0009 nvfg glossy 2016

64
De kracht van de geriatriefysiotherapeut De wondere wereld van dementie Ouderenmishandeling: Zo herkent u de signalen 30 jaar F&O De geschiedenis van een tijdschrift Alles over de Coach2Move strategie Vicepresident IPTOP Hans Hobbelen: “Het buitenland kijkt met jaloezie naar ons” 40 jaar NVFG Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie Nederlands Tijdschrift voor Geriatriefysiotherapie Jaargang 30 | Jubileumeditie 2016

description

 

Transcript of 0009 nvfg glossy 2016

Page 1: 0009 nvfg glossy 2016

De kracht van de

geriatriefysiotherapeut

De wondere wereld van

dementie

Ouderenmishandeling:

Zo herkent u de signalen

30 jaar F&O

De geschiedenis van een tijdschrift

Alles over de Coach2Move strategie

Vicepresident IPTOP Hans Hobbelen:

“Het buitenland kijkt met jaloezie

naar ons”

40 jaar NVFG

Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie

Nederlands Tijdschrift voorGeriatriefysiotherapieJaargang 30 | Jubileumeditie 2016

Page 2: 0009 nvfg glossy 2016

2 Msc Fysiotherapie in de Geriatrie I www.nvfgnet.nl

Echt iets betekenen voor ouderen?

Gesprekspartner worden in multidisciplinaire teams?

Een bijdrage leveren aan de kwaliteit van leven van ouderen?

Hoofd kunnen bieden aan onzekere, complexe klinische vraagstukken?

Word Master of Science Fysiotherapeut in de Geriatrie!

Kijk op onze website of bezoek een van onze open dagen!

www.somt.nl

MSc Fysiotherapie in de Geriatrie

Advertentie

Page 3: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Inhoud 3

Inhoud

5 Felicitatie van Guusje ter Horst, voorzitter KNGF

6 Voorwoord voorzittersduo NVFG Lotte Kunst en Louis Nijhuis

8 NVFG al veertig jaar thuisbasis voor geriatriefysio-therapeuten en collega’s met een ‘geriatriehart’

11 Column Marijke Hopman-Rock: “We hebben onze bevindingen nooit meer durven publiceren”

12 De kracht van de geriatriefysiotherapie

18 Onafhankelijkheid door aanpassingen in huis vergroot de kans langer thuis te wonen

21 Column Prof.dr. Ria Nijhuis-van der Sanden: Chronisch gezond ook voor kwetsbare ouderen

22 De succesvolle samenwerking tussen NVFB en NVFG op het gebied van bekkenbodemdisfuncties

bij ouderen

24 Interview met pionier Anneke van der Plaats over de wondere wereld van dementie.

Met praktische voorbeelden

31 Masteropleiding Avans+ Functioneel oefenen en professionele ontwikkeling

staan centraal

32 Interview vicepresident IPTOP Hans Hobbelen: “Het buitenland vindt het een fantastische

ontwikkeling dat er geen verwijzing meer nodig is. Het is een erkenning van je eigen professionaliteit” Het Nederlands paramedisch Instituut, betekenisvol

en samenhangend scholingsaanbod

34 Redacteur Caroline Vollmar deed onderzoek naar de mobiliteit van de kwetsbare verpleeghuiscliënt na het stoppen van de fysiotherapie

40 Word ook lid van de NVFG En krijg veel voordelen!

41 Dertig jaar Fysiotherapie & Ouderenzorg De geschiedenis van een tijdschrift

45 Managing the decline: physical therapy in frail elderly

Proefschrift in vogelvlucht

50 Hogeschool Utrecht: Opleiding om kloof te dichten tussen dagelijkse

geriatriepraktijk en wetenschap

52 Ouderenmishandeling stijgt explosief Zo herkent u de signalen

57 Quantified Self in de paramedische praktijk

Bewegen, veroudering, strijdlust en de uniciteit van de mens die wordt

benadrukt door de geriatrie fysiotherapeut komt tot uitdrukking in deze

coverfoto.

8

32

52

Page 4: 0009 nvfg glossy 2016

4 Colofon I www.nvfgnet.nl

Colofon

Vakblad Fysiotherapie & Ouderenzorg verschijnt vier maal per jaar in Nederland en België en is bestemd voor fysiotherapeuten die werkzaam zijn in de geriatrie. Het wordt uitgegeven door de NVFG.

Dit is de jubileumeditie van 40 jaar NVFG.

Secretariaat NVFG: [email protected]

Website: www.NVFGnet.nl

30e jaargang, jubileumnummer, januari 2016, oplage 1500 exemplaren

Abonnementen: gratis voor leden van de NVFG, € 60,00 per jaar voor niet ledenAanmelden bij ledenadministratie KNGF, Postbus 248, 3800 AE, Amersfoort

E-mail: [email protected]

Hoofdredactie: Andra Laarhuis

Redactie: Linda van Osch, Caroline Vollmar, Daria Jaenicke

Aan dit jubileumnummer werkten mee: Sylvia Beets, Ina Bettman, Laura den Boeft, John Branten, Marjan Doves, Jeannette Gaarthuis, Martijn de Groot, Walter Hanssen, Aniek Hoeijmakers, Marijke Hopman-Rock, Guusje ter Horst, Miriam van Ittersum, Stefan Janssen, Mercia Ketelaar-Spek, Maria Kontogiorgou, Thea Kooiman, Paula Kragten, Jan

Kunst, Lotte Kunst, Heidi Moossdorff, Louis Nijhuis, Prof.dr. Ria Nijhuis-van der Sanden, Marlous Steuns, Ronald Valk, Nienke de Vries, Liesbeth Westerik-Verschuuren

Redactieadres: [email protected] en boekrecensies: Paramedische Dienst, Specialistisch Zorg- en Behandelcentrum

Joachim en Anna, Nijmegen

Kopijsluiting voor het volgende nummer: 15 februari 2016

De NVFG stelt zich niet verantwoordelijk voor tekst en inhoud van artikelen en commerciële advertenties

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de redactie

ISSN: 1380-8125

Lay-out: Lia MackayDruk: Drukkerij de Gans

Page 5: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I KNGF 5

Gefeliciteerd!

Namens het bestuur van het KNGF wil ik u, de leden van de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG) van harte feliciteren met uw 40-jarige jubileum. Een mooie mijlpaal in het bestaan van uw vereniging. U kunt trots zijn op wat bereikt is in de afgelopen 40 jaar en met vertrouwen uitkijken naar de toekomst. Een toekomst die voor de geriatriefysiotherapeut zeer uitdagend te noemen is. Uw vereniging richt zich op de ontwikkeling en de toepassing van gespecialiseerde fysiotherapie ten behoeve van de gezondheid en het welzijn van kwetsbare ouderen. Als er één doelgroep in de discussies over de volksgezondheid centraal staat, dan is het wel de groep kwetsbare ouderen. Mensen die ouder worden en de beweeglijkheid van hun lichaam zien afnemen, hebben veel baat bij de professionele zorg van de leden van de NVFG. Ook in ‘Den Haag’ wordt veel over deze groep gesproken, gelet op de algemene trend dat ouderen langer zelfstandig moeten blijven functioneren in de maatschappij. En nog een hot item: tot het werk van de geriatriefysiotherapeut behoort namelijk ook het adviseren en begeleiden van gezinsleden en eventuele mantelzorgers. Kortom, u speelt een rol binnen een zeer actueel beleidsterrein met veel politieke aandacht.Het KNGF, als genootschap van fysiotherapeuten, wil u graag ondersteunen bij uw activiteiten om uw positie verder te verstevigen en uit te breiden. Dat doen wij met een goed samenspel tussen het KNGF en de specialistische verenigingen zoals de NVFG. Dat willen wij niet alleen met de mond belijden, maar ook in daden laten zien. Samen met uw bestuur werken aan een sterke positie van de beroepsinhoudelijke verenigingen binnen het KNGF. Dat doen wij vanuit de overtuiging dat wij samen sterker staan en recht willen doen aan de hoge inhoudelijke kwaliteiten van uw vereniging.

Ik wens u een fantastisch jubileum toe!Guusje ter HorstVoorzitter KNGF

Page 6: 0009 nvfg glossy 2016

6 Voorwoord I www.nvfgnet.nl

Ik ben sinds begin 2015 voorzitter van de NVFG en de helft van een duo. U leest dit tijdschrift op het moment dat de NVFG zijn 40-jarig bestaan heeft gevierd. Het was een jaar in het teken van ‘waar staan we nu’ en ‘wat gebeurt er allemaal’, maar ook waarin wij terug-blikken op de afgelopen veertig jaar.

We hebben teruggekeken om vooruit te komen. Vanuit de wereld van de verpleeghuiszorg is de vereniging getransformeerd naar een vereniging gericht op een doelgroep, de ouderen. En wat een mooie, inspire-rende doelgroep. Het is nooit saai, er gebeurt altijd wel iets in de ouderenzorg.

In de huidige transitie binnen de zorg zien we een verschuiving van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) naar de Wlz (Wet langdurige zorg) en de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) en er vindt een verandering plaats van zorgstaat naar participa-tiemaatschappij. Daarnaast is er een enorme toename van technologische ontwikkelingen en onder-steunin-gen. Dit alles heeft veel invloed op het werk van de geriatriefysiotherapeut en het domein waar-binnen we onze diensten verlenen.

Het valt niet mee om als geriatriefysiotherapeut alle ontwikkelingen bij te houden en er op tijd op in te springen. Als voorzitter houd ik me vooral bezig met het inhoudelijke deel van de vereniging. Sluiten de opleidingen nog aan bij al deze ontwikkelingen? Wat gebeurt er in wetenschapsland? Het is meer dan ooit van belang dat we ons vak onderbouwen en aantonen dat we met ons mooie vak een bijdrage leveren aan de maatschappij. Kosteneffectiviteit en kwaliteit zijn be-

langrijk. Met Coach2move hebben we hierin een eerste stap gemaakt.

Tegelijk moet er nog een hoop gebeuren. Ik haal mijn inspiratie uit onze bestuursleden, uit de geriatrie-fysiotherapeuten die met hart en ziel hun best doen voor de kwetsbare ouderen en uit de ouderen zelf. Wat is het mooi als iemand weer zelfstandig in huis kan lopen en daardoor minder afhankelijk is van zorg. Waar nog een wereld te winnen is, is onze bekendheid te vergroten bij andere zorgverleners, verzekeraars en bij de ouderen zelf. Wat zou het prachtig zijn als er bij elke kwetsbare oudere met problemen in het dagelijks functioneren een geriatriefysiotherapeut betrokken zou zijn voor de screening. Waarin deze kan samenwerken met andere disciplines, maar ook met de algemeen fysiotherapeut. We hoeven niet alles zelf te doen, maar de klinische expertise van de geriatriefysiotherapeut binnen de screening en de behandeling van de echt kwetsbare oudere maken het verschil en zijn daardoor onmisbaar. Ook bij de preventie van achteruitgang van ouderen, onder andere op maatschappelijk niveau, is de inzet van onze kennis en kunde van veroudering onmisbaar. Een voorbeeld hiervan is onze rol binnen het onderwerp sarcopenie. Er komt steeds meer bewijs dat krachttraining, samen met een voedingsinterven-tie, zeer effectief is bij ouderen met sarcopenie. Hierin zal de geriatriefysiotherapeut, met zijn kennis over veroudering binnen het gehele domein van kwetsbaar-heid, zijn plek moeten opeisen. We werken er binnen het bestuur hard aan om onze positie in de actuali-teit van de dag zichtbaar te maken en deze positie te claimen.

Tot slot wil ik nog noemen dat ik hoop dat u, als lid van onze vereniging, uw ervaringen met ons wilt delen. Dat u mee gaat met de ontwikkelingen, het als eigen verantwoordelijkheid voelt en dat u het ons laat weten als u ergens tegenaan loopt. Ook succesver-halen horen we graag, zodat we met z’n allen kun-nen werken aan het verstevigen van de positie van de geriatriefysiotherapeut in Nederland en daarmee de fysiotherapeutische zorg voor de kwetsbare ouderen verbeteren.

Lotte Kunstduo-voorzitter NVFG

Veertig jaar NVFG en een kentering in de wereld van de zorg

Voorwoord

Page 7: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Voorwoord 7

Als duo-voorzitter lever ik, evenals mijn collega Lotte, graag een bijdrage aan deze jubileum uitgave.

Niet voor niets is deze uitgave van ons tijdschrift in een speciaal jasje gestoken. Veertig jaar NVFG, eigenlijk veertig jaar geriatriefysiotherapie. Samen met de kin-derfysiotherapie zijn wij de enige twee specialisaties binnen het KNGF die zich hebben gericht op een socia-le groep in de maatschappij, kinderen en senioren.

Als voorzitter een beschouwing mogen geven op deze plaats in dit tijdschrift is een voorrecht, maar ook een verantwoordelijkheid en ik wil u als lezer uitdagen eens stil te staan bij wat om ons heen gebeurt, welke impact dit heeft op de uitoefening van onze professie en ook wat het met ons doet als mens.

Terugkijkend heeft de geriatriefysiotherapeut zich mee ontwikkeld met veranderingen in de maatschappij en gezondheidszorg. De verpleeghuissetting veertig jaar terug was gegrondvest op het adagium: hulp- of ver-pleegbehoeftig? Dan naar het verzorgings- of verpleeg-huis. Met de wetenschap van nu kunnen we conclu-deren dat dit een ongezonde, niet individu gerichte en inefficiënte vorm van gezondheidszorg is geweest.

Personalised medicine en lifestyle zijn begrippen die we veertig jaar geleden niet kenden. Van ‘zorgen voor’ zijn we naar ‘coachen en adviseren van’ gegaan. Wij zijn gaan inzien dat de vraagstelling van de cliënt meer recht doet aan die cliënt, maar dat het ook helder en duidelijk is wat er van de professional verwacht wordt. Hierin heeft de geriatriefysiotherapeut de plicht zijn verantwoordelijkheid te nemen. Geholpen door

nieuwe technologie, big data, genetische informatie en verdere ondersteuning door onder meer social media, kan de geriatriefysiotherapeut op het domein dat hem op basis van zijn kennis, kunde en inzichten toekomt een onderscheidende rol spelen. De uniciteit van de mens en zijn specifieke hulpvraag is het uitgangspunt voor interventie door de geriatriefysiotherapeut. De in-take heeft een belangrijke plaats gekregen en bepaald voor een belangrijk gedeelte de aard, maar ook het verloop van de interventie. Zo geeft ook het onderzoek Coach2Move duidelijk aan dat tijd investeren in de anamnese winst geeft in het vervolgtraject in termen van tijd, gezondheid, effectiviteit en doelmatigheid. Zakelijk gezien een beter rendement en daardoor maatschappelijk verantwoord.

Wij zullen als geriatriefysiotherapeut in onze opleiding aandacht moeten besteden aan deze ontwikkelingen. Denken in effectiviteit, zakelijkheid en doelmatigheid, begrippen die in eerste instantie haaks lijken te staan op ‘zorg’ en ‘patiënt tevredenheid’.

Gezien de ontwikkelingen die gaande zijn op het gebied van gezondheidszorg en welzijn ben ik optimis-tisch en positief over de kansen die wij als geriatrie-fysiotherapeut hebben. Als voorzitter zie ik mogelijk-heden om onze positie in het totale maatschappelijke bestel beter te verankeren. Voorwaarde is, dat wij ons laten horen, duidelijk herkenbaar zijn en trans-parantie kunnen geven van de meerwaarde van onze interventie. Dit laatste heeft de NVFG opgepakt. Het Coach2Move onderzoek geeft ons de mogelijkheid mid-dels een aantal pilots de ingeslagen weg in het werk-veld te toetsen. De nominatie voor een van de pilots door Zorgverzekeraar Nederland (ZN) is een bevestiging dat het belang ook door de verzekeraar wordt gezien.

This is the moment. Veranderingen en bezuinigingen in de zorg, als geriatriefysiotherapeut zullen wij ermee moeten dealen. Maar met een goede visie, geënt op deze ontwikkelingen, is de stip op de horizon nog steeds bereikbaar. Die stip is: de unieke hulpvraag van onze cliënt zodanig invulling geven, dat het gezamen-lijk geformuleerde doel behaald wordt. De weg daar naartoe moeten wij gezamenlijk afstemmen en door-lopen.

Laten we daar samen voor gaan. De NVFG heeft na veertig jaar de energie en de aspiraties om op dit ‘keerpunt’ enthousiast opnieuw van start te gaan.

Louis Nijhuis duo-voorzitter NVFG

This is the moment

Voorwoord

Page 8: 0009 nvfg glossy 2016

8 NVFG: thuisbasis voor geriatriefysiotherapeuten I www.nvfgnet.nl

Bij een jubileumuitgave hoort een historisch overzicht, een terugblik en een toekomstbeeld. Er is al veel gememoreerd in het kroonjaar, maar enig graafwerk in ons verleden is een must om te realiseren waar we vandaan komen en waar we nu staan. De ontwikkeling is niet vanzelf gegaan en de vereniging is op vele momenten voorwaardenscheppend en sturend geweest, daar waar beleid werd gevraagd om ons te onderscheiden.

Voorzitter van de NVFG en geriatriefysiotherapeut Lotte Kunst in gesprek met

een cliënt.

In 1975 zijn we gestart als Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapeuten in Verpleeghuizen(NVFV). Onze eerste voorzitter was Ton Tournier. Dit gebeurde onafhankelijk van het toen nog NGF, de positie van de fysiotherapeut was een geheel andere dan in deze tijd. De behan-delingen waren veelal gericht op stoornis en niet op functie en participatie. De maatschappij bepaalde mede de rol die de fysiotherapeut vervulde. De ge-schiedenis geeft dit aan in de wapenfeiten die er zijn geweest.

Jan Oechies en Henk Bijlsma, collega’s van het eer-ste uur en tot nu toe nauw betrokken geweest bij de vereniging, hebben gezorgd dat de vereniging zich aansloot bij de koepel KNGF.Hans Patist, Hugo Molenaar, Anton de Wijer (zij zagen nut en noodzaak van aanvullende scholing en inhou-delijke verdieping, concreet vormgegeven door een opleidingsstructuur) en bovengenoemden hebben on-derhandeld met diverse Hogescholen om een opleiding voor fysiotherapeuten in verpleeghuizen te kunnen

starten. De geriatriefysiotherapeut liep daarbij voor op de andere verenigingen binnen het KNGF, in organisa-tievorm en opleiding.

Een nota van Albert Oomen, Dick Pieterse en John Branten in 1994 waarin het belang van fysiotherapie voor de ‘oudere mens’ werd benadrukt, heeft zeker bijgedragen aan de uiteindelijke profilering van de geriatriefysiotherapeut. In die tijd werd nog niet in specifieke zorg gedacht voor sociale groepen in de maatschappij. Bij de kinderen kwam deze gedachte ook langzaam op. Zonder dat meteen een opleiding werd gestart en gevolgd, waren er fysiotherapeuten die zich toe gingen leggen op deze specifieke domeinen.

Trends in de gezondheidszorg zijn een leidraad voor de geriatriefysiotherapeut

De eerste beroepsbeschrijving in de fysiotherapie, nog voor het profiel van de algemeen fysiotherapeut het daglicht zag, was aan de geriatriefysiotherapeut voor-behouden. We hebben het dan over de jaren ’80 van de vorige eeuw.

NVFG: thuisbasis voor geriatriefysiotherapeuten en collega’s met een ‘geriatriehart’

Tekst: Louis Nijhuis

Achtergrond

Foto

: Ja

n K

un

st

Page 9: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I NVFG: thuisbasis voor geriatriefysiotherapeuten 9

Het toenmalige bestuur zag zich genoodzaakt stap-pen te zetten in de richting van een postacademiale opleiding. Utrecht was de eerste Hogeschool die een curriculum op basis van een onderwijsleerplan en schoolwerkplan aanbod aan toen nog voornamelijk intramuraal werkende fysiotherapeuten. Hierna volg-den Breda (Avans+) en sinds twee jaar de SOMT. Drie opleidingen voor de master geriatriefysiotherapie. De ontwikkeling naar de master geriatriefysiotherapeut is een ontwikkeling die voor de verdere ontplooiing, maar ook de positionering in het werkveld, van groot belang is. Hierin hebben de opleidingen een be-langrijke rol gespeeld. Het verschijnen van een stan-daardwerk voor de geriatriefysiotherapeut door auteur Bouwien Smit Engelsman gaf een zekere onderbouwing voor het domein van de geriatriespecialist.

De opeenvolgende besturen van de NVFG hebben heel duidelijk gevoeld en in hun beleid terug laten komen, dat maatschappelijke veranderingen en trends in de gezondheidszorg een leidraad zijn voor de geriatriefy-siotherapeut en zijn positie.

De vereniging heeft ook moeilijke tijden gekend. Het register als basis van onze specialisatie gaf het geheel een formeel karakter. De vrijblijvendheid viel weg voor de leden. Er diende geïnvesteerd te worden, ook fi-nancieel, om de erkenning te krijgen waarmee ook een speciaal tarief gedeclareerd kon worden. De scheiding binnen de vereniging tussen eerste – en tweede lijn

werd geleidelijk aan doorbroken, kennis werd nu in gezamenlijkheid vergaard.

Bijscholingsdagen

Een wapenfeit dat vaak over het hoofd wordt gezien maar waar de vereniging trots op mag zijn, zijn de jaarlijkse bijscholingsdagen/congressen. Actuele the-ma’s komen aan de orde en de scholings- en congres-commissie heeft hier een grote verantwoordelijkheid in. Als vereniging dienen we te bewaken dat weten-schap en praktijk met elkaar in contact blijven. De NVFG biedt beide partijen op deze wijze een podium. Een podium voor verrijking van kennis, kansen voor vernieuwing, gezamenlijke discussie en analyse van de professie in de breedste zin van het woord.

Recentelijk kunnen we constateren dat, door een andere kijk op gezondheidszorg, muren in de zorg geslecht worden (eerste- en tweede lijn vervagen) waardoor ook de geriatriefysiotherapeut in een andere positie komt. Naast dienstverband is vrij ondernemer-schap een optie geworden voor velen van ons.

Stevige positionering

Een belangrijk aspect dat de laatste jaren meer en meer een rol speelt, is het promoten van het product

Achtergrond

Het ontstaan van de vereniging en de schriftelijk bijgehouden ledenlijst van destijds.

Page 10: 0009 nvfg glossy 2016

10 NVFG: thuisbasis voor geriatriefysiotherapeuten I www.nvfgnet.nl

geriatriefysiotherapie. Via social media, maar ook ons tijdschrift F&O, moeten wij ons duidelijker profileren om in de markt onze rol te kunnen spelen. Een hel-dere omschrijving van ons domein en onze competen-ties zijn vormgegeven in het nieuwe beroepsprofiel. De noodzaak van een goede informatieve website is inmiddels aangetoond. De kaders om als belangenver-eniging te kunnen opereren zijn aanwezig, een ver-dienste die vaak wordt onderschat, maar is de funde-ring voor een beroepsgroep.

Voor 2016 steekt het bestuur in op een stevige positi-onering van het tijdschrift F&O, dat in 1996 door JohnBranten, Ina Bettman en Inge Middelveld het levens-licht zag! Omdat we op deze manier onze indrukwek-kende doelgroep kunnen blijven bedienen van infor-matie en contact over en weer leggen tussen het veld en de vereniging. Gezien de doelgroep van de geriatrie-fysiotherapeut verwacht het bestuur voor de toekomst een groei in het aantal leden, maar ook zullen wij moe-ten nadenken of wij een breder platform dienen te zijnvoor ook fysiotherapeuten met een ‘geriatrie hart’. Het

register vertegenwoordigt de master voor de toekomst,maar wij kunnen ook de thuisbasis zijn voor collega’sdie ons domein als werkveld hebben. Meer en meer wordt het ons duidelijk dat over de grenzen heen kijken belangrijk is voor de verdere ontwikkeling van ons spe-cialisme. Internationaal zijn wij stevig vertegenwoor-digd in de IPTOP (internationale vereniging voor geri-atriefysiotherapeuten), maar ook in subcommissies van de WCPT (World Confederation for Physical Therapy).

Het verschil maken in kennis, kunde en attitude is nog steeds de pijler waarop wij ons vak willen uitoefenen. Door de samenwerking te zoeken met andere disciplines willen we het gezamenlijke product zo optimaal moge-lijk neerzetten waar de cliënt tevreden over kan zijn.

De veranderingen en transities in de zorg en in de maatschappij vragen om een andere insteek en bieden nieuwe mogelijkheden.

Een uitdaging die voorlopig actueel blijft en die het bestuur van de NVFG graag aangaat.

Achtergrond

Page 11: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Column 11

Prof. Marijke Hopman-RockEmeritus bijzonder hoogleraar TNO en VUmc

“We hebben onze bevindingen nooit meer durven publiceren”

Dit wordt alweer mijn laatste column. Twee jaar langheb ik met genoegen voor jullie stukjes geschreven. Dit altijd onder de kop ‘de mening van’. Ik realiseer me dathet niet zozeer mijn mening was waarover ik schreef, als wel vaak wetenswaardigheden over mijn vak (Ouderenen Bewegen). Mijn hoop is dat u er wat van opgestokenheeft en dat u de zaken kunt gebruiken in uw praktijk.Als wetenschapper zit je vaak in een soort ivoren to-ren, dat wordt nog eens versterkt door een indrukwek-kende titel (professor doctor), een lange zwarte jurk eneen vreemd hoofddeksel. Leuk als iemand promoveert,maar het kan ook afstand scheppen.

Deze laatste keer wil ik het met u hebben over een interessant fenomeen: de publicatiebias. Het blijkt dat veel onderzoeken met een negatieve uitkomst (dat wil zeggen, er komt niet uit wat van tevoren was gehoopt of verwacht) heel moeilijk kunnen worden gepubli-ceerd. Iedere onderzoeker heeft daar mee te maken. Vaak gaan promovendi met hun gegevens net zo lang aan de slag totdat er toch nog wat interessants uit komt. Dat noemen we ‘datamassage’. Ik ben daar al-tijd tegen geweest. Je dient in mijn ogen van te voren vast te stellen wat je gaat onderzoeken en dan bepaal je wat de verwachte uitkomst (hypothese) is. Daarna toets je of de uitkomsten statistisch te onderbouwen zijn. Onderzoeker Maarten Stiggelbout en ik deden eens een onderzoek naar de effectiviteit van Meer Be-wegen voor Ouderen gymnastiek. Helaas bleek dat we geen positieve uitkomsten konden vinden. Om dit toch gepubliceerd te krijgen hebben we bedacht dat we van onze ‘zwakte’ dan maar een ‘sterkte’ moesten maken. De titel van het artikel luidde dan ook: ‘Once a week

is not enough’. De MBvO-ers hebben het ons altijd erg kwalijk genomen dat we geen positieve uitkomst heb-ben kunnen vinden. Vervelend, want iedere beweging is natuurlijk wel goed.

Een andere ervaring, die ik meer dan twintig jaar geleden opdeed, ging over een onderzoek naar de rusttijden van demente ouderen in verzorgingshui-zen. Een psychiater had bedacht dat de ouderen beter allemaal in de middag konden rusten en dan in de avonduren lichamelijke activiteiten moesten doen om zo te komen tot een betere dagritmiek. Ze zouden dan beter kunnen slapen. Het klonk heel logisch allemaal en we begonnen vol goede moed aan het onderzoek. Totdat bleek dat de mensen van het nieuwe ritme juist helemaal in de war raakten en dat we helemaal geen positieve resultaten konden vinden. Aangezien het allemaal zo aannemelijk klonk, kreeg de betreffende dokter alvast een prijs van de Hartstichting. Daarna hebben we onze bevindingen nooit meer durven pu-bliceren ...

Wetenschap is dus helaas niet waardenvrij. Dat is wat ik ook altijd mijn promovendi uitleg. Je kan al te ma-ken hebben met discriminatie als je voorstellen indient (vooral vrouwen hebben minder kansen) of te maken hebben met een reviewer van je conceptartikel die het uit concurrentieoverwegingen afbrandt.

Gelukkig is het met de meeste van mijn onderzoeken wel goed afgelopen en worden de artikelen nog steeds veel geciteerd. Dat maakt dat ik tevreden terugkijk op een geslaagde onderzoekcarrière. Ik houd me nu vooral bezig met ons kleinkind en de zorg voor een tante in het verpleeghuis. Daar komt geen bias aan te pas. Het ga u goed!

Column

Page 12: 0009 nvfg glossy 2016

12 De kracht van de geriatriefysiotherapie I www.nvfgnet.nl

Uit de praktijk

Als geregistreerd geriatriefysiotherapeut ben ik werk-zaam bij stichting HilverZorg in Hilversum. Dit is een organisatie die zorg verleent aan ouderen in verschil-lende woon-, zorg- en kenniscentra en in de thuis-zorg. Ook ben ik penningmeester van de NVFG en lid van het Regionaal Tuchtcollege Amsterdam.In mijn dagelijks werk wordt een groot appel gedaan op mijn deskundigheid als geriatriefysiotherapeut. Naast kennis van de behandeling en de begeleiding van ouderen met dementie wordt er telkens een be-roep gedaan op mijn analytisch en empathisch vermo-gen, op creativiteit en geduld. Naast het behandelen en begeleiden van cliënten, faciliteer en begeleid ik onderzoeks- en innovatieprojecten zoals het imple-menteren van bestaande of nieuw te ontwikkelen games en gamifications, bijvoorbeeld de XBox360 Kinect, Kinemoto en de Difiets. De fysiotherapeutische behandeling van ouderen met dementie richt zich, nauw samenwerkend met andere disciplines, op het behouden en/of vergroten van de optimale zelfstan-digheid, welbevinden of verzorgbaarheid bij proble-men in het functioneren van het bewegen en/of de zit- of lighouding. Als geriatriefysiotherapeut kan ik in de laatste levensfase van de cliënt een bijdrage leveren aan het gevoel van veiligheid, geborgenheid en eigen-waarde en het vergroten van de kwaliteit van leven.

Erkenning en waardering

Het werken met ouderen met dementie doe ik met veel plezier en het is inspirerend dat er steeds meer onder-zoek gedaan wordt binnen de fysiotherapie. Bijvoor-beeld naar de effecten van de verschillende interven-ties bij ouderen met dementie. Zo blijkt uit onderzoek ook steeds vaker dat bewegen belangrijk is en invloed heeft op de kwaliteit van leven. HilverZorg is, net als vele andere organisaties in Nederland, overtuigd van de toegevoegde waarde van geriatriefysiotherapeuten. Geriatriefysiotherapeuten worden niet alleen ingezet in een expertteam, maar ook als zodanig gewaardeerd binnen de salarisschalen. Door mijn bestuursfunctie binnen de NVFG neem ik deze erkenning en waardering op meerdere plekken in Nederland waar. Er wordt steeds meer specifiek door-verwezen naar de geriatriefysiotherapeut door col-lega fysiotherapeuten, huisartsen en specialisten. Ook worden wij steeds vaker serieuze gesprekspartners bij

onder meer Zorgverzekeraars, specialisten verenigingen zoals Verenso, koepelorganisaties als Actiz, patiënten-koepels en wetenschappelijke- en opleidingsinsti-tuten. De laatste jaren zien wij bovendien dat steeds meer jonge fysiotherapeuten kiezen voor de master geriatriefysiotherapie en dat is een goed teken. Het maakt de geriatriefysiotherapie tot een specialisme met toekomst. De meeste van deze resultaten zijn bereikt door de grote inzet van voorzitters en bestuurs-leden van de NVFG door de jaren heen. Participeren in een bestuur als deze geeft mij dan ook veel voldoe-ning en het maakt mij trots om een kleine bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de geriatriefysiothe-rapie in al zijn facetten. Bovendien is het voor mij een enorme leerervaring op het gebied van vakinhoud, organisatie, beleid en innovatie als professional en draagt bij aan mijn persoonlijke ontwikkeling. Dit bij elkaar maakt dat ik nog elke dag steeds meer plezier in mijn werk ervaar. Ronald Valk, geriatriefysiotherapeut, is werkzaam bij Stichting

HilverZorg in Hilversum. Daarnaast is hij penningmeester bij de NVFG.

De kracht van de geriatrie-fysiotherapie

Tekst: Ronald Valk

De redactie vroeg vier vooraanstaande geriatriefysiotherapeuten naar hun mening over wat nu de kracht is van de geriatriefysiotherapie. Ronald Valk, Marjan Doves, John Branten en Laura den Boeft geven op eigen wijze antwoord op deze vraag.

Een specialisme met toekomst

Page 13: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I De kracht van de geriatriefysiotherapie 13

Uit de praktijk

Sinds afgelopen zomer ben ik vanuit een particuliere prak-tijk werkzaam in de eerste lijn. Hiervoor heb ik ruim dertig jaar in een grote zorginstelling gewerkt, zowel intra- als extramuraal. Regelmatig wordt mij de vraag gesteld wat het onderscheid is tussen een geriatriefysiotherapeut en een algemeen fysiotherapeut die veel met ouderen werkt. Ik beperk me even ot de rol van specialist.

Geriatriefysiotherapeutische diagnose

Het komen tot een goede geriatriefysiotherapeutische di-agnose op basis van een uitgebreide (hetero)anamnese en onderzoek binnen alle domeinen van de ICF is de basis van mijn handelen. Psychisch en sociaal functioneren en ge-gevens van collega behandelaars en zorgverleners worden meegenomen in dit proces. Dit lijkt een inkoppertje, maar bij kwetsbare ouderen en ouderen met complexe problematiek en/of multimorbiditeit kan het lastig zijn om tot een goede werkbare diagnose te komen. Deze diagnose onderscheidt zich door veelzijdigheid, diepgang, specificiteit, oorzaak en gevolg relaties en prognostische gegevens.

Interveniëren

Ook het bepalen van geschikte interventies met de grootste kans van slagen kan lastig zijn. De KNGF-richtlijnen zijn vaak niet van toepassing. Bij veel geriatrische cliënten is er sprake van co- en/of multimorbiditeit. Het is vaak onduidelijk welke pathologie de hoofdrol speelt in de problematiek van de cliënt. Op basis van beste evidentie, waarin de geriatri-sche cliënt vaak geëxcludeerd is, moet vervolgens een keuze gemaakt worden voor haalbare effectieve interventies. Om van hulpvraag, via het diagnostische proces, tot een behan-delplan te komen is kennis en een goed klinisch redeneer vermogen een vereiste. Een goed behandelplan, waarin alle domeinen een plaats krijgen, vereist een nauwe samenwer-king en een efficiënte informatie-uitwisseling tussen cliënt, (mantel)zorg en alle behandelaars.

Samenwerken

Multidisciplinair samenwerken kost, met name in de eerste lijn, nog veel aandacht en tijd. In sommige delen van het landzijn al goed lopende (verwijs)netwerken en participeren wij in multidisciplinaire overlegvormen. Maar in veel gebieden is dat nog niet aan de orde. De geriatriefysiotherapeut heeft hier een belangrijke taak om het initiatief te nemen tot samen-werking. Bij een bed- en rolstoel afhankelijke dame leefdebijvoorbeeld de vraag bij de algemeen fysiotherapeut of er nog interventiemogelijkheden zijn om de spanning aan derechter lichaamszijde te verlagen. In overleg met de familieben ik er bij betrokken. Het valt hen op dat mevrouw steedsmeer in zichzelf gekeerd en vermoeid is en scheef in de rol-stoel zit. Bij het verhelderen van de hulpvraag bleek ook dat

de verzorgenden in toenemende mate problemen hebben metde transfers. Hier hebben we samen naar gekeken. Na inven-tarisatie van de mogelijke oorzaken van de problemen hebben we samen met een ergotherapeut de hulpmiddelen opnieuw beoordeeld en verbeterpunten opgesteld. De huisarts is te-lefonisch benaderd voor informatie over mogelijke pijn in derechter heup. Behandelopties zijn besproken. De familiedenkt mee over de aangedragen actiepunten, observeert enevalueert. In het plan van aanpak zit een volgorde van in-terventies en evaluatiemomenten waarbij iedereen betrokken is. We krijgen in toenemende mate te maken met ouderen inde eerste lijn waar meerdere professionele en niet-professi-onele hulpverleners betrokken zijn. In dit geval zijn er geenbestaande overleggen en is het zoeken naar geschikte mo-menten om de juiste personen te treffen. Gelukkig komen ersteeds meer ondersteunende middelen, bijvoorbeeld overlegmet buurtzorg- en wijkteams en het eGPO (elektronisch Ge-structureerd Patiënten Overleg).

Toekomst

Naast multidisciplinair samenwerken is ook monodisciplinair samenwerken van belang. De meeste geriatrische cliënten zijn immers al bekend bij een therapeut. In de toekomst verwacht ik dat verwijzers specifieker gaan verwijzen zodat de cliënt op het juiste moment bij de juiste fysiotherapeut terecht komt. Met verwijzers bedoel ik, naast artsen, ook wijkverpleegkundigen, praktijkondersteuners, fysio- en er-gotherapeuten en alle andere zorgverleners die met geriatri-sche cliënten werken. Ook zal de cliënt zelf in toenemende mate willen weten welke behandelaar het beste past bij zijn of haar hulpvragen. Door samen te werken ontvangt de cliënt goede zorg en kan iedereen zijn expertise zo veel mogelijk inzetten.Marjan Doves Mpt, geriatriefysiotherapeut

• Paramedischcentrum Landauer, Purmerend

• FysioteamNieuwmarkt Amsterdam

• docent aan de opleiding master Fysiotherapie, specialisatie

geriatriefysiotherapie van Institute of Human Movement Studies,

Faculty of Health Care, University of Applied Sciences Utrecht.

Marjan Doves (rechts)

Tekst: Marjan Doves

“Goede geriatriefysiotherapeutische zorg vereist kennis, kunde en samenwerking”

Page 14: 0009 nvfg glossy 2016

14 De kracht van de geriatriefysiotherapie I www.nvfgnet.nl

Uit de praktijk

Sinds mijn stages tijdens de fysiotherapieopleiding weet ik dat mijn hart ligt bij het verpleeghuiswerk. De kwetsbare mensen, de complexe beelden en de lange-re periode dat je cliënten (niet altijd in de hoedanig-heid als fysiotherapeut) meemaakt zijn voor mij enorm interessant. Ik werk sinds 1984 in een verpleeghuis. Het waren spannende, achter bezien, zelfs roerige jaren. Er is zoveel veranderd in ruim dertig jaar, dat ik met veel wat ik in het begin van mijn carrière deed, ergens in die periode ben gestopt. Gelukkig ben ik ook met veel nieuwe dingen begonnen.

Ik heb al heel snel de geriatrie-opleiding gedaan. Tussen 1985 en 1987 volgde ik het eerste curriculum tot verbijzonderd fysiotherapeut in de geriatrie. De NVFG heette nog NVFV, de Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in Verpleeghuizen, toen onder voorzitter-schap van Albert Oomen. Het was de tijd van de strijd tussen de neurologische behandelconcepten: Brunst-röm versus de methode Rood (World Confederation for Physical Therapy) en NDT (Neuro Developmental Treat-ment) versus allemaal. NDT beheerste toen het fysio-therapeutisch denken en het werkveld dermate dat je zonder NDT-diploma vrijwel geen werk kon vinden. Het feit dat je alleen werd toegelaten tot de NDT-opleiding als je een baan had, leidde tot een vervelende patstel-ling. Deze patstelling heeft tot veel frustratie geleid bij mij en andere werkzoekende fysiotherapeuten in die periode. Achteraf is dat extra bitter, omdat toen al wetenschappelijk gezien de neurologische concepten internationaal zwaar onder vuur lagen en als neurolo-gisch onjuist, eenzijdig en daardoor achterhaald wer-den gezien. Door het monopolie van de NDT-vereniging bereikten deze geluiden echter nauwelijks de Neder-landse werkvloer.

De geriatrie-opleiding probeerde ons van alle neurolo-gische oefenmethodes wat mee te geven door middel van praktijklessen op de zaterdagochtend. Helaas werd dat voornamelijk NDT dus. Veel wetenschap zat toen nog niet in de opleiding. Ik geloof dat ik één Engels artikel heb moeten lezen, een artikel over ‘the complete eclectic physical therapist’. Het probeerde ons duidelijk te maken dat je je niet moest baseren op grote, brede behandelconcepten, maar op een scala van kleine bewezen effectieve inter-venties. Dat was redelijk revolutionair toen en voelde afschuwelijk kaal en beperkt, maar is wel profetisch gebleken.

Rondje kliniek in witte jas

Elke ochtend startte mijn werk met een twee uur durend rondje ‘kliniek’, in een witte jas. We bewogen door, behandelden decubituswonden en tapoteer-den dat het een lieve lust was. Het was een mooi vak. Decubituswonden van graad 3 behandelden we met ultrageluid, graad 4 met 2e of 4e graads UV-licht (af-hankelijk van de aanwezigheid van pus op de wond-bodem). Om de individuele gevoeligheid voor UV-licht te bepalen, voerden we een UV-test uit met een stukje groen laken waarin vierkantjes werden geknipt. Het stukje laken werd op een stukje onbedekte huid gelegd, waarna elk vierkantje werd beschenen met een oplopend aantal seconden UV-licht. 24 uur later kon aan de hand van de roodheid de gevoeligheid van de cliënt vastgesteld worden en op basis daarvan een juiste dosis. De patiënt werd tijdens de bestraling volledig afgedekt met een laken, waarbij alleen het decubitusplekje zichtbaar bleef. De wondranden die je niet kon afdekken werden met zinkzalf op een wat-tenstaafje bestreken om te voorkomen dat die zouden verbranden.Bij heel diepe wonden voerde ik iontoforese uit met xantinolnicotinaat, een middel waarvan mijn fysio-techniekdocent zei dat het de RNA-synthese (en daar-mee de eiwitvorming) en de doorbloeding zou aanzet-ten. Ik steriliseerde de puntelektrode de eerste keren in de toilet bij de slaapkamer, door in een bekkentje wat alcohol te verbranden. Ik geloof niet dat er toen al brandmelders bestonden. Later mochten we de auto-claaf gebruiken, dat vond men toch veiliger.

Wat altijd had gewerkt, bleek bij toetsing geen effect te hebben

Musculaire pijn werd behandeld met een slimme keuze van stroomvormen (diadynamisch met beugelelektro-den, 2/5 stroom volgens Trébert, 2 of 4-polige interfe-rentie (uiterst geschikt voor onze doelgroep in verband

Tekst: John Branten

Geriatriefysiotherapie, in veertig jaar van practicebased naar evidence based handelen

Page 15: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I De kracht van de geriatriefysiotherapie 15

Uit de praktijk

met de lage huidbelasting)). Artrogene pijnen konden ook goed met Trébertstromen worden behandeld, maar ik vond Ultra Korte Golf met condensatorplaten of een solenoïde of diplode een geschiktere toepassing voor onze doelgroep. Ligamentaire pijn behandelden we met ultra geluid. De stoerderen onder ons gebruik-ten geen intermitterende toepassing, maar continu ultrageluid, waardoor er een korte stekende pijn zou optreden (zeker als je pal op het bot behandelde, zoals bij een collaterale kniebandprobleem) en je het aangedane materiaal als het ware kapot zou stralen. De cliënt zou er daarna nooit meer last van hebben… Ik heb het nooit gedurfd.We prikkelden paretische spieren om atrofie te voorko-men tijdens de ingroei van de perifere zenuw. Om dat goed te doen maakten we een IT-curve waarbij je met behulp van grafiekpapier een half uur bezig was om door gestructureerde variatie van prikkelduur en prik-kelpauze met vierkant- en driehoekspulsen de opti-male prikkelparameters vast te stellen.

Interessant is dat ik merkte dat het ook allemaal ef-fectief was. Ik genoot ervan om fysiotherapeut te zijn. Tevreden cliënten, dankbare familie, de artsen vol vertrouwen in mijn deskundigheid en de kwaliteiten van mijn gouden massagehanden, want ook dat deed ik veel. De mensen met hypertonieën werden soepeler (ik voelde de tonus afnemen tijdens het doorbewegen, keurig gemeten met een Ashwort), de meeste decubi-tuswonden zag ik kleiner en oppervlakkiger worden en de COPD-cliënten hadden meer lucht. Bij de meesten met pijn verdwenen de klachten door de wonderen van de fysiotechniek.

In de oefenzaal werkten we functioneel, dat moest, want training was functiespecifiek en je verbetert al-leen de functie die je traint. Ik heb wat op en neer gesjouwd in de oefenzaal of in de loopbrug met oude mensen die maar net een stafunctie hadden in de hoop weer iets van een loopfunctie te herstellen. De cliënten vonden het wel best, omdat het altijd wel gezellig was. Maar ik herinner me nog een man, een echtgenoot van een cliënt van me, ergens eind jaren tachtig. Hij was voorzitter van de familieraad en heeft nog lovende woorden gesproken op mijn afscheid bij die werkgever. Ik behandelde zijn vrouw. Hij zei: ‘Ik zie dat mijn vrouw het leuk vindt, en ik zie dat jij ontzettend je best doet, maar denk je nou echt dat het zin heeft? Je bent al zoveel maanden bezig’. En ik maar mompelen over specifiekheid van training en het belang van volhouden en de noodzaak om moed te bewaren ...In die jaren had een klein verpleeghuis als het mijne geen ergotherapie. Als fysiotherapeut leek je de meest aangewezen persoon te zijn om voor rolstoelen en bijvoorbeeld spalken te zorgen. In die tijd maakte de aquarius kuipstoel furore, die was afgeleid van een kuipstoel uit een rallywagen. Een andere stoel was de RTH-combyrelax. Een volledig instelbare stoel, en dat was toen revolutionair, begin jaren tachtig ontwor-pen door enkele technische jongens uit Helmond die volgens de geruchten door de verkoop van dit ontwerp

op hun 35e miljonair zijn geworden. Het principe is nog steeds terug te vinden in de huidige Ibissen XA en XC. En spalken maken. We gebruikte thermoplastisch materiaal, wat je in platen van een vierkante meter kon kopen. Je knipte daar pasvormen uit die je in de paraffineketel opwarmde om daarna op de huid van de cliënt mooi op vorm te maken. Zo kreeg je een prach-tige oplegspalk voor bijvoorbeeld een hand, die met klittenbanden om een arm te bevestigen was en ook uitstekend door verzorgenden te gebruiken was.

Maar gedurende de jaren zag ik mijn werk echter afbrokkelden. Datgene waarvan je wist dat het altijd waar was geweest, en wat altijd had gewerkt, bleek niet te kloppen. Tonus werd niet minder door het doorbewegen via tonusremmende patronen, tapo-teren produceerde ongeveer evenveel extra slijm als je de cliënt kon laten ophoesten door de tapotage en de fysiotechnische applicaties bij de behandeling van de-cubitus werden na de eerste multidisciplinaire richtlijn in de ban gedaan. Pijnbestrijding met fysiotechniek werkte wel, maar de pijn verdween even snel zonder fysiotherapie. Eigenlijk deed het dus niks en niks doen was dan natuurlijk weer goedkoper. Het verdwijnen van fysiotechniek vond ik echt jammer, ik had altijd een goede band met mijn Eltron D en met name de Elther, een prachtig techneuterig ogend apparaat met heel veel druk en draai knopjes. Ik heb de apparaten nog jaren ongebruikt in mijn magazijn laten staan, niet in staat om ze weg te gooien.

De fundamentele veranderingen in ons vak

De komst van evidence based practice heeft ons vak sterk verbeterd en fundamenteel veranderd. Deze zo fundamentele verandering in de fysiotherapieheeft mij enkele eureka-momenten geboden. Ik herin-ner er me één in 1990. Ik had net het baanbrekende ar-tikel van Maria Fiatarone gelezen, waarin zij liet zien datgeïsoleerde progressieve krachttraining leidde tot eenforse toename van kracht en functionele mogelijkheden bij kwetsbare 90-jarigen1. Op basis van de heersende trainingsfilosofie moest dat onmogelijk zijn, training isimmers functiespecifiek, je traint kracht automatischmee door functioneel te trainen. Ik heb toen de 10-RMkrachtswaarden gemeten van een aantal mensen metwie ik al maanden tot een jaar vrijwel dagelijks functi-oneel trainde en moest vaststellen dat zij allemaal zeer lage krachtswaarden hadden (tussen de 300 gram enanderhalve kilo). Bij deze mensen ben ik hun quadri-cepskracht gaan trainen op basis van de trainingspara-meters van Fiatarone om te ontdekken dat wat kennelijk niet lukte door functioneel te trainen, uitstekend gingmet geïsoleerde krachttraining. Voor mij was dat rede-lijk schokkend. Hetgeen dat een kleine tien jaar elkedag uitgangspunt was geweest in de training van mijncliënten, waar al mijn docenten en tal van sprekers opsymposia het over eens waren, was in mijn kwetsbare doelgroep mogelijk niet waar. Functioneel trainen leekniet veel zin te hebben als de voorwaarden (kracht) vooreen normale functie er nog niet zijn.

Page 16: 0009 nvfg glossy 2016

16 De kracht van de geriatriefysiotherapie I www.nvfgnet.nl

Uit de praktijk

Een dergelijke grote eye-opener leidt ertoe dat je je werk niet meer op de oude vertrouwde manier kunt bekijken. Dit heet een paradigma-shift. Op dit moment wisselde ik van baan en werd hoofd fysiotherapie bij mijn huidige werkgever. Het heeft enkele jaren ge-duurd voordat we met het team onze eerste stappen zetten op het pad van de evidence based practice. Har-moniseren van werkwijzen, protocolleren, toetsen had de prioriteit. Klinimetrie werd een thema, aangejaagd door Gert Kwakkel tijdens NVFG-dagen. Keer op keer legde hij uit wat betrouwbaarheid en validiteit was, dat effectiviteit van een interventie alleen kan worden vastgesteld via gecontroleerd onderzoek, dat vooruit-gang bij een cliënt helemaal niets te maken hoefde te hebben met jouw behandeling.Na veel discussie in het team deden wij eind jaren negentig ons eerste (niet gecontroleerde) onderzoek. Het leek ingewikkeld genoeg om het onderzoek van Fiatarone uit 1990 te herhalen in een Nederlandse verpleeghuisomgeving. Onze resultaten waren verge-lijkbaar en onze eerste publicatie (natuurlijk in Fysio-therapie en Ouderenzorg) was een feit2.

Van alle bewezen effectieve nieuwe interventies blijkt over tien jaar

50% niet effectief

Een tweede grote eye-opener vond ongeveer in 1993. Onze behoefte tot protocolleren en daardoor beter van elkaar te kunnen leren, leidde ertoe dat we in de regio een protocol doorbewegen wilden implementeren om daarna de effectiviteit ervan via een multisetting trial te onderzoeken. Via onze contacten met de universiteit in Nijmegen hadden we toegang tot de internationale literatuur en we selecteerden 133 artikelen over dit on-derwerp. We verdeelden de artikelen in de werkgroep en begonnen te lezen om te ontdekken dat al tien jaar eerder was aangetoond dat tonus niet daalde door to-nusremmende handelingen door Pillar en Dickstein en ook nog separaat door Miller. Deze bevinding haalde voor ons de hele basis weg onder de noodzaak van het doorbewegen. De actie die was gestart om de kwaliteit van doorbewegen te verbeteren, leidde ertoe dat we vrijwel meteen volledig met doorbewegen zijn gestopt. We hebben nooit de noodzaak gevoeld om er opnieuw mee te beginnen, omdat er geen grote hoeveelhe-den contracturen ontstonden. Dagelijks bewogen wij tientallen mensen door om contracturen te voorkomen, we voelden steeds dat mensen door het doorbewegen soepeler werden, we voelden bij iedere cliënt de tonus dalen, en toch was het niet waar! Ook hierover publi-ceerden we. Een paar jaar later hakte Hans Hobbelen de knoop definitief door met zijn promotieonderzoek over dit onderwerp.

Evidence based practice eiste meer slachtoffers; het eerder genoemde NDT-concept (lag toen ondertus-sen al 25 jaar onder vuur in de internationale litera-tuur, maar bleef onoverwinnelijk in Nederland) kreeg eindelijk de genadeslag met de eerste richtlijn Beroerte in 2001. Massage kwam onder vuur te liggen: het zou

kort durende effecten hebben, maar de achterliggende problematiek niet oplossen. Ondertussen lijkt dit wel weer wat genuanceerder te liggen3, 4.Hierbij komen we bij een zeer lastig punt van evidence practice. Gert Kwakkel zei eens op basis van een artikel uit de Lancet dat van alle bewezen effectieve nieuwe interventies waar dit jaar een artikel van verschijnt in de peer reviewed bladen, over tien jaar 50% uiteinde-lijk toch niet effectief zal blijken te zijn geweest. Het grootste probleem is dat we nu niet weten welke 50% dat is. Hiermee komt de evidence based werkende fysiotherapeut voor een enorme uitdaging te staan: welke nieuwe ontwikkeling volg ik, aan welke nieuwe ontwikkeling stel ik mijn kwetsbare cliëntengroep bloot? Welke nieuwe ontwikkeling blijkt over tien jaar de juiste keuze? Het gaat er bij gedreven professionals niet zo om dát we ons werk goed doen, de keuze wát we goed gaan doen, is veel essentiëler.

Deze verandering naar wetenschappelijk onderbouwde fysiotherapie moet steeds weer bevochten worden en gaat niet zonder slag of stoot. Soms zijn wij zo verknocht aan een behandelvorm of zien de nieuwe apparaten er zo fraai en uitnodigend uit, dat je bijna wil geloven dat het wel effectief zal zijn. Een bevriende collega in een particuliere praktijk kocht onlangs nog drie mooie interferentie apparaten omdat ze zo goed werken bij rugklachten.Evidence based practice verlangt echter van ons dat wij steeds opnieuw, zeer kritisch zijn. In december 2014 bespraken we in F&O het werk van John Ioanidis. Hij concludeerde onder andere: vertrouw uit principe nooit een gedreven onderzoeker die bewijs levert voor hetgeen hij zelf heeft bedacht. Vertrouw zeker geen leveranciers, ook al lijken ze objectieve gegevens aan te leveren en vertrouw al helemaal geen goeroes. Vertrouw ook nooit onmiddellijk een onderzoek dat een positief resultaat laat zien waar eerdere onder-zoeken dit niet konden aantonen. Zorg dus dat u veel onderzoeks-artikelen leest en wacht tot er meerdere, met wetenschappelijke distantie geschreven, onder-zoeken zijn uitgevoerd die tot vergelijkbare conclusies komen voor u uw behandelbeleid aanpast. Het is beter ontwikkelingen laat te volgen, dan snel te reageren en dure tijd te besteden aan onzinnige ontwikkelingen.En als u dan een interventie hebt gevonden met een statistisch significant effect, moet dat effect ook nog eens klinisch relevant zijn en de interventie als het even kan ook nog kosteneffectief. Driedubbel kritisch dus. Hierdoor blijft ons vak veranderen en zullen we soms afscheid moeten nemen van interventies die voor ons gevoel en in onze ervaring effectief waren. Door deze keuzes zullen we steeds beter worden en uitein-delijk misschien wel een keer die compleet eclectic physical therapist uit dat ene artikel worden uit 1984.

Ik wens ons, leden van de jarige NVFG, een ‘complete, eclectic en evidence based’ (kort gezegd: een zeer kri-tische) en zeer fraaie toekomst toe en dat we het voor elkaar krijgen de goede dingen te blijven herkennen in alle ‘vernieuwingen’ die steeds weer op ons pad zullen blijven komen.

Page 17: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I De kracht van de geriatriefysiotherapie 17

Uit de praktijk

John Branten: 1984, fysiotherapeut, 1985-1991 Coördinerend

fysiotherapeut, 1986-1994 Bestuurslid NVFV/NVFG, vanaf 1987

geriatriefysiotherapeut, 1988-2011 (met een onderbreking)

redactielid en hoofdredacteur Fysiotherapie en Ouderenzorg,

1991-1996 Hoofd fysiotherapie, 1997-2011 Teamleider Paramedische

Dienst, 2011-2012 Manager Behandeling en Begeleiding ad interim,

2012-heden geriatriefysiotherapeut bij het Specialistisch Zorg en

Behandelcentrum Joachim en Anna, Stichting de Waalboog in

Nijmegen.

1) Fiatarone MA, Marks EC, Ryan ND, Meredith CN, Lip-

sitz LA, Evans WJ. High-intensity strength training in

nonagenarians. Effects on skeletal muscle. JAMA. 1990 Jun 13;263(22):3029-34.

2) Branten J. Quadricepskrachttraining bij verpleeghuispa-tiënten. FysioPraxis. 2000(8):9-13.

3) Furlan AD, Brosseau L, Imamura M, Irvin E. Massage for low-back pain: a systematic review within the framework of the Cochrane Collaboration Back Review Group. Spine (Phila Pa 1976). 2002 Sep 1;27(17):1896-910.

4) Furlan AD, Imamura M, Dryden T, Irvin E. Massage for low back pain: an updated systematic review within the framework of the Cochrane Back Review Group. Spine (Phila Pa 1976). 2009 Jul 15;34(16):1669-84.

Als geregistreerd geriatriefysiothe-rapeut werk ik al acht jaar met veel plezier in het behandel- en adviesteam van Amaris Gooizicht in Hilversum. Hier werk ik zowel op de afdeling voor neuroreva-lidatie als op die voor de ‘long-stay’ cliënten. Daarnaast ben ik sinds enkele jaren secretaris bij de NVFG en geef ik

met regelmatig een gastles over geriatriefysiotherapie en valpreventie aan een opleiding voor huisartsen. Ook ben ik sinds kort vertegenwoordiger voor Nederland binnen de IPTOP (International Association of Physical Therapists working with Older People). In de intra-murale setting waar ik werk heb ik vooral veel aan de zorginnovatie en het implementeren ervan waar de opleiding tot Master geriatriefysiotherapie ook aan-dacht aan besteedt. Binnen de zorg (en de geriatrie-fysiotherapie) zijn enorm veel ontwikkeling gaande, waarvan je een substantieel deel ook in de intramurale setting kan toepassen. Door de Masteropleiding ben ik hier veel meer mee bezig en zie ik veel mogelijkheden tot het verbeteren van de zorg in onze instelling, zowel voor de fysiotherapie als multidisciplinair. Dit geeft mij een extra dimensie in mijn dagelijkse werk.

Specifieke kennis

Zoals bij veel organisaties gaan wij als instelling extramuraliseren. Ouderen ‘moeten’ van de regering

langer thuis blijven wonen, maar die behoefte lijkt bij de ouderen net zo goed te bestaan. Ik heb een bewuste keuze gemaakt om dit zelf ook te gaan doen om te ontdekken hoe de eerste lijn zorg voor ouderen is. De ervaring die ik intramuraal opgedaan heb, komt hier heel erg goed van pas, want ook thuis wordt de zorg steeds zwaarder. In de eerste lijn kan ik, naast de innovatie en implementatie, ook de inhoudelijke kennis die ik opgedaan heb in de opleiding heel erg goed toepassen. Ik merk dat we zo’n specifieke kennis hebben dat we een zeer belangrijke rol kunnen spelen bij de zorg voor ouderen. Een consultfunctie voor de geriatriefysiotherapeut zou hierbij een goede aanvul-ling kunnen zijn, maar ook acht ik ons, de geriatriefy-siotherapeuten, in staat om een coördinerende rol te hebben in situaties waarbij veel disciplines betrokken zijn bij een cliënt thuis. Een enorme, kansrijke uitda-ging dus!

Bestuurslid bij de NVFG vind ik een ontzettend leuke functie naast mijn werk als geriatriefysiotherapeut. Je bent in het bestuur overkoepelend aan het werk en kan zo wat betekenen voor een hele grote groep geriatriefysiotherapeuten. Ik werk (nog) voornamelijk intramuraal en in principe krijg ik daardoor minder mee van wat er in de andere lijnen en de rest van Nederland gebeurt. Door de bestuursfunctie krijg je zo-veel input dat het mij enorm enthousiasmeert om hier in mijn eigen werk mee aan de slag te gaan. Ik heb in de jaren dat ik dit doe veel mensen leren kennen, hetgeen een nuttig en interessant netwerk oplevert. Tijdens de les die ik geef bij de huisartsenopleiding merk ik dat de geriatriefysiotherapeut helemaal niet bekend is. De studenten zijn vaak blij verrast te horen we bestaan! Dat is op zich een goed teken, maar ge-zien de onbekendheid is ons profileren dus zeker ook een aandachtspunt. Voor ons als vereniging, maar die rol is er ook voor de individuele geriatriefysiotherapeut in de eigen omgeving. Samen moeten we ons hard maken voor onze specialisatie, want dat we van belang zijn voor de (kwetsbare) ouderen mag iedereen weten!

Tekst: Laura den Boeft

Samen moeten we ons hard maken voor onze specialisatie

Laura den Boeft is werkzaam bij Amaris Gooizicht

in Hilversum. Tevens is zij secretaris bij de NVFG en

geeft gastles aan een opleiding voor huisartsen.

Page 18: 0009 nvfg glossy 2016

18 Langer thuis wonen met aangepast sanitair I www.nvfgnet.nl

Achtergrond

Om de onafhankelijkheid van ouderen te vergroten, worden allerhande aanpassingen gedaan in huis. Veiligheid en functionaliteit staan daarbij voorop. De ontwikkelen volgen elkaar in rap tempo op. Fabrikanten ontdekken de markt van aangepast sanitair en geven ouderen de kans langer thuis te wonen in een comfortabele omgeving. De mens wordt steeds ouder en wil langer zelfstandig blijven wonen. Met aangepast sanitair blijft de bad-kamer comfortabel en is dit in veel gevallen mogelijk. Het brede assortiment geeft ouderen de mogelijkheid om zo goed en lang mogelijk zelfstandig te kunnen blijven functioneren. De meeste collecties zijn esthe-tisch nauwelijks meer van modern badkamer sanitair te onderscheiden. De aangepaste vlakke douchevloe-ren, bijzondere douchecabines, verhoogde toiletten en moderne instapbaden hebben een neutraal de-sign. Hulpmiddelen als douchestoelen, handgrepen en muursteunen zijn mooie oplossingen om veilig en comfortabel te kunnen douchen of zelfstandig in bad te gaan.

Vlakke douchevloeren die de hoge douchevloer of een bad moeten vervangen, zijn in verschillende uitvoerin-

gen verkrijgbaar en hebben altijd antislip. Er bestaan uitvoeringen waarbij ook met een rolstoel de vloer op kan worden gereden. Douchewanden met ‘paniekbe-stendige’ deuren zijn in vele soorten en maten ver-krijgbaar en eenvoudig te plaatsen. Wanneer iemand zich niet goed voelt, kan de deur snel naar buiten open. Bij de aangepaste baden is de instap veilig laag aangebracht en wanneer het ligbad een deur heeft, is deze in noodgevallen snel te verwijderen. Met een ingebouwde lift kan gemakkelijk het water in wor-den gegaan en na afloop tilt de lift de bewoner weer overeind. Verschillende baden hebben twee afvoeren waardoor het bad extra snel leegloopt. Er bestaan ook inloopbaden waarbij douche en bad zijn gecombi-neerd. Zo kan nog jarenlang onafhankelijk en veilig van de badkamer gebruik worden gemaakt.

Langer thuis wonen met aangepast sanitair

Deze Lifetime badkamer van Baden+ is

comfortabel voor jong en oud. Producten

zijn binnen handbereik en, naarmate de

leeftijd vordert, neemt het belang van een

inloopdouche toe. De douche kan aan de

buitenkant aangezet worden, zodat het

water op temperatuur is, zodra er gedoucht

wordt. De bouwkundige zitjes geven accent

en comfort en kunnen worden aangevuld

met accessoires, die extra zekerheid en

stabiliteit in de doucheruimte bieden. De

ruimte is tevens voorzien van een Sun-

shower Pure, warm infraroodlicht dat de

bloedsomloop stimuleert.

Tekst: Andra Laarhuis

Page 19: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Langer thuis wonen met aangepast sanitair 19

Achtergrond

Apollo Medical heeft een inloop zit- en

ligbad met een deur in het assortiment. Het

leeglopen van de baden duurt ongeveer 45

seconden, omdat ze voorzien zijn van twee

afvoeren. Voor de kortere zitbaden is een

extensionbox leverbaar. Dan hoeft er niets

aan de wand- en vloertegels te gebeuren.

De inloopbaden met een deur hebben het

voordeel dat ze verhuisbaar zijn.

Voor een douchebak is een vlakke oplossing

mogelijk samen met een staldeur, waarbij

de hoogte van de onderdeur 80 centimeter

is. De afmeting van de douchebak kan 100

bij 100 of 90 bij 90 centimeter zijn. Kleinere

maten worden afgeraden, omdat als er

ooit een stoeltje moet worden toegepast de

ruimte te klein wordt en men de knieën niet

meer kwijt kan en tegen de douchewand

aan komt. Met de onderdeur dicht kan de

gebruiker geholpen worden, zonder dat

de hele badkamer of de hulpverlener nat

wordt. Apollo Medical

Met het nieuwe Eco Plus wastafelelement van Viega

kunnen afzonderlijke wastafels traploos in hoogte worden

versteld. Dit betekent een uitbreiding binnen het reeds

bestaande levensloopbestendige productoplossingen

programma. Met één druk op de knop kan de wastafel op

elk moment 20 centimeter in hoogte versteld worden.

Page 20: 0009 nvfg glossy 2016

20 Langer thuis wonen met aangepast sanitair I www.nvfgnet.nl

Achtergrond

Op de foto is een voorbeeld te zien van een ontwerp van aangepaste badkamers volgens ‘t Waterhuys. Want, zo redeneert

dit bedrijf, aangepaste- en levensloopbestendige badkamers lijken vooral bedoeld om functioneel te zijn, maar er wordt

wel eens voorbij gegaan aan schoonheid en uitstraling. Terwijl ontspanning en rust voorop zouden moeten staan.

De ergonomische opklapbare douchezitting

van Handicare is verkrijgbaar in maar

liefst vijf kleuren. Vast gemonteerd aan

de muur is men verzekerd van een veilige

houding die rustig douchen garandeert. Ook

verkrijgbaar met rugleuning en armleggers.

De JadaCare opklapbare

wandbeugel is een

comfortabele en veilige

steun bij een toilet

of douchezitting. De

wandbeugels zijn verkrijgbaar

in staal wit, RVS wit en RVS

gepolijst en geschikt voor een

gebruikersgewicht tot 200

kilo. De wandbeugels zijn

verkrijgbaar in 50, 60, 65, 75,

85 en 90 cm. Het is prettig

indien er aan weerszijde

een wandbeugel wordt

aangebracht, waarbij een van

de beugels is voorzien van

een closetrolhouder, zodat

er altijd toiletpapier binnen

handbereik is.

Dit artikel is eerder

gepubliceerd in

het magazine

Uw Badkamer 2015

Page 21: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Chronisch gezond 21

Column

In het docu-ment ‘Chronisch gezond in 2030’ werd in 2013 een toekomstbeeld geschetst waarin burgers niet gericht zijn op ziekte, maar op het verantwoor-ding nemen voor de eigen gezond-heid. Dit alles ingegeven om te komen tot zinnige en zuinige zorg. In 2011 verscheen het rapport ‘kwets-bare ouderen in de praktijk’: In 2030 zal 25% van de bevolking

ouder zijn dan 65 jaar, en 40% daarvan is ouder dan tachtig jaar. In het rapport wordt bevestigd dat kwetsbaarheid maar deels bepaald wordt door de aanwezigheid van meerdere aandoeningen. Kwetsbaarheid wordt bepaald door per-soonlijke, fysieke, psychosociale en cognitieve factoren, de gezondheidstoestand en de omgeving. Maar centraal in de kwetsbaarheid staat de verminderde mobiliteit en problemen in het bewegingssysteem. Dus of er werk aan de winkel zal zijn voor de geriatriefysiotherapeut is eigenlijk geen discussie punt.

Is de geriatriefysiotherapeut klaar voor de toekomst?

Veel ouderen willen wel een omslag maken, maar het zorg-systeem is hier niet op ingericht. In kwalitatieve interviews komt helder naar voren dat ouderen graag eigen regie hou-den. Zij zien onder ogen dat er sprake is van achteruitgang en voor hen is dit onlosmakelijk verbonden aan het ouder worden. Zij willen de prioriteit leggen bij behoud van zelfstandigheid. En het vermogen mee te kunnen doen in voor hen waardevolle activiteiten. Daar hebben ze hulp bij nodig. Er is dus een verschuiving noodzakelijk van een ziektegerichte benade-ring naar een functionele persoonsgerichte benadering (Zorg instituut Nederland, 2013). De geriatriefysiotherapeut is bij de problemen in het bewegingssysteem de aangewezen persoon om een analyse te maken welke factoren het meest bepa-lend zijn voor de mate van kwetsbaarheid, welke interventie tot herstel zal leiden, wie nog geconsulteerd moet worden en hoe de omgeving kan faciliteren. Dit vraagt niet alleen om kennis van het bewegingsprobleem of medische kennis, maar dit vraagt ook om een systematische analyse van de

persoonlijke situatie en inzicht in de behoeften en wensen van de oudere en zijn directe omgeving. Kwetsbaarheid betekent voor ouderen dat het probleem het eigen oplos-send vermogen te boven gaat en daar wil hij/zij hulp bij. Het accent ligt op de analytische en coachende rol van de geriatriefysiotherapeut en de competentie om met andere beroepsbeoefenaren en de oudere tot een oplossing te komen. Oefenen is een zeer adequaat medicijn, maar moet op een juiste manier aangeboden en gecombineerd worden met andere noodzakelijke interventies als voeding (denk aan eiwitten), behandeling van de depressie (psycholoog of medicatie), aanpassingen in de context (ergotherapeut) of ondersteuning van familie en vrijwilligers. In de ouderenzorg zijn veel zorgverleners actief. Tegelijkertijd blijven de zorgkosten stijgen en leiden maatregelen in het zorgpakket tot ongewenste verschuivingen. Inmiddels zijn er 2400 verschillende zorgberoepen, die ruim 1700 zorgop-leidingen hebben gevolgd. Het aantal beroepsbeoefenaren en specialisaties groeit, opleidingen leiden steeds meer mensen op en het aanbod bepaalt de vraag. De verwachte krapte op de arbeidsmarkt in 2030 wordt door elke beroeps-groep en opleiding aangegrepen om te groeien, maar mijns inziens is het tijd om te snoeien. Door de zorgbehoefte en de reeds aanwezige competenties af te stemmen kunnen taken verdeeld worden tussen bestaande professionals in de wijk. Het kernteam rond de huisarts, wat betreft de bewe-gingsproblemen, kan bestaan uit een wijkverpleegkundige, een geriatriefysiotherapeut met daarom heen een schil van professionals die geconsulteerd kunnen worden indien nodig. Bij hulpvragen wordt een gedegen analyse gedaan, waarin vastgelegd wordt wat er moet gebeuren en wie dit gaat coachen/ondersteunen. Primair wordt de oudere en zijn omgeving gefaciliteerd. Natuurlijk wordt er direct doorverwe-zen voor consultatie als er onopgeloste vragen zijn die mo-gelijk het verwachtte herstel van de balans belemmeren. Op dit moment zijn er ontwikkelingen die een verplaatsing van de tweede lijn teams naar de eerste lijn bepleiten, hetgeen door de huidige financieringsstructuur gestimuleerd wordt. Wie durft er te snoeien in de aanbodkant? De geriatriefysio-therapeut kan een cruciale rol spelen in de analyse van het bewegingsprobleem als lid van het team rond de huisarts of in een instelling rond de geriater cq specialist ouderenge-neeskunde. Deze laatsten moeten deze analyse niet willen overnemen. Een directe koppeling van analyse, interventie en monitoring levert meer resultaat tegen een lagere prijs. De geriatriefysiotherapeut moet daarbij wel oog hebben voor de verschillende componenten en tijdig consulteren en delegeren. Het stelsel moet om: terug naar de kernzorg rond de thuiswonende oudere, pas als daar vragen zijn, is doorverwijzen nodig. Dus goedkoop als het kan en duurdere complexe zorg als het moet. Daar zal de geriatriefysiothera-peut zich hard voor moeten maken. Dit vraagt een visie op inhoud en een visie op positioneren.

Prof.dr. Ria Nijhuis-van der Sanden, Hoogleraar Paramedische Wetenschappen,

Afdeling IQ healthcare en Afdeling Revalidatie, Radboudumc, Nijmegen.

Chronisch gezond ook voor de kwetsbare ouderen Tekst: Prof.dr. Ria Nijhuis-van der Sanden

Page 22: 0009 nvfg glossy 2016

22 Samenwerkingsproject I www.nvfgnet.nl

Zijn bekkenbodemproblemen bij (kwetsbare) ouderen beïnvloedbaar? In hoeverre is de bekkenbodem trainbaar? Welke adviezen kunnen gegeven worden? Dit vraagt een geriatriefysiotherapeut zich waarschijnlijk regelmatig af. Aan de andere kant is het voor bekkenfysiotherapeuten vaak onduidelijk hoe bijvoorbeeld sarcopenie en kwetsbaarheid het behandelverloop beïnvloeden en welke prioriteiten er in de complexiteit aan problematiek gesteld moeten worden. Geriatriefysiotherapeuten en bekkenfysiotherapeuten zouden vaker de handen ineen moeten en kunnen slaan.

De NVFB (Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie bij Bekkenbodemproblematiek en Pré- en Postpartum Gezondheidszorg) en de NVFG zijn een gezamenlijk project gestart om bekkenbodem gerelateerde proble-matiek bij ouderen onder de aandacht te brengen. Het doel van dit samenwerkingsproject is om bekkenfysio-therapeuten meer inzicht en handvatten te geven in de behandeling van de (kwetsbare) oudere en geriatrie-fysiotherapeuten in de behandeling van deze oudere wanneer incontinentie, obstipatie of andere bekken-bodemproblemen een rol spelen.

Mensen met incontinentie hebben meer kans om te vallen en opgenomen

te worden in een verpleeghuis

Bekkenbodemdisfuncties als incontinentie en obstipa-tie komen veelvuldig voor bij ouderen. Uit de Lande-lijke Prevalentiemeting Zorgproblemen (LPZ) blijkt dat 46,5% van de bewoners in zorginstellingen te maken heeft met urine-incontinentie en 30,1% met fecale in-continentie. De prevalentie neemt toe bij een toename van het aantal ziekten, de leeftijd en de afhankelijk-heid van zorg.3 De gevolgen van bekkenbodemproble-matiek zijn groot en beperken zich niet tot gevoelens van schaamte. Zo hebben mensen met incontinentie meer kans om te vallen en opgenomen te worden in een verpleeghuis.4-9 Obstipatie kan leiden tot buikpijn, lusteloosheid en tot ontlastingsverlies. Ook heeft obstipatie een negatieve invloed op de kwaliteit van leven; er is zelfs een asso-ciatie met mortaliteit aangetoond.1,10 Daarnaast neemt

de urineretentie toe bij ouderen, wat een risicofactor is voor het ontwikkelen van urineweginfecties. Bij oude-ren leiden deze vaak tot delier.11

Projectgroep

Het regeringsbeleid zet in op zo lang mogelijk zelfstan-dig wonen. Daarbij spelen mantelzorgers een belang-rijke rol.12 Mantelzorgers die zorgen voor een familielid met urine- en/of fecale incontinentie, ervaren een significant hogere last dan mantelzorgers van wie het familielid geen incontinentie heeft.13,14 Dit is vaak de reden waardoor mantelzorgers afhaken en opname in een instelling noodzakelijk wordt.

In het afgelopen jaar zijn er door de projectgroep van de NVFG en NVFB (Nienke de Vries, Heidi Moossdorff en Liesbeth Westerik-Verschuuren) concept flowcharts ontwikkeld met betrekking tot mictie- en defecatie-stoornissen om de geriatrie- (en algemeen) fysiothera-peut te helpen verantwoorde beslissingen te nemen in het behandelproces bij ouderen indien er sprake is van deze stoornissen en aan te geven wanneer doorverwij-zing naar huisarts en/of bekkenfysiotherapeut geïndi-ceerd is. Omgekeerd wordt er voor de bekkenfysiothe-rapeut inzicht gegeven in (mogelijke) kwetsbaarheid op basis waarvan verantwoord een besluit genomen kan worden om een geriatriefysiotherapeut of andere dis-cipline te consulteren. Een klankbordgroep, bestaande uit leden van zowel de NVFG als de NVFB heeft feed-back gegeven op de flowcharts. De concept flowcharts zijn, in een gezamenlijk programma van

Samenwerkingsproject NVFB en NVFG: bekkenbodemdisfuncties bij ouderen

Tekst: Nienke de Vries, Heidi Moossdorff, Liesbeth Westerik-VerschuurenOuderen kampen veelal met complexe en

multiple problematiek. Naast problemen met betrekking tot mobiliteit spelen ook vaak bekkenbodemproblemen een rol. Deze problemen kunnen oorzaak zijn van afwijkingen in het te verwachten behandelverloop.1 Omgekeerd kunnen problemen met mobiliteit of sarcopenie het behandelverloop met betrekking tot mictie- en defecatieproblemen negatief beïnvloeden.2

NVFB en NVFG

Page 23: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Samenwerkingsproject 23

Samenwerken met een bekkenbodemfysiotherapeut zal

gestimuleerd worden

de NVFG en de NVFB, gepresenteerd op de dag van de fysiotherapie op 6 november jongstleden. Tijdens dit programma hebben ook gerenommeerde sprekers op het gebied van sarcopenie (prof. dr. Ivan Bautmans) en mictie- en defecatiestoornissen bij ouderen (dr. Paul van Houten) hun inzichten op dit gebied gepresen-teerd. Het komende jaar zullen de flowcharts verder ontwikkeld worden en zal het thema op verschillende manieren onder de aandacht gebracht worden van geriatriefysiotherapeuten, bekkenfysiotherapeuten en algemeen fysiotherapeuten. Samenwerken met een bekkenfysiotherapeut zal gestimuleerd worden. Het is belangrijk om te weten dat dit niet hoeft te leiden tot hogere kosten bij de patiënt. Behandeling van urine-verlies door een bekkenfysiotherapeut wordt namelijk eenmalig negen keer vergoed uit de basisverzekering. Aandacht voor bekkenbodemproblematiek zou vanzelf-sprekend moeten zijn, waardoor de zorg voor kwets-bare ouderen verder geoptimaliseerd kan worden.

Literatuurlijst

1) Erekson EA, Fried TR, Martin DK, Rutherford TJ, Strohbehn

K, Bynum JP. Frailty, cognitive impairment, and functi-onal disability in older women with female pelvic floor dysfunction. Int Urogynecol J. 2015 Jun;26(6):823-30.

2) Kim H, Yoshida H, Suzuki T. The effects of multidimensio-nal exercise on functional decline, urinary incontinence, and fear of falling in community-dwelling elderly women with multiple symptoms of geriatric syndrome: a ran-domized controlled and 6-month follow-up trial. Arch Gerontol Geriatr. 2011 Jan-Feb;52(1):99-105.

3) Halfens RJG, Meijers RJ, Meesterberends E, et al. Rappor-tage resultaten: Landelijke Prevalentiemeting Zorgproble-

men 2013. Maastricht: Maastricht University, 2013.4) Matsumoto M, Inoue K. Predictors of institutionalization

in elderly people living at home: the impact of incon-tinence and commode use in rural Japan. J Cross Cult Gerontol 2007;22(4):421-32.

5) Nuotio M, Tammela TL, Luukkaala T, et al. Predictors of institutionalization in an older population during a 13-year period: the effect of urge incontinence. J Gerontol A Biol Sci Med Sci 2003;58(8):756-62.

6) Rafiq M, McGovern A, Jones S, et al. Falls in the elderly were predicted opportunistically using a decision tree and systematically using a database-driven screening tool. J Clin Epidemiol 2014;67(8):877-86.

7) Chiarelli PE, Mackenzie LA, Osmotherly PG. Urinary incon-tinence is associated with an increase in falls: a systema-tic review. Aust J Physiother 2009;55(2):89-95.

8) Booth J, Paul L, Rafferty D, et al. The relationship between urinary bladder control and gait in women. Neurourol Urodyn 2013;32(1):43-7.

9) Morris V, Wagg A. Lower urinary tract symptoms, inconti-nence and falls in elderly people: time for an intervention study. Int J Clin Pract 2007;61(2):320-3.

10) Koloski NA, Jones M, Wai R, Gill RS, Byles J, Talley NJ.

Impact of persistent constipation on health-related quality of life and mortality in older community-dwelling women. Am J Gastroenterol. 2013;108(7):1152-8.

11) Balogun SA, Philbrick JT. Delirium, a Symptom of UTI in the Elderly: Fact or Fable? A Systematic Review. Can Geriatr J. 2014;17(1):22-6.

12) De langdurige zorg in 2020: trends in beleid en wetge-ving. In voor zorg! [Internet]. 6 januari 2012. http://www.invoorzorg.nl/ivz/informatie-de langdurende-zorg-in-2020-trends-beleid-en-wetgeving.htm

13) Gotoh M, Matsukawa Y, Yoshikawa Y, et al. Impact of uri-nary incontinence on the psychological burden of family caregivers. Neurourol Urodyn 2009;28(6):492-6.

14) Di Rosa M, Lamura G. The impact of incontinence ma-nagement on informal caregivers’ quality of life. Aging Clin Exp Res 2015 may 10 (Epub ahead of print)

NVFB en NVFG

Auteursgegevens

Dr. Nienke de Vries, bewegingswetenschapper en fysiotherapeut. Nienke werkt als onderzoeker bij het Radboudumc In Nijmegen en is

bestuurslid bij de NVFG.

Heidi Moossdorff-Steinhauser, MSc, bekkenfysiotherapeut en gezondheidswetenschapper. Heidi werkt als bekkenfysiotherapeut bij Fysio

Papendrecht, als onderzoeker bij het MUMC en is bestuurslid bij de NVFB.

Liesbeth Westerik-Verschuuren, MSPT, bekkenfysiotherapeut. Liesbeth werkt als bekkenfysiotherapeut bij BekkenfysiotherapieTwente en

het Medisch Spectrum Twente in Enschede, als coördinator onderwijs bij SOMT Masteropleiding Bekkenfysiotherapie en als docent bij SOMT

Masteropleiding Fysiotherapie in de Geriatrie.

Correspondentie: Nienke de Vries, [email protected]

Page 24: 0009 nvfg glossy 2016

24 Interview met Dr. Anneke van der Plaats I www.nvfgnet.nl

Dr. Anneke van der Plaats, sociaal geriater, wetenschapper, docent en adviseur, is altijd een voorloper geweest op het gebied van dementiezorg. In 1983 heeft zij geheel op eigen kracht de eerste dagopvang voor dementerende ouderen in Nederland opgezet. Ook de eerste geheugentrainingen werden door haar ontworpen en opgezet. Ze is oprichter van het ‘breincollectief’; een groep deskundigen die zich, ieder vanuit een eigen en elkaar aanvullende discipline, bezighoudt met mensen met een hersenaandoening. De door hen ontwikkelde ‘omgevingszorg’ (Brein-Omgeving-Methodiek ofwel BOM™®), leert ons hoe we in de leef/zorg- omgeving rekening kunnen houden met de aantasting van het brein bij dementie.

In uw boek en in de gelijknamige film ‘De wondere wereld van dementie’ wordt beschreven wat de invloed van de omgeving op het ontstaan van gedrag is. Een mooie titel waarin ook meteen uw interesse en enthousiasme over het onderwerp dementie naar voren komt. Kunt u ons vertellen hoe uw interesse in de dementiezorg is ontstaan en hoe de stap naar de ‘omgevingszorg’ is gemaakt?

“Mijn grote leermeester is Prof. Dr. Cools, neuropsy-choloog en hoogleraar cognitieve neuropsychiatrie. Hij heeft mij geïnspireerd om de kennis van de neurowe-tenschappen toe te passen in de praktijk. De rol van de omgeving is bepalend voor het gedrag bij dementie. Een ‘gunstige’ omgeving roept ‘gunstig’ gedrag op en omgekeerd. Om de invloed van de omgeving uit te leg-gen is het goed om eerst even kort in te gaan op hoe

De wondere wereld van dementie

Interview

Tekst: Linda van Osch

Foto’s en animaties: BreinCollectief

Brein-Omgeving-Methodiek ofwel BOM™®

Door middel van de “BOM” wordt van elke situatie gedurende

vier uur beschreven hoe te veel, te weinig en verkeerde prikkels

omgezet kunnen worden in ‘gunstige’ prikkels. Teveel prikkels

veroorzaken chaos in het aangedane brein waardoor angst,

hulpbehoevendheid, agressie en vluchtgedrag kunnen ontstaan

(1). Verkeerde prikkels ontstaan, onbedoeld uiteraard, óók vanuit

de zorg. Haast, veel heen en weer lopen, verbale commando’s,

onverwachts iemand vastpakken, uitkleden en vooral douchen

zijn berucht. Adviezen om dit soort situaties te vermijden of

minder bedreigend te maken zijn zeer doeltreffend.

Echter, een omgeving zónder dynamische prikkels, bijvoorbeeld

de stille huiskamer, verveling, het alleen zitten/slapen in de

eigen kamer, het stilstaan in een saaie gang lokt dwangmatige

bewegingen uit zoals loopdrang, tikken, plukken, roepen of

voortdurend praten (2). In deze statische omgevingen worden

dynamische, mooie, zinvolle en virtuele beelden en prikkels

geadviseerd zoals een speciaal televisieprogramma voor

dementie, de zogenaamde ‘beleef-plekken’ in saaie ruimtes en

bewegende lichtjes ’s nachts in de eigen slaapkamer.

In de bouw en inrichting ontstaan ongunstige prikkels door:

moderne bouw en inrichting, veel wit en leegte, het gebruik

van harde materialen, glazen binnendeuren en –ramen

waarachter beweging te zien is, het zitten met de rug naar

de prikkels, meerdere toegangsdeuren van de huiskamer,

eentonige gangen, ton-sur-ton kleuren in de huiskamer, slecht

zittende stoelen en banken zoals design meubels en te weinig

licht (3). Een herinrichting van de leefruimtes van demente

mensen doet wonderen. Dit, tezamen met een constante flow

van dynamische prikkels vanuit slechts één prikkelbron tegelijk,

kan het ‘probleemgedrag’ stoppen en voorkómen zonder

medicamenten.

Foto: Artica Maastricht

Page 25: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Interview met Dr. Anneke van der Plaats 25

Interview

de hersenen zijn opgebouwd. Als je namelijk weet hoe de hersenen in elkaar zitten, dan weet je ook hoe je mensen kunt instrueren.Onze hersenen bestaan uit vier lagen, waarvan de bin-nenste lagen, laag 1 en 2, het emotionele brein (onder-brein) vormen en de buitenste lagen, laag 3 en 4, het denkende brein (bovenbrein).De prikkels vanuit de omgeving komen in laag 1 binnen en doorlopen vervolgens alle lagen, het begrijpproces genoemd. Om een situatie volledig te kunnen begrij-pen en te handelen dien je dus alle lagen te door-lopen. Bij vrijwel alle mensen met hersenbeschadigin-gen, ook bij dementie, zijn deze twee hogere niveaus/lagen aangetast. Dit betekent dat het vermo-gen om willekeurig gedrag uit voeren verdwijnt en taken onbewust, reflexmatig en impulsief worden uitgevoerd.

Verder zijn er twee soorten prikkels: statische en dyna-mische. Het onderbrein (laag 1 en 2), waar mensen met dementie het van moeten hebben, kan alleen dyna-mische prikkels verwerken, dat wil zeggen beweging en/of geluid. Daarbij kunnen ze alleen prikkels uit één dynamische prikkelbron verwerken, dus niet tv aan en tegelijkertijd een boterham eten of met een verzorger praten.”

Geschikte omgeving - groepsverband

“Dit brengt ons direct naar de fysiotherapie, vaak nog in een oefenzaal, een ruimte waar overal dynamische

prikkels zijn, die ervoor zorgen dat een persoon met dementie eigenlijk niets meer kan. Als ze dan toch iets presteren, dan is het een soort huzarenstukje, maar zeker niet het beste wat ze kunnen. Dit geldt eigenlijk voor alle hersenpatiënten, dus óók voor mensen met een CVA. Bovendien neemt het aangedane brein ook de prikkels van de omgeving mee. Dat betekent dat wanneer iemand kan lopen in de oefenzaal, hij niet automatisch overal kan lopen. Ditzelfde geldt voor het bekende houten trapje, waarmee men traplopen wil leren. De oefenzaal is dus geen effectieve plek. Beter is het om in de thuis-situatie ter plekke te oefenen. Een setting als een oefenzaal is dus voor patiënten met dementie, maar eigenlijk voor alle patiënten met een hersenbeschadiging, bijvoorbeeld CVA-patiënten, niet een geschikte omgeving.

“Het is dus echt een aanrader om met hersenpatiënten in groepjes te werken”

Uit mijn ervaring vanuit het verpleeghuis kan ik wel zeggen dat het goed werkt om in groepjes te oefenen, maar dan wel zonder andere patiënten er omheen. Dit omdat de een de ander dan kan na-apen. Zoals ik al aangaf is bij mensen met dementie het bovenbrein beschadigd en hiermee is laag 2 de baas, ook wel de na-aap laag genoemd.

Met andere woorden, het is dus van belang dat de beweging voorgedaan wordt. Een persoon met demen-tie heeft namelijk bij de vraag ‘ga eens lopen’ geen

Kinrooi-serre voor Kinrooi-serre na

Page 26: 0009 nvfg glossy 2016

26 Interview met Dr. Anneke van der Plaats I www.nvfgnet.nl

voorstelling/plaatje van het lopen, laat staan van welke spieren hij moet aanspannen om het lopen in gang te zetten. Samen met handen vast achteruit lopen, tellen bij het lopen maar ook lopen in groepsverband werkt dan goed.Ook kun je ADL-trainingen in groepsverband doen. Wij deden dit vaak in ons verpleeghuis. We haalden dan alle vrouwen bij elkaar en gingen dan samen oefenen met het aan- en uittrekken van de bh. Dat was echt leuk en er werd ook veel gelachen. Velen hadden dan ook trucs gevonden die ze samen konden delen. Het is dus een aanrader om met patiënten met een hersen-beschadiging in groepjes te werken.”

“Veralgemeniseren kunnen demente personen dus niet”

Juiste associatie - passend plaatje

“Naast na-apen werkt het heel goed als ook de juiste associatie erbij gebracht kan worden. Hier heb ik een voorbeeld bij.

Voorbeeld: Trui aantrekken

Een meneer met een CVA zat altijd te worstelen met het aandoen van zijn trui. En moet je je een herenhemd voorstellen, dat is nog moeilijker; dan heb je een stuk stof en er zitten overal gaten in waar je met je hoofd in kunt. Soms zagen we echt mensen die hun hoofd in het armgat staken en bijna stikten. Maar deze man

had dus moeite met zijn trui aandoen en was inmid-dels thuis. Hij zat boven op zijn slaapkamer te wor-stelen met zijn trui en dacht op een gegeven moment: ‘dan maar geen trui’. Hij keek naar buiten en het was stralend weer, waarmee hij dacht dat het hoog zomer was, terwijl het eigenlijk hartje winter was. Ze had-den dan ook een groenhoudend tuintje wat hem aan de zomer deed denken. De meneer stapt dus in zijn overhemd naar buiten en had toen een gewaarwor-ding: ‘Brr, wat is het koud’. Direct loopt hij terug naar binnen, loopt de trap op en trekt zijn trui in één keer aan. Deze man vertelde deze ervaring en vroeg zich af hoe dat nou kon. Dat komt dus door de associatie die hij had bij het waarnemen van de kou. Daarbij zei de man ook nog: ‘Mijn vrouw had me onderweg niet moeten vragen of ik de vuile was wilde binnenhalen, want dan was ik waarschijnlijk heel boos geworden.’ En waarom is dit onderbreken nou storend… dat is omdat dan het plaatje weg is.

Als deze meneer niet thuis had gewoond, maar opge-nomen was geweest of in therapie zat, dan had ieder-een gezegd: ‘Hé meneer, je kunt je trui zelf aantrek-ken. Nou, dan gaat u dat voortaan altijd zelf doen’. Dit zeggen wij omdat wij, als we eenmaal koffie kunnen zetten, dat overal kunnen, maakt niet uit of de kof-fiekopjes wit of blauw zijn, of het vriendelijk gevraagd wordt of niet, of het druk is of niet. Dat kunnen wij dus in alle omstandigheden en dat heet veralgemeni-seren. En veralgemeniseren kunnen demente personen dus niet.

Kinrooi-werkplaats voor Kinrooi-werkplaats na

Interview

Page 27: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Interview met Dr. Anneke van der Plaats 27

Voorbeeld: Brief posten

Meneer zou een brief naar de brievenbus brengen. Deze brief lag er al een poosje, maar hij bracht hem maar niet weg. Door veel door te vragen bleek dat hij geen plaatje in zijn hoofd had waar hij naartoe moest gaan als hij de deur uitstapte. Bedenk maar dat wij toch gelukkig mogen zijn dat als wij de deur uitstappen wij precies weten dat we bijvoorbeeld eerst naar rechts en dan naar links moeten gaan om bij de brievenbus te komen. Maar die meneer had dus geen idee waar de brievenbus was als hij de deur zou uitstappen en daarom ging hij de brief niet posten. Aangezien hij dit zelf niet doorheeft, geeft hij aan dat hij geen zin heeft of te moe is. Maar op een dag ging hij opeens wel en wat bleek… toen had hij een plaatje in zijn hoofd. Hij wist, ik moet de straat uitlopen, eerst naar rechts, dan naar links en daar is de rode brievenbus. Hij zegt tegen zijn vrouw: ‘Ik ga nu de brief wegbrengen.’Belangrijk hierin is dat wij mantelzorgers leren dat als hun echtgenoot/partner iets wil dat je hem dat dan moet laten doen. Want als je tegen hem zegt: ‘Ahh, we gaan nu net koffie drinken’, dan is hij zijn plaatje kwijt in zijn hoofd en na het koffie drinken weet hij het niet meer.

De man loopt dus de deur uit en onderweg komt hij de buurman tegen: ‘Hé Piet, lekker aan de wandel, lekker weertje hè?’ Dus die meneer schakelt over op het weer en wanneer de buurman wegloopt staat hij daar, geen idee meer wat hij aan het doen was. Hij kon de huisdeur niet meer zien en ook geen brievenbus. Voor dit soort momenten geven wij de volgende instructie: Als je het niet meer weet, raak dan niet in paniek, kijk of er ergens een zitplaatsje is of blijf rustig staan, er komt vanzelf wel weer iets in je op. Dus hij zat een beetje te friemelen aan de brief en opeens dacht hij: ‘Hé, mijn adres staat op de achterkant’. Toen heeft hij een willekeurig persoon aangeklampt en gevraagd of die persoon hem naar dat adres kon brengen. Hij werd dus door een vreemd persoon naar huis gebracht met de brief nog in zijn handen. En zijn vrouw zegt: ‘Piet, wat heb je nou gedaan?’ Tja Piet snapt dat niet. Hij vertelde dit verhaal, omdat dit hem heel angstig had gemaakt. Moet je je voorstellen dat zoiets jezelf overkomt. Maar als je weet hoe de hersenen in elkaar zitten dan kun je mensen wel helpen in dit soort situ-aties.

“Dwangmatigheid is belangrijk”

Tijdens groepsrevalidatie bespraken we veel van dit soort ervaringen en kwamen ook tot de volgende con-clusie: dwangmatigheid is belangrijk; dat was echt een eyeopener.In de neurorevalidatie staat dan ook beschreven dat dwangmatigheid niet een of andere psychologische stoornis is. Nee, als jij niet dwangmatig bent, dan red je het niet. Dat ene ding waar jij mee bezig bent, moet af en niemand mag jou storen.”

Niet willen betekent niet kunnen

“In het voorbeeld van de brief posten komt ook naar voren dat mensen met dementie vaak niet weten waarom ze iets niet doen en daarom zeggen: ‘Ik heb geen zin of ik wil niet.’ Luiheid is er echt niet bij, want ieder mens, ook jij en ik, doen dag in dag uit hun uiterste best. Als demente patiënten zeggen: ‘Ik wil dat niet’, dan bedoelden ze eigenlijk: ‘Dat kan ik niet’. Oftewel, hun hersenen kunnen dat niet. Hier heb ik nog een voorbeeld van.

Voorbeeld: Kopje koffie inschenken

Een meneer die op de dagbehandeling komt, schonk altijd voor zichzelf de koffie in en ging dan zitten, zonder dus voor anderen iets in te schenken. Nou, de anderen vonden dat wel zo onbeschoft. Ze zeiden dan: ‘Nou Jan, als je voor jezelf koffie pakt, dan moet je dat ook voor de anderen inschenken’. Maar Jan zei: ‘Ik wil dat niet’. De ergotherapeut en activiteitenbegeleider waren dan razend op hem. Natuurlijk, als die man alle kopjes zou kunnen inschenken dat deed hij dat ook, maar als hij zo benaderd wordt, dan wordt de man verleid om te zeggen: ‘Ik wil dat niet’.Maar leuk om in deze situatie iets te bedenken, dus ik vroeg: ‘Wat is hij vroeger geweest?’ Nu bleek dat hij kantinebaas was geweest. Hij was een hele goede en iedereen noemde hem Ome Jan. Dus ik zei: ‘Wat je nu gaat doen als iedereen rustig zit (dus niet in de drukte, maar als iedereen zit), dan zeg je op een joviale ma-nier, zoals dat vroeger ging in kantines: ‘He Ome Jan, schenk eens een bakkie koffie in?’ De activiteitenbege-leider wilde dit wel proberen en ja hoor, daar ging Jan een kopje koffie inschenken.

“Ik ben groot voorstander van thuis revalideren”

Het plaatje vinden is dus belangrijk. Uit wetenschap-pelijk onderzoek blijkt dat we al onze herinneringen opslaan in plaatjes. Bij mensen met dementie verva-gen de laatste plaatjes het eerst en vanaf het moment dat ze dement worden, komen er ook geen nieuwe plaatjes bij. Zo herkennen dementerenden bijvoor-beeld moderne meubels niet, waardoor het voor kan komen dat ze weigeren om op een moderne stoel te gaan zitten. Het plaatje ‘stoel’ is namelijk een plaatje van een stoel van vroeger. Hiermee is het dus duide-lijk dat een ouderwetse inrichting en het zoeken naar oude tafereeltjes/associaties belangrijk is om plaatjes naar boven te kunnen halen. Om deze reden ben ik ook groot voorstander van thuis revalideren. Als je in een oefenzaal een persoon op een klein trapje met drie treden hebt laten oefenen en dat goed gaat, wil dat nog niet zeggen dat hij thuis dan ook de trap op loopt. Je moet beginnen in de situatie thuis, want er blijken nog een heel aantal spontane bewegingen over te zijn als je maar het juiste plaatje erbij hebt. Dus als je hem thuis voor de trap zet, dan heb je kans dat hij

Interview

Page 28: 0009 nvfg glossy 2016

28 Interview met Dr. Anneke van der Plaats I www.nvfgnet.nl

zo naar boven loopt. Het is gewoon heel belangrijk om tafereeltjes op te roepen.

Nog een ander voorbeeld van het opwekken van een tafereeltje.

Voorbeeld: Aardappels schillen

Als wij tegen een aantal dames zeggen: ‘Wij gaan zo eten, helpen jullie mee de aardappels schillen?’ Dan zegt er altijd wel één: ‘Nee, dat doe ik niet, dat heb ik mijn hele leven al gedaan’, en vervolgens heeft de rest ook geen zin. Maar wat blijkt nou, als jij tegen hen zegt: ‘Zullen we aardappels schillen’, dan krijgen wij een heel plaatje in het hoofd over die aardappels, hoe die gesneden moeten worden, welk mesje erbij hoort, etc. Zij kennen het woord aardappel schillen wel, maar ze krijgen er geen plaatje bij. Wat moet je dan doen? Het liefst dus een ouderwets tafereeltje oproepen van hoe ze dat vroeger deden. Je pakt een natte krant , legt deze op tafel met een pan water, legt de aardappels op de krant en legt een paar schilmesje neer. Vervolgens ga je er zelf bij zitten en dan begin je een aardappel te schillen. Grote kans dat dan iemand het wel kan na-apen en als de één begint, dan beginnen ze allemaal.

Het is dus heel belangrijk dat je niet out of the blue iets zegt, dat is echt laag 4 werk. De dingen die ze niet voor zich zien, waar ze geen plaatje bij kunnen vor-men, kunnen ze eenvoudigweg niet.”

Met deze sprekende voorbeelden maakt u het onderwerp heel begrijpelijk en levendig. Het zet je echt aan het denken. U gaf net al aan dat u groot voorstander van thuis revalideren bent. Op dit moment krijgt één op de vijf mensen in Nederland dementie. Het aantal ouderen met dementie zal de komende decennia meer dan verdubbelen, tot bijna vijfhonderdduizend mensen. Van alle mensen met dementie woont momenteel nog 70% thuis en bij iedere dementerende zijn drie mantelzorgers betrokken, waarvan 82% overbelast is. Dit is een groot maatschappelijk probleem. Wat zou u adviseren aan mantelzorgers of welke handvatten kunt u hen meegeven?

“Eén ding dat ik tijdens de cursussen aan mantelzor-gers altijd zeg is dit: ‘Onthoud goed dat het gedrag van een dementerende afhankelijk is van de omgeving en dat zijzelf ook een onderdeel van deze omgeving zijn’. Het is dus niet alleen de letterlijke omgeving - de bouw en de inrichting - maar wij allen zijn ook om-geving; de hulpverleners en de mantelzorger met onze bejegening. In mijn boek beschrijf ik ook een stelre-gel: contact maken, langzaam, vriendelijk zijn, geen overmacht, maar bijna onderdanig zijn, vertrouwen winnen, humor, een bekend muziekje, tellen, de han-delingen voordoen, meebewegen, niet te veel woorden gebruiken en met gebaren werken.

Dan is er nog een groot aandachtspunt dat bij velen als probleem naar voren komt: het douchen. Dit vinden veel mensen verschrikkelijk. Let wel, je kunt dit wel doen, maar dan moet je het hoofd niet meenemen. Ook de moderne badkamers zijn voor een persoon met dementie onbegrijpelijk. Het is ook erg dat er vaak aanpassingen aan de woning verricht worden, waar de persoon met dementie een totaal onbekende kale vlakte voor zich krijgt. Ergens komt er dan een kraantje uit de muur met een douche erin en vaak kunnen ze dan niets meer en hebben ze daarna volledige hulp nodig. Het is echt heel belangrijk om te kijken wat iemand nog spontaan kan.

Rijnhoven voor Rijnhoven na

Interview

Page 29: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Interview met Dr. Anneke van der Plaats 29

Voorbeeld: Wassen aan de wastafel

Een mevrouw met MS en een CVA waste zichzelf nog bij de wastafel. Zij hield zich vast aan de wastafel en ging tussendoor zitten op de rand van het bad. Met een soort slingerbeweging kon ze zich dan vasthouden aan de wastafel en dat ging prima. Het werd wel steeds lastiger om zichzelf vast te houden, waarna er werd voorgesteld om een aangepaste badkamer te laten maken. Dat betekent dat alles eruit gaat: het bad eruit en het toilet tegenover de douche. Wij denken dan dat wij de mensen een beeld geven en de mensen snappen hoe het gaat worden. Maar dat is niet het geval. En ja, deze mevrouw kreeg dus een balzaal van een badka-mer, maar er was niets meer om aan vast te houden. Ze was haar houvast kwijt en vanaf toen moest de wijkzuster komen om haar elke dag te wassen.

Als er dus eerst gekeken was hoe ze het zelf doet, dan was het misschien alleen nodig geweest om bij het bad een bankje neer te zetten, zodat ze de wastafel nog goed kon vasthouden. Nu is er € 20.000 geïnves-teerd in een nieuwe badkamer en vervolgens komt de wijkzuster dagelijks. Wij denken ook dat iemand goed naar de wc moet kunnen lopen, maar ook al doen ze het kruipend, laat ze het vooral zelf doen. Uiteraard als de veiligheid van de patiënt niet in gevaar komt.”

Met de visie op gezondheid is er laatst in de media weer naar voren gekomen dat er te weinig bewogen wordt, met name in verpleeghuizen. Uw inspirerende voorbeelden zullen voor veel fysiotherapeuten weer handvatten zijn die ze kunnen toepassen. Heeft U nog andere aanvullingen/tips voor de fysiotherapeut?

“Ik werk zelf vaak samen met fysiotherapeut Gerard Worm. Hier heb ik ook nog twee mooie voorbeelden van.

Voorbeeld: Lopen achter de ploeg

Er was een man die niet meer kon lopen. Bij navraag ontdekten we dan dat de man boer was geweest en altijd achter de ploeg had gelopen. Gerard zei dan: ‘Wij gaan ploegen’. En dan kreeg hij een rollator voor zich. Hiermee had de man een soort beeld in zijn hoofd van ploegen en met die rollator kon hij dan wel lopen. En door vervolgens steeds minder op de rollator te steunen heeft hij deze patiënt weer aan het lopen gekregen.

Voorbeeld: Knikkende knie

Een meneer had een knikkende knie. Als hij op rechts ging staan dan zakte hij door dat been heen. Dit was op een gegeven moment een obsessie geworden. Gerard vroeg: ‘Kunt u achteruit lopen?’ En dat kon hij perfect, ook met die knie. Hij gaf hiermee het volgende advies: ‘Nu moet jij voortaan achteruit gaan lopen en je vrouw moet veel met jou gaan dansen. Zij moet jou leiden, zodat jij achteruit loopt. En van achteruit ga je zijwaarts en schuin naar voren.’ Uiteindelijk liep hij weer goed naar voren.

Om inactiviteit en verveling te voorkomen, adviseer ik de patiënten

een hobby aan te leren”

Wat in de therapie ook gebruikt kan worden is bewe-gen op muziek. Dat blijft ook bij demente mensen nog tot op het allerlaatste moment bestaan. Het primitief-ste is dansen, dat is de ‘ouwe slurfmotoriek’. Iedereen heeft die slurfmotoriek gehad, dus iedereen kan dat. Wat we vaak zien is dat de fysiotherapeut slechts op een bepaald moment op de dag of in de week langs-komt, de patiënt dan laat bewegen, zijn trucje laat doen, maar dat de patiënten verder op de dag inactief zijn. Inactiviteit en verveling is echt het ergst. Wat we bijvoorbeeld op de dagbehandeling deden, is kijken wat voor hobby iemand heeft en of ze ook kunnen aansluiten bij een wandelclubje of een schilderclubje. Er is ook onderzoek gedaan naar CVA-patiënten. Die zitten vaak thuis, hebben in de revalidatie ADL en HDL geleerd, maar thuis aangekomen denken ze vaak: ‘Het gaat makkelijker en sneller met hulp en ik heb wel wat beters te doen dan te HDL-en’. En geef ze eens onge-lijk. Om inactiviteit en verveling te voorkomen adviseer ik de patiënt een hobby aan te leren. Jullie hebben echt een fantastisch vak en kunnen een patiënt veel bieden.”

Met deze laatste uitspraak wil ik het interview graag afsluiten. Ik wil u hartelijk bedanken voor uw enthousiasme en zeer inspirerende voorbeelden.

Literatuurlijst

1) Plaats JJ van der. Luria and Fozard as founders for creating suitable environments for people with dementia.

Gerontechnology 2010;9(3):380-7.2) Cools AR. Manifestations of switching disorders in animals

and men with dopamine deficit. In: Wolters EC, Scheltens P. Mental dysfunctions in Parkinson’s disease. Amsterdam, Free University,1993, pp 49-67.

3) Brawley C. Elizabeth, 1997, Designing for Alzheimer’s Disease.

Interview

Page 30: 0009 nvfg glossy 2016

30 Blijft de kwetsbare verpleeghuispatiënt op de been I www.nvfgnet.nl

www.avansplus.nl/fysiotherapie

Twijfelt u over een vervolg-opleiding? Avans+ biedt praktijkgerichte opleidingen in o.a. geriatriefysiotherapie, oncologiefysiotherapie en kinderfysiotherapie.+ Werken aan opdrachten

uit de praktijk+ Oefenen met de doelgroep

tijdens de lessen+ Geaccrediteerde

opleidingen

Ga voor meer informatie naar www.avansplus.nl/fysiotherapie of bel (0)76-52 58 842

De beste opleidingen voor u geselecteerd!

Wilt u ook schrijven voor het vakblad F&O?

Heeft u ideeën en tips voor de redactie?

Zoekt u een geriatrie fysiotherapeut voor uw praktijk en wilt u een advertentie plaatsen?

Heeft u een proefschrift of onderzoek dat u graag wilt publiceren?

Mail de redactie! We staan open voor uw suggesties!

[email protected]

Advertentie

Page 31: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Masteropleiding Avans+ 31

Uit de praktijk

De gespecialiseerde master in de (geriatrie)fysiothera-pie verbindt praktijk en wetenschap en levert een bij-drage aan het generen van best evidence. De hulpvraag van de cliënt staat centraal en het klinisch redeneren leidt tot SMART doelen en een plan voor de therapie. In de fysiotherapie is het centrale aangrijpingspunt de motoriek van de cliënt. Op basis van toenemend onderzoek naar de effecten van specifieke trainings-methoden en motorische leermethoden wordt er veel evidentie gevonden, ten voordele van het trainen en oefenen in een functionele context. Daarom is binnen de MSPT van Avans+ gekozen om het functioneel oefe-nen en trainen als uitgangspunt te nemen.

Hiernaast besteedt de opleiding, op basis van de be-roepscompetenties, ook uitgebreid aandacht aan de professionele ontwikkeling van de therapeut. Tijdens de opleiding maakt een deelnemer ook een persoon-lijke groei door. Het welslagen van een professional hangt niet alleen af van kennis, vaardigheden en at-titude, maar juist ook of een persoon in staat is om die kennis, vaardigheden en attitude te integreren en tot de juiste aanpak te komen.

Zelfredzaamheid is van belang bij ouderen

Binnen de Master Geriatric Physical Therapy is ruime aandacht voor zelfmanagement en het behouden van zelfregie bij het ouder worden. Vooral de beperkingen in het bewegen belemmeren ouderen in hoge mate in de zelfredzaamheid. Bij sommige ouderen ontstaat dan een grotere behoefte aan zorg en ondersteuning. Ook als die behoefte aan zorg toeneemt, bestaat de wens om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. Ook binnen het vakgebied geriatrie van de fysiotherapie ontstaat meer aandacht voor de benadering, gericht op

het zo lang mogelijk behouden, herwinnen en om-gaan met een verlies van mobiliteit en zelfstandigheid. Karakteristiek voor de geriatriefysiotherapie is dat de doelstellingen zich minder richten op het beïnvloeden van stoornissen en meer op het leren omgaan met beperkingen van het ouder worden. Samen met de ou-dere zoekt de fysiotherapeut naar mogelijkheden om zo lang mogelijk te participeren in de samenleving.

Nieuwe inzichten vertalen

Het vakgebied van de geriatriefysiotherapie is relatief jong en nog lang niet ‘oud’. Fysiotherapeuten komen voor nieuwe uitdagingen te staan. Hierbij speelt de af-weging tussen kennis, eigen ervaring en het redeneren vanuit het patiëntperspectief een rol. Knelpunt in het proces van klinisch redeneren is dat (wetenschappelijk) bewijs voor veel onderzoek en be-handeltechnieken bij ouderen nog gering aanwezig is.Voor het ontwikkelen van ratio omtrent het meten enbehandelen van beperkingen in het lichamelijk functio-neren van ouderen is nieuwe kennis nodig. Vervolgenszijn er fysiotherapeuten nodig die in staat zijn om dienieuwe inzichten te vertalen naar de dagelijkse praktijk.

Specialistisch én wetenschappelijk

De masteropleiding van Avans+ geeft kennis, vaardig-heden en inzicht, om te kunnen zoeken naar antwoor-den bij de gezondheidsvraagstukken van kwetsbare ouderen. De volledig geactualiseerde masteropleiding combineert een boeiend specialistisch deel, gericht opuw ontwikkeling als specialist met een wetenschapslijn. U wordt opgeleid om complexe hulpvragen te kunnen hanteren en vertalen naar zinvolle interventies.

Masteropleiding Avans+

Functioneel oefenen en professionele ontwikkeling staan centraal

Page 32: 0009 nvfg glossy 2016

32 Interview met Hans Hobbelen I www.nvfgnet.nl

Tijdens het WCPT congres 2015 in Singapore is Hans Hobbelen benoemd tot vicepresident van IPTOP. Hans heeft een duidelijke visie over zijn nieuwe rol binnen de IPTOP, waarbij hij met name veel aandacht heeft voor het dichter bij elkaar brengen van kennis en de verschillende disciplines rondom ouderenzorg. We zijn verheugd dat Hans enthousiast reageerde om meer te vertellen over IPTOP en zijn visie.

Hoe doet Nederland het volgens de IPTOP op het gebied van vergrijzing, kijkend naar de toekomst en de fysiotherapie?

“Over het algemeen staat de Nederlandse fysiotherapie erg hoog aangeschreven, met een gedegen opleiding en goede professionele standaard. Waar het de geria-trie betreft, lopen we voorop. Wij hebben een beroeps-competentieprofiel. Aan de hand van dit profiel heeft de IPTOP drie jaar geleden het initiatief genomen om een beschrijving te maken van waar het vak geriatrie fysiotherapie internationaal aan moet voldoen. En dat is redelijk uniek, dit soort standaarden zijn namelijk nog niet echt gebruikelijk. Deze beschrijving is welis-waar in hele algemene termen opgesteld, omdat de fysiotherapeuten in Sri Lanka andere dingen doen dan bijvoorbeeld in Amerika en Nederland. De fysiothera-peut in Nederland mag meer dan in Amerika. We heb-ben directe toegang en hebben geen verwijzing meer nodig van de arts. En dat is vrij goed ingeburgerd. De geriatriefysiotherapeut heeft zich geëvolueerd van

verpleeghuisfysiotherapeut met een, voor de buiten-wacht, vrij matig imago naar de geriatriefysiotherapeut als specialist op het gebied van kwetsbare ouderen; onmisbaar in de keten van zorg met een belangrijk kennisdomein op het gebied van mobiliteit en func-tionaliteit. Ondanks het feit dat men in verpleeg-huizen nog in redelijk hiërarchische structuur werkt met de specialist ouderengeneeskunde als eindver-antwoordelijke, heeft de geriatriefysiotherapeut een gewaardeerde positie in het interdisciplinair samen-werkingsverband verworven. Door de sterke vergrijzing en de toenemende wens van de overheid en van de mensen zelf om zo lang mogelijk thuis te blijven, is er een sterke opgang te zien in de afgelopen jaar van eerstelijns geriatriefysiotherapeuten. Dit is ook mede gestimuleerd door het instellen van een bijzonder tarief voor geriatriefysiotherapie door verschillende zorgverzekeraars. Het is goed om te zien dat hiermee het vak geriatriefysiotherapie ook door belangrijke in-stanties erkend wordt als effectief en efficiënt voor de zorg van kwetsbare ouderen. Het buitenland kijkt met

Interview

Vicepresident IPTOP Hans Hobbelen:“Het buitenland kijkt met jaloezie naar ons”

Tekst: Linda van Osch en Andra Laarhuis

Hans Hobbelen is lector Healthy Lifestyle, Ageing and Health

Care bij de Hanzehogeschool Groningen. Zijn expertise op het

gebied van onderzoek en onderwijs zijn geriatrie, gerontologie,

dementie en frailty. Daarbij is Hans bestuurslid van de

Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG)

en trekker van de innovatie ‘werkplaats Active Ageing Ouderen’.

IPTOP staat voor International association for Physical Therapists

working with Older People. Sinds 2003 is de IPTOP is een officiële

subgroep van het World Confederation of Physical Therapists

(WCTP).

IPTOP vertegenwoordigt landelijke specialisten-verenigingen van

fysiotherapeuten die werken met ouderen. De inspanningen

van de IPTOP zijn gericht op het in staat stellen van nationale

organisaties en hun individuele leden om te werken met

ouderen door middel van onderzoek, evidence based practice,

klinische specialisatie en samenwerking met andere disciplines

en verzorgers. De bedoeling van de IPTOP is de internationale

bron (kennisoverdracht) te zijn voor fysiotherapeuten die

werken met oudere mensen;

➢ Om de samenwerking tussen fysiotherapeuten die werken

met oudere mensen over de hele wereld te bevorderen.

➢ Om hoge standaarden van fysiotherapie praktijken die

gericht zijn op ouderen aan te moedigen.

➢ Om fysiotherapie praktijken op een hoger niveau te brengen

door communicatie en informatie-uitwisseling

➢ Om wetenschappelijk onderzoek te stimuleren en om

kansen voor kennisoverdracht en nieuwe ontwikkelingen in

het vakgebied te promoten.

➢ Om WCPT lid organisaties te helpen bij de vorming en

ontwikkeling van erkende groepen die werken met ouderen

http://www.wcpt.org/iptop

Page 33: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Interview met Hans Hobbelen 33

veel jaloezie naar ons. Ze vinden het een fantastische ontwikkeling dat er geen verwijzing meer nodig is. Het is een erkenning van je eigen professionaliteit. We ko-men meer op gelijke voet te staan met andere zorgpro-fessionals zoals medici. Ieder met hun eigen professio-nele verantwoordelijkheden in het zorgproces.”

Hoe wordt de kennis tussen de leden van deIPTOP uitgewisseld?

“Via de site www.wcpt.org/iptop, de facebookpagina, twitter en linkedIn voor weetjes en wetenwaardighe-den. Elk land dat lid is heeft een vertegenwoordiger voor IPTOP aangewezen. Om de drie maanden is er een skypevergadering tussen de landen: Oostenrijk, Turkije, Zwitserland, Ierland, Canada, Verenigd Koninkrijk, Nederland, Zweden, Amerika, Nieuw-Zeeland, IJsland, Finland, Singapore, Australië, Malta en België.”

Kan elk land lid worden?

“De eis is: er moet een algemene beroepsvereni-ging zijn die lid is van het WCPT, vervolgens moet er een specialistenvereniging zijn zoals de NVFG, op het gebied van veroudering. Als dat niet zo is, is er een alternatief. Vanuit een aantal Derde Wereldlanden en kleine landen, kun je associate member worden. Dat is goedkoper en je wordt op persoonlijke naam lid. India is bijvoorbeeld geen lid van het WCPT, maar heeft wel veel fysiotherapeuten die met ouderen werken. Duitsland is een ander verhaal. Zij hebben een vereni-ging die bij het WCPT is aangesloten, maar ze hebben geen sub-vereniging. Een land als Japan heeft 70.000 leden die zijn aangesloten bij een fysiotherapiever-eniging. Bovendien is Japan het sterkst vergrijzende land ter wereld. Het kan dus niet anders dat veel fysiotherapeuten werken met kwetsbare ouderen en de verwachting is dan ook dat er een subgroep in Japan is die zich daar op richt. In Singapore, tijdens het WCPT congres, is geprobeerd door IPTOP erachter te komen of ze een specialistenvereniging hebben op gebied van geriatrie, maar de taalbarrière bleek jammer genoeg een groot probleem. Desalniettemin blijven we proberen om contact te leggen, want voor IPTOP is het interessant om te zien dat elk land met hetzelfde probleem kampt, wat betreft ouderen, maar onder andere door cultuurverschillen wordt er op een andere manier tegen problemen aangekeken en komt men tot andere oplossingen. Deze inzichten delen met elkaar is één van de meerwaarden van de IPTOP. Om een voor-beeld te noemen: Ik heb zelf ooit een verpleeghuis voor mensen met dementie in Japan bezocht, in 1993. Een zeer bijzondere ervaring. Een ouder persoon wordt daar gezien als een wijs iemand en ook al heeft die persoon dementie en doet hij, in onze ogen, vreemde dingen zoals bijvoorbeeld het omdraaien van het dag-nacht ritme, dan accepteert men dat in Japan met de gedachte dat wij, jongeren, nog niet kunnen bevatten wat die wijze ouderen daar voor bedoeling mee heeft.

Het wordt dan dus ook gewoon geaccepteerd dat dit gebeurt, terwijl we dit in Nederland met medicatie zouden onderdrukken. Ik vond deze Japanse bena-dering echt een eyeopener. Als iemand in een hoek ging staan plassen, zei niemand daar wat van. Iemand kwam met een emmertje en ruimde het op. Het heeft mijn blik totaal veranderd. Er zijn dus ook andere ma-nieren om met dit soort problematiek om te gaan. We moeten minder star zijn. Het heeft me verder gebracht in gesprekken met artsen en familie. Een manier waarin ik heb geleerd te relativeren, niet te star vast-houden aan een bepaald idee. In besprekingen kon ik daardoor ook de andere kant toelichten.”

Wat is uw streven als lid van de congrescommissie?

“Er is eens in de twee jaar een kennisuitwisseling tij-dens het congres vanuit IPTOP. Dit was in 2011 uiteraard in Amsterdam waar IPTOP een bescheiden programma op het gebied van oefentherapie bij ouderen en een ontbijtsessie met stakeholders had georganiseerd. In 2013 organiseerde IPTOP samen met de subgroup ‘on Womens health’ een succesvol en interessant ééndaags congres in Boston, USA met het thema incontinentie. In 2015 was IPTOP weer present op het wereldcongres WCPT, dit keer in Singapore, waar we erg blij waren met de enorme toestroom aan abstracts/posters/bijdrages op het gebied van veroudering. In 2017 zal IPTOP in Kaapstad, Zuid-Afrika geriatriefysiotherapie bij kwets-bare ouderen nog meer voor het voetlicht brengen. Namens IPTOP ben ik voorgedragen en benoemd om, mede namens alle wereld-subverenigingen (specialis-ten van het WCPT, ziekenhuis fysiotherapie, manuele fysiotherapie, bekkenfysiotherapie etc.) zitting te ne-men in de congrescommissie (die bestaat uit zeven le-den) voor dit congres. Het doel is om de subverenigin-gen een betere plaats te geven in het wereldcongres. Tot nu toe was dat lastig, een ongelijke verdeling door persoonlijke voorkeuren. Nu ik erin zit, zal vergrijzing en veroudering een belangrijkere rol krijgen.”

Wij willen u van harte bedanken voor deze toelichting over de IPTOP. Wij wensen u veel succes met uw persoonlijke uitdaging als vicepresident en uit uw verhaal wordt duidelijk dat de IPTOP het mogelijk maakt om met weinig financiële middelen maar wel met veel enthousiasme en gedrevenheid, van grote waarde te zijn voor ons mooie vak.

Interview

Wat verder nog bijzonder is te vermelden is dat vanuit de contributiegelden van elk lid van een vereniging slechts 0,50 dollar naar de IPTOP gaat als contributiegeld. De NVFG draagt met 600 leden 300 dollar af aan IPTOP en een vereniging met slechts twaalf leden 6 dollar. Hiermee betreft de IPTOP een goedkope organisatie die met een zeer beperkt budget belangrijke doelen nastreeft.

Page 34: 0009 nvfg glossy 2016

34 Blijft de kwetsbare verpleeghuispatiënt op de been I www.nvfgnet.nl

Samenvatting

Binnen dit onderzoek is gekeken naar het effect van het stoppen van de fysiotherapeutische behandeling op de mate van zelfstandigheid van de dagelijkse mobiliteit van verpleeghuisbewoner. Bij dertien verpleeghuisbewoners is zes weken na het stoppen van de fysiotherapie een positief significant verschil in de Physical Mobility Scale score gevonden tussen het meetmoment zes weken na het stoppen ten aanzien van het meetmoment bij afsluiting van de fysiotherapie. De resultaten van dit onderzoek ontkrachten de noodzaak van onderhoudsbehandeling, aangezien de mate van zelfstandigheid in de dagelijkse mobiliteit gedurende zes weken niet achteruit gaat.

Inleiding

Tot het jaar 2041 neemt de vergrijzing in Nederland snel toe. Men verwacht dat de leeftijdsgroep ouder dan 65- plus dan 26% deel uitmaakt van de Nederlandse bevolking; een derde hiervan is dan zelfs ouder dan 80 jaar 1. In 2010 woonde het overgrote deel van de 65-plussers nog zelfstandig. Slechts vijf procent van deouderen woonde in een verpleeg- of verzorgingshuis2.

De meerderheid van de verpleeghuisbewoners heeft meer dan één chronische ziekte. Veelal is er sprake van co-morbiditeit. Een chronische aandoening wordt gedefinieerd als: “irreversibele aandoeningen, zonderuitzicht op volledig herstel en met een gemiddeld lange ziekteduur”3. De aanwezigheid van chronische

aandoeningen heeft een negatief effect op het activi-teitenniveau en bevordert lichamelijke beperkingen4. Iedere verpleeghuisbewoner ondervindt lichamelijke beperkingen; bij 96% is zelfs sprake van ernstige be-perkingen4,5.

Beperkingen in het bewegen zijn veelvoorkomende re-denen om contact op te nemen met de fysiotherapeut. Meer dan de helft van de mensen met een lichamelijke beperking bezoekt een fysiotherapeut6. In 2009 bracht een 65-plusser gemiddeld 5,9 keer een bezoek aan de fysiotherapeut7. In 2011 was dat 28,5 % van de ouderen van 65-75 jaar. Dit waren meer vrouwen dan mannen. Van de 75-plussers heeft 27,8 % in hetzelfde jaar ten minste één keer de fysiotherapeut geconsulteerd8.

Samenvattend kan men stellen dat de groeiende groep ouderen een steeds groter beroep zal doen op de (geri-atrie)fysiotherapeut voor begeleiding bij de bestaande lichamelijke beperkingen.

In 2011 werd 18,3 % (16,4 miljard euro) van de totaleNederlandse gezondheidskosten besteed aan de ou-derenzorg9. Met het oog op de vergrijzing en stijgende zorgkosten, wil de regering zinloos medisch handelen en overbehandeling tegengaan, ook in de paramedi-sche zorg. De (geriatrie)fysiotherapeut zal in de ko-mende jaren aan steeds meer kwetsbare verpleeghuis-bewoner met een complexe gezondheidsproblematiek zorg verlenen. Het behandelen van deze doelgroep roept regelmatig vragen op naar de optimale fysiothe-rapeutische behandeling. De wetenschappelijke onder-bouwing over adequate intensiteit en frequentie van een behandeling bij een cliënt met multimorbiditeit

Blijft de kwetsbare verpleeghuis-cliënt op de been na het stoppen van de fysiotherapie?

Tekst: Caroline Vollmar, John Branten, Stefan Janssen, Marlous Steuns, Aniek Hoeijmakers en Mercia Ketelaar-Spek

Onderzoek

Auteurgegevens

Caroline Vollmar (Master Fysiotherapie in de Geriatrie). Dit

onderzoek is onderdeel van de master thesis waarmee

Caroline Vollmar de titel Master Fysiotherapie in de Geriatrie

heeft behaald. Caroline won hiermee de Mieke van

Gemertprijs voor de beste scriptie van 2013. Caroline is tevens

redacteur bij F&O. John Branten (Geriatriefysiotherapeut),

Stefan Janssen (Fysiotherapeut), Marlous Steuns (MSc

Fysiotherapeut), Aniek Hoeijmakers (BSc Fysiotherapeut).

Bovengenoemde fysiotherapeuten zijn allen werkzaam in het

Specialistisch Zorg- en Behandelcentrum Joachim en Anna,

woonzorgcentrum Honinghoeve en woonzorgcentrum Nijevelt,

Stichting de Waalboog in Nijmegen. Mercia Ketelaar-Spek

(MSc Fysiotherapeut) werkzaam bij ziekenhuis Tergooi, locatie

Hilversum.

Correspondentie: [email protected] Vollmar

Page 35: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Blijft de kwetsbare verpleeghuispatiënt op de been 35

ontbreekt echter vaak, omdat multimorbiditeit of de diagnose dementie regelmatig als exclusiecriteria wordt gebruikt bij onderzoeken10.

De fysiotherapeut wordt uitgedaagdom naar effectiviteit en effi ciëntie

van zijn handelen te kijken

In de praktijk blijkt dat stoppen met behandelen van cliënten vaak leidt tot bezorgdheid bij cliënt en cliëntsysteem, omdat men denkt dat stoppen met behandelen automatisch zal leiden tot terugval in het functioneren. Om achteruitgang in functioneren te voorkomen en mobiliteit te behouden, wordt er regel-matig in de praktijk voor onderhoudsbehandelingen met een lage frequentie gekozen. De fysiotherapeut wordt echter uitgedaagd naar effectiviteit en efficiëntie van zijn handelen te kijken. De afdeling fysiotherapie van Stichting de Waalboog streeft naar een kortdurend, intensief, effectief en doelgericht behandeltraject, tot-dat het behandeldoel van de cliënt, verblijvend in een verpleeghuissetting, is bereikt. Bij afsluiting van de fy-siotherapie worden duidelijke mobiliteitsafspraken ge-maakt met de zorg op de afdeling. In de werkwijze van de Waalboog betreffen deze mobiliteitsafspraken over het algemeen alleen de voor de algemene dagelijks levensverrichtingen (ADL) wenselijke transfers. Deze transferafspraken kunnen variëren van het maken van een transfer met een transferhulpmiddel van bed naar rolstoel en van rolstoel naar toilet, via het lopen van alle afstanden op een afdeling of binnen de instelling onder begeleiding of supervisie van een verzorgende tot volledig zelfstandig lopen. Er worden over het algemeen geen afspraken gemaakt over extra bewegen naast de transferafspraken in de ADL. Als er achteruit-gang optreedt in het uitvoeren van transfers wordt de fysiotherapie opnieuw door de Specialist Ouderenge-neeskunde ingeschakeld. De aanname van de afdeling fysiotherapie bij deze werkwijze is dat het uitoefenen van de dagelijkse transfers zorgt voor het behoud van de transfervaardigheid, mits er geen ziekteperioden optreden die leiden tot een periode van inactiviteit of een progressie van een chronische aandoening.

Voorafgaand aan het in dit artikel omschreven on-derzoek is een korte literatuurstudie uitgevoerd die antwoord geeft op de volgende vraagstelling: Wat is het gevolg van ten minste één maand stoppen van de fysiotherapeutische behandeling op de omvang van de kracht van de onderste extremiteiten en/of de mobili-teit in het dagelijks leven bij ouderen van 60-plus met één of meer chronische aandoeningen11? Een belangrijke verandering bij ouderen is sarcopenia. De afname van spiermassa en spierkwaliteit leidt tot afname in spierkracht, welke van grote invloed is op zowel de onderste als op de bovenste extremiteiten12-14. In de literatuur is voldoende evidence te vinden over het belang van de krachtomvang van de onderste extremiteiten, bijvoorbeeld van de m.quadriceps, op het uitoefenen van ADL-mobiliteit zoals het zelfstandig kunnen opstaan uit een stoel14-21.

In totaal werden dertien artikelen geincludeerd uit de databanken Pedro, Cinahl, Cochrane en Pubmed. Cliën-ten met een beroerte in verschillende revalidatiefases vormen in acht van de dertien artikelen de doelgroep.

In de andere artikelen vormen Parkinsoncliënten of ouderen met COPD de doelgroep. De follow-up periode in alle betrokken artikelen heeft een range van vier weken tot veertien jaar, waarbij de meest gebruikte follow-up periode bij zes artikelen zes maanden is. Door voor elk artikel de gemiddelde testuitslag op het einde van de interventie te vergelijken met de gemid-delde testuitslag van de follow-up ontstaat er een indruk van de gevolgen van het stoppen van de fysio-therapeutische interventie van het onderzoek. In totaal zijn 35 uitslagen op het gebied van ADL, mobiliteit of kracht van de onderste extremiteit geanalyseerd in de literatuurstudie.

De review ondersteunt de aanname dat er geen grote achteruitgang in het uitvoeren van mobiliteitstaken in het dagelijks leven te verwachten is bij een oudere cliënt met ten minste één chronische aandoening ge-durende zes maanden na het stoppen van de fysiothe-rapeutische behandeling bij de doelgroep 60-plusser met ten minste één chronische aandoening11.

De voorafgaande literatuurstudie gaf geen uitsluitsels ten aanzien van het stoppen van de fysiotherapie bij verpleeghuisbewoners. Het effect van stoppen met de fysiotherapie is, naar beste weten van de auteurs, tot nu toe nog niet onderzocht binnen de verpleeghuispo-pulatie.

Om de aanname dat het uitoefenen van de dagelijkse transfer na afsluiting van een fysiotherapeutische behandeling voor het behoud van de transfervaardig-heid zorgt, mits er geen ziekteperioden optreden die leiden tot een periode van inactiviteit of een progressie van een chronische aandoening, en om de werkwijze van de afdeling fysiotherapie van de Waalboog verder wetenschappelijk te onderbouwen, is volgende hoofd-vraagstelling opgesteld:

1) Verandert de mate van zelfstandigheid van de da-gelijkse mobiliteit van een verpleeghuisbewoner in een periode van zes weken na het stoppen van een fysiotherapeutische behandeling?

Verdiepend wordt gekeken naar de volgende subvraag-stellingen:

2) Verschilt de verandering in de mate van zelfstan-digheid van dagelijkse mobiliteit bij verschillende doelgroepen van een verpleeghuispopulatie, zoals psychogeriatrische begeleidings of verzorgingsbe-hoeftige cliënten, als ook gerontopsychiatrische of somatische cliënten?

3) Heeft het aantal chronische diagnoses invloed op de verandering in de mate van zelfstandigheid bij het uitoefenen van de dagelijkse mobiliteit?

Onderzoek

Page 36: 0009 nvfg glossy 2016

36 Blijft de kwetsbare verpleeghuispatiënt op de been I www.nvfgnet.nl

Methode

Onderzoekers

Het explorerend beschrijvend onderzoek werd uitge-voerd door drie fysiotherapeuten (gemiddeld 10,7 jaren werkervaring) verbonden aan Stichting De Waalboog.

Populatie

De proefpersonen zijn verpleeghuisbewoners, die wo-nen in een psychogeriatrische, somatische of geronto-psychiatrische afdeling. Inclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek waren als volgt: 1) Afsluiting van een fysiotherapeutische behande-

ling in de periode van december 2012 tot begin maart 2013, waarbij de cliënt bij afsluiting van de fysiotherapie een actieve transfervaardigheid had bereikt. De cliënt moest ten minste in staat zijn om met behulp van een actief transferhulpmiddel een transfer te kunnen uitvoeren.

2) De cliënten waren cognitief in staat opdrachten uit te voeren in verband met de testprocedure.

3) Er is een informed consent getekend door de cliënt of door de eerste contactpersoon bij psychogeriatri-sche verpleeghuisbewoner.

Geëxcludeerd werden palliatieve- en revalidatiebe-woners of bewoners met een acute aandoening in de periode na afsluiting van de fysiotherapeutische behandeling.

Meting

De behandelende fysiotherapeut nam bij afsluiting van de fysiotherapeutische behandeling (t=0) en na zes weken (t=1) ter evaluatie een in het Nederlands vertaalde versie van de Physical Mobility Scale (PMS) volgens een intern protocol af22. De PMS is ontwikkeld om bij een (psychogeriatrische) verpleeghuisbewoner de mate van zelfstandigheid bij het uitvoeren van de dagelijkse mobiliteit te inven-tariseren en te evalueren. Omdraaien in bed, van lig naar zit, zit- en stabalans, opstaan, gaan zitten, korte transfers en verplaatsen worden ieder op een afzon-derlijke ordinale schaal gescoord. Hoe hoger de score, hoe zelfstandiger de cliënt is bij het uitvoeren van de bovengenoemde taken (range PMS-score: 0 - 45).

Voor de vertaalde versie van de PMS zijn geen psycho-metrische eigenschappen bekend. De Engelse ver-sie van de PMS is een geschikt meetinstrument voor verpleeghuisbewoner gebleken. De inter- en intra-beoordelaarsbetrouwbaarheid is met Kappa 0.60 en Intraclass correlatie coefficient (ICC) 0.98 als voldoende geklassificeerd23,24. De minimal detectabel change (MDC95) is per individu 3.98 punten en op groeps-niveau (n=70) 0.476 punten24. Als klinisch relevant verschil (MCID95) gelden vijf punten voor verbetering en vier punten voor achteruitgang24.

Statistische analyse

Voor de statistische analyse is gebruik gemaakt van de software Graphpad Pism 5.03. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is in verband met het ordi-nale niveau van de gegevens een Wilcoxon signed-rank test (two-tailed, 95% confidence interval) afgenomen. Voor de onderzoeksvragen werd op groepsniveau een p< 0,05 op de Wilcoxon signed-rank test als significant beschouwd. Per cliënt is gekeken of de metingen op individueel niveau meer dan vier punten verschillen.

Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden worden alleen doelgroepen beoordeeld voor welke de meetgegevens van meer dan drie cliënten beschikbaar zijn. Er is vaak sprake van een complexe medische geschie-denis bij verpleeghuisbewoners. Kenmerkend hiervoor is een grote hoeveelheid diagnoses.Voor de derde onderzoeksvraag wordt het aantal chronische aan-doeningen bepaald aan de hand van de selectielijst chronische ziekten van de Nationaal Kompas. Deze lijst bestaat uit een selectie van 28 chronische ziekten25.

Er is een positief signifi cant verschil gevonden tussen het meetmoment

t=1 en het meetmoment t=0

Resultaten

In totaal werd van veertien verpleeghuisbewoners de behandeling afgesloten in de periode van het onder-zoek. Er is één uitvaller, omdat deze bewoner aan de exclusiecriteria voldeed door een acute urineweginfec-

Vrouwelijk geslacht - % (n) 92% (n=12)

Gemiddelde Leeftijd - jaren (range) 83,4 (range =71-95)

Gemiddelde aantal chronische diagnoses - aantal (range) 2,5 (range=1-8)

Afkomstig van de afdelingen

- Somatiek - % (n) 31 % (n=4)

- Psychogeriatrische begeleiding - % (n) 31 % (n=4)

- Gerontopsychiatrie - % (n) 23% (n=3)

- Psychogeriatrische verzorging - % (n) 7% (n=1)

- Kleinschalig wonen - % (n) 7% (n=1)

Tabel 1: Kenmerken van de onderzoeksgroep (n=13) % = procent, n= aantal

Onderzoek

Page 37: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Blijft de kwetsbare verpleeghuispatiënt op de been 37

tie op meetmoment t=1. Hierdoor hebben uiteindelijk slechts dertien verpleeghuisbewoners aan het onder-zoek deelgenomen. De onderzoeksgroep bestond uit twaalf vrouwen en de gemiddelde leeftijd was 83,4 jaar. Het gemiddelde aantal chronische diagnoses was 2,5. Tabel 1 geeft de kenmerken van de onderzoeks-groep weer. Gemiddeld lagen 48 dagen (range 37 – 76 dagen) tussen de meetmomenten t=0 en t=1.

De eerste onderzoeksvraag richt zich op de verandering ten aanzien van de mate van zelfstandigheid tijdens dagelijkse mobiliteit van een verpleeghuisbewoner binnen een periode van zes weken na het stoppen van een fysiotherapeutische behandeling. Er is een positief significant verschil gevonden (p < 0,0199) tussen het meetmoment t=1 en het meetmoment t=0 (Figuur 1). Bij het eerste testmoment is er een range aan score van twaalf tot en met 45, waarbij de middelste uitslag (me-diaan) 31 is. Bij het tweede testmoment ligt de mediaan drie punten hoger met een score van 34 en is de range aan score verminderd van veertien tot en met 45.

De kleine hoeveelheid deelnemers binnen deze onderzoeksgroep maakt het mogelijk om op indivi-dueel niveau de twee meetmomenten nader toe te lichten (Figuur 2). Figuur 2 laat zien dat er slechts bij één deelnemer sprake is van een scoreafname op het meetmoment zes weken na afsluiting van de fysiothe-rapie ten opzichte van het meetmoment bij afsluiting van de fysiotherapeutische behandeling. Echter betreft dit een afname van slechts één punt (t=0 score 27, t=1 score 26). Omdat een verandering van vier punten een klinisch relevante achteruitgang betekent, is deze verslechtering verwaarloosbaar. Vijf van de dertien deelnemers kwamen bij de twee meetmomenten op dezelfde score uit. Zeven van de dertien deelneemers scoorden hoger bij het tweede meetmoment ten op-zichte van het eerste meetmoment. Hierbij waren twee metingen met een verschil van vier punten hoger dan de MDC, maar is er op individueel niveau nog geen sprake van een klinisch relevante verbetering.

In de tweede onderzoeksvraag wordt getracht ant-woord te geven op de vraag of er een verschil zichtbaar

is ten aanzien van de verandering in mate van zelf-standigheid tijdens de dagelijkse mobiliteit bij ver-schillende doelgroepen van een verpleeghuispopulatie, zoals psychogeriatrische begeleidings of verzorgings-behoeftige cliënten, als ook gerontopsychiatrische of somatische cliënten. Figuur 3 geeft inzicht in de verandering van de PMS score per doelgroep. Vier van de dertien deelnemers verblijven op een somatische afdeling. De tweede afdeling geeft de resultaten van vier bewoners van een psychogeriatrische begeleidings afdeling weer. De gerontopsychiatrie is in figuur 3 de derde afdeling, waarvan drie bewoners aan dit onderzoek hebben deelgenomen.De mediaan bij de eerste twee doelgroepen waren voor beide meetmomenten nagenoeg hetzelfde. De meet-gegevens bij de deelnemers verblijvend op een so-matische afdeling laten een range zien van 27-43 (met een mediaan van 30,5) voor het eerste testmoment en een range van 26-43 (met een mediaan van 32) bij het tweede testmoment.Voor de psychogeriatrische begeleidingsbehoeftige deel-nemers bestaat bij het eerste meetmoment een rangevan 22 tot en met de maximale score 45 (met een medi-aan van 30) ten opzichte van een range van 24-45 (met een mediaan van 32) voor het tweede meetmoment.

Afname

Toename

Onveranderd

Figuur 2: Verandering van de PMS score voor alle proefpersonen

t=0 bij afsluiting fysiotherapie, t=1 na zes weken afsluiting fysio-

therapie, AU = arbitrair eenheid, PMS = Physical Mobility Scale.

Figuur 3: verandering van de Physical Mobility Scale score per

afdeling. somatiek (n= 4), psychogeriatrische begeleiding (n= 4),

gerontopsychiatrie (n= 3), t=0 bij afsluiting fysiotherapie, t=1 na

zes weken afsluiting fysiotherapie, AU = arbitrair eenheid,

PMS = Physical Mobility Scale.

Figuur 1: verandering van de PMS score van de onderzoeksgroep

(n=13) bij t=0 en t=1

t=0 bij afsluiting fysiotherapie, t=1 na zes weken afsluiting fysio-

therapie, AU = arbitrair eenheid, PMS = Physical Mobility Scale.

t=0 t=10

10

20

30

40

50

Meetmoment

PMS

Scor

e [A

U]

*

Onderzoek

Page 38: 0009 nvfg glossy 2016

38 Blijft de kwetsbare verpleeghuispatiënt op de been I www.nvfgnet.nl

Alle drie de deelnemers verblijvend op een geronto-psychiatrischen afdeling hebben op beide testmomen-ten boven de mediaan van de andere doelgroepen gescoord. De deelnemers van de gerontopsychiatrische doelgroep vertonen een range van 33 - 39 (met een mediaan van 34) voor t=0 en een range van 37 - 41 (met een mediaan van 37) voor t=1.

Er is bij geen van de drie doelgroepen een significante verandering in de PMS score gevonden.

De derde onderzoeksvraag richt zich op de invloed van het aantal chronische diagnoses op de verandering in de mate van zelfstandigheid bij het uitoefenen van de dagelijkse mobiliteit.Figuur 4 geeft aan de hand van een boxplot de PMS Score van de twee meetmomenten, onderverdeeld in groepen van aantal diagnosen: 1-2 chronische diagno-ses (n=5), 3-4 diagnoses (n=4) en meer dan 4 diagno-ses (n=4). Er is geen significant verschil gevonden in de PMS score tussen deze groepen.

Discussie

Het hierboven beschreven onderzoek is, voor zover de auteurs weten, het eerste onderzoek dat zich richt op de gevolgen van het stoppen van de fysiotherapeuti-sche behandeling in een verpleeghuissetting.

Deze onderzoeksbevinding zet daarmee vraagtekens bij de noodzaak van het

geven van onderhoudsbehandelingen bij verpleeghuisbewoners

Uit dit onderzoek blijkt dat bij bewoners die een ac-tieve transfer kunnen maken de zelfstandigheid van de mobiliteit niet vermindert, maar eerder een stijgende lijn laat zien, gedurende een periode van zes weken na het stoppen van een behandeling. Deze verandering is binnen deze kleine onderzoeksgroep zelfs significant gebleken. Aan de hand van de gewonnen resultaten kan er echter nog geen uitspraak gedaan worden over de klinische relevantie van de verandering in de PMS score. De trend die naar voren komt, wordt mogelijkerwijs veroorzaakt doordat het behandeldoel van de fysio-therapie niet altijd overeenkomt met het maximaal

functioneren van een cliënt. Het is de vraag of de fy-siotherapeutische doelstellingen hoger gesteld moe-ten worden of dat er ondanks het bereiken van het behandeldoel doorgetraind zal moeten worden tot een plafondeffect optreedt bij de fysiotherapeutische behandeling. Daarnaast is er binnen dit onderzoek geen rekening gehouden met andere factoren die van invloed kunnen zijn op het functioneren, zoals stem-ming of verbeterde intake.De auteurs zijn van mening dat de handhaving van het motorisch niveau veroorzaakt wordt door het uitvoeren van de in het cliëntdossier vastgelegde transferafspra-ken. Met betrekking tot transferafspraken worden er alleen de in de ADL wenselijke en mogelijke tranfers afgesproken en wordt aan de zorg niet gevraagd om bijvoorbeeld extra stukken te lopen met als doel de mobiliteit extra te ondersteunen. De bevindingen in dit onderzoek bevestigen de aanname van de afde-ling fysiotherapie en ondersteunen de hieruit vloei-ende werkwijzes en de inzet van kortdurend, inten-sief, doelgericht fysiotherapeutisch behandelen in de verpleeghuissetting, waarbij na het stoppen van de fysiotherapeutische behandeling geen onderhoudsbe-handeling wordt gegeven. Deze onderzoeksbevinding zet daarmee vraagtekens bij de noodzaak van het geven van onderhoudsbe-handelingen bij verpleeghuisbewoners om motorische achteruitgang te voorkomen. Het is de vraag of het behoud van de mate van zelf-standigheid, zoals beschreven in dit artikel, bij het uitvoeren van dagelijkse mobiliteitstaken ook na zes weken blijft bestaan. Deze vraag is relevant omdat chronische ziektes veelal progressief zijn en de doel-groep kwetsbare verpleeghuisbewoner gevoelig is voor acute aandoeningen die kunnen leiden tot periodes van inactiviteit. Hier zal verder onderzoek naar moeten worden gedaan.

De beperkende factoren binnen dit onderzoek zijn een kleine onderzoeksgroep en een korte evaluatieperiode van zes weken. Het is niet bekend of na een periode van zes weken alsnog achteruitgang zal optreden, echter, een periode van zes weken te weinig of niet bewegen, is voldoende om vermindering van bijvoor-beeld spierkracht te veroorzaken17,26. Door de sterke re-latie tussen de aanwezige spierkracht en bijvoorbeeld opstaan, loopvaardigheid en balans zal in dat geval een vermindering van mobiliteit te verwachten kunnen zijn en daarmee samenhangend een afname van de PMS. In dit onderzoek heeft geen afname van de PMS score plaats gevonden, waardoor men mag aannemen dat de deelneemers voldoende hebben bewogen om achteruitgang te voorkomen. Het nakomen van transferafspraken op een afdeling door de cliënt en/of de zorg werd binnen dit onder-zoek niet gecontroleerd. De resultaten laten vermoeden dat de transferafspraken werden nagekomen. De PMS werd op beide testmomenten door de behandelende fysiotherapeut afgenomen. Hierdoor is de fysiothera-peut niet geblindeerd. De fysiotherapeut is vertrouwd met de mate van zelfstandigheid bij het uitvoeren van dagelijkse mobiliteitstaken bij afsluiting van de fysio-

Figuur 4: Verandering van de PMS score per aantal Diagnosen

t=0 bij afsluiting fysiotherapie, t=1 na zes weken afsluiting fysio-

therapie, AU = arbitrair eenheid, PMS = Physical Mobility Scale.

Onderzoek

Page 39: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Blijft de kwetsbare verpleeghuispatiënt op de been 39

therapie en is mogelijkerwijs bij het tweede meetmo-ment nog beïnvloed door de voorkennis van het eerste meetmoment. De gebruikte selectielijst van de Nationaalkompas leidt tot een vertekend beeld, omdat hierin een aantal rele-vante chronische ziekten voor de doelgroep verpleeg-huisbewoner zoals obesitas en hypertensie niet in zijn ondergebracht.

De resultaten van dit onderzoek nodigen uit tot verder onderzoek, waarbij het met name interessant is om een langere evaluatieperiode te gebruiken om meer inzicht te krijgen in de mate van verandering in de mobiliteit na het stoppen van de fysiotherapie. Tevens adviseren de auteurs om andere uitkomstmaten, zoals bijvoorbeeld kracht van de onderste extremiteiten, te betrekken. Op deze manier zijn veranderingen in de mate van zelfstandigheid mogelijk beter te verklaren.

Conclusie

Na het stoppen van een fysiotherapeutische behande-ling blijft de dagelijkse mobiliteit gedurende zes weken gelijk en neemt bij sommige verpleeghuisbewoners zelfs toe zonder toepassing van onderhoudsbehan-delingen. De onderzoekers verklaren het effect door het maken van dagelijkse transfers in de ADL. Verder onderzoek is echter noodzakelijk.

Dankwoord

De eerste auteur dankt alle betrokken medestudenten en docenten van de Masteropleiding Fysiotherapie in de Geriatrie aan de Hogeschool Utrecht voor de feed-back en ondersteuning tijdens het schrijven van de master thesis.

Literatuurlijst

1) Nationaalkompas. URL: http://nationaalkompas.nl/bevolking/vergrij-

zing/toekomst/ Geraadpleegd op 13 juli 2015

2) Giesbers H (RIVM), Verweij A (RIVM), Beer J de (NIDI). Vergrijzing

samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal

Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 21 maart 2013. URL: http://

www.nationaalkompas.nl/bevolking/vergrijzing/vergrijzing-samenge-

vat/

Geraadpleegd op 13 juli 2015.

3) Ir. Astrid MJ Chorus, Dr. Marijke Hopman-Rock. TNO Preventie en Ge-

zondheid. Chronisch zieken en bewegen: een quick scan. Juni 2003.

4) Klerk de MMY. Rapportage ouderen 2001. Den Haag: SCP, 2001.

5) Boer de AH. Rapportage ouderen 2006. Den Haag: SCP, 2006.

6) Waverijn G (NIVEL), Noordt M van der (RIVM), Gool CH van (RIVM).

Lichamelijk functioneren: Welke zorg gebruiken mensen met beper-

kingen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas

Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 5 juni 2014. Nationaalkompas.

URL: http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/functio-

neren-en-kwaliteit-van-leven/lichamelijk-functioneren/welke-zorg-

gebruiken-mensen-met-beperkingen/ Geraadpleegd op 25 juli 2015.

7) CBS. URL: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/

?DM=SLNL&PA=7042MC&D1=260262 -, 281&D2=a&HDR=G1&STB=T&VW=T

Geraadpleegd op 05 oktober 2012.

8) CBS. URL: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/

default.aspx?VW=T&DM=SLNL&PA=81027NED

&D1=0%2c11%2c23%2c38&D2=0-13&D3=0&D4=a&HD=1209201044&HD

R=T%2cG2%2cG3&STB=G1

Geraadpleegd op 05 oktober 2012.

9) Panhuis-Plasmans M in’t (RIVM), Poos MJJC (RIVM). Wat zijn de zorg-

kosten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas

Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 5 september 2013. Nationaalkom-

pas. URL: http://www.nationaalkompas.nl/zorg/huidige-kosten/

Geraadpleegd op 17 juli 2015.

10) Weel C van, Schellevis FG. Comorbidity and guidelines: conflicting

interests. Lancet, 2006; 367: 550-1.

11) Vollmar CM. De gevolgen van stoppen fysiotherapeutische interven-

tie op ADL-mobiliteit en kracht van de onderste extremiteiten – een

systematic review. Masterthesis. 2013.

12) Carmeli E, Coleman R, Reznick AZ. The biochemistry of aging muscle.

Experimental Gerontolgy 2002; 37:477-489.

13) Nicolic M, Soic T, Arbanas J, Cvijanovic O, Bajek S. Muscle Loss in

Elderly. Coll. Antropol 2010; 34(2):105-108.

14) Thompson DD. Aging and Sarcopenia. J Musculoskelet Neuronal Inter-

act 2007;7(4):344-345.

15) Laurateni F, Russo CR, Bandinelli S, Bartali B, Cavazzini C, Iorio AD

et al. Age-associated changes in skeletal muscles and their effect

on mobility: an operational diagnosis of sarcopenia. J Appl Physiol

2003;95:1851-1860.

16) Janssen I, Heymsfield SB, Wang Z, Ross R. Skeletal mus-cle mass

and distribution in 468 men and women aged 18-88. J. appl Physiol

2000; 89:81-88.

17) Suetta C, Hvid LG, Justesen L, Christensen U, Neergaard K, Simonsen

L, et al. Effects of aging on human skeletal muscle after immobiliza-

tion and retraining. J Appl Physiol 2009; 107:1172-1180.

18) Hughes MA, Myers BS, Schenkman ML. The role of strength in rising

from a chair in the functionally impaired elderly. J Biomechanica

1996; 29(12):1509-1513.

19) Corrigan D, Bohannon RW. Relationship between knie extension force

and stand-up performance in community-dwelling elderly women.

Arch Phys Med Rehabil 2001;82:1666-1672.

20) Ikezoe T, Mori N, Nakamura M, Ichihashi N. Atrophy of the lower limbs

in elderly women: is it related to walking ability? Eur J Appl Physiol

2010; DOI 10.1007/s00421-010-1728-8.

21) Bassey EJ, Fiatarone MA, O’Neill EF, Kelly M, Evans WJ,

Lipsitz LA. Leg extensor power and functional performance in very old

men and women. Clin Sci (Lond) 1992;82:321-7.

22) Afdeling Fysiotherapie De Waalboog. Protocol: Interne af-spraken PMS

afname. 2012.

23) Barker AL, Nitz JC, Low Choy NL, Haines TP. Clinimetric evaluation

of the physical mobility scale supports clinicians and researchers in

residential aged care. Arch Phys Med Rehabil 2008; 89: 2140-2145.

24) Pike E, Landers MR. Responsiveness of the physical mobility scale in

long-term care facility residents. J Geriatr Phys Ther 2010;33:92-98.

25) Hoeymans N, Schellevis FC. Selectie van chronische ziekten. Volks-

gezondheid Toekomst Verkenning, Natio-naal Kompas Volksgezond-

heid. Bilthoven: RIVM, 2008. URL: http://www.nationaalkompas.nl>

Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheid en ziekte\Ziekten en

aandoeningen\Chronische ziekten en multimorbiditeit, Geraadpleegd

op 11 maart 2013

26) Bloomfield SA. Changes in musculoskeletal structure and function

with prolonged bed rest. Med Sci Sports Exerc. 1997 Feb;29(2):197-206.

Onderzoek

Page 40: 0009 nvfg glossy 2016

40 Lidmaatschap I www.nvfgnet.nl

Lidmaatschap

De NVFG staat voor het bevorderen van de ontwikkeling en toepassing van gespecialiseerde fysiotherapie ten behoeve van de gezondheid en het welzijn voor ouderen. Het lidmaatschap van de NVFG is gekoppeld aan het lidmaatschap van het KNGF. Voor het NVFG lidmaatschap betaalt u € 120,- per jaar.

Voor deze contributie ontvangt u:

• Vier keer per jaar het tijdschrift Fysiotherapie & Ouderenzorg met de laatste stand van de wetenschap en onderzoeken die u kunt gebruiken in de dagelijkse praktijk. Alle tijdschriften zijn ook digitaal te vinden op onze website. Een deel hiervan is alleen toegankelijk voor leden.*

• Kortingen op studiedagen en congressen.

• Kortingen op verschillende producten uit de KNGF webwinkel of van de NVFG website, zoals het Otago oefenprogramma, folders et cetera.

• Minimaal 10 keer per jaar een digitale nieuwsbrief waarin u op de hoogte wordt gehouden van het beleid en de stand van zaken bij de vereniging en zorgverzekeraars en met informatie over congressen, scholing et cetera.

• Twee keer per jaar een algemene ledenvergaderingen met een (geaccrediteerd) interessant voorprogramma.

• Toegang tot het ledenonderdeel van onze website www.nvfgnet.nl.

Met uw contributie kan de vereniging in uw belang:

• Deskundigheid bevorderen en ontwikkelen van nieuwe kennisgebieden alsmede het bevorderen en vertalen van wetenschappelijk onderzoek.

• Scholing organiseren/deelnemen aan congressen op het specifieke vakgebied.

• Belangen van haar leden behartigen binnen het KNGF.

• Samenwerkingsverbanden aangaan met zusterverenigingen en andere relevante organisaties, zowel nationaal als internationaal.

Via het formulier op de website kunt u zich aanmelden als lid van de NVFG. U dient hiervoor dus lid te zijn van het KNGF, maar u hoeft geen geriatriefysiotherapeut te zijn om lid te worden van de NVFG. Om deze reden zijn er verschillende lidmaatschappen mogelijk. Meer informatie hierover kunt u vinden op onze website.

* Fysiotherapeuten die geen lid zijn van de NVFG of andere geïnteresseerden (andere disciplines) kunnen voor ¤ 60,- een abonnement nemen op het tijdschrift Fysiotherapie & Ouderenzorg.

Word ook lid van de NVFG!

Page 41: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Dertig jaar F&O 41

Achtergrond

De redactie van F&O bestond lange tijd uit een vaste groep mensen. Waaronder Ina Bettman, John Branten en Walter Hanssen. In 2016 bestaat het ledenmagazine F&O maar liefst dertig jaar. Alle reden om de voormalig (hoofd)redacteuren die het blad gemaakt hebben tot wat het nu is, terug te laten blikken.

Herinneringen van een redacteur

In het verpleeghuis had ik een manager die er vanuit ging dat als je ergens langer dan vijf jaar werkte je per definitie een sul en geen knip voor de neus waard was. Hij vertrok binnen zijn limiet. Ik bleef. En ik bleef ook redacteur van Fysiotherapie en Ouderenzorg. Lang gedaan dat redactiewerk; tot december 2015. Toen kreeg ik prachtige bloemen, woorden en afscheids-cadeau. Volwassen is F&O niet geworden in die dertig jaar dat het blad bestaat. Klein begonnen en klein gebleven. Uiterlijk wel; van gestencild clubblaadje ontvangt de lezer nu vier keer per jaar een strak vorm-gegeven tijdschrift. Een gewaardeerd orgaan door, in ieder geval, het bestuur van de Nederlandse Vereni-ging voor Fysiotherapie in de Geriatrie (NVFG), maar ook door leden en lezers. Een volwassen tijdschrift in de fysiotherapie is tegenwoordig een peer reviewed tijdschrift, Engelstalig en met een zo hoog mogelijke citation index.

Aan de innovatie van de geriatrische zorg dragen deze volwassen tijdschriften waarschijnlijk maar mondjes-maat bij. De wetenschappelijke tijdschriften besteden naar aanleiding van de resultaten relatief erg weinig aandacht aan de implicaties voor de praktijk van al-ledag. Professor Filip Dochy, hoogleraar onderwijs-

kunde en onderwijsinnovatie aan de universiteiten van Leuven en Maastricht, meldde recent in een lezing dat hij na alle jaren van publicaties in hoogstaande we-tenschappelijke tijdschriften heeft besloten om voort-aan alleen nog maar in het Nederlands te publiceren in tijdschriften die door docenten wel worden gelezen. Zijn doel om de onderwijspraktijk te ontwikkelen, inspireren en innoveren bereikt hij niet via de weg van de high impact tijdschriften.

F&O stelt de dagelijkse praktijk van fysiotherapie en ouderenzorg centraal en wil daarmee een platform aan professionals bieden die over die praktijk iets willen melden. Dat is een mooi streven en het zou zo maar kunnen gebeuren dat de tijd nu rijp is voor collega’s om dit podium ook in grote getalen te bestijgen. Wordt F&O alsnog groot door klein te blijven.Als redacteur van F&O krijg je te maken met auteurs van heel divers pluimage. Er zijn vlotte schrijvers, maar voor mij memorabel is de bevlogen collega met ern-stige dyslexie. Hij schreef vele pagina’s vol met onna-volgbare tekst. Als redacteur heb je dan de schone taak om allereerst te doorgronden wat de schrijver bedoelt om vervolgens in een zeer arbeidsintensief proces, samen met de auteur tot een voor de lezer steekhou-dend stuk te komen. Vele avonden heb ik besteed aan het formuleren van begrijpelijke zinnen, maar ook aan het zoeken naar de rationale van het geheel. Waarop baseert deze collega zich überhaupt? Een auteur met een rugzakje zou je het kunnen noemen. Een terugke-rend onderwerp op de agenda van redactievergaderin-gen. Een eerste reactie bij binnenkomst van een nieuw stuk was: niet plaatsen, weigeren. Maar dat heeft de redactie toch nooit gedaan. Het bieden van een po-dium prevaleerde toch elke keer. We verdeelden de last door steeds een andere redacteur toe te wijzen. En zo werden het artikelen die werden gepubliceerd. Na een heel lange redactieweg weliswaar, maar het stuk kwam er. Het grootste deel van de potentiële auteurs leverde namelijk niet. Veel toezeggingen, vaak uitstel en afstel. Natuurlijk altijd met heel legitieme redenen, maar voor een redacteur is dat wel frustrerend. Een lange lijst met mogelijke kopij en toch krapte als de deadline voor de drukker in zicht komt. De twee uitersten heb ik nu benoemd. Daar tussen zit-ten al die artikelen die op basis van prettige en vlotte samenwerking tussen auteur en redacteur tot stand kwamen.

Dertig jaar Fysiotherapie en Ouderenzorg De geschiedenis van een tijdschrift

Tekst: Ina Bettman

Page 42: 0009 nvfg glossy 2016

42 Dertig jaar F&O I www.nvfgnet.nl

Achtergrond

Het ontstaan van een vakbladTekst: John Branten

Tja dat was nog al een klus. Voor 1991 hadden we denieuwsbrief van de NVFG. Een blaadje dat volgens mij nog werd gestencild en waarin het typewerk van deschrijver één op één zichtbaar bleef. Het blad werd zo een ratjetoe van lettertypes, bladspiegels en verschil-lende aantallen kolommen, zoals de auteur zelf mooivond. De eerste verbeteringen waren voor Ina, Inge Middelveld en mij eigenlijk wel duidelijk. Een conse-quente lay-out door het hele blad heen. Een times let-ter voor de bodytekst, een schreefloze helvetica voor dekoppen. Een drie kolomslay-out leek ons ook leuk, hetgaf ons blad een serieus cachet en daarmee leek het veel op Gerontologie en Geriatrie, een toen toonaange-vend blad. Voor rubrieken kozen we voor twee kolom-men met een grotere linker witmarge, dat maaktede toch wat serieuze (saaie?) lay-out wat speelser. Dezelay-out keuzes zijn nu nog steeds zichtbaar in F&O.

Ook de naam Fysiotherapie en Ouderenzorg is afgeleid van Gerontologie en Geriatrie. We vonden die dubbele titel wel mooi. Verder werd zo door de titel al duidelijk dat we zowel stukken over fysiotherapie, over oude-renzorg en over het deelgebied tussen fysiotherapie en ouderenzorg zouden plaatsen. Ook de mogelijkheid om

naar het blad te verwijzen middels een afkorting (F&O) leek ons leuk. Ik geloof dat we de subtitel (Vakblad NVFG) hebben geleend van een blad over fruitteelt. Die term vakblad had iets prettigs ambachte-lijks.

Maar toen we dat allemaal hadden be-dacht, moesten we het blad gedrukt krij-gen. Als eerste stonden we voor de vraag hoe we alle artikelen gezet zouden krijgen. Het is bijna niet meer voor te stellen, maar toen was lay-outen met een computer nog in opkomst. Sterker nog, zelfs computers waren in opkomst. Het laten doen via een bedrijf was te duur, we moesten zelf aan de slag. In de eerste F&O maakt de redac-tie in het voorwoord haar excuses dat de lezers zo lang verstoken hebben moeten blijven van hun tijdschrift. Het is bijna aandoenlijk, maar de redactie schrijft dat het zo lang heeft geduurd omdat de redactie ‘nog moest leren omgaan met het DTP-pakket’. Dat was mijn taak. Op een van een collega gekochte tweedehands computer, met een harde schijf van 12 MB, een monochroom beeldscherm en een Star LC-10 matrix printer met kettingpapier en het onder DOS draaiende Ventura DTP-pakket hebben we de eerste edities ge-maakt. Het drukwerk werd na wat zoeken door Drukkerij Best in Best gedaan. Leuke mensen, niet duur (de goedkoopste zelfs) en nooit te beroerd om goede feedback

te geven. Ik heb veel geleerd van de directeur, Geert de Koning. Ik ging altijd in de avond bij hem langs om de print-originelen voor de volgende editie aan hem af te geven (e-mail bestond nog niet). Op een avond deed zijn vrouw met betraand gezicht de deur open en vertelde dat hij twee dagen eerder tijdens een tenniswedstijd aan een hartinfarct was overleden. Ze heeft de originelen overigens gewoon geaccepteerd en ervoor gezorgd dat ze bij de drukkerij kwamen.

Een week later kon ik de gedrukte tijdschriften bij Geert thuis ophalen. Het openmaken van een doos en het doorbladeren van een nieuw exemplaar was elke keer weer een bijzonder moment. Met Ina en Inge sa-men waren we dan een avond bezig met vouwen, wik-keltje er omheen doen, adresetiketten plakken en het geheel voorzien van een ‘port betaald’ stempel. Aan het einde van de avond lag de hele vloer vol met sta-pels bladen in de kleur van dat jaar. We kozen immers ieder jaar een andere kleur kaft, om enige variatie te kunnen bieden. Zo kwamen onder andere lindegroen (1991), zacht roze (1992) en citroengeel (1993) voorbij. De handling en verzending worden al jaren door de druk-kerij gedaan, gelukkig (maar toch ook jammer).

Page 43: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Dertig jaar F&O 43

Achtergrond

Van scout tot hoofdredacteurTekst: Walter Hanssen

Mijn eerste kennismaking met F&O was eind jaren ne-gentig. Toen ik de opleiding tot geriatriefysiotherapeut in Utrecht succesvol had afgerond en lid werd van deNVFG. Ik kreeg F&O drie maal per jaar toegestuurd. Hele jaargangen heb ik bewaard. In 2004 werd ik door JohnBranten benaderd om als scout voor F&O werkzaamhe-den te verrichten. Ik kende John uit de verpleeghuiswe-reld en we kwamen elkaar regelmatig tegen op de bij-scholingsdagen van de NVFG. Wat de functie van scoutprecies inhield, stond nergens omschreven, maar ik kreeg de taak had om in de regio waar ik werkzaam waste speuren naar lopende onderzoeken of interessante lezingen. Om zodoende de onderzoekers en sprekers benaderen of ze een artikel wilden schrijven voor F&O.Na twee jaar moesten we constateren dat het scouten weinig tot niets opleverde in de vorm van bruikbare ko-pij en werd deze functie weer opgeheven.

De redactie bestond in die tijd uit Ina Bettman, John Branten en Erik Scherder. Erik verrichtte vanuit de VU vaak onderzoek in het verpleeghuis waar ik des-

tijds werkte en via hem trad ik toe tot de redactie. Met een betere taakomschrij-ving. Doordat ik was toegevoegd aan het redactieteam kwam er echter ruimte om extra kopij per editie bij elkaar te brengen, waardoor het blad gestaag dikker werd. In 2009 werden de, door John al genoemde, kaftkleuren met een extra kleur uitgebreid, omdat we dusdanig veel kopij kregen dat we overstapten van drie naar vier edities per jaar.

Zo hadden we een blauw winternummer, een groene voorjaarseditie, geel na de zo-mer en rood rond Kerstmis. Intussen werd er ook druk gewerkt aan het uniformeren van de inhoud. Het uiterlijk van alle tabel-len, diagrammen en figuren werd gedefi-nieerd en voor het vermelden van referen-ties kozen we voor de Vancouver-stijl. Ik nam de functie van tekstredacteur op me, zodat mijn aandeel in het gehele redactie-proces groter werd. In 2012 gaf John Bran-ten te kennen dat hij wilde stoppen als hoofdredacteur. Omdat de redactie toen nog maar uit drie leden bestond (we had-den afscheid genomen van Erik Scherder) en Ina al een termijn als hoofdredacteur had gedaan, werd ik gevraagd het stokje van John over te nemen. Die functie zou ik uiteindelijk drie jaar vervullen.

Intussen kwam Linda van Osch de redactie versterken en we kregen van het bestuur de opdracht te restylen. Uit de jaarlijkse lezersenquête was naar voren gekomen

dat de lezers de inhoud erg waardeerden, maar dat de vormgeving wel wat moderner kon. We zijn met dit proces ongeveer een jaar bezig geweest. Er werden nieuwe rubrieken geïntroduceerd en prominente men-sen uit de wereld van de geriatrie gevraagd columns te schrijven. Het resultaat is zoals F&O in zijn huidige vorm nog steeds verschijnt. Sinds oktober 2015 heb ik mijn werkzaamheden voor F&O beëindigd. Na ruim tien jaar aan het blad verbonden te zijn geweest vond ik het tijd geworden om mijn vrije tijd aan andere hobby’s en bezigheden te besteden. Tot nu toe heb ik daar geen spijt van, want het dragen van de verant-woordelijkheid om elk kwartaal weer met een inhou-delijk goed nummer te komen is een behoorlijk zware last. Het constante gevecht tegen de deadlines en de zorgen of we wel weer voldoende kopij hadden om vijftig pagina’s te vullen, maakten dat ik nooit klaar was met mijn redactiewerk. Maar ik ben vooral trots op waar ik in mijn tijd bij F&O mede aan heb kunnen werken: een hooggewaardeerd tijdschrift, zowel bin-nen als buiten onze vereniging.

Page 44: 0009 nvfg glossy 2016

44 NPi I www.nvfgnet.nl

Uit de praktijk

Lifelong Learning staat bij het NPi centraal. Dit betekent het aanbieden van een betekenisvol en samenhangend scholingsaanbod. Op basis hiervan kunnen cursisten opleidingskeuzes maken, zodat ze persoonlijke oplei-dingsdoelen kunnen realiseren die relevant zijn voor hun beroepsuitoefening en loopbaan.

In verband met de toenemende vergrijzing en het lan-ger thuis blijven wonen van ouderen is scholing met betrekking tot dit thema van steeds groter belang. Het Nederlands Paramedisch Instituut (NPi) ontwikkelt haar scholingsactiviteiten voor de leerlijn ‘Ouderen’ onder andere in overleg met de NVFG. Zo kan er invulling gegeven worden aan scholingsvragen die vanuit het werkveld komen.

Het NPi ontwikkelt deze scholing op drie niveaus (zie schema). Het elementair post HBO onderwijs (blauw) voor fysiotherapeuten die zich willen bekwamen in het themagebied van de ouderen, de verdiepingscursussen (groen) die voortborduren op reeds aanwezige ken-nis van de (geriatrie)fysiotherapeut en voor de ervaren (geriatrie)fysiotherapeut de masterclasses (rood).

In de NPi-cursuskalender op www.npi.nl kan uitge-breid gezocht worden naar alle cursussen in het the-magebied ouderen.

NPi-service

Naast het volgen van cursussen en opleidingen biedt het NPi in het kader van Lifelong Learning ook de NPi-service per thema per jaar:

• 24 Nederlandstalige referaten van recente (inter)nationale wetenschappelijke artikelen;

• per artikel een vertaalslag naar de praktijk door één van de 26 thema-experts;

• voor het thema relevante nieuwsberichten, geselecteerd uit de dag- en weekbladen, zorg-media en nieuwssites;

• per thema één keer per jaar een geaccrediteerde digitale toets gebaseerd op de referaten;

• per thema één per jaar een webcast door een thema-expert.

Vanaf 1 maart 2014 heeft het KNGF een collectief abon-nement op de NPi-service met een looptijd van twee jaar. Alle leden van het KNGF hebben toegang tot alle tien thema’s van de NPi-service. Zie voor informatie: www.npi.nl/kngf

Hou uw kennis in beweging met het NPi Leerlijn themagebied ‘Ouderen’

Op 10 februari 2016 start weer een nieuwe NPi-cursus ‘Motoriek van de ouder wordende mens’

- Motoriek van de ouder wordende mens

- Valtraining en valpreventie

- Osteoporose preventie behandeling en begeleiding

- Functionele (fysio)therapie op een longstay

somatiek-afdeling

Basiscursus

Psychogeriatrie

Inspanningsfysiologie

en fysieke training bij ouderen

Fysieke training

bij senioren

(MASTER)GERIATRIE FYSIOTHERAPEUT

FYSIOTHERAPEUT ONERVAREN IN GERIATRIE

Vervolgcursus

Psychogeriatrie

Masterclass casuïstiek

Psychogeriatrie

- Masterclass Paratonie en andere motorische stoornissen bij dementie

- Masterclass Functiestoornissen van de bekkenbodem in de geriatrie

- Masterclass ’Fysieke activiteit voor de “Older Low Physical Performer”

(OLoPP): Etiologie, klinimetrie, modaliteiten en oefentherapie'

- Masterclass 'Locomotion, rehabilitation and motor learning in ageing'

- Masterclass 'De kwetsbare oudere'

Page 45: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Managing the decline 45

De Coach2Move strategie is een effectieve benadering om lichamelijke activiteit te verbeteren en kwetsbaarheid te verminderen bij kwetsbare ouderen met mobiliteitsproblemen. Tevens is deze strategie een kosteneffectieve en veilige benadering. De resultaten van dit proefschrift vormen niet alleen de basis voor een aantal onderzoeksrichtingen, maar zullen ook richting geven aan de rol van geriatriefysiotherapeuten in het multidisciplinaire behandelteam rondom de kwetsbare oudere met complexe problematiek. Op deze pagina’s deelt Nienke de Vries haar bevindingen met u.

Niet alleen het aantal ouderen neemt toe, ook het aantal kwetsbare ouderen zal de komende jaren nog enorm groeien 1. Kwetsbaarheid is een complex concept en wordt in dit proefschrift gedefinieerd als een verhoogd risico op ongewenste gezondheidsuitkomsten zoals beperkingen in activiteit, delier, ziekenhuisopname, toenemende gezondheidszorgkosten en overlijden2. Het directe effect van lichamelijke activiteit op kwetsbaarheid is onbekend3. Wel is het duidelijk dat lichamelijke activiteit een positieve invloed heeft op de diverse aspecten (fysiek, psychologisch en sociaal) van kwetsbaarheid3, 4. Toch is het voor ouderen die te maken hebben met beperkingen in het functioneren moeilijk om lichamelijk actief te worden of te blijven5. Een aanpak waarbij de patiënt centraal staat en bereikbare en inspirerende doelen worden gesteld lijkt geschikt te zijn om ouderen meer in beweging te krijgen6. Hierbij moet expliciet rekening gehouden worden met mogelijke barrières, maar ook met bevorderende factoren en persoonlijke voorkeuren.Vanwege het belang van lichamelijke activiteit voor kwetsbare ouderen spelen fysiotherapeuten een be-langrijke rol in het multidisciplinaire team rondom de kwetsbare oudere. Met name geriatriefysiotherapeu-ten, die gespecialiseerd zijn in de specifieke problema-tiek van de ouder wordende mens, hebben de kennis en vaardigheden om ouderen met complexe problema-tiek te behandelen in een multidisciplinair team7. Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de factoren die een rol spelen bij fysiotherapie bij kwetsbare ouderen en een fysiotherapeutische inter-ventie voor de begeleiding van kwetsbare ouderen met mobiliteitsproblemen te ontwikkelen en te evalue-ren. De ontwikkeling van deze interventie, genaamd de Coach2Move strategie, heeft in verschillende fases plaatsgevonden. In dit artikel zullen deze diverse fases beschreven worden.

Het meten van kwetsbaarheid

In de eerste fase van dit onderzoek is een systema-tische literatuurstudie uitgevoerd met als doel het vinden van een meetinstrument dat geschikt is om

kwetsbaarheid te evalueren na een beweeginterven-tie8. Op basis van bestaande literatuur werden er drie domeinen gedefinieerd die door lichamelijke activiteit beïnvloed kunnen worden. Binnen elk domein werd een aantal factoren benoemd. In het fysieke domein: lichamelijke activiteit, mobiliteit, spierkracht, energie en voedingstoestand. In het psychologische domein: cognitie en stemming. En in het sociale domein: sociale contacten en sociale steun. Er is een systema-tische zoekstrategie toegepast in diverse elektronische databases op basis waarvan twintig meetinstrumenten geïdentificeerd werden om kwetsbaarheid te meten. Er werd beoordeeld of de geïncludeerde meetinstrumen-ten de bovengenoemde factoren bevatten en daarnaast werd beoordeeld of de meetinstrumenten geschikt zouden zijn om als evaluatiemaat te gebruiken. Elk van de twintig meetinstrumenten bevatte één of meer-dere fysieke factoren. Psychologische factoren werden in slechts 40% van de meetinstrumenten gemeten en sociale factoren in 30% van de meetinstrumenten. De meeste meetinstrumenten waren ontwikkeld en gevalideerd als prognostisch instrument. Geen van de instrumenten was als evaluatiemaat gevalideerd. De methode gebaseerd op ‘opeenstapeling van facto-ren’ (deficit accumulation) lijkt het meest geschikt te zijn om als evaluatiemaat te gebruiken, omdat deze methode alle domeinen van kwetsbaarheid omvat en een continu scoringssysteem kent. Op basis van deze methode (deficit accumulation) is vervolgens een meetinstrument ontwikkeld voor gebruik in de fysio-therapiepraktijk: de Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP- Appendix)9. Het doel van de EFIP is om een beweeginterventie (waaronder fysiotherapie) te kunnen evalueren (dit in tegenstelling tot uitsluitend screenen). Er is een Delphi procedure van drie schrif-telijke rondes uitgevoerd waar vijftig fysiotherapeuten met werkervaring in de geriatrie hebben meegedaan. Op basis van deze procedure is de EFIP, een kwetsbaar-heidsindex van vijftig items opgesteld. De EFIP bestaat uit items op het fysieke, psychologische en sociale domein, aangevuld met items over de algehele ge-zondheidstoestand. Vervolgens is de EFIP op betrouwbaarheid en validi-teit getest in een steekproef van 24 ouderen. Om de betrouwbaarheid vast te stellen is de overeenkomst

Managing the decline

Managing the decline: physical therapy in frail elderlyProefschrift in vogelvlucht

Tekst: Dr. N.M. de Vries

Page 46: 0009 nvfg glossy 2016

46 Managing the decline I www.nvfgnet.nl

Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP) © is protected by international copyright with all rights reserved to Radboud University Nijmegen Medical Centre, Scientific Institute for Quality of healthcare. Prof.dr. R. Nijhuis-van der Sanden, e-mail: [email protected] and Dr. N. de Vries-Farrouh, e-mail: [email protected]. Copyright © 2011

EFIP

1

Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP) Naam Geboortedatum Datum afname Aantal punten EFIP Score EFIP (punten/ 50) De vragen in deze vragenlijst hebben betrekking op uw func oneren in de afgelopen week, tenzij in de vraag anders vermeld staat. Fysiek func oneren Ja (1) Nee (0) 1 Hee u hulp nodig bij het douchen? 0 0 2 Hee u hulp nodig bij het aankleden? 0 0 3 Hee u hulp nodig bij het in- en uit bed komen? 0 0 4 Hee u hulp nodig bij het verplaatsen in bed? 0 0 5 Hee u hulp nodig bij het gaan zi en op een gewone stoel? 0 0 6 Hee u hulp nodig bij het opstaan uit een gewone stoel? 0 0 7 Bent u duizelig bij het opstaan? 0 0 8 Kunt u zelfstandig rondlopen in huis? 0 (score 0) 0 (score 1) 9 Kunt u zelfstandig rondlopen buitenshuis? 0 (score 0) 0 (score 1) 10 Gebruikt u hulpmiddelen (stok/ rollator) bij het lopen? 0 0 11 Bent u in de afgelopen 6 maanden gevallen? 0 0 12 Hee u hulp nodig bij het naar het toilet gaan? 0 0 13 Hee u hulp nodig bij het traplopen? 0 0 14 Hee u hulp nodig bij het doen van boodschappen? 0 0 15 Hee u hulp nodig bij huishoudelijk werk? 0 0 16 Hee u pijn in het bewegingsapparaat (spieren, gewrichten) 0 0 17 Bent u in de afgelopen maand viteiten gaan vermijden? 0 0 18 Beweegt u tenminste 30 minuten per dag zodanig dat u het er warm van krijgt/ licht gaat zweten? 0 (score 0) 0 (score 1) 19 Komt u tenminste 1 keer per week zelfstandig buitenshuis? 0 (score 0) 0 (score 1) Psychologisch func oneren Meestal (1) Soms (0,5) Zelden (0) 20 Hee u het gevoel dat alles u moeite kost

en dat u uzelf ertoe moet aanze en om iets te gaan doen? 0 0 0

21 Voelt u zich somber/ terneergeslagen? 0 0 0 22 Voelt u zich over het algemeen gelukkig? 0 (score 0) 0 0 (score 1) 23 Voelt u zich nerveus of ang g? 0 0 0 24 Bent u bang om te vallen? 0 0 0 25 Weet u d welke dag en/of d het is? 0 (score 0) 0 0 (score 1) 26 Hee u moeite om afspraken te onthouden? 0 0 0 27 Hee u moeite om namen van familie/ vrienden te onthouden? 0 0 0

Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP) © is protected by international copyright with all rights reserved to Radboud University Nijmegen Medical Centre, Scientific Institute for Quality of healthcare. Prof.dr. R. Nijhuis-van der Sanden, e-mail: [email protected] and Dr. N. de Vries-Farrouh, e-mail: [email protected]. Copyright © 2011

EFIP

2

Sociaal func oneren Meestal (1) Soms (0,5) Zelden (0) 28 Voelt u zich eenzaam? 0 0 0 29 Wanneer u hulp nodig hee zijn er personen die u kunnen en willen helpen? 0 (score 0) 0 0 (score 1) 30 Zijn er taken die anderen nu voor u doen die u voorheen zelf deed? 0 0 0 31 Zijn er voldoende ac viteiten in uw omgeving waar u aan deel kunt nemen? 0 (score 0) 0 0 (score 1) 32 Ervaart u belemmeringen bij het ondernemen van ac viteiten buitenshuis (bv ten aanzien van vervoer)? 0 0 0 33 Ervaart u problemen in uw woonsitua e? 0 0 0 34 Is er voldoende professionele hulp/steun? 0 (score 0) 0 0 (score 1) Gezondheid

Slecht (1) Redelijk(0.75) Goed (0.5) Heel goed (0.25) Uitstekend (0) 35 Hoe schat u zelf uw

gezondheid in? 0 0 0 0 0 36 Hoe schat u zelf uw heid in? 0 0 0 0 0

Slechter (1) Beter/ hetzelfde (0) 37 Is uw gezondheid in het afgelopen jaar

veranderd? Zo ja, hoe? 0 0

Ja (1) Nee (0) 38 Hee u hulp nodig bij medicijngebruik? 0 0 39 Slikt u meer dan 4 medicijnen per dag? 0 0 40 Hee u in de afgelopen drie maanden een ongeplande ziekenhuisopname ondergaan? 0 0 41 Hee u problemen met horen? 0 0 42 Hee u problemen met zien? 0 0 43 Hee u weinig energie/voelt u zich vermoeid? 0 0

Ja (1) Vermoeden (0.5) Nee (0) Hee u………….. 44 een hoge bloeddruk? 0 0 0 45 h len? 0 0 0 46 een CVA/ beroerte in het verleden gehad? 0 0 0 47 suikerziekte/ diabetes? 0 0 0 48 problemen in het bewegingsapparaat? (spieren/gewrichten) 0 0 0 49 COPD/ademhalingsproblemen 0 0 0 50 problemen met het ophouden van urine en/ of on ng (incon nen )? 0 0 0

Managing the decline

Nienke de Vries tijdens de verdediging van haar proefschrift

Page 47: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Managing the decline 47

Managing the decline

tussen twee beoordelaars (intra- beoordelaarbe-trouwbaarheid) en de overeenkomst tussen een twee metingen door dezelfde beoordelaar (inter- beoorde-laarbetrouwbaarheid) bepaald. De construct validiteit werd bepaald door de scores op de EFIP te correleren met de scores op de Timed Up & Go test (TUG), de Performance Oriented Mobility Assessment (POMA) en de Cumulative Illness Rating Scale (CIRS). De inter- en intra beoordelaarbetrouwbaarheid waren goed met een Cohen’s kappa van 0,72 voor de inter beoorde-laarbetrouwbaarheid en van 0.77 en 0.80 voor de intra beoordelaarbetrouwbaarheid. Er werd een matige correlatie gevonden tussen de EFIP en de TUG, POMA en CIR (respectievelijk 0.68; -0.66 en 0.61). Deze matige correlatie was conform de verwachtingen omdat de EFIP opgebouwd is uit items in verschillende dimen-sies. Daarnaast betekent dit dat de meting met de EFIP toegevoegde waarde heeft.

Het effect van bewegen bij kwetsbare ouderen met mobiliteitsproblemen

Een tweede systematische literatuurstudie is uitgevoerd met als doel de effectiviteit van beweeginterventies bij kwetsbare ouderen met mobiliteitsproblemen te bepa-len10. Er werd systematisch gezocht in diverse elektro-nische databases naar RCT’s op het gebied van bewee-ginterventies bij ouderen met mobiliteitsproblemen

en/of multi- morbiditeit. Op de geclusterde resultaten is een meta-analyse uitgevoerd op de uitkomstmaten: mobiliteit, fysiek functioneren, lichamelijke activiteit en kwaliteit van leven. De resultaten laten zien dat een beweeginterventie een positief effect heeft op mobili-teit en fysiek functioneren. Daarnaast lijkt lichamelijke activiteit met een hoge intensiteit effectiever te zijn dan lichamelijke activiteit met een lage intensiteit. Er is geen effect van een beweeginterventie op licha-melijke activiteit of kwaliteit van leven gevonden. Op basis van de beschreven interventies (niet op basis van de meta-analyse) werd tot slot geconcludeerd dat krachttraining een belangrijke rol lijkt te spelen en dat interventies die afgestemd zijn op de individuele persoon waarschijnlijk bijdragen aan lange termijn ef-fecten.

Ontwikkeling van de Coach2Move strategie

Op basis van de onderbouwing die gevonden is in de twee systematische literatuurstudies, gecombi-neerd met de resultaten van expertconsultatie, is een fysiotherapeutische interventie ontwikkeld voor de begeleiding van kwetsbare ouderen met mobiliteits-problemen, genaamd de Coach2Move strategie11. De Coach2Move strategie is gebaseerd op het Hypothesis Oriented Algorithm for Clinicians- part II (HOAC-II), een model dat vorm geeft aan het klinisch redeneerproces van professionals in de gezondheidszorg.

De uitgangspunten van de Coach2Move strategie zijn: 1) Het gebruik van motivational interviewing om in-

zicht te krijgen in de beperkende en bevorderende factoren ten aanzien van een fysiek actieve leefstijl.

2) Het gebruik van het klinisch redeneermodel HOAC-II om prioriteiten te kunnen stellen in zowel diagnose als behandeling.

3) Het gebruik van geschikte meetinstrumenten in zowel de diagnostische- als de behandelfase als feedback voor zowel fysiotherapeut als patiënt.

4) Gezamenlijke besluitvorming ten aanzien van bete-kenisvolle behandeldoelen.

5) Het coachen op zelfmanagement en eigen effectivi-teit om lange termijn resultaten te bereiken.

6) Een focus op betekenisvolle activiteiten in de eigen omgeving met hulp van familie, vrienden en/of zorgverleners.

7) Een gestratificeerde interventie waarbij gebruik wordt gemaakt van drie patiëntenprofielen met een van tevoren bepaald maximaal aantal behandelin-gen.

Vervolgens is er een pilot studie uitgevoerd door twee fysiotherapeuten bij twaalf patiënten12. Evaluatie op uitvoerbaarheid vond plaats door discussie met de be-trokken fysiotherapeuten, interviews met patiënten en bestudering van de patiëntdossiers. Mogelijke effecti-viteit werd onderzocht in een pre-post design, waarbij de volgende metingen werden uitgevoerd: lichamelijke activiteit (LASA Physical Activity Questionnaire), kwets-baarheid (EFIP), mobiliteit (loopsnelheid, loopafstand)

Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP) © is protected by international copyright with all rights reserved to Radboud University Nijmegen Medical Centre, Scientific Institute for Quality of healthcare. Prof.dr. R. Nijhuis-van der Sanden, e-mail: [email protected] and Drs. N. de Vries-Farrouh, e-mail: [email protected]. Copyright © 2011

Inst

ruct

ie E

FIP

1

Instructie Evaluative Frailty Index for Physical activity (EFIP)

a) De EFIP wordt afgenomen in de vorm van een ‘interview’. In een gesprek met de cliënt (bijv. op basis van de anamnese) worden de vragen ingevuld. LET OP: de cliënt vult de vragenlijst dus NIET zelfstandig in.

b) Wanneer een activiteit niet van toepassing is, bijvoorbeeld het item over traplopen wanneer er geen trap in huis is, wordt eerst doorgevraagd of de cliënt wel zou kunnen traplopen. Als dit geen duidelijk antwoord oplevert en cliënt hoeft de activiteit dus nooit uit te voeren, wordt er een score van 1 gegeven.

c) Wanneer de cliënt een activiteit nog wel kan, maar hier toch hulp bij krijgt, bijvoorbeeld bij het doen van boodschappen, dan wordt een score van 1 gegeven.

d) Raadpleeg de medische verwijsgegevens van de cliënt om de vragen met betrekking tot de algehele gezondheidstoestand te beantwoorden.

e) Raadpleeg eventueel mantelzorger, huisarts en/of andere (professionele) zorgverleners.

f) De score is te berekenen door het totaal aantal punten te delen door 50 (punten/ 50). Hoe hoger de score (tussen 0.00-1.00), hoe groter de kwetsbaarheid.

g) Hoewel deze methode in principe niet bedoeld is om te classificeren, wordt in de literatuur1 een afkappunt van 0.2 genoemd (score > 0.2 = kwetsbaar).

1 Searle SD. Mitnitski A. Gahbauer EA. Gill TM. Rockwood K. A standard procedure for creating a frailty index. BMC Geriatrics 2008. 8: 24.

Page 48: 0009 nvfg glossy 2016

48 Managing the decline I www.nvfgnet.nl

en kwaliteit van leven. De resultaten laten zien dat de Coach2Move strategie, met een aantal kleine aanpas-singen, uitvoerbaar is voor zowel fysiotherapeuten als patiënten. Tevens is er een mogelijk effect gevonden op lichamelijke activiteit, kwetsbaarheid, mobiliteit en kwaliteit van leven. De resultaten geven aanleiding om een RCT in een grotere populatie uit te voeren.

Effectiviteit en kosteneffectiviteit van de Coach2Move strategie

Er is een pragmatische Randomized Controlled Trial (RCT) ontworpen die is uitgevoerd in dertien fysiothe-rapiepraktijken verspreid over Nederland (12). Binnen elke praktijk werd een geriatriefysiotherapeut ge-schoold in de uitvoering van de Coach2Move strate-gie, waarna deze geriatriefysiotherapeut behandeling conform de Coach2Move strategie heeft uitgevoerd. Een algemeen fysiotherapeut, werkzaam binnen dezelfde praktijk, paste reguliere fysiotherapie toe waardoor randomisatie binnen de praktijk op het individuele patiëntniveau plaats kon vinden. De studie richtte zich op ouderen van zeventig jaar of ouder met mobili-teitsproblemen die zich op verwijzing of eigen initi-atief aanmeldden bij een fysiotherapiepraktijk voor fysiotherapeutische behandeling. Metingen werden voorafgaand aan de behandeling, na drie en na zes maanden uitgevoerd door onderzoekmedewerkers die niet op de hoogte waren van de groepsindeling. De primaire uitkomst was lichamelijke activiteit (totaal en matig intensief) gemeten met de LASA Physical Acti-vity Questionnaire (LAPAQ). Overige uitkomsten waren: kwetsbaarheid (EFIP), mobiliteit (modified Get Up & Go test, loopsnelheid, 6 minuten wandeltest), kwaliteit van leven (SF-36), vermoeidheid (NRS vermoeidheid) en ervaren effect (Global Perceived Effect en Patient Specifieke Klachten). Zorgkosten werden gemeten met behulp van een vragenlijst op verschillende domei-nen: eerstelijnszorg, ziekenhuiszorg, verpleeg- en verzorgingshuiszorg, thuiszorg, pijnmedicatie en hulpmiddelen. De totale zorgkosten werden over zes maanden geaggregeerd. QALYs (Quality Adjusted Life Years) werden berekend op basis van de kwaliteit van leven meting. Zorgkosten en QALYs werden gecombi-neerd door Net Monetary Benefits (NMB) te berekenen op basis waarvan kosteneffectiviteit werd bepaald. Statistische analyse vond plaats met behulp van mixed model analyses. De totale zorgkosten werden 200 keer gebootstrapt. De resultaten(13 laten zien dat de patiënten in de Coach2Move groep in vergelijking met patiënten in de groep reguliere fysiotherapie na zes maanden meer matig intensief lichamelijk actief zijn (gemiddeld ver-schil: 17.9 minuten per dag) en minder kwetsbaar (ge-middeld verschil: -0.03). Zowel de Coach2Move groep als de groep reguliere fysiotherapie liet een verbetering in mobiliteit gerelateerde uitkomsten zoals loopsnel-heid en loopafstand zien. De Coach2Move groep lijkt beter in staat te zijn om deze toegenomen capaciteiten in te zetten om het activiteitenniveau te vergroten en de kwetsbaarheid te verminderen. Daarnaast blijkt de

groep reguliere fysiotherapie na afloop van de in-terventie (meestal na drie maanden) weer enigszins achteruit te gaan op de meeste uitkomsten terwijl de Coach2Move groep de bereikte resultaten weet te on-derhouden of zelfs te verbeteren. Ten aanzien van de kosten is er een significante kos-tenbesparing ten gunste van de Coach2Move groep ten opzichte van de groep reguliere fysiotherapie na zes maanden (gemiddeld verschil € 849 in zes maanden). Ook de QALYs zijn significant hoger in de Coach2Move groep (gemiddeld verschil: 0.02). De NMB analyses la-ten zien dat de Coach2Move strategie, met een waar-schijnlijkheid van meer dan 95%, kosteneffectiever is dan reguliere fysiotherapie voor iedere vooraf gedefi-nieerd Willingness to Pay Threshold. Tot slot waren er evenveel valincidenten in beide groepen, maar had de groep reguliere fysiotherapie wel vaker te maken met een ernstig incident (bezoek eerste hulp, ziekenhuis-opname, opname in een verzorgings- of verpleeghuis, overlijden). De resultaten van dit onderzoek geven aan dat de geriatriefysiotherapeut een belangrijke rol speelt in het multidisciplinaire team rondom de kwetsbare oudere. Toekomstige implementatiestudies zullen expliciet aandacht moeten besteden aan de inbedding van de Coach2Move strategie in multidisciplinaire netwerken.

Dit is de eerste studie die kwetsbaarheid, gemeten op meerdere domeinen, als uitkomstmaat in een RCT heeft gebruikt. De gevonden afname van kwetsbaar-heid is dan ook een belangrijke uitkomst van deze studie. Er moet echter nog nader onderzocht worden of het gevonden verschil ook klinisch relevant is. Omdat de afname van kwetsbaarheid in onze studie samen-gaat met een toename in lichamelijke activiteit en een afname van zorgkosten, is de verwachting dat het gevonden verschil betekenisvol is. Wat betreft licha-melijke activiteit was er een grote variatie tussen de patiënten die deel hebben genomen aan deze studie. De lichamelijke activiteit bij aanvang was echter ge-middeld relatief hoog. Omdat we lichamelijke activiteit hebben gemeten met behulp van een vragenlijst is de hoeveelheid activiteit wellicht overschat. Het zou interessant zijn om in toekomstige studies lichamelijke activiteit te meten met behulp van objectieve metin-gen zoals versnellingsmeters. Een procesevaluatie die we analoog aan de RCT hebben uitgevoerd laat zien dat er een aantal punten zijn waar in toekomstig onderzoek aandacht aan besteed kan worden. Tijdens het onderzoek bleek dat implementa-tie van een complexe interventie zoals de Coach2Move strategie niet vanzelfsprekend is. Er is tijdens het on-derzoek een intensieve implementatiestrategie toege-past met zowel een tweedaagse scholing als coaching on the job. Ondanks deze intensieve strategie was er enige oefening nodig om de strategie correct toe te passen en was coaching nodig. Het is voor succesvolle implementatie noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de kennis, vaardigheden en attitude die nodig zijn om de Coach2Move strategie goed uit te voeren en hoe dit het beste in de dagelijkse praktijk geïmplementeerd kan worden. Met dit inzicht kan de Coach2Move scho-

Managing the decline

Page 49: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Managing the decline 49

ling verder geoptimaliseerd worden. Daarnaast zou het erg relevant zijn om patiëntenprofielen op basis van objectieve criteria te definiëren. Om dit te bereiken zal er onderzoek gedaan moeten worden naar prognos-tische profielen en de behandelrespons in specifiek subpopulaties van kwetsbare ouderen. Er zou zowel aandacht aan fysieke, als aan psychologische en soci-ale markers besteed moeten worden.

Literatuurlijst

1) Giesbers H VA, Beer J de. Volksgezondheid Toekomst Ver-kenning: Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2014.

2) Clegg A, Young J, Iliffe S, Rikkert MO, Rockwood K. Frailty in elderly people. Lancet. 2013;381(9868):752-62.

3) Theou O, Stathokostas L, Roland KP, Jakobi JM, Patterson

C, Vandervoort AA, et al. The effectiveness of exercise interventions for the management of frailty: a systematic review. Journal of aging research. 2011;2011:569194.

4) Landi F, Marzetti E, Martone AM, Bernabei R, Onder G. Exercise as a remedy for sarcopenia. Current opinion in clinical nutrition and metabolic care. 2014;17(1):25-31.

5) Baert V, Gorus E, Mets T, Geerts C, Bautmans I. Motivators and barriers for physical activity in the oldest old: a sys-tematic review. Ageing research reviews. 2011;10(4):464-74.

6) Heath GW, Parra DC, Sarmiento OL, Andersen LB, Owen N,

Goenka S, et al. Evidence-based intervention in phy-sical activity: lessons from around the world. Lancet. 2012;380(9838):272-81.

7) Hobbelen JSM, Van de Kamp-Hofman, I.A.L., Looijen,

R.A.T., Risseeuw, H., Van der Velde, M., Vluggen, T.P.M.M. Beroepsprofiel geriatriefysiotherapeut. Koninklijk Neder-lands Genootschap voor Fysiotherapie, In Press.

8) de Vries NM, Staal JB, van Ravensberg CD, Hobbelen JS,

Olde Rikkert MG, Nijhuis-van der Sanden MW. Outcome instruments to measure frailty: a systematic review. Ageing research reviews. 2011;10(1):104-14.

9) de Vries NM, Staal JB, Olde Rikkert MG, Nijhuis-van der

Sanden MW. Evaluative frailty index for physical activity (EFIP): a reliable and valid instrument to measure changes in level of frailty. Physical therapy. 2013;93(4):551-61.

10) de Vries NM, van Ravensberg CD, Hobbelen JS, Olde

Rikkert MG, Staal JB, Nijhuis-van der Sanden MW. Effects of physical exercise therapy on mobility, physical functi-oning, physical activity and quality of life in community-dwelling older adults with impaired mobility, physical disability and/or multi-morbidity: a meta-analysis. Ageing research reviews. 2012;11(1):136-49.

11) de Vries NM, van Ravensberg CD, Hobbelen JS, van der

Wees PJ, Olde Rikkert MG, Staal JB, et al. The Coach2Move Approach: Development and Acceptability of an Individu-ally Tailored Physical Therapy Strategy to Increase Activity Levels in Older Adults With Mobility Problems. Journal of geriatric physical therapy (2001). 2015.

12) de Vries NM, Staal JB, Teerenstra S, Adang EM, Rikkert MG,

Nijhuis-van der Sanden MW. Physiotherapy to improve physical activity in community-dwelling older adults with mobility problems (Coach2Move): study protocol for a randomized controlled trial. Trials. 2013;14:434.

13) Vries NM de SJ, Wees PJ van, Adang EMM, Akkermans R,

Olde Rikkert MGM, Nijhuis-van der Sanden MWG. Patient- centered physical therapy is (cost-) effective in increasing physical activity and reducing frailty in older adults with mobility problems: a randomized controlled trial with 6- months follow-up. Journal of Cachexia, Sarcopenia and Muscle. In press.

Managing the decline

De Coach2Move strategie was in 2015 genomineerd voor de Niek de Jongprijs voor zorginnovaties op het congres van de Zorgverzekeraars Nederland. Hoewel de prijs niet is gewonnen, is de strategie zeer goed ontvangen.

Promotie: 9 juni 2015

Tekst op basis van de Nederlandstalige samenvatting van het proefschrift

Correspondentie:

[email protected]

Page 50: 0009 nvfg glossy 2016

50 Opleiding Hogeschool Utrecht I www.nvfgnet.nl

Opgeleid tot professional, die de kloof tussen de dagelijkse geriatriepraktijk en de wetenschap dicht

Hogeschool Utrecht; Opleiding master Fysiotherapie, specialisatie geriatriefysiotherapie. Rik de Lange, stu-dent 3e jaar:

“Na 15 jaar als generalistisch fysiotherapeut gewerkt te hebben, kwam ik tot de conclusie dat ik toe was aan een nieuwe uitdaging. Fysiotherapie is een fantastisch vak, waarin geen werkdag hetzelfde is, maar ik wilde mijn kennis en kunde verdiepen en verbreden. De keuze voor een masteropleiding fysiotherapie is dan snel gemaakt, daar ligt de professionalisering van de beroepsgroep. Na het bezoeken van praktisch alle open dagen van de verschillende masteropleidingen, viel de keuze op geriatriefysiotherapie bij Hogeschool Utrecht.

Want ouderen zijn een grote en groeiende doelgroep, de specialisatie sluit aan bij de eerstelijns gezond-heidszorg waarin ik werkzaam ben en ik heb affiniteit met de ouder wordende mens en mensen met chroni-sche aandoeningen. Ouderen brengen verhalen, erva-ring en een in het oog springende positiviteit mee.Hogeschool Utrecht heeft een programma met een mooie mix van wetenschap en praktijk, waarbij de kennis direct toegepast kan worden in praktische opdrachten in een doordacht en samenhangend

programma. De opleiding valt me niet licht. Het trekt een wissel op mijn persoonlijke leven, maar het is de moeite waard. Onderschat de studielast niet en je zult prima door het programma heen komen.

Het gaat er om dat je als geriatriefysiotherapeut de kennis en kunde in huis hebt om met toekomstige vraagstukken adequaat om te kunnen gaan en om uiteindelijk een kosteneffectieve gezondheidszorg te creëren die een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van leven van de geriatrische patiënt. Daar hoort wetenschappelijk onderzoek bij, al is het maar om onderzoeken van anderen goed te kunnen lezen en te interpreteren, maar ook om vanuit de eigen praktijk kennis voor het beroep te genereren.

Nu bekend is dat ik de opleiding volg, weten verwij-zers mij nadrukkelijker te vinden, met name als het gaat om kwetsbare ouderen en revalidanten. In de opleiding leerde ik dat de trainbaarheid van ouderen behouden blijft; dat vond ik opvallend en deze ken-nis pas ik graag toe. Kennis van de ouder wordende mens op het gebied van gehoor, visus, sociaal welzijn, sluipende kwetsbaarheid en de invloed van fysieke ac-tiviteit daarop is duidelijk vergroot door de opleiding. En ik heb geen medelijden met ouderen als het gaat om de intensiteit van het trainen.

Diverse onderwerpen hebben inmiddels al hun weg naar mijn handelen op de werkvloer gevonden, zoals adequaat trainen, multifactoriële gezondheid, samen-werken met diëtist, huisarts en ergotherapeut, moto-rische leerprincipes toepassen, functioneel en dyna-misch trainen in een relevante context, het betrekken van de thuissituatie, invloed van medicatie, gebruik van specifieke meetinstrumenten, signaleren van mogelijke depressie, advies bij oedeem; het is zoveel dat ik al geleerd heb. Het heeft me nu al een andere therapeut gemaakt, ik handel nu anders dan voorheen en de patiënt profiteert daarvan.”

Ina Bettman, hoofd specialisatie geriatriefysiotherapie:“Rik schets mooi de ontwikkeling die hij als student doormaakt. Om die ontwikkeling tot gespecialiseerde fysiotherapeut op masterniveau te faciliteren, is een goed opgebouwd programma natuurlijk belangrijk. De grote lijn in de opleiding is dat wij zowel een specialist opleiden als een ontwikkelaar van de beroepspraktijk.

Uit de praktijk

Rik de Lange

Page 51: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Opleiding Hogeschool Utrecht 51

Een professional die in staat is de kloof tussen de da-gelijkse geriatriepraktijk en de wetenschap te dichten. Een specialist op het gebied van individuele patiën-tenzorg en iemand die de beroepspraktijk kan onder-zoeken en innoveren. Begeleiding bij deze ontwikke-ling door deskundige docenten is hierbij belangrijk.

Docenten die naast rolmodel als fysiotherapeut of on-derzoeker ook didactisch bekwaam zijn. Ook wil ik de uitgebreide mediatheek noemen. Hogeschool Utrecht heeft abonnementen op heel veel vaktijdschriften waardoor de studenten kunnen beschikken over ontel-

bare full text artikelen. En we zitten hier in Utrecht pal naast de Universiteitsbibliotheek waar de studenten terecht kunnen. Allen essentiële voorwaarden voor een opleiding tot Master of Science.

Onze opleiding staat op nummer één in de keuzegids voor masteropleidingen en daar zijn we natuurlijk heel trots op. Hogeschool Utrecht leidt studenten op tot col-lega’s met een visie op het vak, op de rol van de fysio-therapie binnen en buiten de zorg. Want er verandert veel in de gezondheidszorg, in de ouderenzorg en dus ook in de rol van de fysiotherapeut.”

Uit de praktijk

Wilt u ook schrijven voor het vakblad F&O?

Heeft u ideeën en tips voor de redactie?

Zoekt u een geriatrie fysiotherapeut voor uw praktijk en wilt u een advertentie plaatsen?

Heeft u een proefschrift of onderzoek dat u graag wilt publiceren?

Mail de redactie! We staan open voor uw suggesties!

[email protected]

Ina Bettman

Page 52: 0009 nvfg glossy 2016

52 Ouderenmishandeling I www.nvfgnet.nl

In 2009 is door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het basismodel van de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling opgesteld. Hieronder valt ook ouderenmishandeling. Het aantal meldingen van ouderenmishandeling neemt toe en is een groeiend maatschappelijk probleem, waarbij vroegsignalering essentieel is. Dit artikel informeert de (geriatrie)fysiotherapeut over signalen van ouderenmishandeling. De thesis is tot stand gekomen in het kader van het afstuderen aan de Modulaire Opleiding Geriatriefysiotherapie Avans Plus Improving Professionals in Breda.

In 2013 werden 1703 meldingen van slachtoffers van ouderenmishandeling geregistreerd1. Dit is een stijging van 66% ten opzichte van 2012 en een verdubbeling in vergelijking met 2010. Naar schatting worden in Nederland jaarlijks 200.000 ouderen boven de 65 jaar mishandeld. De definitie van ouderenmishandeling volgens het ministerie van VWS luidt: ‘Het handelen of het nalaten van handelen van al degenen die in een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staan, waar-door de oudere persoon lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid’2.De meeste meldingen van ouderenmishandeling wor-den gedaan in de leeftijdsgroep van de 65-79-jarigen zoals te lezen valt in tabel 1. Vrouwen zijn vaker slacht-offer, de pleger is meestal een familielid, (klein)kind of (ex)partner. Het merendeel van de slachtoffers woont

alleen dan wel samen met partner of (klein)kind. 66% van de meldingen betreft moedwillige mishandeling en 34% ontspoorde zorg, waarbij de pleger de situa-tie niet meer aankan en (mis)handelt uit frustratie. Beroepskrachten zijn verantwoordelijk voor 70% van de meldingen van ouderenmishandelingen, hierbij wor-den fysiotherapeuten niet als melder genoemd1.

Uit onderzoek blijkt dat kwetsbare ouderen de grootste kans hebben slachtoffer te worden van mishandeling. De (geriatrie)fysiotherapeut is specialist in het behan-delen van deze doelgroep en bouwt tijdens een be-handeling vaak intensief contact op met de oudere en ten dele ook diens netwerk. In contrast zien huisart-sen deze ouderen gemiddeld vier à vijf keer per jaar3. Daarom is het voor (geriatrie)fysiotherapeuten essen-tieel om kenmerken rondom ouderenmishandeling te herkennen en dienen zij te weten hoe te handelen bij verdenkingen daarvan4-6.

Ouderenmishandeling stijgt explosief Zo herkent u de signalen

Tekst: Sylvia Beets, Geriatriefysiotherapeut bij Topfit-fysiotherapie locatie Schelle in Zwolle. ([email protected])

Maarten Gijssel, Gezondheidswetenschapper, Fysiotherapeut, Freelance docent Avans Plus.

Met dank aan Esther Molenaar voor haar stimulerende suggesties.

Illu

stra

tie:

Mar

ia K

onto

gior

gou

Tabel 1: Leeftijd slachtoffers ouderenmishandeling, procentuele verdeling, 2011/ 2012/ 2013

Leeftijd 2011 (994 meldingen) 2012 (1027 meldingen) 2013 (1703 meldingen)

65 - 69 27% 26% 22%

70 - 79 41% 38% 41%

80 - 89 24% 29% 28%

90+ 8% 8% 9%

Bron: MOVISIE juni 2013/juni 2014

Onderzoek

Page 53: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Ouderenmishandeling 53

Methode

Er is een literatuuronderzoek uitgevoerd in de online databases van PubMed, Google Scolar en UptoDate. Daarbij zijn de volgende zoektermen gebruikt: elderly abuse, neglect, prevention, risk factors en screening, gecombineerd met de Booleaanse operatoren AND of OR. Met de Nederlandse synoniemen werd in Google Scolar gezocht.

Er werd gezocht naar Nederlands- en Engelstalige ar-tikelen die in de afgelopen tien jaar zijn gepubliceerd.Artikelen over ouderen met dementie werden geëxclu-deerd en artikelen moesten betrekking hebben ophet leven in de thuissituatie. De resultaten zijn in eenextractietabel samengevat en weergegeven. De zoek-strategie leverde 77 artikelen op, na toepassen van bo-venbeschreven selectiecriteria bleven tien artikelen (zesEngelstalig, vier Nederlandstalig) ter beoordeling over.

Tabel 2: Overzicht van geraadpleegde literatuur

Studie ( jaartal) Methode Belangrijkste Uitkomsten Opmerkingen

Fulmer et al. (2005)7

3664 deelnemers405 geincludeerden86 verwaarloosdenDmv MMSE-scoreen nog een screeningsinstrument

Alarmbellen moeten gaan rinkelen als de mantelzorger depressieve en lichamelijke klachten gaat vertonen

Imbody &Vandsburger (2011)11

Literatuurstudie naar screenings-instrumenten

The Brief Abuse Screen for the Elderly test is als beste bestempeld met als kanttekening deze te combineren met de Indicators of Abuse (IOA-screen)

Iedere zorgverlener zou een specifieke training moeten volgen in geriatrie, ouderenmishandeling en deze testmethodes

Daly & Schoenfelder (2011)4

Literatuurstudie Aandacht voor mantelzorgers is van groot belang. Zij zijn, indien overbelast, de grootste risicogroep om pleger te worden

Johannesen &LoGiudice (2013)5

Literatuurstudie 49 studies

Het hebben van één of meer conflictueuze relatie(s) alsmede weinig sociale contacten zijn de belangrijkste risicofactoren

Yaffe & Tazkarji(2012)2

Literatuurstudie, maakt gebruik van the Elder Abuse Suspicion Index

Huisartsen hebben veelmogelijkheden ouderenmishan-deling te herkennen maar melden dit niet of nauwelijks. De angst om het vertrouwen te verliezen speelt mogelijk een rol.

Stark(2012)8

Literatuurstudie naar screenings-instrumenten en preventie

Gezondheidsmedewerkers zijn onvoldoende geschoold om signalen te herkennen

Bardelmeijer & Schols(2008)6

Literatuuroverzicht over wat er bekend is over ouderenmishandeling

Er ligt een taboe op het onderwerp; gezondheidszorgwerkers zijn onvoldoende getraind.

Lindenberg,et al. (2012)16

Nederlands artikel om actieplan Ouderen in veilige handen onder de aandacht te brengen

Screeningsinstrumenten dienen stelselmatig te worden ingezet bij 75+’ers. (BASE)13 en (H-S EAST)14 worden aanbevolen

Bardelmeijer (2010)9

Inventariserend retrospectief onderzoek 1335 nederlandse verpleeghuisartsen geênqueteerd 484 retour 203 hebben ouderen-mishandeling gesignaleerd

Kenmerken van slachtoffers en plegers worden behandeld. Wanneer gezondheidswerkers op de hoogte zijn van deze kenmerken wordt ouderenmishandeling eerder gesignaleerd. Op dit moment zijn zij nog onvoldoende geschoold.

Diesfeldt (2006)10

Onderzoeksstudie onder 101 ouderen14 dagen lang controle op blauwe plekken73 deelnemers kregen 1 of meerdere blauwe plekkken

Het onderzoek spitst zich toe op blauwe plekken op bijzondere plaatsen, te weten: nek, oren, geslachtsdelen, billen en voetzolen. Deze plekken ontstaan vrijwel nooit zomaar. Wanneer mantelzorgers tekenen van depressie gaan vertonen dienen zij behandeld te worden. Uitgebreide voorlichting over goede zorgverlening is volgens deze studie onontbeerlijk.

Blauwe plekken verwijzen volgens deze studie vaak niet meteen naar mishandeling; ouderen krijgen immers heel makkelijk een blauwe plek, omdat hun huid dunner is en de bloedvaatjes fragieler. Ook verhogen aandoeningen zoals suikerziekte en leukemie de kans op onderhuidse bloedingen. Bovendien hebben ouderen sowieso een grotere valneiging; en zij gebruiken vaak bloedverdunners.

Onderzoek

Page 54: 0009 nvfg glossy 2016

54 Ouderenmishandeling I www.nvfgnet.nl

Tabel 3: Specifieke signalen rondom ouderenmishandeling

De oudere of verzorger geeft onsamenhangende en tegenstrijdige verklaringen voor lichamelijke verwondingen.

De verzorger toont zich onverschillig voor het wel en wee van de oudere.

De verzorger vertoont verschijnselen van overbelasting.

Er wordt gescholden en geschreeuwd in aanwezigheid van arts of hulpverlener.

De oudere maakt een depressieve, angstige indruk.

De oudere geeft aan dat er veel mis is, maar wil er niet over praten.

De oudere ziet er onverzorgd uit en/of de huishouding is verwaarloosd.

Er verdwijnen spullen en geld van de oudere.

De oudere krijgt geen gelegenheid om alleen met de hulpverlener te praten.

De betrokkenen proberen de hulpverlener buiten de deur te houden.

Toenemend aantal schuldeisers.

De koelkast is leeg.

Bron: Deze lijst is overgenomen van de KNMG-Meldcode Kindermishandeling en huiselijk geweld, Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (maart 2012).

Resultaten

Bovenal wordt duidelijk dat gezondheidswerkers op dit moment onvoldoende getraind blijken te zijn om signalen rondom ouderenmishandeling te herkennen7. Wanneer zij rekening houden met de mogelijkheid van ouderenmishandeling neemt de kans toe dat deze ook daadwerkelijk wordt gesignaleerd8. Momenteel voelen gezondheidswerkers zich ongemakkelijk bij een eventuele confrontatie uit angst het vertrouwen van het slachtoffer te verliezen8. Om de kennis rond het herkennen van ouderenmishandeling te vergroten worden hieronder aandachtspunten voor slachtoffer- en plegerprofielen opgesomd:

Slachtofferprofiel

• De grootste groep slachtoffers zijn getrouwde vrou-wen tussen 65 en 79 jaar met een laag opleidings-niveau en een laag inkomen. Veelal zijn zij samen-wonend en hebben zij weinig sociale contacten. Vaak is er sprake van een traumatische gebeurtenis in het verleden en/of alcoholmisbruik5,6.

• Betreffende de symptomen rondom ouderenmis-handeling moet men vooral bedacht zijn op karak-terveranderingen en onsamenhangende verklarin-gen van het slachtoffer8.

• Uiterlijk kenmerk: blauwe plekken op bijzondere plaatsen, zoals nek, oren, geslachtsdelen, billen en voetzolen10.

Plegerprofiel

• Veelal zijn het de naasten van de slachtoffers die overgaan tot mishandeling9. Vaak betreft het een inwonend kind of de partner die in materiële, financiële of mentale zin afhankelijk is van het slachtoffer5. Binnen instellingen zijn plegers over het algemeen verzorgenden en helpenden9.

• Veel van de plegers hebben zelf psychische en/of emotionele problemen, ook depressie wordt vaak waargenomen5,11.

• Er kan sprake zijn van een verslavingsproblematiek9. • De pleger is dikwijls overbelast door de zorg voor

de, in lichamelijke of geestelijke zin, afhankelijke ouder of partner. Vaak ervaren zij minder voldoe-ning in hun werk en beschouwen zij de combinatie van werk en privé als zeer stressvol8,9.

• Er is veelal sprake van onervarenheid met zorg5,6, financiële problemen5,6, agressie in de familiege-schiedenis5,6,9 en soms is er sprake van ontwikke-lingsstoornissen5,6.

Er zijn meerdere signalen die kunnen wijzen op ouderenmishandeling, maar één of enkele van deze signalen hoeft niet altijd op mishandeling te wijzen. Het gaat meestal om een combinatie of de samenhang tussen meerdere signalen (6). Bij de Koninklijke Ne-derlandse Maatschappij tot bevordering van de Ge-neeskunst (KNMG) kan men een lijst vinden van diverse signalen, deze zijn opgesomd in tabel 3.

Onderzoek

Page 55: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Ouderenmishandeling 55

Worden deze signalen herkend en kan een associatie worden gelegd met ouderenmishandeling dan wordt het mogelijk de mishandeling bespreekbaar te maken en oplossingen aan te bieden. Dit kan bereikt worden door het stellen van neutrale, gerichte vragen aan het slachtoffer en/of de mogelijke pleger. Belangrijk daarbij is dat beide partijen het gevoel krijgen zich gesteund te voelen en dat de situatie kan verbeteren. Bij het stellen van de vragen is wel grote voorzichtigheid ge-boden4,8,11.Er is testmateriaal beschikbaar om te helpen ouderen-mishandeling op te sporen. In Nederland wordt vaak de keuze gemaakt voor de Brief Abuse Screen For the Elderly (BASE)12,13 en de Hwalek-Sengstock Elder Abuse Screening Test (H-S EAST)13,14. Deze testen objectiveren onder andere ernst, frequentie en typen van mishan-deling15.

De belangrijkste conclusies uit de literatuur op het gebied van handelen zijn:• Het stellen van zo neutraal mogelijke, maar toch

gerichte vragen, blijkt het meest effectief te zijn bij

een eventuele verdenking van mishandeling8.• Uitgebreide voorlichting over goede zorgverlening

is onontbeerlijk, zowel aan slachtoffers als ook aan plegers9.

• Indien mantelzorgers tekenen van depressie gaan vertonen dienen zij behandeld te worden, tezamen met mogelijk andere (lichamelijke) klachten5. Daar-bij is niet uitgesloten dat er professionele thuiszorg moet worden ingeschakeld, alsmede eventuele andere voorzieningen moeten worden aangeboden zoals dagbehandeling (respijtzorg)5,8,9,16.

• Bij vermoedens van ouderenmishandeling dient altijd ‘Veilig Thuis’ om raad gevraagd te worden. ‘Veilig Thuis’ is het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij geven, op basis van anonieme cliëntgegevens zodat het beroeps-geheim niet in het geding komt, advies hoe verder te handelen. Blijken de vermoedens juist te zijn, dan wordt het advies omgezet in een melding en zal ‘Veilig Thuis’ het gesprek aangaan met slachtof-fer en pleger om de problemen nader in kaart te brengen en de hulpvragen te verhelderen.

Onderzoek

Stappenplan Ouderenmishandeling

Lichamelijke mishandeling

Treiteren en sarren, dreigementen, valse beschuldigingen, beledigingen of bevelen. Angst, woede, verdriet, schuchterheid, verwardheid of apathie

Stap 1: In kaart brengen van signalen Psychische mishandeling

Blauwe plekken, schrammen, zwellingen, fracturen of brandplekken: striemen aan polsen of enkels, te weinig of juist teveel medicijnen (bijvoorbeeld slaapmiddelen)

Stap 2: Overleg onderbouwde vermoedens met Veilig Thuis 0800 2000 en met collega

Stap 3: Zo mogelijk gesprek met betrokkenen

Reële kans op schade

Risico af te wenden Risico niet af te wenden

Toestemming slachtoffer voor melden

Nee

Dreigt zwaar letsel of dood

Melden bij Veilig Thuis:0800 2000 (24 uur per dag)

Nee Ja

Beslissen: hulp organiserenStopt geweld niet dan Melden

Voorlichting goede zorgverlening, professionele thuiszorg, inschakeling andere voorzieningen, zoals dagbehandeling, behandeling van evt. depressie en andere lichamelijke klachten

Acuut gevaar? Schakel eerst Politie in!Bel 112 (nood)

Ja

Stap 4: Zo nodig overleg met de huisarts en andere betrokken professionals

Figuur 1: Voorstel voor Stappenplan Ouderenmishandeling

Page 56: 0009 nvfg glossy 2016

56 Ouderenmishandeling I www.nvfgnet.nl

Discussie

In dit artikel werd gezocht naar de aanbevelingen in de internationale literatuur rondom het herken-nen van, en handelen bij, ouderenmishandeling. Dit artikel geeft de conclusies bij ouderen zonder demen-tie weer binnen de Nederlandse situatie. Bevindingen uit de Nederlandse en internationale literatuur komen overeen betreffende de profielen van pleger en slacht-offer. Ondanks dat er voor gezondheidswerkers een meldcode is gekomen, blijkt dat ouderenmishandeling een thema is dat matig wordt herkend door het prak-tijkveld. Ook kan in de courante basisopleidingen en professionele nascholing tot op heden weinig informa-tie worden gevonden over hoe te handelen bij oude-renmishandeling. Het opzetten van scholing rondom dit thema lijkt de auteurs een aanbeveling. Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiothe-rapie (KNGF) heeft een meldcode ontwikkeld die wordt verspreid onder de naam ‘Huiselijk geweld en Kinder-mishandeling’.

Screeningslijsten voor het in kaart brengen van situa-ties met ouderenmishandeling zoals BASE en H-S EAST zouden stelselmatig moeten worden ingezet door wijk-verpleegkundigen of praktijkondersteuners. Het afne-men van vragenlijsten ligt wat betreft de auteurs niet bij de (geriatrie)fysiotherapeut, echter is herkenning rondom het thema essentieel om meldingen te maken bij ‘Veilig Thuis’. Om een beter beeld te krijgen hoe het signaleren van ouderenmishandeling in de (geriatrie)fysiotherapeutische praktijk zou kunnen worden ver-ankerd, stellen wij het gebruik van een ‘Stappenplan Ouderenmishandeling’ voor, zoals te lezen in figuur 1. Dit plan is afgeleid van het ‘Stappenplan Volwassenen-geweld’ van het KNGF17. Te zien is op welke signalen er gelet dient te worden en wanneer tot welke actie zou moeten worden overgegaan. Uit het stappenplan wordt duidelijk dat acties richting collegae, ‘Veilig Thuis’, huisarts en andere betrokken professionals soms nodig zijn. Dreigt acuut gevaar dan is 112 bellen uiteraard de meest voor de hand liggende weg. Inzicht in hoe te handelen bij ouderenmishandeling minimaliseert de kans op schade in elk opzicht. Het volgen van een specifieke training omtrent ouderenmishandeling, ver-waarlozing en het testen hiervan, zou een meerwaarde zijn voor elke hulpverlener15.

Literatuurlijst

1) Movisie: landelijk kennisinstituut en adviesbureau voor toepasbare kennis, adviezen en oplossingen bij de aan-pak van sociale vraagstukken op het terrein van welzijn, participatie, sociale zorg en sociale veiligheid. Movisie-Factsheet-meldingen-ouderenmishandeling-

(2012/2013/2014). Beschikbaar via: https://www.movisie.nl/zoeken/factsheet%20ouderenmishandeling

2) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – dos-sier Ouderenmishandeling. Beschikbaar via: http://www.huiselijkgeweld.nl/dossiers/ouderenmishandeling

3) Yaffe MJ, Tazkarji B. Understanding elder abuse in family practice. Can Fam Physician. 2012; 58:1336-1340.

4) Symposium ‘Ouderenmishandeling in Context’. Leyden Academy on Vitality and Ageing: 2011. Te downloaden via: http://www.leydenacademy.nl/bijeenkomsten/Sympo-sium_ouderenmishandeling

5) Daly JM. Evidence-based practice guideline: elder abuse prevention. J Gerontol Nurs. 2011; 37(11):11-17.

6) Johannesen M, LoGiudice D. Elder abuse: a systematic review of risk factors in community-dwelling elders. Age Ageing. 2013;42(3):292-298.

7) Stark S. Elder Abuse: Screening, intervention and preven-tion. Nursing. 2012; 42(10): 24-29

8) Bardelmeijer EAM. Ouderenmishandeling in de literatuur. Oriënterend literatuuronderzoek ter voltooiing van ver-pleeghuisartsopleiding 2010: 6-14 Beschikbaar via: http://aanpak-ouderenmishandeling.nl/doc/Ouderenmishande-ling-in-het-verpleeghuis.pdf

9) Diesfeldt H. Signalen en risico’s leren herkennen: attent zijn op ouderenmishandeling. Denkbeeld. 2006;18:101-103. Beschikbaar via: http://www.authormapper.com/search.aspx?val=journal%3ADenkbeeld&size=100&val=name%3ADiesfeldt%2C+Han

10) Fulmer T, Paveza G, Vandeweerd C, Guadagno L, Fairchild

S, Norman R et al. Neglect assessment in urban emer-gency departments and confirmation by an expert clinical team. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2005; 60(8):1002-1006.

11) Bardelmeijer EAM, Schols JMGA. Ouderenmishandeling thuis en in instellingen. Tijdschrift voor Verpleeghuisge-neeskunde. 2008; 33(3):68-71.

12) Brief Abuse Screen For the Elderly (BASE) Beschikbaar via: http://www.innovatiekringdementie.nl/files/gfx/image-manager/DynamicMedia/Innovatiekring_Dementie/WES-TENDORP_BASE.pdf

13) Lindenberg J, Polman-van Stratum EP, Westendorp RGJ. Ouderenmishandeling uit de schaduw. Medisch Contact 2012; 39: 2167-2169.

14) Hwalek-Sengstock Elder Abuse Screening Test (H-S EAST) Beschikbaar via: http://www.innovatiekringdementie.nl/files/gfx/imagemanager/DynamicMedia/Innovatiekring_Dementie/39-WESTENDORP_H-S_EAST.pdf

15) Imbody B, Vandsburger E. Elder abuse and neglect: as-sessment tools, interventions, and recommendations for effective service provision. Educational Gerontolog. 2011; 37: 634-650

16) SCP – Sociaal en Cultureel Planbureau. Hulp geboden – Een verkenning van de mogelijkheden en grenzen van (meer) informele hulp. Den Haag: SCP. 2014; 40-61. Te downloaden via: http://www.scp.nl/Publicaties/Alle_pu-blicaties/Publicaties_2014/Hulp_geboden

17) Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie. Meldcode Huiselijk geweld en Kindermishandeling, blz 51. Beschikbaar via: http://docplayer.nl/5735827-Kngf-meld-code-huiselijk-geweld-kindermishandeling.html

Onderzoek

Page 57: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Quantifi ed Self 57

Quantified Self staat voor de zelfmetende mens. Het aantal mensen dat met zelf gegenereerde gezondheidsgegevens het zorgproces binnenwandelt, gaat de komende jaren groeien. Verschillende soorten activity trackers en gezondheidsapplicaties voor de smartphone maken het relatief eenvoudig persoonlijke gegevens te verzamelen. Het is daarom raadzaam kennis te nemen van wat er zoal aan zelfmeettechnologie beschikbaar is en hoe het is gesteld met de kwaliteit, toepasbaarheid of zelfs generaliseerbaarheid van de data. In dit artikel lichten we de achtergrond van Quantified Self toe, zetten het in een breder perspectief van technologische ontwikkelingen en we zeggen iets over de zin en onzin van zelfmetingen, waarbij de focus ligt op Quantified Self met betrekking tot gezondheid, levensstijl en gebruik binnen de fysiotherapie. Grote kans dat ook u er mee te maken krijgt.

Het is voor consumenten de afgelopen jaren steeds makkelijker geworden eigen gezondheidsdata te genereren1. Verschillende soorten activity trackers en gezondheidsapplicaties voor de smartphone maken het relatief eenvoudig persoonlijke gegevens te verzamelen over onder meer beweging, voeding, slaap, hartslag en menstruatiecyclus. Steeds vaker gaan cliënten dit soort data meenemen naar de (para)medische specialist, zoals de fysiotherapeut. En naar verwachting vragen (para)medici en verpleegkundigen ook steeds vaker de cliënt om zelf gezondheidsinformatie te verzamelen, bijvoorbeeld in het kader van zelfmanagement of met als doel klinische observaties te verrijken. Wat is er al-lemaal beschikbaar aan zelfmeetapparatuur? Hoe goed zijn al die consumentenproducten? Worden de cliënt en de zorgverleners hier nou beter van?

Persoonlijke betekenis uit persoonlijke data

“Het meest persoonlijke is tegelijk het meest univer-sele”, zo opende Gary Wolf afgelopen juni de Quanti-fied Self Conference 2015 in San Francisco. Hij is samen met Kevin Kelly de bedenker van Quantified Self (QS) en oprichter van QS labs, een organisatie die sinds 2007 een wereldwijd groeiende community begeleidt bij haar zoektocht naar zelfkennis door zelfmeting2,3. Kelly en Wolf stellen dat getallen antwoord kunnen geven op moeilijk te beantwoorden (levens)vragen, maar ook kunnen zorgen voor het herkennen van patronen die voorheen onzichtbaar waren. Een nobel streven, maar het valt niet altijd mee om betekenis te halen uit per-

soonlijke data. Eind 2015 zijn in 35 landen al bijna zes-tigduizend community members actief in 208 verschil-lende Meetup groups, waar zij elkaar ontmoeten om de dialoog aan te gaan over deze zoektocht. Tot nu toe is er bijna wekelijks wel ergens in de wereld een meetup. Daarnaast zijn er twee jaarlijkse wereldwijde conferen-ties, afwisselend in San Francisco en Amsterdam.

Mits goed verzameld is data objectief en staat diepere refl ectie op eigen gedrag toe

Sociale beweging

Tijdens de conferenties en meetups staan ontmoetin-gen centraal. Makers en gebruikers van technologie voor zelfmeting spreken elkaar over de toegevoegde waarde van persoonlijke data op zelfkennis. Drie eenvoudige vragen zijn daarbij leidend: wat heb je gedaan, hoe heb je dat gedaan en wat heb je ervan geleerd. Die laatste is het belangrijkst. Mits goed ver-zameld, is data objectief en staat diepere reflectie op eigen gedrag toe. Dit kan over van alles gaan; over het aantal en type films dat je kijkt, over waar en met wie je sociale contacten aangaat, over je lichaamsgewicht of over het aantal luiers dat je verschoont. Technologie maakt zelfmeten makkelijk en voor een breed publiek toegankelijk. Het gebruik van wearables is geen doel op zich binnen de QS community, als de gegevens met pen en papier of zelfs in het hoofd verzameld kun-nen worden, dan kan ook dat al doelmatig zijn. Een

Quantified Self in de paramedische praktijk

Dr. Martijn de Groot, Thea Kooiman MSc en Dr. Miriam van Ittersum

Onderzoek

Auteurgegevens

Dr. Martijn de Groot: Medisch bioloog/senior onderzoeker, Lectoraat Healthy Ageing, Allied Health Care and Nursing en lectoraat New

Business and ICT, Hanzehogeschool Groningen.

Thea Kooiman MSc: Oefentherapeut/bewegingswetenschapper/promovenda, Lectoraat Healthy Ageing,

Allied Health Care and Nursing, Hanzehogeschool Groningen.

Dr. Miriam van Ittersum: Fysiotherapeut/bewegingswetenschapper/hogeschooldocent, opleiding Fysiotherapie, Academie voor

Gezondheidsstudies, Hanzehogeschool Groningen.

Correspondentie: [email protected]

Page 58: 0009 nvfg glossy 2016

58 Quantifi ed Self I www.nvfgnet.nl

aantrekkelijk aspect van de QS beweging is dat allerlei mensen betrokken zijn en niemand uitgesloten is. Van Olympische atleten tot mensen die strijden tegen de gevolgen van kanker; hackers, makers, kunstenaars , wetenschappers en meer. Oftewel, feitelijk iedereen denkbaar die op zoek is naar zijn eigen antwoorden, daar waar standaardoplossingen niet langer helpen of de reguliere dienst- of zorgverlening niet voldoet.

Quantified Self Institute in Nederland

In 2012 werd in samenwerking met QS Labs (San Fran-cisco, USA) in Nederland het Quantified Self Institute opgericht bij de Hanzehogeschool Groningen. Het is een multidisciplinaire netwerkorganisatie die kennis over personalised digital health vertaalt naar onder-wijs- en onderzoeksprogramma’s4. De focus ligt daarbij op de ‘Big five for Healthy Life’; beweging, voeding, slaap, stress en sociale interactie5. Dit zijn vijf thema’s waarvan het aannemelijk is dat het handhaven van een goede balans bijdraagt aan het gezond opgroeien en gezond oud worden van individuen. In samenwer-king met regionale en (inter)nationale partners worden onderzoeksprojecten uitgevoerd waarbij wordt gekeken naar accuratesse van zelfmeting, hoe en in welke mate dit effectief kan bijdragen aan het bevorderen van een gezonde leefstijl bij bijvoorbeeld werknemers of men-sen met diabetes.

Wearables & activity trackers

Het grootste deel van deze zogenaamde self-tracking activiteiten vindt plaats op het gebied van leefstijl en gezondheid. Dat is tenslotte ook het meest per-soonlijke dat we bezitten. Dit artikel beperkt zich tot quantified self op het gebied van gezondheid. Er is veel beschikbaar en het aantal sensoren dat je kunt gebruiken om een aspect van je lichaam of gedrag te meten groeit exponentieel. Meestal worden ze kortweg ‘wearables’ genoemd (naar ‘wearable technology’). Een uitgebreide lijst is te vinden op de blogpost van Jeroen Cornelissen waar bijna duizend sensoren beschreven staan die geschikt zijn voor zelfmeten en voor gebruik in decentrale locaties zoals gezondheidscentra6. De meest populaire wearables zijn de activity trackers. Het zijn digitale versnellingsmeters die je om je pols of in je broekzak draagt en zo automatisch bijhouden hoeveel je beweegt of slaapt (niet beweegt). De meest verkochte activity trackers zijn van het merk Fitbit Inc.,

Hoe accuraat zijn activity trackers?

Er komen langzaam steeds meer wetenschappelijke publicaties beschikbaar die iets zeggen over de accura-tesse van technologie voor zelfmeting. Er is veel vraag naar kennis over validiteit en betrouwbaarheid en het wetenschappelijk onderzoek loopt een paar passen achter op de technologische vooruitgang. Afgelopen zomer verscheen er in het toonaangevende medische

tijdschrift JAMA (Journal of the American Medical Asso-ciation) een research letter waarin verslag werd gedaan van de accuratesse van een paar activity trackers en smartphone applicaties7. Het Quantified Self Institute deed samen met onder-zoekers van het lectoraat Healthy Ageing, Allied Health Care and Nursing en van het Centrum voor Beweging en Onderzoek in Groningen onderzoek naar de validiteit en betrouwbaarheid van tien populaire activity trac-kers8. De volgende trackers werden onderzocht: de Fit-bit Flex, Jawbone Up, Nike+ Fuelband SE, Misfit Shine, Withings Pulse, Fitbit Zip, Lumoback, Omron HJ-203, Yamax Digiwalker SW-200 and Moves applicatie (figuur 1). Deze trackers werden gekozen vanwege variatie in populariteit (met Fitbit, Jawbone en Nike als populaire merken onder consumenten en de Digiwalker als veel-gebruikte bewegingsmeter in onderzoek), prijsklasse, technologie (‘eenvoudige’ stappentellers of 2- of 3-as-sige accelerometers) en draagpositie (pols-gedragen voor de Fitbit Flex, Jawbone Up en Nike+ Fuelband, en centraal gedragen; op de heup, om de middel of in de broekzak, voor de overige trackers).

De trackers werden onderzocht met twee verschillende methoden. In de labstudie droegen 33 proefperso-nen de trackers tweemaal voor een half uur, terwijl zij liepen op de loopband op een gemiddelde loopsnel-heid. Het Optogait systeem, welke het aantal stappen dat gezet werd precies kon meten, werd gebruikt als gouden standaard. In de veldstudie droegen 56 proef-personen de trackers tijdens één werkdag. Hierbij werd de ActivPAL, een goed gevalideerde accelerometer, gebruikt als gouden standaard. Uit de resultaten kwam naar voren dat de Fitbit Flex, Jawbone Up, Misfit Shine, Withings Pulse, Fitbit Zip, Lumoback en Yamax Digiwalker SW-200 betrouw-bare metingen lieten zien met een hoge test-hertest betrouwbaarheid. Van deze zeven trackers lieten vijf trackers ook een hoge validiteit zien, waarbij ze inwis-selbaar waren met de gouden standaard. De validiteit van de Fitbit Flex, Digiwalker en Omron was voldoen-de. De Nike+Fuelband liet een duidelijke onderschat-ting zien van het aantal stappen, en de Moves app

Tien activity trackers die werden getoetst op hun accuratesse. 1 = Fitbit Zip, 2 = Misfit Shine, 3 = Nike+ Fuelband, 4 = Omron Walking style III, 5 = Withings Pulse, 6 = Fitbit Flex, 7 = Digiwalker SW-200, 8 = Lumoback, 9 = Jawbone Up, 10 = Moves app

Onderzoek

Page 59: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Quantifi ed Self 59

(geïnstalleerd op een Iphone) een overschatting. In de veldstudie nam de validiteit over het algemeen af. Er kwam één duidelijke winnaar uit de bus: de Fitbit Zip. Deze tracker liet een hoge overeenstemming met de gouden standaard zien. Ook de Misfit Shine en Lumo-back lieten een redelijk hoge validiteit zien. De Fitbit Flex, Jawbone Up, Withings Pulse, Omron en Digiwalker lieten gemiddeld een afwijking van (ruim) onder de 10% zien, wat gezien wordt als acceptabele afwijking in ‘free-living’ omstandigheden. Echter, de individu-ele afwijkingen (beoordeeld via Bland-Altman plots) waren hoger voor deze trackers. De Nike+Fuelband gaf opnieuw een duidelijke onderschatting van het aantal stappen. Samenvattend, kwam uit deze studie naar voren dat de betrouwbaarheid en validiteit van de Lumoback, Fitbit Flex, Jawbone UP, Misfit Shine, Withings Pulse, Fitbit Zip, and Digiwalker voldoende tot goed is. Deze trac-kers zijn geschikt voor consumenten gebruik en leef-stijlprogramma’s. De Fitbit Zip liet de beste validiteit zien en is ook geschikt voor onderzoeksdoeleinden. Deze resultaten zijn gelijk aan bevindingen uit andere studies, waarin de Fitbit Zip, Jawbone Up, Misfit Shine, Withings Pulse en Digiwalker ook een goede validiteit lieten zien. Ook de duidelijke onderschatting van het aantal stappen van de Nike+Fuelband kwam overeen met andere studies7,9,10.

Welke activity tracker is nu geschikt?

Ten eerste is het belangrijk om te realiseren dat voor individuele gebruikers de betrouwbaarheid van een tracker belangrijker is dan de validiteit, doordat cliën-ten vooral geïnteresseerd zijn in veranderingen in hun beweeggedrag11. Uiteraard moet een zelfmeter wel valide genoeg zijn, anders verliest zij geloofwaardig-heid bij de eindgebruiker. Een relatief kleine (minder dan 5 á 10%), standaard afwijking lijkt daarbij voor de individuele gebruiker nog acceptabel. Ook is het goed om van te voren duidelijk te heb-ben welke activiteit precies gemeten zal gaan worden, zodat de beste draagpositie bepaald kan worden. Als een cliënt voornamelijk meer wil gaan fietsen, is een tracker die cyclische bewegingen kan meten en om de enkel gedragen wordt, het meest geschikt. Een voor-beeld van zo’n tracker is de MOOV. Er kan ook gekozen worden voor een app welke via GPS de fietsroute en snelheid bijhoudt (bijv. Strava, Runkeeper of Run-tastic). Polsgedragen trackers kunnen meestal geen fietsbewegingen meten, dus zijn voor mensen die het fietsen willen gaan opbouwen minder geschikt. Nieuw is echter dat de laatste modellen van Fitbit (Fitbit Charge HR en Fitbit Surge) ook onderscheid gaan maken in loop- en fietsbewegingen. Polsgedragen trackers of smartwatches hebben voor veel consumenten vaak de voorkeur, doordat deze meestal meerdere functies hebben (weergave van datum, tijd, display met real-time meetgegevens, verbinding met smartphone). Een ander aspect dat zeker zal meewegen bij het aan-bevelen van een activity tracker is de prijs. De Fitbit Zip is als één van de geavanceerdere trackers met 50 euro

de goedkoopste in onze studie. Nieuw uitgebrachte trackers van bijvoorbeeld Misfit en Jawbone (Misfit Flash, Jawbone Move) zijn nog wat goedkoper verkrijg-baar. Smartwatches en activity trackers van merken als Garmin en Polar zijn weer wat duurder. Deze trackers hebben dan vaak ook een mooie, gebruikersvriende-lijke interface en de bijbehorende apps hebben veel ingebouwde functies als doelen instellen en geauto-matiseerde motiverende berichten. Stappentellers als Omron en Digiwalker zijn het goedkoopst (rond de 20 euro), en direct in gebruik te nemen zonder registratie via internet of installatie van bijbehorende app. Hier-door zijn deze trackers wellicht voor de oudere cliënt meer geschikt.

Smartphone als wearable met een keur aan gezondheidsapplicaties

Naast alle wearables is de smartphone bij uitstek een stuk technologie wat zich leent voor het verzamelen van persoonlijke data. Nederland kent een groot aantal smartphonegebruikers (> 10 miljoen) en tabletgebrui-kers (> 8 miljoen)12. Al in 2014 passeerde alleen de App Store van Apple de magische grens van 1 miljoen appli-caties. Naar schatting 20% daarvan betreft applicaties op het gebied van gezondheid. Een niet uitputtende selectie is te vinden op de website van myhealthapps (http://myhealthapps.net/). Een aantal populaire apps op het gebied van voeding, beweging, slaap en stress staan in tabel 1 weergegeven. In Nederland is een aantal pogingen gedaan een over-zicht te maken van medische apps. Het meest complete overzicht is te vinden op de website van de digitale zorggids (www.digitalezorggids.nl) waar circa 10.000 apps voor zorgprofessionals en consumenten op staan.

Een van de redenen waarom het ontwikkelen van een keurmerk zo moeilijk is, is dat door de snelle ontwikkelingen op ICT-gebied veel initiatieven voortdurend

door de actualiteit worden ingehaald

Voeding Beweging Slaap Stress

MyFitnessPal Runkeeper Proactive Sleep Azumio

Whats on my plate Caledos Runner Sleep Genius Runtastic

MyNetDiary

Runtastic Sleep cycle

Food Diary Google Fit Sleep Better Stress Check

Wholesome Moves SleepBot Stress stopper

Een aantal populaire apps op het gebied van voeding,

beweging, slaap en stress. Bron Quantified Self Institute

(www.qsinstitute.org), big five for healthy life apps.

Onderzoek

Page 60: 0009 nvfg glossy 2016

60 Quantifi ed Self I www.nvfgnet.nl

Individuele data(n=1)

Quantified Self Quantified Other

Feedback Feedback voor jezelf voor een ander

Quantified Us Citizen science

Waar blijft toch dat keurmerk voor apps?

Er is niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten be-hoefte aan iets van een keurmerk voor applicaties dat voor (para)medische en verpleegkundige doeleinden gebruikt kan worden. Met name artsen zijn gewend aan keurmerken en ‘evidence’ en zijn daardoor nog enigszins onzeker over welke apps en wearables aan te bevelen zijn. Het Nederlandse Huisartsen Genoot-schap (NHG) is bezig geweest met het ontwikkelen van een keurmerk voor apps en wearables, maar heeft uiteindelijk besloten dat dit geen haalbare kaart was. Een van de redenen waarom het ontwikkelen van een keurmerk zo moeilijk is, is dat door de snelle ontwik-kelingen op ICT-gebied veel initiatieven voortdurend door de actualiteiten worden ingehaald. Een app die doorontwikkeld wordt en voorzien van een serieuze update, kan daardoor ineens een essentieel andere app zijn. Zo heeft een keurmerk maar een heel be-perkte houdbaarheid. In Amerika is een grote orga-nisatie, Happtique, na enkele jaren noodgedwongen gestopt met hun keuringen. Het kostte enorm veel energie om een gedegen uitspraak tot keurmerk om te vormen en na twee jaar bleek dat het nog maar voor twee apps lukte! Apple introduceerde kortgeleden de Apple Watch. Deze wearable opent weer een hele nieuwe wereld aan mogelijkheden. Zorginstanties en haar controlerende organen kunnen het tempo van deze ontwikkelingen simpelweg niet bijbenen met regelgeving en richtlij-nen. Toezichthouders en zorginstanties zullen anders moeten leren denken. Bijvoorbeeld door meer samen te werken met Communities of Practice; groepen van (vroege) gebruikers die de technologische trends op de voet volgen en kunnen helpen bij een eerste schifting van kaf en koren. Of door nauwer samen te werken met kennisinstellingen die voorop lopen bij het des-simineren van technologische innovaties.

Quantifi ed Self start vanuit de persoonlijke motivatie om iets te weten over jezelf

of je leefomstandigheden

Voordelen van het kunnen delen van je persoonlijke data

Quantified Self start vanuit persoonlijke motivatie om iets te weten over jezelf of je leefomstandigheden; je verzamelt persoonlijke data voor en door jezelf. Je bepaalt zelf op welke manier je dat doet en geeft hier op je eigen wijze betekenis aan. Omdat het gaat om digitale data is het relatief eenvoudig om de zelf gegenereerde gezondheidsdata te delen met vrienden, familie of zorgverleners. Een reden om data (digitaal) te delen met anderen kan zijn dat het motiveert om een doel dat je voor jezelf hebt gesteld, te halen. Denk aan ‘likes’ op Facebook als je daar gepost hebt dat je zojuist een wandeling van 15 kilometer hebt gedaan. Ook kan een cliënt op soortgelijke wijze beslissen om zelfmetingen te laten zien aan zijn fysiotherapeut, om

deze een indruk te geven van persoonlijke patronen in bepaalde gezondheids- of leefstijlkarakteristieken (bijvoorbeeld beweging of slaap). Hiermee krijgt de fysiotherapeut een breder beeld van de factoren die mogelijk een rol spelen bij de klachten waarvoor de cliënt bij hem / haar komt. Dit kan ondersteunend zijn in het diagnostisch proces en mogelijk leiden tot beter bij de individu passende behandelvoorstellen. Het delen van persoonlijke data met anderen kan ook op een andere manier meerwaarde opleveren, zeker als andere self-trackers dat ook doen. Door meerdere individuen verzamelde persoonlijke data bij elkaar, levert voor iedere self-tracker veel extra informatie op, bijvoorbeeld zoals gebeurt in de online community ‘Patients Like Me’, waar het door de cliënten zelf delen van ervaringen over symptomen, behandelingen en bijwerkingen lijdt tot verrijkte informatie voor de indi-viduele community-deelnemer. Je zou kunnen zeggen dat de Quantified Self in groepsvorm transformeert tot Quantified Us (figuur 2); gezamenlijke persoonlijke data die van waarde is voor de deelnemende individuen13.

Self monitoring of surveillance?

Zelfmeting als middel om te komen tot verandering/verbetering van je eigen gezondheid of prestaties is op zichzelf niet nieuw. Het is ook niet nieuw dat het delen van je prestaties met anderen kunnen helpen om gemotiveerd met je gedrag(sverandering) bezig te zijn. Toch zijn deze vormen van persuasive tech-nology geen heilige graal om te komen tot positieve gedragsveranderingen. Daarvoor is menselijk gedrag te complex. Het delen van persoonlijke data kan zelfs de motivatie ondermijnen, bijvoorbeeld wanneer je in competitieverband data deelt en vaak verliest terwijl je daar niet tegen kunt of last krijgt van verhoogde stress door al dat zelfmeten en/of delen van data. Bovendien is de scheidslijn van persuasive technology naar een

Figuur 2. Motief voor zelfmetingen uitgezet tegen met wie je de data deelt. Op eigen initiatief data verzamelen voor jezelf om eventueel te delen met vrienden/familie/coach (quantified self). Data delen met een groep van peers om zelf meer te leren van de data en andere ervan te laten leren (quantified us). Data verzamelen omdat iemand anders je vraagt dit te doen waar je zelf wat aan zou kunnen hebben (quantified other) of data verzamelen omdat iemand je dit vraagt zonder dat dit een eigenbelang dient (citizen science). Bron: http://www.digitalezorggids.nl/blog/quantified-self-quantified-us-quantified-other.

Onderzoek

Page 61: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Quantifi ed Self 61

vorm van surveillance of ‘big brother is watching you’ vrij dun. De discussie die hierbij zeker gevoerd moet worden is die van het data-eigenaarschap en veiligheid. Vragen als: Wie heeft controle over de gegevens die ik verza-mel?, Wie heeft toegang tot de gegevens?, Wat kunnen anderen, indien zij toegang hebben, met de data?, Kan ik mijn eigen data definitief verwijderen? zijn hier essentieel. Fabrikanten van wearables gebruiken de door hun klanten verzamelde data ook. De disclaimers van twee grote firma’s (Fitbit en Withings) geven aan dat zij de data gebruiken om hun producten te ver-beteren en dat ze big data geanonimiseerd aan derde partijen mogen doorverkopen. Dat hoeft allemaal niet zo’n probleem te zijn, maar het is niet altijd duidelijk hoe het zit. Veel mensen worden in het bijzonder zenuwachtig als ze bedenken dat zorgverzekeraars mee kunnen kijken. Als je gezond gedrag vertoont is dat niet zo’n pro-bleem, sterker nog, dan zou je zelf de voordelen kun-nen zien bij een ‘pay as you drive’ constructie waarbij je voordelen geniet bij aantoonbaar (gemeten) gezond gedrag. Zorgverzekeraars zoals Menzis experimenteren momenteel met een puntensysteem voor zelfgeme-ten positieve gedragsverandering op het gebied van gezonde leefstijl. Hier is op zich niets mis mee, zolang volstrekt transparant blijft wat er met alle gegevens gebeurd. Uiteindelijk wil niemand, zorgverzekeraars inclusief, een stelsel waarbij iedereen systematisch ge-controleerd en bemeten wordt, zonder dat daarbij de meerwaarde ontegenzeggelijk vaststaat en de privacy van de individuele cliënt gewaarborgd is. Er zou na-melijk een stigmatiserend effect van uitgaan. Mensen die niet bereid zijn om hun zelfgegenereerde gezond-heidsdata te delen zouden iets te verbergen kunnen hebben. Er liggen allerlei dwangmatige oplossingen op de loer zoals het verplichten van zelfmetingen en/of het delen van persoonlijke data. Dit staat haaks op vrijheid die we in Nederland zo hoog in het vaandel hebben.

Alles is data

Onder andere door self-tracking groeit de hoeveel-heid data die opgeslagen wordt exponentieel. Niet alleen de opslag van deze zogenaamde big data is een uitdaging. Ook het analyseren van de data speelt een steeds grotere rol. Hoe meer gegevens verzameld wor-den, hoe beter relaties gelegd kunnen worden en hoe meer informatie dit oplevert. In het klein geldt dit voor de individuele cliënt die op basis van zijn zelfmeet-gegevens mogelijk betere keuzes kan maken voor een gezonde leefstijl. Zo wordt in een praktijk voor fysio-therapie in Groningen aan cliënten met a-specifieke rugklachten een Lumoback te leen aangeboden. De Lumoback is een band met sensor die om het mid-del wordt gedragen en geeft de gebruiker informatie over aantal stappen en de tijd die zittend, staand en liggend is doorgebracht. Daarnaast geeft de Lumoback via een trilsignaal en via een avatar in de bijbehorende app informatie over de lichaamshouding; is het ‘netjes

in de fysiologische stand’ of teveel onderuit gezakt, wordt er regelmatig gewisseld van houding, etc? Zo heeft de cliënt continue tactiele en visuele feedback over houding en beweging, in plaats van alleen tijdens de contactmomenten met de fysiotherapeut. In de be-handeling grijpt de fysiotherapeut, als de cliënt daar-mee akkoord is, aan op de ervaringen van de cliënt in het gebruik en op de metingen van de Lumoback. De eerste ervaringen zijn erg positief waarbij cliënten die de standaard behandeling kregen aangevuld met de Lumoback sneller minder beperkingen aangaven (op Patiënt Specifieke Klachtenlijst) dan cliënten die alleen de standaardbehandeling van deze fysiotherapeut ontvingen. In het groot geldt dat de big data kansen biedt om op een geheel nieuwe manier Public Health Research te bedrijven. Het is niet voor niets dat Apple de Resear-chKit lanceerde. Binnen enkele weken hadden on-derzoekers via de ResearchKit duizenden deelnemers die bereid waren gezondheidsinformatie te delen voor onderzoek. Daar kleven natuurlijk ook allerlei nade-len aan. Data verzamelen is lastiger te controleren en fraudegevoeliger. Bovendien worden gebruikers zonder smartphone uitgesloten en is snel sprake van een oververtegenwoordiging van mensen uit een hogere sociaal economische klasse. Niettemin illustreert Ap-ple’s ResearchKit wel de potentie van de smartphone als instrument voor het verzamelen van gezondheids-gegevens en opent het een nieuwe dimensies voor het doen van Public Health Research.

Personalised Health

Zelf gegeneraliseerde gezondheidsdata zoals van li-chaamsbeweging over een langere periode kunnen het persoonlijke cliëntendossier verrijken. De fysiothera-peut vraagt nu in veel gevallen hier ook al naar, maar het blijft dan bij een grofmazige indruk op basis van de perceptie van de cliënt of in het beste geval gevat in de vorm van antwoorden op een beweegvragenlijst. Samen met de cliënt zal de fysiotherapeut op basis van rijke en objectievere informatie van een activity tracker mogelijk betere, op de individu afgestemde behandel-plannen kunnen opstellen. Zo gebruiken verschillende oefen- en fysiotherapeuten e-Vitality, een e-health platform waarop individuele cliënten een eigen ac-count krijgen. Dit account kan gekoppeld worden met een activity tracker, waarvan zowel de cliënt als de therapeut de gegevens van kunnen inzien. Ook kan de cliënt aangeven hoe vandaag de pijnbeleving is en een logboek bijhouden met andere relevante gegevens (bijvoorbeeld het bijhouden van verschillende activi-teiten die mogelijk invloed hebben op de pijnklach-ten). Door het bijhouden van verschillende gegevens in het platform kan de cliënt meer inzicht krijgen in het eigen gedrag en onderzoeken welk effect aanpas-singen van het gedrag (meer bewegen, afwisselen van activiteiten) op de klachten hebben. Op deze manier krijgt de cliënt meer de regie in handen wat vaak een positief effect op de behandeling heeft.

Onderzoek

Page 62: 0009 nvfg glossy 2016

62 Quantifi ed Self I www.nvfgnet.nl

Quantified Self is een onderdeel van een grotere verandering

Technologische ontwikkelingen zijn in de afgelopen jaren sterk bepalend geweest voor onze economie. We leven bovendien in een periode waarin veranderingen door technologie exponentieel snel gaan. Er ontstaan nieuwe manieren van zakendoen; denk aan Uber dat de taxiwereld op zijn kop zet, en Airbnb verandert de hotelwereld. De muziekindustrie heeft met de digi-talisering al meerdere grote veranderingen moeten doorstaan om overeind te blijven en mee te gaan met de mogelijkheden en de wensen van de klant. Ook de retail merkt de gevolgen van internet en technologie. Volgens het rapport Hightech meets business dat het ING Economisch Bureau afgelopen juni (2015) uitbracht ter gelegenheid van de Dutch Technology Week zul-len technologische doorbraken (en ook hier worden sensoren, Internet of Things en big data genoemd) op korte termijn vooral de industrie, de automotive èn de gezondheidszorg sectoren beïnvloeden14. Zelfmeting heeft als perspectief om consument gedreven innova-ties in de zorg toe te staan. De implementatie is echter uitermate complex. Er zijn naast de zorgvrager, zorg-verlener en zorgverzekeraar nog veel meer stakeholders die opereren in een sterk veranderend klimaat van economische, sociale en politieke belangen. De roep om zelfmanagement en autonomie is niet alleen een democratisering van de zorg, maar ook het gevolg van bezuinigingen en tekorten. Quantified Self als onderdeel van een grotere bewe-ging draagt bij aan de paradigmaverschuiving richting een preventief en gepersonaliseerd gezondheidsmodel met een hogere mate van participatie door cliënten via data verzamelingstechnieken. Daarvoor is wel nodig dat er vanuit de zorg handreikingen worden gedaan richting deze beweging.

De dag van morgen ...

Quantified Self is geen hype. Naar alle waarschijnlijk-heid zal het nog zo’n vijf tot tien jaar duren voordat het breed geaccepteerd is met grote toepassingsmo-gelijkheden en heldere relevantie. In de Gartner Cycle voor technologie (www.gartner.com) zien we meer technologische ontwikkelingen die van belang zijn voor de zorg. Gebaseerd op de ideeën van Dr. Eric Topol (auteur van de baanbrekende boeken “The Creative Destruction of Medicine: How the Digital Revolution Will Create Better Health Care” en “The patient will see you now”) ontwikkelde Paul Sonnier het con-cept Digital Health. Dit is een veelomvattend begrip – waaronder o.a. mobile health (mHealth), eHealth, Telemedicine, Connected Health, Big Data, Quantified Self, Gamification, Precision and Personalized Medi-cine, Health 2.0 vallen – dat de bredere technologische revolutie in de gezondheidszorg beschrijft. Dit behelst razendsnelle ontwikkelingen op het gebied van draad-loze apparatuur, sensoren (hardware), sensortechno-logie (software), microprocessors, het internet, kennis en mogelijkheden rondom persoonlijke genetische

informatie, sociale netwerken, mobiele netwerken, en gezondheids IT. Al deze ontwikkelingen zullen de gezondheidszorg beïnvloeden. Paul Sonnier geeft in een zeer aan te bevelen LinkedIn-groep en op zijn website overzichten en samenvattingen van het laatste nieuws ten aanzien van ontwikkelde apps en devices, patenten, start-ups en evenementen op het gebied van technologie in de gezondheidszorg / Digital Health (www.storyofdigitalhealth.com). Handig om te weten en om te volgen zodat u van de laatste ontwikkelingen op dit gebied op de hoogte kunt blijven.

Referenties

1) De Groot M, Timmers B, den Braber M. De zelfmetende mens. Medisch Contact. 2014 (Aug); 1618-20.

2) Wolf G. Data driven life. New York Times Magazine. 28 April 2010 www.nytimes.com/2010/05/02/magazine/02self-measurement-t.html

3) www.quantifiedself.com 4) www.qsinstitute.org 5) De Groot M. The big five for healthy life. Digitale Zorggids

5 februari 2013: http://www.digitalezorggids.nl/blog/the-big-five-of-healthy-life

6) Cornelissen J. Zorg en thuis technologie: http://ic25.blogspot.nl/2011/12/diagnose-apparatuur-voor-zelfmeten-en.html

7) Case MA, Burwick HA, Volpp KG, Patel MS. Accuracy of smartphone applications and wearable devices for trac-king physical activity data. JAMA 2015; 313(6):625-6.

8) Kooiman TJM, Dontje ML, Sprenger SR, Krijnen WP, van

der Schans CP, de Groot M. Reliability and Validity of ten consumer activity trackers. BMC Sports Sci Med Reha-bil.2015; 7:24

9) Ferguson T, Rowlands AV, Olds T, Maher C. The validity of consumer-level, activity monitors in healthy adults worn in free-living conditions: a cross-sectional study. Int J Behav Nutr Phys Act 2015, 12:42-015-0201-9.

10) Lee JM, Kim Y, Welk GJ. Validity of consumer-based physical activity monitors. Med Sci Sports Exerc. 2014; 46(9):1840-8.

11) Dontje ML, de Groot M, Lengton RR, van der Schans, Cees

P, Krijnen WP. Measuring steps with the Fitbit activity tracker: an inter-device reliability study. J Med Eng Tech-nol.2015; 39(5):286-90.

12) http://www.gfk.com/nl/news-and-events/press-room/press-releases/paginas/evenveel-nederlanders-met-tablet-als-vaste-computer.aspx

13) De Groot M. Quantified Self, Quantified Us, Quantified Other. Digitale Zorggids 2014 http://www.digitalezorggids.nl/blog/quantified-self-quantified-us-quantified-other

14) Erich M, Blom M. (ING Economisch Bureau). High tech meets business, De economische impact van technologie voor sectoren, organisaties en mensen. Juni 2015. https://www.ing.nl/media/ING_EBZ_Hightech-meets-business_tcm162-86486.pdf

Deze bijdrage werd eerder gepubliceerd in het tijdschrift voor huisartsen Bij-

blijven nr. 8 – Persoonsgerichte zorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 2015.

Het artikel in deze editie is aangepast op de fysiotherapie en oefentherapie

(Cesar/Mensendieck).

Onderzoek

Page 63: 0009 nvfg glossy 2016

www.nvfgnet.nl I Chronisch gezond 63

verkorte masteropleiding voor geregistreerde geriatriefysiotherapeuten (50 ECTS; 3 jaar)masteropleiding geriatriefysiotherapie (90 ECTS; 3 jaar)nascholing voor (geriatrie)fysiotherapeuten (accreditatie is aangevraagd; 10 weken)

www.cbs.hu.nl

Advertentie

Advertentie

Het Nederlands Paramedisch Instituut feliciteert de NVFG met het veertig jarig bestaan

Postbus 11613800 BD AmersfoortT 033 421 61 00I www.npi.nlE [email protected]

Wist u dat u bij het NPi

• Als KNGF-lid gratis gebruik

kunt maken van de NPi-service?

• Gratis kunt abonneren op het

wekelijks nieuws of gebruik

kunt maken van de NPi-

nieuws-app?

• veel cursussen, opleidingen en

masterclasses kunt volgen in

het themagebied ‘Ouderen’

Voor al deze informatie zie npi.nl ofvolg ons op twitter: @paramedisch

Page 64: 0009 nvfg glossy 2016