inhoudelijk effect te bereiken. Jammer…

    AUTEURS EN CONTACTGEGEVENSDaniëlle Van EchelpoelAlgemeen directievzw De Kleine VosVosstraat 164, 2140 Borgerhout03/[email protected]

    Arnold SchaekDirecteurvzw Het Open Poortje Puttenhoflaan 25, 2970 Schilde03/[email protected]

    Residentiële bedden hebben nog steeds een zeer bedenkelijke reputatie.

    JONGE KINDEREN

  • 19Agora

    THEMA Het SAMBA-projectSamen in balans

    Mieke Verbrugge | Centrum Jongeren- en gezinsbegeleiding | Kortrijk

    Het samba project kreeg in 2012 vorm in de samenwerking tussen het Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding (CJGB) Uit Kortrijk en vzw De Witte Berken (DWB, inmiddels vzw O2) uit Wervik. Samba staat voor ‘samen in balans’ en was een interessante zoektocht van twee organisaties naar wederzijdse versterking van het eigen aanbod, dit door gebruik te maken van de expertise van de andere partner. De manier waarop dit is verlopen is vrij uniek omdat het over een - zowel letterlijk als figuurlijk- ‘indringende’ manier van samenwerken ging. Dit vereiste heel wat openheid en de bereidheid om zich kwetsbaar op te stellen ten aanzien van een andere organisatie.

    In dit artikel werpen we licht op het tot stand komen, de doelstellingen en de uitwerking van het project. Nu het project afgelopen is, reflecteren we ook graag over de bereikte resultaten en meerwaarde voor beide organisaties, in de begeleiding van jongeren en ouders.

    De aanloopIn de loop van 2012 nam vzw De Witte Berken (DWB) contact op met vzw Centrum Jongeren- en Gezinsbege-leiding (CJGB) , met de vraag of na plaatsing in DWB aansluitend een contextbegeleiding kon opgestart worden voor kinderen die terugkeerden naar huis. Dat zou immers voor een snellere uitstroom kunnen zorgen.

    Daarnaast ervaarde ook het CJGB, met enkel een mobiel aanbod, het gebrek aan ‘een direct beschikbaar bed’ als een zwakte in de eigen begeleidingen.

    Bij beide vragen stelde zich het probleem van de lange wachtlijsten, waar structureel niet direct een oplossing voor was.

    De opstart van het Experimenteel Modulair Kader (EMK) op 1 januari 2013 bracht een aantal stevige veranderingen met zich mee. Zo werd aan elke verblijfsmodule in een residentie ook een contextmodule gekoppeld. Voor DWB betekende dit dat er in de eigen

    INNOVATIEVE PROJECTEN

  • 20 Agora

    THEMA

    organisatie meer en intensiever met de context moest gewerkt worden, wat ook wel paste in hun visie.

    Het EMK maakte het voor organisaties mogelijk om een innovatief project in te dienen. DWB en CJGB bekeken of ze konden samenwerken op een manier waarbij ieders aanbod kon versterkt worden.

    Dit leidde tot het innovatief project SAMBA – Samen in Balans- waarbij het CJGB haar expertise m.b.t. contextwerking zou delen met DWB; anderzijds zou DWB een bed ter beschikking stellen van het CJGB voor crisissituaties die niet helemaal pasten binnen de werking van het Crisismeldpunt (bv wanneer een jongere nog onderdak heeft maar de spanning thuis heel hoog oploopt), maar die toch een snelle oplossing vereisten.

    De aanvraag voor dit project werd goedgekeurd door het Agentschap Jongerenwelzijn voor een periode van 3 jaar, van 1 september 2013 tot 31 augustus 2016.

    DoelstellingenIn de convenant omtrent dit project werden volgende doelstellingen geformuleerd:

    » Het versterken en ondersteunen van contextbegeleiding en contextbegeleiders van vzw De Witte Berken.

    » Indien aangewezen en tijdelijk - in samenspraak met cliënt en verwijzer - biedt De Witte Berken een verblijfs-module aan voor de ondersteuning van de contextbegelei-ding van vzw Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding.

    » Zoeken naar afstemming tussen vzw De Witte Berken en vzw Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding bij cliëntsituaties die door beide organisaties samen bege-leid worden (afstemming op cliëntniveau, op organi-satieniveau).

    » Good practices delen met externe voorzieningen.

    Uitwerking van de contextbegeleiding in DWBVóór de aanvang van het project werd de contextbegelei-

    ding in DWB uitgevoerd door één voltijdse contextbege-leidster. De leefgroepsbegeleiders hadden ook contact met de context, maar dit eerder voor praktische afspraken.Bij de start van het project en mede dankzij de enve-loppefinanciering, koos DWB er voor om de contextbe-geleiding uit te breiden met dertig uur per week om intensiever aan de slag te kunnen gaan. Deze 30 uur per week werden verdeeld over twee personen die in een combinatiefunctie stapten, nl. 15u contextbegeleiding aangevuld met een aantal uren leefgroep-begeleiding, waarbij de ene contextbegeleidster verbonden was aan de leefgroep van de jongere kinderen, de andere aan de leefgroep van de pubers en adolescenten.Dit was een heel bewuste doch niet zo evidente keuze van DWB. Het is immers niet iedereen op het lijf geschreven om beide functies uit te voeren. Meestal hebben medewerkers een duidelijke voorkeur voor één van beide functies. Niettemin, wanneer de gepaste personen hiervoor gevonden werden, bleken alleen maar voordelen aan deze keuze. Vanuit hun gecombineerde functie zijn die begeleiders zeer goed geplaatst om info en visie omtrent contextgericht werken te laten doorstromen naar de leefgroep, en anderzijds kunnen zij goed inschatten wat de impact is van bepaalde beslissingen vanuit de contextbegeleiding op de leefgroepswerking. Ze dragen ertoe bij om een link te creëren tussen leefgroepsbegelei-ders en contextbegeleiders, waardoor die meer op één lijn komen te staan. Dit helpt er voor zorgen dat de werking op beide fronten breed gedragen is.

    Voor het delen van expertise vanuit het CJGB werd gekozen om een ervaren contextbegeleidster als een soort ‘expat’ uit te lenen aan DWB, dit voor een 12-tal uren per week. Dat betekent dat de projectmedewerker effectief binnen de muren van DWB ging werken om op die manier de organisatie sneller te leren kennen en voeling te krijgen met de setting van een residentie en de specifieke werking en noden die daaruit voort vloeien.

    Waar de contextbegeleiding vóór het project grotendeels in handen was van één persoon kon met twee begeleiders erbij een contextteam worden gevormd. De persoon die vroeger de contextbegeleiding deed en daarin 15 jaar ervaring had, werd coördinator van het team maar bleef ook zelf begeleidingen doen. Voor de duur van het project maakte ook de projectmedewerker deel uit van dat contextteam.De coördinator en de projectmedewerker konden als een tandem ondersteunend zijn voor de nieuwe contextbege-leiders, elk vanuit de eigen expertise. Voor de coördina-

    INNOVATIEVE PROJECTEN

    Het SAMBA-projectSamen in balans

    Het vormen van een contextteam zorgt voor een gedeelde verantwoordelijk, voor het samen dragen van de contextbegeleidingen.

  • 21Agora

    THEMA

    tor was dit vooral vanuit de vertrouwdheid met de werking in de eigen residentiële organisatie, voor de projectmedewerker vooral vanuit de opgebouwde ervaring in meer dan 30 jaar mobiel werken in gezinnen.

    Het vormen van een contextteam bracht heel wat voordelen met zich mee.Tevoren zat de contextbegeleidster vaak in een eenzame positie, zonder directe collega’s. Het team zorgt ervoor dat de contextbegeleidingen samen gedragen worden en dat er een gedeelde verantwoordelijkheid ontstaat voor belangrijke stappen en beslissingen in het begeleidings-proces. Door wekelijks op team stil te staan bij een aantal dossiers werd er meer doelgericht gewerkt en konden dringende vragen steeds aan bod komen.De projectmedewerker introduceerde onder andere de methodiek van ‘werken met duplopoppen’ waarbij gezinssituaties gevisualiseerd worden met aandacht voor de voorgeschiedenis, gezinssystemen en communicatie-patronen, ondersteunend netwerk enz.Behalve voor dossierbespreking dient het team ook als veilig forum waar elke contextbegeleider terecht kan met frustraties en twijfels en zich kwetsbaar durft opstellen in het belang van het eigen leerproces.

    Vanuit DWB werd een nieuwe visie op contextwerking geschreven. De basis voor de visie werd gelegd door het contextteam, maar ze werd getoetst aan de mening van alle pedagogische medewerkers door middel van een inleefoefening. De uitgeschreven visie ligt ook binnen handbereik bij discussies of bij het nemen van beslissin-gen die met de context te maken hebben.

    Binnen het begeleidingsproces werd stil gestaan bij de vraag waarom sommige ouders zo weinig betrokken waren bij de organisatie waar hun kind(eren) verbleven, of met andere woorden, hoe konden ouders gemotiveerd worden tot een sterkere betrokkenheid bij de werking van de organisatie ?Wat hierbij zeker een rol speelt is de mate waarin ouders, en bij uitbreiding de context, het gevoel hebben dat zij zelf gehoord worden in hun vragen en noden, en de mate waarin er doelen opgesteld worden die van de ouders zelf komen of waar ze zich op zijn minst kunnen in vinden.Vanuit de nood aan een instrument om te komen tot doelen die met de ouders samen besproken en geconcre-tiseerd konden worden, werden ‘De doelenkaarten’ ontwikkeld. Hiermee wordt gepeild naar thema’s waarvan ouders zelf aangeven dat ze er graag willen rond werken in de begeleiding. Het instrument brengt

    een aantal pedagogische thema’s onder de aandacht, ingedeeld volgens leeftijd van de kinderen, en een aantal algemene thema’s. De ouders kunnen uiteraard ook eigen items aangeven.Deze manier van werken versterkte de motivatie en de betrokkenheid van ouders.

    De uitbereiding van de contexturen leidde tot een meer intensieve contextwerking. Het was dan ook logisch dat er in handelingsplannen en evolutieverslagen meer ruimte werd voorzien om te rapporteren hoe er met en in de context werd gewerkt en welke evolutie er op gang werd gebracht.

    Andere setting, andere accenten.Hoewel de doelgroep van beide organisaties zeer vergelijkbaar is, werd in de loop van het project duidelijk dat het toch wel om een heel verschillende setting gaat en dat dat ook op een aantal punten bepalend is voor de contextwerking.

    Bij de start van het project vertrok de projectmedewerker vanuit volgende visie: “Het is de bedoeling om samen met de organisatie DWB

    INNOVATIEVE PROJECTEN

    Het SAMBA-projectSamen in balans

    Het is noch zinvol noch mogelijk om een blauwdruk van contextbegeleiding zoals ze verloopt binnen een volledig mobiele dienst zomaar over te nemen in een residentiële organisatie.

  • 22 Agora

    een proces te doorlopen, waarbij de contextwerking uitgebouwd wordt op een manier waarbij de leden van het contextteam – en bij uitbreiding ook de verantwoor-delijken en de pedagogische medewerkers - maximaal betrokken zijn en mee input geven, zodat de contextbe-geleiding passend en haalbaar is binnen de werking van de organisatie.”

    Daarmee werd bedoeld dat het niet ging over een kant-en-klaar-pakket dat aangeboden werd, maar wel over een gezamenlijke zoektocht naar het verbeteren van de contextwerking, waarbij de projectmedewerker zorgde voor dynamiek, inhoudelijke input en procesma-tige ondersteuning. Het was van meet af aan de bedoeling om alle stappen te zetten in overleg met medewerkers van DWB, de organisatie waar het proces zou lopen. Het gaat immers over de gezinnen van de kinderen die daar in de leefgroepen verblijven, en het zijn die medewerkers die het werk in de praktijk moeten doen. Passend en haalbaar sloeg dan weer op het feit dat het noch zinvol noch mogelijk is om een blauwdruk van de

    contextbegeleiding zoals ze verloopt binnen het CJGB Kortrijk (een volledig mobiele dienst) zomaar over te nemen in een residentiële organisatie.

    Een eerste belangrijk verschil gaat over de positie van de begeleider bij de start van een begeleiding. In een residentie is de realiteit dat één of meerdere kinderen geplaatst zijn, met of zonder de toestemming van de ouders. In beide gevallen gaat het meestal om een pijnlijke situatie waarbij er verlies wordt ervaren door ouders en kind. De betekenis van de plaatsing en alle emoties die daarmee gepaard gaan is vaak het eerste waarmee de contextbegeleider binnen een residentie aan de slag moet. Bij een opgelegde plaatsing komt daar meestal nog een pak weerstand en kwaadheid bij.

    Bij een plaatsing worden een aantal ouderlijke taken, met name de dagelijkse zorg voor de kinderen, overgenomen door anderen, ‘vreemden’. Het is van ontzettend groot belang dat er samen met ouders gezocht wordt hoe zij –ondanks de plaatsing- toch nog zoveel mogelijk hun ouderrol kunnen opnemen en in zoveel mogelijk

    INNOVATIEVE PROJECTEN

    Het SAMBA-projectSamen in balans

  • 23Agora

    domeinen medebeslissingsrecht krijgen aangaande hun kind(eren). Dat werd ook de grondslag van de nieuwe visie op context in DWB.

    Een ander belangrijk verschilpunt betreft het groepsge-geven. In een residentie maakt een kind/jongere deel uit van een groepssysteem waarbinnen regels en afspraken gelden om het geheel leefbaar te houden. Dat stelt meteen ook een grens aan de flexibiliteit die kan geboden worden aan ouders en ruimere context. Een contextbegeleider moet met die grenzen rekening houden en ze proberen aanvaardbaar te maken voor de ouders.

    De leefgroep is de omgeving waar het kind het meest tijd doorbrengt vanaf het moment van de plaatsing. Er is oprechte bezorgdheid voor het welzijn van het kind en als leefgroepsbegeleider is men van nabij betrokken bij zijn of haar emotionele beleving. Vanuit die zorg en nabijheid lijkt het soms alsof de belangen van ouder(s) en kind tegengesteld zijn (bv. wanneer een ouder zich minder betrouwbaar toont), terwijl de contextbegeleider die aan huis gaat meer het totale plaatje blijft zien en soms beter begrijpt van waaruit het gedrag van een ouder voortkomt. Dit leidt soms tot een meningsverschil omtrent bepaalde beslissingen (bv. ivm een bezoekrege-ling), en net dan is het heel belangrijk dat er ruimte is voor ieders standpunt maar vooral dat de argumenten getoetst worden aan de visie op contextwerking.

    Gebruik van het SAMBA-bed door CJGBIn CJGB werd reeds langere tijd de nood ervaren aan een vlot beschikbaar bed in crisissituaties, dit zowel vanuit CB als CB AW. Het SAMBA-project creëerde voor het CJGB de mogelijkheid om tijdelijk (voor 14 dagen, uitzonderlijk verlengbaar met 14 dagen) gebruik te maken van een bed binnen vzw DWB. Dit kon op simpele vraag en zonder intake of andere procedure, mits het akkoord van betrokkenen en desgevallend na overleg met de consulent.

    Toch bleek het al snel nodig dat er enkele duidelijke afspraken gemaakt werden tussen beide organisaties bij gebruik van het bed. Die afspraken werden vastgelegd in een gezamenlijke afsprakennota.Een greep uit deze afspraken: » Elk kind dat opgenomen wordt in DWB krijgt een indivi-

    duele begeleider, nl. de hoofdbegeleider van de leefgroep. » De contextbegeleiding vanuit CJGB blijft doorlopen

    tijdens de opname in DWB. » De contextbegeleider van CJGB geeft ‘need to know’-in-

    fo door aan DWB tijdens een kennismakingsgesprek. » Afspraak over wie wat opvolgt in de schoolsituatie. » CJGB engageert zich voor vervoeropdrachten m.b.t.

    context en school. » Er kan een vraag gesteld worden voor twee kinderen

    uit hetzelfde gezin, doch dit wordt per situatie bekeken en beslist.

    » Afspraken i.v.m. financiën: wie draagt welke kosten? » …

    Gedurende de projectperiode van 3 jaar gingen 14 opnames door van kinderen/jongeren van CJGB in DWB. Bij deze 14 opnames ging het telkens over kinderen/jongeren die vanuit een contextbegeleiding nood hadden aan crisisopvang. Eenmalig werden 2 kinderen uit hetzelfde gezin terzelfdertijd opgenomen in DWB. De bezetting van het bed bedroeg in het eerste jaar 81 dagen, in het tweede jaar 128 dagen en in het derde jaar 79 dagen. Dit is een gemiddelde van ongeveer 100 dagen per jaar. Het eerste jaar werden 4 jongeren opgenomen, het tweede jaar ook 4 jongeren en in het derde jaar 6 jongeren.

    Het aanbod van het SAMBA-bed werd verschillende keren geëvalueerd.De mogelijkheid om beroep te kunnen doen op een bed werd door de begeleiders van CJGB als zeer zinvol ervaren en als een uitbreiding van de middelen bij een crisissituatie. DWB is gelegen in Wervik. De (letterlijke) afstand tussen DWB en de school of de context was soms een extra moeilijkheid en een belastende factor, vooral voor het CJGB dat zich grotendeels engageerde voor het vervoer .De duur van een opname (14 dagen, uitzonderlijk verlengbaar met 14 dagen) werd soms als (te) kort ervaren. Vaak was een begeleider bij het einde van de

    INNOVATIEVE PROJECTEN

    Het SAMBA-projectSamen in balans

    Er is voor mobiele organisaties effectief nood aan een vlot bereikbaar ‘crisisbed’, als tijdelijk ondersteunend middel in een contextbegeleiding, en dit buiten het kader van het officiële crisisnetwerk.

  • 24 Agora

    opname nog op zoek naar een passend vervolg, soms ook naar een plaatsing van langere duur. Zeker in dossiers zonder consulent legde dat veel druk bij de contextbege-leider van CJGB.Soms kwam men in DWB aan met een jongere in crisis, waardoor de opname wat chaotisch verliep. De leefgroepsbegeleider had soms weinig of geen tijd om zich op de komst van een kind voor te bereiden en voelde zich wat overrompeld. Soms moest de planning van die dag aangepast worden. Ook van de andere kinderen/jongeren van die leefgroep vereiste het veel flexibiliteit om meerdere keren een kind of jongere voor korte tijd in hun groep toe te laten.Toch zorgde de open geest en de goede verstandhouding tussen beide organisaties ervoor dat uit kleine ergernis-sen geleerd werd en dat knelpunten snel besproken en aangepakt werden.

    Ingrijpende samenwerkingDe samenwerking met een externe partner die letterlijk binnen de muren van de eigen organisatie komt werken en anderzijds het beschikbaar stellen van een bed voor cliënten van een andere organisatie waren de meest innovatieve elementen binnen dit project.

    Opdat dergelijke verregaande samenwerking enige kans op slagen zou hebben moeten er wel enkele randvoor-waarden vervuld zijn. Eerste voorwaarde is dat beide samenwerkingspartners open staan om te gaan samen werken. In dit project was het zeer belangrijk dat het contextteam van DWB een expliciete vraag had naar externe begeleiding van hun contextwerking. Daarnaast was het evenzeer van belang dat CJGB bereid was om hun expertise openlijk te delen met een andere organisatie.Tevens is het belangrijk dat er een goede ‘match’ is tussen beide samenwerkingspartners, dat men eenzelfde ‘cultuur’ kent in beide organisaties. Dit is echter iets wat vaak pas doorheen het samenwerkingsproces duidelijk wordt en moeilijk in te schatten is van bij de aanvang. Bovendien hangt het evenzeer af van de personen zelf die op de werkvloer met elkaar moeten gaan samenwer-ken, ook daar moet een ‘klik’ zijn zodat er snel vertrouwen kan groeien.

    Het is eveneens van belang dat ook inhoudelijk de juiste samenwerkingspartners gevonden worden met het passende aanbod. DWB was op zoek naar een partner met expertise in contextbegeleiding. CJGB is een ambulante dienst die mobiele begeleiding aanbiedt en al jaren ervaring heeft in het vak. CJGB was op zoek naar een voorziening die een bed kan aanbieden, iets wat DWB in hun aanbod heeft. In die zin vonden ze bij elkaar ook de juiste samenwerkingspartner.

    BesluitHet SAMBA-project liep ten einde op 31 augustus 2016.Beide organisaties waren zeer tevreden over het verloop en de realisaties binnen het project.

    De contextwerking binnen DWB is ongetwijfeld versterkt en geïntensifieerd. Het eigen contextteam is nu voldoende zelfsturend om het proces verder te zetten, om m.a.w. de opgedane inzichten verder toe te passen en te zoeken hoe men methodisch en doelgericht stappen kan blijven zetten om de contextwerking nog te optimaliseren.

    Voor CJGB was het ter beschikking hebben van een bed in DWB een versterking en een zeer zinvolle aanvulling van het eigen aanbod. Kunnen samenwerken met een vaste partner bij crisissen werd als een grote meerwaarde ervaren.Helaas viel dit aanbod weg bij het einde van het project omdat er geen wettelijk kader meer was om dit vast te houden. Niettemin kon men op basis van het project het signaal geven aan Jongerenwelzijn dat er voor mobiele organisaties effectief nood is aan een vlot bereikbaar ‘crisisbed’, als tijdelijk ondersteunend middel in een contextbegeleiding, en dit buiten het kader van het officiële crisisnetwerk.

    AUTEUR EN CONTACTGEGEVENSMieke VerbruggeContextbegeleidster & Projectmedewerker [email protected], 056/216091 Vzw Centrum Jongeren- en Gezinsbegeleiding van Zuid-West-VlaanderenBeheerstraat 68, 8500 Kortrijk

    INNOVATIEVE PROJECTEN

    Het SAMBA-projectSamen in balans

  • 25Agora

    THEMA

    JoTa staat voor ‘Jongvolwassenen met Talent’. JoTa is een voortraject op arbeid voor jongvolwassenen (18- 30 jaar) die een uitkering1 ontvangen en die diverse en ernstige problemen ervaren omtrent arbeidsactivatie. Jota is een samenwerking tussen VDAB, vzw aPart, Sociaal Huis Oudenaarde en Belgapack2. JoTa wordt tevens ondersteund door de Provincie Oost-Vlaanderen.

    Ongekwalificeerde uitstroom zonder perspectief op de toekomstHet JoTa-project is ontstaan in de schoot van het team J elF van vzw aPart en is ondertussen een zelfstandig team. J elF zelf biedt zes werkvormen aan die aansluiten op het aanbod vanuit Jeugdzorg3 en Onderwijs4, is werkzaam in de regio Zuid-Oost-Vlaanderen en heeft een locatie in Oudenaarde. J elF werkt voornamelijk met jongeren tot 18 jaar in Onderwijs en tot 21 jaar in de Jeugdzorg. Daarnaast loopt er bij J elF een project, M-brio genaamd, ter ondersteuning van jonge mama’s en hun kinderen en van meisjes die zwanger zijn. Ongeveer 80% van de doelgroep heeft connectie met Jeugdzorg en/of andere vormen van hulpverlening. Vanuit de reguliere werking van het team J elf merkt men dat de jongeren het vaak ook in een latere levensfase bijzonder moeilijk blijven hebben. Men stelt vast dat de jongeren heel vaak vroegtijdig en meestal zonder diploma de school verlaten. En dit zonder perspectief op tewerkstelling. Ondanks de inspanningen die geleverd

    worden op het gebied van Onderwijs, Jeugdzorg en diverse ondersteunende projecten, ziet men dat deze jongeren vaak een significant tekort hebben aan sociale- en arbeidsvaardigheden. Ze zijn niet ‘rijp’ voor reguliere, noch sociale, tewerkstelling. Veel van deze jongeren belanden na hun prille volwassenheid bijgevolg vaak in risicovolle situaties en/of in een maatschappelijk kwetsbare positie waardoor een leven lang in armoede de enige legale weg of hun enige perspectief is. Deze jongvolwassenen lijken moeilijk nog greep op hun leven te krijgen en slagen er nauwelijks in om hun situatie te verbeteren. Tewerkstelling is vaak een eerste stap om terug greep op hun leven te krijgen.Voor velen van hen is het echter niet eenvoudig om een job te vinden en vaak nog moeilijker om een job te behouden. Voor een aantal van deze jongeren is bijvoorbeeld het aankloppen in een interimkantoor al een zeer moeilijke opdracht. Ze hebben nog niet de ‘geijkte’ houding, présence of kledij om te gaan solliciteren. Ze krijgen vaak te horen dat ze ervaring missen, dat ze zullen gebeld worden (maar ze ontvangen

    JoTa : Jouw Talent werkt!

    Wouter Decoodt | vzw aPart – JoTa | Oudenaarde

    INNOVATIEVE PROJECTEN

    Een ambitieuzer activeringsbeleid voor de meest kwetsbaren in onze samenleving, is volgens armoede experts een belangrijke maatregel. Met JoTa bieden we hier een duidelijk antwoord op.

  • 26 Agora

    THEMAJoTa : Jouw Talent werkt!

    nooit een telefoontje),… Ze zijn in het begin vaak kieskeurig over welke job ze willen uitvoeren of