- Ontwikkelingen GROB en MFC - Jaaractieplan C.A.B. 2009...

123
WOORD VOOR Deel I: GEMEENSCHAPPELIJKE THEMAS - Ontwikkelingen GROB en MFC - Verdere aandacht voor het thema secundaire traumatisering - Evaluatietweedaagse april: met zijn allen de boom in - Overzicht werking kwaliteitsstuurgroep - Jaaractieplan C.A.B. 2009 - In memoriam Fons Deel II: BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN - De teamwerking onder de loupe - Op weg naar een nieuw profiel (bis) - Inleiding op de cijfergegevens Deel III H.C.A. - Eindverslag Leerproject 2008 - Project Ouderstage - Van Leerproject – Ouderstage CAB naar HCA Oost-Vlaanderen Deel IV THUISBEGELEIDING - Pedagogisch profiel i.f.v. de hererkenning - Onderzoek naar de verwachtingen en beleving van kinderen… - Cliëntentevredenheid: zijn we hiermee tevreden? - Bespreking cijfers: gezinnen in de begeleiding Deel V JAAROVERZICHTEN - Samenstelling Raad van Bestuur en Personeel - Overzicht gevolgde vorming 2008 - Overzicht externe activiteiten medewerkers 2008 - Bezettingsgraden 2008 - Lijst afkortingen

Transcript of - Ontwikkelingen GROB en MFC - Jaaractieplan C.A.B. 2009...

WOORD VOOR

Deel I: GEMEENSCHAPPELIJKE THEMA’S - Ontwikkelingen GROB en MFC - Verdere aandacht voor het thema secundaire traumatisering - Evaluatietweedaagse april: met zijn allen de boom in - Overzicht werking kwaliteitsstuurgroep - Jaaractieplan C.A.B. 2009 - In memoriam Fons

Deel II: BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN

- De teamwerking onder de loupe - Op weg naar een nieuw profiel (bis) - Inleiding op de cijfergegevens

Deel III H.C.A.

- Eindverslag Leerproject 2008 - Project Ouderstage - Van Leerproject – Ouderstage CAB naar HCA Oost-Vlaanderen

Deel IV THUISBEGELEIDING - Pedagogisch profiel i.f.v. de hererkenning - Onderzoek naar de verwachtingen en beleving van kinderen… - Cliëntentevredenheid: zijn we hiermee tevreden?

- Bespreking cijfers: gezinnen in de begeleiding

Deel V JAAROVERZICHTEN - Samenstelling Raad van Bestuur en Personeel - Overzicht gevolgde vorming 2008

- Overzicht externe activiteiten medewerkers 2008 - Bezettingsgraden 2008

- Lijst afkortingen

WOORD VOORAF Jaren schuiven op en lijken wat op elkaar. De cijfergegevens in dit jaarverslag lijken dit te bevestigen. Uiteraard stonden we in 2008 voor dezelfde opdracht als 2007, 2006,… Tot we een nauwkeuriger analyse gaan maken. Dan komen kleinere, soms wel eens grotere, ver-schillen aan het licht. En die maken het dan allemaal boeiend omdat zij de expressie zijn van de waar te nemen evoluties. Maar na één jaar kunnen we daar natuurlijk geen grote uitspra-ken over doen.

Niettemin hebben zich in 2008 gebeurtenissen voorgedaan die zich niet in cijfers laten gie-ten, maar het afgelopen jaar elk van bijzondere betekenis zijn geweest.

In maart verliet Luc Billiet ons als voorzitter. Zijn bezadigde en relativerende stijl heeft bijge-dragen tot een positieve ontwikkeling van het C.A.B. We zijn zeer dankbaar voor hetgeen hij voor ons is geweest. Katia Perquy, reeds voorheen lid van de Raad van Bestuur, volgt hem op.

In mei overleed op 82-jarige leeftijd Fons De Crom, onze vrijwillige medewerker van het eer-ste uur. U vindt een “in memoriam” in dit jaarverslag.

31 december was de laatste dag dat onze ploeg van het Leerproject en de Ouderstage zich C.A.B.-ers mochten noemen. Zij brengen naast de cijfergegevens een aantal reflecties over hoe zij naar hun werk en de nieuwe perspectieven kijken. Het verplicht tot stand komen van “geïntegreerde diensten” voor herstelgerichte en constructieve afhandeling noopte ons ertoe vóór het einde van het jaar een nieuwe vzw op te richten met de partners van de gemeen-schapsdienst, de herstelbemiddeling en het herstelgericht groepsoverleg.

Begeleid Zelfstandig Wonen en Thuisbegeleiding blijven derhalve de vaste waarden op het C.A.B. Zij brengen verslag uit van de projecten waarmee zij intensief zijn bezig geweest. De inleidingen op de cijfergegevens zullen u aanzetten om ook het tweede gedeelte van dit jaar-verslag, ter hand te nemen. Bepaalde van hun bijdragen verwijzen naar hoofdstukken in één van onze vroegere jaarrapporten. U vindt deze vanaf 2003 terug op onze website.

In een gemeenschappelijke tekst met onze GROB-partners beschrijven wij de ontwikkelingen binnen de koepelvzw en geven wij onze reflecties bij de MFC1-werking.

Wat brengt 2009 ons?

Dan bestaan we 25 jaar! Voor deze gelegenheid zijn we nu al bezig met de voorbereidingen van een gezellig volksfeest eind september. U komt toch ook?

En rond deze periode verbouwen wij onze voorgevel. Deze wordt hersteld met respect voor de oorspronkelijke structuren, weg dus met het winkelraam!

Achter deze vernieuwde façade willen we met hetzelfde engagement, met dezelfde visie en werkingsprincipes onze opdracht in de jeugdzorg verder zetten.

Dirk Meulyzer Katia Perquy Eindverantwoordelijke Voorzitter

1 Multifunctioneel Centrum

ONTWIKKELINGEN GROB EN MFC

Inleiding

Eind januari 2008 verkreeg het samenwerkingsverband Gentse Regionale Organisatie Bij-zondere Jeugdbijstand, afgekort GROB, rechtspersoonlijkheid. Het is de bezegeling van sa-menwerkingsintenties en samenwerkingspraktijken tussen zeven diensten Bijzondere Jeugdbijstand, waarvan de eerste reeds teruggaan tot midden de jaren negentig. De part-ners van deze overkoepelende structuur zijn de vzw’s (in orde van aansluiting bij het sa-menwerkingsverband):

- Hadron (begeleidingstehuis cat. 1bis - Canovoorziening);

- Stappen (begeleidingstehuis cat. 1bis - Canovoorziening);

- Jongerenhuis (OOOC);

- Centrum voor Ambulante Begeleiding (BZW en Thuisbegeleiding);

- Albezon (projectwerking);

- De Bekwame Boon (projectwerking);

- De Totem (dagcentrum).

De koepelvzw stelt zich vooral tot doel de krachten te bundelen om gemeenschappelijke re-gionale initiatieven te kunnen nemen en / of te ondersteunen. Ook vóór de oprichting van deze vzw zijn we daar al mee bezig geweest. Zo hebben we vzw De Bekwame Boon de be-stemming kunnen geven van boerderijproject binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, hebben we vzw Roppov mee opgericht en steeds blijven ondersteunen, is het Rungproject, een initiatief van vzw Stappen, van bij de opstart door een adviesgroep, samengesteld uit leden van de GROB – organisaties, mee begeleid geworden. Tenslotte was het samenwerkingsverband in 2007 al voldoende sterk om deel te nemen aan het proefproject MFC2. GROB is een overkoepelende vzw van de zeven organisaties die vanaf de oprichting als rechtspersoon deel uitmaken van de Algemene Vergadering. Deze organisaties benoemen we verder als deelwerkingen of als deelvzw’s. Zij blijven allen hun autonomie behouden voor wat betreft de specifieke opdrachten waarvoor zij erkend zijn door de Vlaamse Gemeen-schap. De overkoepelende vzw is in principe enkel bevoegd voor de aansturing van de sa-menwerking en voor de gemeenschappelijk uitgezette werkingen.

De Algemene Vergadering is samengesteld uit de zeven genoemde rechtspersonen aange-vuld met één natuurlijk persoon.

De Raad van Bestuur bestaat uit zeven bestuurders, elk lid van de Raad van Bestuur van een deelvzw.

2 MFC: Multifunctioneel Centrum

Structuur van de vzw

Het Dagelijks Bestuur functioneert als een directiecomité en wordt gevormd door de zeven eindverantwoordelijken van de deelorganisaties. Het directiecomité vergadert minstens tweemaal per maand (behalve in de vakantieperiodes). Het voorzitterschap wordt jaarlijks toegewezen door de Raad van Bestuur aan één van de eindverantwoordelijken. Het directie-comité roept tevens werkgroepen ad hoc samen. Momenteel zijn er drie functioneel: de werkgroep profilering, de werkgroep Grob-projects en de werkgroep huisvesting.

Overzicht van de werkpunten 2008

VZW-FORMALITEITEN

Naast de klassieke vzw formaliteiten om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, wensten wij te-vens dat deze vzw als werkgever zou kunnen optreden. Dit is immers een noodzakelijke stap om in de toekomst gemeenschappelijk personeel te kunnen inzetten bij gemeenschappelijke initiatieven. Het opstellen van een arbeidsreglement, aansluiting RSZ, kinderbijslagfonds, externe dienst voor preventie en bescherming op het werk, afsluiten van de noodzakelijke verzekeringen, opstart van de boekhouding, e.d.m. behoren daartoe. Maar evenzeer bleek het noodzakelijk al meteen een aantal afspraken en procedures op papier te zetten om van meet af duidelijkheid te scheppen voor de partners in de verschillende geledingen van de organisatie. Dit gaat o.a. om de werking van het directiecomité (verantwoordelijkheden, be-voegdheden, opdrachten), het komen tot een gemeenschappelijke cashpool (financiële in-breng van elke deelvzw in de nieuwe vzw), fondsenwerving, opmaak van een jaaractieplan e.d.m. Dit alles wordt gebundeld in een huishoudelijk reglement.

INTERNE COMMUNICATIE

Algemene Vergadering

Raad van Bestuur

Directiecomité

W E R K G R O E P E N

M

F

C

R

U

N

G

Hadron vzw

Stappen vzw

Jongerenhuis vzw

C.A.B. vzw

Albezon vzw

Bekwame Boon vzw

De Totem vzw

Er zijn vooreerst de interne communicatiekanalen met voorop het directiecomité. De bijeen-komsten van de IRC’s in het kader van de MFC-proefproject hebben er ruimschoots voor gezorgd dat de organisaties elkaar beter leerden kennen en de samenwerking ook op de werkvloer meer voelbaar werd. Er zijn eveneens de werkgroepen die relevante onderwerpen gezamenlijk uitdiepen en er over rapporteren.

Voor zeven verschillende organisaties met negen verschillende vestigingsplaatsen volstaat het niet meer om berichten van allerlei aard op een centraal prikbord te kleven. Dit is er ui-teraard niet! Er is nood aan een vast ankerpunt waar centraal de belangrijkste informatie ter beschikking is, en dat snel en dynamisch kan worden bijgewerkt. Daarom werd aan het tot nog toe beperkte extranet van het GROB (www.tgrob.be) een intranet toegevoegd. Verschil-lende rubrieken zijn hierin opgenomen:

- het “prikbord” waar ieder zijn berichten kan op plaatsen;

- een “activiteitenkalender” waarop de data van geplande vergaderingen en evenementen af te lezen vallen;

- alle “verslagen” van diverse vergaderingen;

- te downloaden formulieren;

- gegevensbestand met adressen;

- elementen van het kwaliteitshandboek;

- MFC-bezetting of het centraal beheer van onze MFC-capaciteit: het bestand van MFC-cliënten in verschillende ordeningen, i.f.v. het globale overzicht tussen de verschillende partners en het mogelijk maken van vlotte schakelingen.

Het spreekt voor zich dat emailberichtgeving en het gebruik van een netwerk bij een mobiele telefoonoperator eveneens de communicatie ten goede komt. OVERNAME VAN HET RUNGPROJECT

Het Rungproject, een initiatief van vzw Stappen, heeft de bedoeling aan jongeren in de BJB die weglopen of weglopen overwegen, en hun context, neutrale, veilige en laagdrempelige hulp te bieden. Het hoofddoel is de negatieve gevolgen van het wegloopgedrag te minimali-seren, voor zowel de jongere als voor de relatie met de context. Het Rungproject heeft één vaste kracht in dienst en doet een beroep op vrijwilligers. Het is operationeel sinds oktober 2005. De Provincie, departement Welzijn, heeft het project van meet af financieel onder-steund. De GROB-partners zijn lid van de stuurgroep en bepalen mee de richting van de verdere ontwikkeling.

De eigenheid van de provinciale subsidiëring laat niet toe dat projecten onbegrensd in de tijd kunnen blijven rekenen op subsidies. In 2009 wordt nog een laatste bedrag ter beschikking gesteld. Gezien de reeds grote verbondenheid van Rung met de GROB-partners, en de noodzaak van grotere financiële inspanningen die de toekomst van het project zullen moeten veilig stellen, werd besloten het beheer van deze werking over te dragen aan de koepelvzw. Een dossier voor de Vlaamse overheid is in voorbereiding met de vraag Rung op te nemen onder de algemene projectwerking van het Agentschap Jongerenwelzijn. Ook zijn er contac-ten met Integrale Jeugdhulp gezien Rung nauw aanleunt bij het crisisnetwerk van de regio.

Ondertussen bestaat Rung reeds drie jaar. Er wordt heel wat beroep gedaan op deze dienst-verlening. In het Rungrapport van december 2008 worden de cijfergegevens weergegeven m.b.t. het aantal aanmeldingen, nachtverblijven en interventies. De cijfers liegen er niet om. Rung heeft zich in het werkveld bewezen. GROB wil er alles aan doen om ervoor te zorgen dat een meer continue financiële basis het project kan bestendigen. Wij hopen dat de Vlaam-se overheid deze mogelijkheid kan verschaffen.

PROFILERING

De naam “GROB” geniet reeds een redelijke bekendheid binnen de sector, ook buiten de provincie. Wat er onder deze naam allemaal schuilgaat, de lading onder de vlag, is waar-schijnlijk heel wat minder gekend. GROB wil zich, zowel intern (het gaat om meer dan hon-derd medewerkers) als extern correct profileren. In de komende maanden maken we werk van een uitgebreide en een kleinere folder waarin we ons zo breed mogelijk willen voorstel-len. Tegelijk zal ook de website voor wat betreft het extranet, in dezelfde zin worden bijge-werkt. Hierbij doen we beroep op de medewerking van de Arteveldehogeschool, departe-ment grafische en digitale media. Een project met studenten onder toezicht van het corps, moet ons in staat stellen met weinig middelen een voldoende professioneel resultaat neer te zetten.

PROJECTWERKING

Als koepelvzw zijn we een relatief grotere organisatie die, zoals reeds gesteld, naast de reguliere werkingen, ook met projecten aan de slag wil gaan. Projectwerkingen zijn veelal erg kwetsbaar wanneer zij geïsoleerd worden georganiseerd en recurrente middelen moeten verworven worden. De Provincie, en recentelijk ook de Stad Gent, kennen projectsubsidies toe met een beperkte looptijd van maximum 3 jaar. Wanneer de organisatie op termijn er niet in slaagt andere subsidiekanalen aan te boren, dreigen inhoudelijk goed werkende pro-jecten er te moeten mee ophouden.

We stellen ons de vraag in de werkgroep of een krachtenbundeling van verschillende projec-ten binnen het GROB of ermee verwant, tot een betere ondersteuning en continuering kan leiden.

Op het niveau van de Raden van Bestuur van de koepelvzw en de deelvzw’s wordt nog de discussie gevoerd of nieuwe projecten nog kunnen beheerd worden door één deelvzw, of die van meet af onder de koepelvzw dienen te vallen. Het Multifunctioneel Centrum (MFC)

ORGANISATIE

Het samenwerkingsverband GROB kreeg in mei 2007 de erkenning als proefproject MFC.

Het project startte op 1 juli 2007 en heeft een looptijd tot eind 2009.

De “conceptnota MFC3” geeft de contouren aan waarbinnen dit proefproject kan gerealiseerd worden. Minstens moeten in een hulptraject drie functies aan de cliënten kunnen aangebo-den worden: verblijf, dagbesteding en begeleiding.

Er zijn zeven MFC’s erkend als proefproject. Daarbinnen bekleedt MFC GROB een aparte positie als samenwerkingsverband van autonome diensten, daar alle andere MFC’s georga-niseerd zijn binnen één inrichtende macht die elk van deze functies reeds in huis had.

Een MFC vraagt intense samenwerking tussen de verschillende cliëntwerkingen (werkvor-men – functies) binnen de organisatie. Het spreekt voor zich dat in een dergelijk samenwer-kingsverband, er mag dan al een overkoepelende vzw bestaan, de eenheid van beleid veel minder is uitgebouwd. Heel wat meer tijd en energie gaan naar afstemming op allerlei ni-veaus. Nieuwe organisatiestructuren zijn vereist. Het MFC wordt aangestuurd door de “inter-ne regisseur op organisatieniveau” (IRO), die overzicht moet houden over de ganse MFC-werking en de samenwerking tussen de verschillende afdelingen organiseert. Deze functie dient zonder bijkomende middelen te worden ingevuld. Meteen wrong daar al het schoentje. Het betekende voor GROB dat één medewerker, behorende tot één van de zeven deelwer-kingen, minstens halftijds moest worden vrijgesteld om deze functie op te nemen. Voor de betrokken deelwerking werd het na enkele maanden alvast duidelijk dat dit niet houdbaar bleef. Een halftijds takenpakket erbij nemen voor een medewerker die reeds binnen de deel-organisatie een verantwoordelijke functie heeft, is gewoon niet haalbaar. Na lang en ruim overleg met de overheid kreeg MFC GROB voor één jaar de halftijdse functie van IRO ge-subsidieerd. Daartegenover staat wel dat de IRO een bijkomende opdracht moet uitvoeren: uitgebreide rapportering doen over de specificiteit van de organisatie van een MFC binnen een samenwerkingsverband.

TUSSENTIJDSE EVALUATIERAPPORTEN

Na afsluiten van het eerste werkjaar heeft MFC GROB een tussentijds evaluatierapport aan de overheid overgemaakt. Ook de overheid stelde een tussentijds evaluatierapport op over de werking en de resultaten van de zeven proefprojecten MFC4.

We geven hieronder onze ervaringen en bedenkingen weer m.b.t. de inhoud van deze eva-luatierapporten voor zover zij relevant zijn voor de dynamiek van MFC GROB.

Uitwerking conceptnota

Onze aanvraag voor het proefproject MFC was voornamelijk geïnspireerd door het vooruit-zicht op de mogelijkheden van een grensoverschrijdende trajectwerking voor de cliënten. Dit zagen wij als een positief antwoord van de overheid op de vraag naar flexibeler cliënttrajec-ten binnen de jeugdzorg. En inderdaad hebben wij hiermee een aantal positieve ervaringen gehad. Zo bleek het mogelijk in een aantal gevallen soepeler tussen de schotten van de ver-schillende werkvormen en organisaties te kunnen schakelen. Iets wat ook cliënten als een meerwaarde ervaren.

3 De conceptnota MFC is te vinden op www.jongerenwelzijn.be 4 Het tussentijds overheidsrapport is eveneens te vinden op www.jongerenwelzijn.be

Toch stelden we vast dat het resultaat maar gedeeltelijk beantwoordde aan wat was voorop-gesteld. Het is alvast contradictorisch dat de toegekende experimenteerruimte beknot werd door de blijvende verplichting te bewegen binnen de bestaande regelgeving. Dit komt erop neer dat veruit bij de meeste schakelmomenten, een essentieel onderdeel van de flexibele trajectwerking, onderworpen blijven aan de uitvaardiging van telkens nieuwe beslissingen / beschikkingen. In tegenstelling tot de pilootfase Integrale Jeugdhulp, waar de regelgeving voor bepaalde facetten gewijzigd werd om met de vernieuwing te kunnen experimenteren, bleven noodzakelijke aanpassingen achterwege. De flexibiliteit werd hierdoor gedeeltelijk gehypothekeerd. Gelukkig bleken verwijzers t.a.v. MFC-trajecten toch een soepeler houding aan te nemen en werkten zij mee aan een vlot verloop van de schakelingen.

Niettemin blijkt de uitwerking van het concept een alles behalve eenvoudige klus. De verta-ling van de concepten naar de concrete MFC-praktijk vraagt zeer veel afstemming (vergader-tijd, verslaggeving, communicatie), zodat de snelheid waarmee wij naar de realisatie van het concept toewerkten, in vergelijking met de andere MFC’s, wat vertraging opliep.

De eigenheid van het samenwerkingsverband

Bij de start van het MFC kenden de praktijkwerkingen elkaar zo goed als niet. Gezien de organisatie van de Bijzondere Jeugdbijstand, is er nooit veel samenwerking op cliëntniveau geweest. Dit stak schril af tegenover het organisatorisch niveau, waar directies reeds een zekere vertrouwdheid in samenwerking opgebouwd hadden.

De driewekelijkse vergadering van de IRC’s (interne regisseurs op cliëntniveau, meestal pe-dagogisch verantwoordelijken van de deelvzw’s) bracht daar gelukkig langzaam verandering in. Het bleek dat er belangrijke verschillen zijn tussen de diverse werkvormen. Deze dienden eerst uitgeklaard te worden om tot een beter begrip van elkaars realiteit en standpunten te komen. Zo blijkt de operationalisering van gezamenlijke basisprincipes (bvb. het contextge-richt werken) in de praktijk sterk uiteen te lopen, wat aanleiding kan geven tot andere ver-wachtingen en daarmee samengaande misverstanden. Dit kan het nemen van beslissingen, maar ook een naadloze aansluiting / overgang in een begeleidingstraject, wel eens vertra-gen of hinderen.

Tevens komen heel wat structurele hinderpalen naar boven. De beslissingsstructuur moest dringend worden aangepakt, want die was niet formeel geregeld. Als elke directie de geno-men MFC-beslissingen binnen de eigen organisatie kan in vraag stellen of zelfs herroepen (op basis van de autonomie) zal niet veel gerealiseerd kunnen worden. Er moet m.a.w. met voorzieningenoverschrijdende mandateringen gewerkt worden wil men dat de genomen be-slissingen collegiaal en loyaal in alle voorzieningen uitgevoerd worden. Tegelijk moet het de optie zijn zoveel mogelijk beslissingen in consensus te nemen zodat niemands belangen worden geschaad. Dit proces staat eind 2008 nog niet helemaal op punt en dient nog verder uitgeklaard te worden.

We noemden reeds het probleem om takenpakketten tussen verschillende organisaties te verschuiven gezien we arbeidsrechterlijk niet over de grenzen van de onderscheiden vzw’s mogen gaan.

Er zijn de financiële gevolgen voor de voorzieningen in geval van schakeling waarbij de be-slissing / beschikking niet wordt gewijzigd, maar wel het begeleidingsregime (andere func-

ties). De oefening voor het intern naar elkaar doorschuiven van afrekeningen is bijzonder lastig en op termijn niet bevorderlijk voor de samenwerking.

Verhouding GROB – MFC

Twee processen zijn bij hun tot stand koming door elkaar gelopen: de inschrijving op het proefproject MFC, en de vorming van de koepelvzw. Beide processen hebben elkaar onge-twijfeld sterk beïnvloed, terwijl het fundamenteel om twee zeer verschillende bewegingen gaat. Voor de uitbouw van een MFC is op zich geen koepelvzw nodig, laat staan een één-heid van inrichtende macht. De koepelvzw werd niet opgericht met het oog op de uitbouw van een multifunctionele werking met de zeven voorzieningen / diensten. Niettemin is het een bindmiddel om structuren te verankeren die de samenwerking bevorderen. In deze zin was het beter geweest indien de koepelvzw reeds eerder was tot stand gekomen. Zo had kunnen vermeden worden dat nog teveel moest geregeld worden inzake afspraken en verde-ling van bevoegdheden. Het directiecomité en de IRC-vergadering zijn er maar stap voor stap in geslaagd hierin duidelijkheid te brengen en beter werkende structuren op poten te zetten.

Relatie met de verwijzende instanties

Niet alleen voor de voorzieningen, maar ook voor de verwijzende instantie was het MFC een totaal nieuw gegeven. In het eerste jaar was niemand hierop goed voorbereid en waren de veranderingen die eraan kwamen niet te overzien. Directies en pedagogisch verantwoordelij-ken van voorzieningen zijn ondertussen wel grotendeels bijgebeend, maar begeleiders en consulenten die vanwege de beperkte MFC capaciteit maar sporadisch met MFC te maken krijgen, blijven het moeilijk hebben met de concrete realisatie van het MFC-concept.

Teneinde toewijzingen zoveel mogelijk in gemeenschappelijk overleg te laten plaatsvinden, werd het “matchingsoverleg” in het leven geroepen. Afgevaardigden van de voorziening en verwijzers onder leiding van de regioverantwoordelijke bespreken samen cliëntdossiers i.f.v. MFC-labeling. Al snel bracht deze werkwijze, die trouwens in de andere provincies niet be-staat, wrevels langs beide kanten met zich mee. Beiden bekijken de dossiers vanuit een ver-schillend perspectief omdat men vanuit een andere positie werkt. Maar bij de besluitvorming was het veelal niet meer duidelijk of ieder op zijn positie was gebleven. De verwijzer beslist en wijst toe, de voorziening bevraagt en adviseert. Het liep meermaals door elkaar.

Op het einde van dit jaar werden de verschillende rollen beter uitgeklaard.

Cano

De residentiële voorzieningen Hadron en Stappen die voor het grootste deel voor de ver-blijfsfunctie zorgen, zijn Cano-voorzieningen. Op zich zou daar niets mis mogen mee zijn want de Canogedachte wordt in het Globaal Plan voor de Jeugdzorg gepropageerd. Blijkbaar ervaren verwijzers de Canowerking niet als helemaal compatibel met de taak van een resi-dentie binnen een multifunctioneel centrum. De Canogedachte stelt immers voorop dat sterk met de omgeving wordt gewerkt. Dat gaat heel wat verder dan alleen maar het aanbod van de verblijfsfunctie (het bed). Wanneer verwijzers MFC willen inschakelen met de bedoeling om enkel van de verblijfsfunctie gebruik te maken, kan dit indruisen tegen de begeleidings-

opvattingen van de voorziening. In de komende periode zal verder moeten onderzocht wor-den hoe een verzoening van beide perspectieven tot stand kan worden gebracht. Maar evenzeer kan vanuit het perspectief van de Canovoorziening de vraag gesteld worden hoe zinvol het is, gezien de reeds bestaande flexibiliteit, zich in een MFC te laten integreren. Nochtans is voor een kleine canovoorziening de meerwaarde van een MFC gelinkt aan het zeer gediversifieerd aanbod van het MFC.

Buffercapaciteit

In het MFC-aanvraagdossier werd reeds – na bestudering van de conceptnota – een sterk pleidooi gehouden voor het vrijwaren van één plaats per voorziening om vlot schakelen mo-gelijk te maken. Voor MFC GROB met een capaciteit van 26 plaatsen betekent dit 6 buffer-plaatsen, hetgeen neerkomt op 23% van de totale MFC-capaciteit. In tijden van schaarste is dit vanzelfsprekend een controversieel gegeven. Daarbij komt nog dat relatief weinig gebruik gemaakt wordt van deze vrijgehouden plaatsen. Het MFC staat voor de opgave met deze capaciteit zo creatief mogelijk om te gaan teneinde geen plaatsen nodeloos onbenut te laten. Het wordt opnieuw een moeilijke denkoefening om beide opties met elkaar te verzoenen: vermijden van onbezette plaatsen en de mogelijkheid open houden om vlot te schakelen. We krijgen nog tot het einde van het experiment om hierop een afdoend antwoord te formuleren.

Betrokkenheid van de cliënt

Cliënten die een MFC-label toegekend kregen, kunnen zich verwachten aan een begelei-dingstraject waarbinnen meerdere diensten sequentieel, maar ook waar dit wenselijk is, met enige overlap van functies, worden ingeschakeld. Cliënten moeten hierover duidelijk geïn-formeerd worden. Of we dit meteen voor hen duidelijk krijgen is nog wel de vraag. In elk ge-val werd bij een aantal cliënten en hun ouders gemerkt dat de toegang tot trajectwerking voor hen meer perspectief bood. Bij schakeling is het cliëntperspectief in elk geval een zeer belangrijk aandachtspunt.

In het najaar werden beknopte cliëntfolders ter beschikking gesteld die wat meer licht kunnen werpen op de eigenheid en de mogelijkheden van een MFC-begeleidingstraject. Maar voor-lopig kennen we het effect ervan nog niet.

De conceptnota stelt dat gedurende het gehele traject de cliënt op één figuur moet kunnen terugvallen die garant staat voor de continuïteit van het traject (naadloosheid). Dit is de func-tie van de “interne regisseur op cliëntniveau” (IRC). Binnen MFC GROB zijn we er voor-alsnog niet in geslaagd om telkens dezelfde IRC doorheen alle schakelingen mee te lood-sen. Er zijn nog teveel inhoudelijke en organisatorische hinderpalen. Niettemin worden ern-stige pogingen ondernomen om daar waar mogelijk, de IRC toch te laten meeschuiven met het cliënttraject.

Werkvormen versus functies

Een multifunctioneel centrum wil niet enkel de schotten tussen de bestaande werkvormen binnen de BJB wegwerken, in se wil men echter ook van de werkvormen zelf af! De benade-ring die hiertoe wordt vooropgesteld, is het nog uitsluitend werken op het niveau van “func-ties”. Zoals reeds gesteld, moet een MFC minimaal de functies verblijf, dagbesteding en be-

geleiding aanbieden. Een gedifferentieerd aanbod van functies binnen een MFC levert dan “zorgmodaliteiten” op.

Dit voorstel vonden we in de recente werknota MFC van het Agentschap Jongerenwelzijn. Hierin worden vijf functiecategorieën genoemd:

- individuele begeleiding;

- contextbegeleiding;

- verblijf;

- dag- / avondbesteding;

- multidisciplinaire oriëntatie.

Binnen elke functiecategorie kunnen “zorgmodaliteiten” afgebakend worden. Voorbeelden van zorgmodaliteiten binnen de functie verblijf zijn: time-out, kort residentieel opstartverblijf (< 1 maand, gemiddeld 4 à 5 nachten), maar ook BZW is een zorgmodaliteit.

Begeleidingstrajecten gieten in deze conceptualisering is uiteraard meer geschikt binnen een MFC dan de klassieke terminologie van schakeling tussen werkvormen. Het vraagt echter een nieuwe denkwijze die vooralsnog haaks staat op de bepalingen van het erkenningsbe-sluit waaraan we ons nog steeds rigoureus moeten houden. We merkten hoger reeds op dat het experimentele opzet MFC nog volledig moet gebeuren binnen de contouren van de be-staande regelgeving. Het flexibel schakelen bleek in dit experiment al geen evidentie gezien, zelfs al werd een ruime bandbreedte voorzien, beslissingen en beschikken gewoon aan de orde blijven. Wij betreuren mede daarom ten zeerste dat geen pogingen werden onderno-men om ook de regelgeving t.a.v. dit experiment gelijke tred te laten houden. Het staat alleen maar de beoogde flexibiliteit danig in de weg.

Was een MFC niet het antwoord op de vraag van de sector naar een grotere mate van flexi-bilisering in de jeugdzorg?

We krijgen nog zes maanden de tijd om een creatieve (tover-?) formule te vinden die ons zal leiden naar echt flexibele cliënttrajecten.

Overzicht vergaderingen GROB in 2008

Aard van de vergadering Aantal

Stichtingsvergadering 1

Raad van Bestuur 5

Directiecomité 21

Bijeenkomsten IRC’s 10

Intervisiegroep MFC (Brussel) 6

Evaluatiegroep MFC (Brussel) 5

Matchingsoverleg MFC 5

Werkgroep profilering 2

Werkgroep GROB – projects 2

Diversiteitsworkshops 4

Externe voorstelling MFC 1

Andere 4

Overzicht schakelingen mfc in 2008

Totaal aantal jongeren met MFC-label in 2008: 31.

Aantal interne schakelingen (binnen de Cano-voorzieningen) : 59.

Aantal schakelingen (tussen voorzieningen MFC): 11 + 6 (terugschakeling).

Aantal externe schakelingen (buiten MFC): 6 = 1 psychiatrie, 3 = G.I., 1 = RKJ ; 1= OOOC.

In 8 dossiers is er gebruik gemaakt van De Bekwame Boon.

Bezetting MFC in 2008: januari = 47,15%, oktober 79,30%. Eind 2008 werd beslist de buffer-capaciteit flexibeler te gebruiken zodat de komende maanden het bezettingspercentage nog zal stijgen.

Dirk Meulyzer

VERDERE AANDACHT VOOR HET THEMA SECUNDAIRE TRAU-MATISERING

Met de introductie van het begrip ‘secundaire traumatisering’, alweer anderhalf jaar geleden, was het inhoudelijk thema voor de daaropvolgende evaluatietweedaagse ’08 meteen vastge-legd. Dit gebeurde op een gemeenschappelijk overlegmoment met het voltallige personeel. Hoewel de term toen zwaar aanvoelde -nog altijd trouwens- kon de herkenbaarheid qua in-houd velen bekoren. De behoefte en/of curiositeit was aangescherpt om het verder te ont-vouwen binnen de eigen werksetting en een zelfonderzoek in te stellen.

Even terug

Secundaire traumatisering verwijst naar een beroepsrisico, inherent aan het werken met ge-traumatiseerde cliënten. Het gaat erom dat het beluisteren, het aannemen en/of getuige zijn van traumatische verhalen en gebeurtenissen kunnen inwerken op het werk, op het persoon-lijke, familiale, sociale leven en op het wereldbeeld van de hulpverlener zelf.

De relevantie Dit fenomeen krijgt over het algemeen weinig aandacht in ons werkveld. Wanneer we hier wel op ingaan, kunnen we heel wat voorbeelden van werksituaties aanleveren waarin het mechanisme speelt van secundaire traumatisering. We hèbben immers te maken randgroep-jongeren en -gezinnen waarvan velen een geschiedenis kennen van traumatische ervarin-gen. Daarbij komt nog dat onze hulpverlening mobiel is, zich verplaatst in de leefwereld van de cliënt, waardoor de kans verhoogt zelf betrokken te geraken in psychisch en/of fysisch geweld. In confrontatie met deze ongewone werkomstandigheden wordt elke medewerker -de begeleider in focus- zo nu en dan over de grens geduwd om dit toch maar op te vangen, te begrijpen, te verhelpen en soms machteloos los te laten en te aanvaarden. Dit hééft im-pact en triggert in een aantal situaties hoogstpersoonlijke kwetsbaarheden. De normaliteit hiervan wordt voldoende onderlijnd in de literatuur.

Een zeker spanningsniveau in onze job valt sowieso niet te vermijden. Maar gevoelstoestan-den zoals angst, paniek, moedeloosheid, vertwijfeling,… die aanhouden, zijn waarschu-wingstekens op mogelijke secundaire traumatisering. Als we onszelf betrappen op interne dialogen zoals ‘hoe het toch komt dat we op deze situatie nu zo fel reageren, dat is toch ons normale doen niet?!’, mag er al een alarmbelletje rinkelen in die richting. Hiervoor alert zijn kan veel voorkomen.

De noodzaak

Zelfzorg, collegiale en passende organisatorische ondersteuning zijn essentiële elementen in het op peil houden van gezond en kwalitatief begeleidingswerk. Enerzijds houden ze de re-acties van tegenoverdracht in het vizier, zodat wij als begeleider, teamgenoot, medewerker, niet vervallen in extreme betrokkenheid of afstand t.a.v. de vele problematische (opvoe-dings)situtaties waarmee we te maken krijgen. Anderzijds zorgen ze voor het noodzakelijke herstel wanneer we dan toch getuige zijn en/of betrokken geraken in één of andere buiten-sporige omstandigheid.

Het is in ieder geval geen vanzelfsprekendheid om in diverse en opeenvolgende scheefgelo-pen situaties, telkenmale opnieuw onbesmet de draad van het begeleidingswerk op te ne-men en hierin een eigen authenticiteit te bewaren. Dit blijft een hele klus binnen onze werk-setting.

In dit verhaal verliezen we de logistieke medewerkers niet uit het oog. Ook zij krijgen soms extreme en/of lastige reacties over zich heen in hun occasionele ontmoetingen met cliënten. Bovendien fungeren diezelfde medewerkers dikwijls als een laagdrempelig toevluchtsoord voor allerlei verzuchtingen, verhalen, eerste ontladingen,… van collega-begeleiders na een gesprek of huisbezoek. Dit alles verdient zorg en erkenning.

Een gedeelde psycho-educatie

Een interne werkgroep ad hoc behartigt het thema secundaire traumatisering. Die mocht meteen een volledige dag van de evaluatietweedaagse benutten om hiermee ‘iets’ te doen. Ter voorbereiding werd werkmateriaal aangebracht, werden ideeën en suggesties uitgewis-seld. Maar er was steeds de terugkerende vaststelling dat ‘secundaire traumatisering’ al snel een containerbegrip neigt te worden als goede educatie hierover ontbreekt. Daarom werd besloten de ons toegemeten dag aan te grijpen tot een gedeelde instroom van kennisop-bouw en (h)erkenning van het begrip, met ruimte voor onderlinge uitwisseling.

Bie Heyse, experte psycho-trauma, werd gevraagd om dit proces mee op gang te brengen, gebaseerd op haar ervaringen, literatuurstudie en wetenschappelijk onderzoek.

Zo werd op de eerste dag van het evaluatieweekend een start genomen om de termen ‘pri-mair’ en ‘secundair trauma’ voorzichtig, fijntjes en helder te verkennen en af te wegen tegen-over o.a. burnout-gedrag. De spreker nam ons mee in het ontdekken van mogelijke alarm-signalen, zowel persoonlijk als teamgebonden, die duiden op secundaire traumatisering en overzag met ons een aantal risico- en beschermende factoren die daarop inwerken.

MET TOETSING

De vertaalslag naar onze concrete werking was nooit ver weg. Het programma voorzag daar-enboven expliciete uitwisselingsactiviteiten in kleine subgroepjes, met daarin de mix van taakmedewerkers vertegenwoordigd. Via gerichte insteken werden we almaar gevoeliger gemaakt voor het thema. Er was de bevraging rond veiligheid en taboes binnen het team-verband en de organisatie. Maar ook het uitspelen van tegenstrijdige en uitlokkende stellin-gen misten hun doel niet. Hierna werden de uitkomsten gedeeld met de volledige groep.

Het bood alvast een opbouwende kritische analyse en evaluatie ‘of waarden die de organisa-tie hoog in het vaandel draagt, ook weerspiegeld worden in het functioneren van de organi-satie zelf en in de omgang met elkaar’5. We leerden hieruit o.a. dat binnen onze werking veel veiligheid nodig is om, naast de technische kant van het (begeleidings)werk, ook de bele-vingskant van de medewerkers voldoende aan bod te laten brengen. Laat net dàt een zeer preventief karakter zijn om secundaire traumatisering tegen te gaan.

EEN GESTANDAARDISEERDE ZELFTEST

In het verlengde van deze analyse en evaluatie werd een korte screening doorgevoerd met behulp van de zelftest van Figley en Mazel. Deze test -die ieder persoonlijk invulde- maakt een inschatting van de mate van betrokkenheid op onze cliënten, waarmee we risico lopen op secundaire traumatisering en burnout. Tevens biedt het een indicatie van de zgn. ‘werk-satisfactie’, de mate van voldoening die wij al of niet ondervinden bij het helpen van onze doelgroep.

De persoonlijke scores werden verzameld en dit bracht ons het volgende beeld: Satisfactie

zwak

matig

goed

sterk

extreem sterk - 2 12 8 1

Risico burnout extreem laag

laag

gemiddeld

hoog

extreem hoog

- 4 9 10 - Risico sec.trauma.

extreem laag

laag

gemiddeld

hoog

extreem hoog

- 5 5 8 5

Geruststellend was alvast de score rond de werksatisfactie. Maar het was daarna wel even schrikken van het resultaat voor wat betreft -let wel- ‘het mogelijk risico’ op burnout en se-cundaire traumatisering. Voor dit laatste scoorde net iets meer dan de helft van alle mede-werkers (13 op 23) hoog tot extreem hoog. In tegenstelling tot onze verbazing, bleek dit voor de experte terzake niet zo uitzonderlijk rekening houdende met het specifieke karakter van onze werkcontext. Het blijkt trouwens een bekend fenomeen dat betrokkenen zelf het risico gemakkelijk onderschatten, o.a. uit gewenning en zelfbescherming.

GROTERE BEWUSTWORDING VAN ONZE RISICOPOSITIE

Met de resultaten van de uitwisseling en screening in het achterhoofd, maakten we samen de slotconclusies op van de themadag.

Zo stelden we vast dat we ons allereerst bewust rekenschap moeten geven van het aanwe-zige risico op secundaire traumatisering. Het is een kwetsbaar aspect binnen onze werkset-ting, dat aandacht mag vragen voor gerichte preventieve maatregelen om het risico zoveel mogelijk in te dijken en te voorzien van herstelmaatregelen indien nodig.

5 Uit het cursusmateriaal van Bie Heyse

Tevens moeten we ons behoeden niet in de bekende valkuil te trappen de problematiek op te hangen aan de medewerker an sich; het moet vooral een structurele plaats krijgen binnen de organisatie zelf en erin verankerd worden. Daarom is het goed dat we onze bestaande procedures en protocollen rond ‘incidenten’ met een vernieuwde bril herlezen en bijwerken.

Binnen de diverse teams moeten we expliciet ruimte creëren om te zien welke vangnetten we hebben om risico’s op secundaire trauma’s tegen te gaan. Zijn we in staat te leren van elkaars sterktes én zwaktes die we als éénheid en normaliteit kunnen beschouwen binnen het zeer persoonsgericht werken? Slagen we erin éénzelfde empathie, authenticiteit en er-kenning te geven aan collega’s en aan onszelf, zoals we dit doen naar onze jongeren en gezinnen?

We moeten ook realistisch blijven door niet het verwachtingspatroon te creëren dat we met scherpere regels en/of bijgestelde protocollen het risico meteen gaan verhelpen. Het blijft vooral een kwestie van organisatiecultuur, die verder ontwikkelt en open staat voor per-soonsgebonden behoeften van medewerkers, gelinkt aan de specifieke werkinhoud.

De gedachte werd meteen meegegeven dat het op gang zijnde proces rustig mag groeien en niet onder druk hoeft te staan.

Voortschrijdend inzicht en kleine acties

Met het geschetste geheel van educatie, uitwisseling, eerste vaststellingen en intenties, is alvast een basis gelegd om het thema gezamenlijk te dragen. Het legitimeert ook het voort-bestaan van de werkgroep secundaire traumatisering ad hoc, die de alertheid wil aanhou-den, wil sensibiliseren en mee helpen investeren in goede initiatieven om risico’s op secun-daire traumatisering laag te houden.

Zo zijn we de voorbije maanden op het spoor gekomen van een aantal aanvullende en ver-diepende vormingsactiviteiten die ons helpen bij de verdere ontwikkeling. Zowel vanuit BZW als TB hebben twee teamleden deelgenomen aan een tweedaagse opleiding ‘Als de spiegel barst…’6, georganiseerd vanuit de Educatie-Academie te Antwerpen. Kennis en inzichten die daar zijn opgedaan, worden gedeeld binnen de respectievelijke teams en de werkgroep.

Daarnaast hebben twee medewerkers (begeleider en leidinggevende) een infosessie van IDEWE bijgewoond omtrent ‘Omgaan met agressie en schokkende gebeurtenissen: van be-leid tot concrete aanpak’. Ook dit blijkt een zeer waardevolle bijdrage te zijn om het op gang zijnde proces te begeleiden vanuit de organisatorische en beleidskant.

We merken tevens dat de initiatieven en sensibiliseringscampagnes van Icoba7, die we als expertisecentrum toch al wat langer kennen, net iets meer betekenis krijgen. Hun recente ‘Oewist?’- campagne heeft onze bijzondere aandacht getrokken, omdat het richtlijnen en tips bevat naar passende opvang van collega’s na een incident. We hebben dit initiatief voor de gehele organisatie even in de spotlights geplaatst.

Dit alles biedt de gelegenheid om het thema beetje per beetje te valoriseren in de lopende dagelijkse werking. In dit kader is er bijkomende aandacht gekomen voor de onthaalmede-

6 docente Suzanne Kempeneers 7 Initiatief CompetentieBevordering Agressiebeheersing, een kennis- en expertisecentrum van en voor o.a. de sector bijzondere jeugdbijstand, AWW, CKG, gehandicaptenzorg.

werkster in de uitoefening van haar job door één van de verantwoordelijken. Het team Thuis-begeleiding besteedt nu o.a. ook volwaardige teamtijd aan afsluitende begeleidingen mét specifieke vragen naar ervaringen en belevingen van de begeleider in kwestie. Daar wordt eveneens de intentie genomen om regelmatig bij de start van een teammoment te informe-ren naar bijzondere gebeurtenissen in de begeleidingen die men wil delen (en dit mogen ook plezierige aspecten zijn als tegengewicht voor de veelal schrijnende verhalen). Binnen het team Begeleid Zelfstandig Wonen is o.a. een verschuiving aan de gang in de casusbespre-kingen, waar de focus op de cliënt al eens gemakkelijker wordt verlegd op die van de bege-leider.

Jaarplan ‘09

In het doorlopen van het werkmateriaal en uit de structuur van de verschillende vormingen rond risico op secundaire traumatisering, merken we dat het begrip altijd in belangrijke mate wordt afgemeten op het beleid binnen de betrokken organisatie zelf. In contact met mede-cursisten en collega’s uit diverse voorzieningen, leren we alvast dit: we hebben het op onze eigen werkplek bijlange niet zo slecht wat betreft zorg en mogelijkheid tot zelfzorg. Heel wat zaken zijn aanwezig als beschermend effect (denken we maar aan de teamwerking, vor-ming, mogelijkheid tot supervisie, duidelijke taakprofielen,…) en kunnen positief afgewogen worden tegenover vele andere werkcontexten binnen de non-profit sector.

Maar alles kan beter. Daarom wordt het thema meegenomen door de kwaliteitsstuurgroep in de planning van het kwaliteitsbeleid voor een verdere, verbeterende operationalisering ervan en het opvullen van hiaten. Eén en ander zal daarom afgestemd worden op de activiteiten en taken van de werkgroep. Hoe dit juist dient te gebeuren moet nog worden uitgemaakt.

Tot slot

Aandacht voor secundaire traumatisering als beroepsrisico brengt hoe dan ook verbetering op verschillende niveaus van de organisatie: er is een verhoogde bewustwording van alle medewerkers rond de verstrekkende beïnvloeding van het soort werk dat we verrichten en het beleid stemt af op de werkelijke behoeften die zich aandienen door een ondersteunende werkcontext. Het is daarenboven geen geïsoleerde aangelegenheid: iedereen draagt ertoe bij, elk vanuit eigen taak en functie, opdat een cultuur van bejegening in brede (zelf)zorg ont-staat.

Michel Dujardin

EVALUATIETWEEDAAGSE APRIL: «MET ZIJN ALLEN DE BOOM IN…»

welkom op de buiten!

prestaties om van achterover te vallen

meteen de boom in

Wie

doet

superman

na?

hoog en droog

vertrouwen

evenwicht zoeken

raak schieten

bootje varen

«L’APRÈS-SKI…»

uitblazen geblazen

aperitieven

de inwendige mens

terug

naar

huis

OVERZICHT WERKING KWALITEITSSTUURGROEP

De pedagogische profielen

Het werken aan kwaliteit, zoals vorm gegeven in het kwaliteitssysteem en geborgen in het kwaliteitshandboek, neemt binnen onze erkenningsvoorwaarden een belangrijke plaats in. Dit opnieuw in herinnering brengen leek ons bijzonder relevant in het perspectief van de he-rerkenningsronde die eind dit jaar door de overheid werd ingezet. Toen kregen we een uit-nodiging van onze minister om onze aanvraag tot verlenging van onze erkenning in te die-nen. De pedagogische profielen of concepten vormen daar het belangrijkste onderdeel van. Twee maanden tijd kregen we hiervoor…

Ondertussen hebben we geleerd dat het werken aan of gedeeltelijk herschrijven van een pedagogisch profiel zich niet op een paar maanden laat op papier zetten. Gelukkig waren we daar voor BZW en Thuisbegeleiding al mee begonnen tijdens onze evaluatietweedaagse van 2006. Thuisbegeleiding was er reeds in geslaagd eind 2007 een grondig vernieuwde versie uit te brengen. U kan dit nalezen in het jaarverslag 2009. In BZW heeft dat proces meer tijd in beslag genomen. Eigenlijk is het hele proces daar nog niet rond, maar toch konden we een consistente status praesens overmaken aan de overheid i.f.v. de hererkenningsaan-vraag.

Kwaliteitsplanning

De elementen voor kwaliteitsplanning werden voorgesteld in het jaaractieplan 2008 en dy-namisch bijgehouden in de strategische planning. We sommen hier de voornaamste onder-werpen op die het afgelopen jaar aan bod zijn gekomen.

We hadden het supra al over de herwerking van het “profiel BZW”.

“Werken aan diversiteit” was de jaren voordien een belangrijk thema binnen onze werking. Wij lieten ons toen intensief begeleiden door een externe diversiteitconsulent (Alain De Bruyne). Afgelopen jaar wilden we dit op eigen houtje continueren, zij het op een minder in-tensief tempo. Er zijn nog een aantal bijeenkomsten van de werkgroep geweest die vooral als onderwerp hadden het warm houden van onze verworven diversiteitsopvattingen. Zo or-ganiseerden wij tijdens een gemeenschappelijk overlegmoment met alle medewerkers een sensibiliseringsactiviteit. We brachten op creatieve wijze een aantal diversiteitsonderwerpen opnieuw onder de aandacht met de bedoeling deze te consolideren. Het onderwerp werd dan voorlopig van de actieve agenda afgevoerd. Maar het blijft de bedoeling topics m.b.t. diversiteit af en toe een plaats te geven binnen verschillende aspecten van onze werking.

Ter opvolging van het “intern communicatieonderzoek” van het jaar voordien werd met de personeelsgroep een vrij positieve evaluatie gemaakt. Om ook dit onderwerp levendig te houden, werd besloten maandelijks een communicatiespreuk op het intranet te plaatsen. Soms waren dit een paar zinnen, maar evenzeer kon het een ogen openend kort verhaaltje zijn. En altijd riep dit wel wat commentaar op, hetgeen nu precies de bedoeling was…

Elders in dit jaarverslag leest u uitgebreid over “secundaire traumatisering”, een onderwerp waartoe reeds het jaar voordien een aanzet was gegeven. Tijdens de evaluatietweedaagse van april werd hieraan onder externe begeleiding een volledige dag gewijd. Een interne

werkgroep heeft het op zich genomen om het thema verder uit te werken. Tevens volgden nog enkele begeleiders externe vorming m.b.t. dit gevoelig onderwerp.

Tenslotte, en zoals eveneens te lezen in dit jaarverslag, is er heel wat tijd en energie gegaan naar het verder vorm geven aan het “multifunctionele centrum”. Naast de positieve ontwikke-lingen die dit opzet met zich meebracht, zijn ook meerdere knelpunten aan het licht geko-men.

Een aantal elementen van de planning zijn in 2008 niet of niet voldoende aan bod kunnen komen. Zo zal de opmaak van brochures voor kinderen van Thuisbegeleiding meegenomen worden naar komend jaar. Ook liggen een aantal functioneringsgesprekken, voorzien voor het najaar, nog te wachten. Ondanks hard labeur in de kwaliteitsstuurgroep zijn we er niet meer in geslaagd de vooropgezette priacs volgens de regels van de kunst op te stellen en uit te werken.

Het jaaractieplan 2009, dat u in een volgend hoofdstuk kan lezen, voorziet als nieuwe project het opzetten van een veiligheidsplan binnen de organisatie. Dit zal ongetwijfeld moeten ge-koppeld worden aan de aandachtspunten van de werkgroep secundaire traumatisering. We hopen zo tot een stevig onderbouwd actieplan te komen opdat de organisatie efficiënt kan antwoorden op eventuele traumatische ervaringen van medewerkers ten gevolge van hun begeleidingsopdracht.

Uiteraard zal het opvolgen en evalueren van het multifunctioneel centrum een belangrijke plaats innemen. De experimenteerfase loopt tot eind 2009. Heel wat registratie-, rapporte-rings- en evaluatiewerk staat ons nog te wachten.

Onderhoud kwaliteitssysteem

Naast het nemen van verbeterinitiatieven en het geven van aanzetten tot het uitwerken er-van, heeft de stuurgroep kwaliteit als voornaamste opdracht het kwaliteitssysteem en het kwaliteitshandboek up-to-date te houden. Dit betekent, wanneer dit nog niet en cours de rou-te gebeurd zou zijn, dat alle elementen minstens om de vier jaar een opfrisbeurt zullen krij-gen. We werken daarom met vervaldagen op alle documenten. Onze informatica zorgt er-voor dat op elke stuurgroepvergadering een lijst ter inzage ligt met de te herziene stukken. We overlopen de aanpassingen voor 2008.

STRATEGISCHE PLANNING

Wij hanteren sinds enkele jaren een schematisch en gevisualiseerd overzicht van de ver-schillende topics die opgenomen zijn in de strategische planning. Bijna op elke stuurgroep-vergadering kijken we na of aanvullingen moeten aangebracht worden. Het schema reikt verder dan het huidige jaar, tot de voorziene looptijd van het langst lopende project in plan-ning.

CONDITIONELE ELEMENTEN

Bij Thuisbegeleiding werd “inzet personele middelen” bijgewerkt voor wat betreft de te on-dernemen acties bij langdurige afwezigheid van een begeleider.

De “functiebeschrijving eerste begeleider” werd aan een kritische lezing onderworpen waar-na een aantal aanpassingen werden doorgevoerd die meer recht doen aan de ontwikkelin-gen binnen deze functie (zowel in BZW als in TB).

PROCEDURES

Voor de “meting van de tevredenheid bij het personeel” werd de periode tussen twee metin-gen verlengd. Het was al eerder aangevoeld dat een meting om het anderhalf jaar, en dan veelal nog samenvallend met mogelijks beïnvloedende evenementen binnen het CAB, niet meer houdbaar was. We schuiven op met één jaar binnen een marge van zes maanden om enige afstemming met bepaalde gebeurtenissen te kunnen verwezenlijken.

Na de afname in Thuisbegeleiding van de “tevredenheidsmeting cliënten (ouders – kinde-ren)”, werd nog maar eens vastgesteld dat de cijfers weinig of geen materiaal opleveren om verbeteracties aan te koppelen. Er is de intentie, vóór een nieuwe afname, op zoek te gaan naar werkwijzen die meer perspectief zouden bieden voor actieve opvolging.

WERKVOORSCHRIFTEN

“Verwerven en doorgeven van informatie” moest worden bijgewerkt i.f.v. de bepalingen van het decreet rechtspositie van de minderjarige in de jeugdhulp. De “behandeling van de ver-slagen” werd aangepast om een snellere doorstroom mogelijk te maken doorheen de ver-schillende controlepunten die steeds werden gehanteerd. Als derde vermelden we het werk-voorschrift “bemiddelingscommissie” dat werd gewijzigd i.f.v. standpuntbepalingen binnen het team in overeenstemming met het pedagogisch profiel.

INTERNE NOTA’S

Zes documenten werden bijgewerkt.

DIVERSE PROJECTEN

De “onthaalbrochure voor cliënten” die zich bevindt in de onthaalruimte werd herschreven in een meer voor de cliënt verstaanbare taal. Daarnaast werd een geheel nieuwe lay-out toe-gekend (met dank aan Tom Veys).

Het systeem van “vormingsjaarplannen” wordt nu ook voor de secretariaatsmedewerkers gehanteerd. Het vormingsoverzicht werd aan het intranet toegevoegd. De vormingsjaarplan-nen van beide werkvormen bleken te weinig toegankelijk en niet up-to-date.

Elke lopende vorming voor het huidige jaar is nu voor iedereen direct opvraagbaar en te consulteren volgens verschillende sleutels. Geen overbodige luxe als het gaat om 56 inge-geven items voor 2008!

Het document “aantoonbaarheid decreet rechtspositie” werd verder afgewerkt en een plaats gegeven binnen het kwaliteitshandboek. Hiermee willen we checken of alle bepalingen van dit decreet hun vertaling hebben gekregen naar onze concrete werking. Daarnaast kan het een handig instrument zijn om bij de komende inspectieronde accuraat de aantoonbaarheid in communicatie te brengen.

Om onze profilering naar buiten zo goed mogelijk in overeenstemming te brengen met intern geldende afspraken, werd het “extranet van de website” bijgewerkt. Ook aan de lay-out werd wat gesleuteld. In de loop van 2009 voorzien we opnieuw een evaluatie van de website en zullen we ook, en coherent ermee, nieuwe voorstellingsfolders voor zowel TB als BZW ont-werpen.

Dirk Meulyzer

JAARACTIEPLAN C.A.B. 2009

“Het jaaractieplan bevat de concrete stappen waarmee de doelstellingen van het strategisch plan gerealiseerd zullen worden voor het lopende jaar”.

De hulpverlening

De kernopdracht van het Centrum voor Ambulante Begeleiding is het bieden van hulpverle-ning aan:

- 32 jongeren die aan Begeleid Zelfstandig Wonen zijn toegewezen, overeenkomstig het Erkennings- en Subsidiëringsbesluit van 13 juli 1994;

- 32 gezinnen met kinderen die aan Thuisbegeleiding zijn toegewezen, overeenkomstig het Erkennings- en Subsidiëringsbesluit van 13 juli 1994.

Ook het opnemen van de nazorg voor deze jongeren en gezinnen, zoals voorzien in het kwa-liteitshandboek, behoort tot deze opdracht.

Wij hebben ons tevens geëngageerd van 1 juli 2007 tot 30 juni 2009 binnen genoemde ca-paciteit 6 gezinnen en 4 jongeren te begeleiden in het kader van het proefproject Multifuncti-oneel Centrum.

Eind 2008 werden, zoals elders te lezen in dit jaarverslag, de HCA-adelingen van het C.A.B., de Leerprojecten en de Ouderstage, overgedragen naar de nieuwe “geïntegreerde dienst” «HCA – Oost-Vlaanderen vzw». Het C.A.B. blijft echter nauw betrokken bij de geïntegreerde dienst door het opnemen van meerdere bestuursmandaten. Het spreekt voor zich dat de nieuwe dienst zal kunnen rekenen op onze actieve inbreng en ondersteuning.

Kwaliteitszorg

Maandelijkse bijeenkomsten van de stuurgroep kwaliteit zorgen voor het up-to-date houden van het kwaliteitssysteem. Hiermee bedoelen we enerzijds de noodzakelijke bijwerkingen van de elementen van het kwaliteitshandboek, als het initiatief tot opzetten van verbeterpro-jecten op verschillende terreinen van de werking.

Alvast komen volgende elementen in 2009 voor herziening in aanmerking:

conditionele elementen:

- het organogram (wegvallen van de Leerprojecten en de Ouderstage);

- verschillende functiebeschrijvingen;

- de participatie van de verschillende partijen in de hulp- en dienstverlening;

- de ethische code.

de procedures:

- onthaal van cliënten;

- samenstellen en gebruik van het dossier;

- klachtenbehandeling;

- beheren van documenten;

- aanwerven van personeel;

- evalueren van personeel;

- afsluiten van de hulp- en dienstverlening.

werkvoorschriften:

- ouderwerking in het kader van Roppov;

- verslagopvolging;

- omgaan met betwistbare werkwijzen andere diensten m.b.t. cliënten;

- samenstellen en toegankelijkheid individueel dossier;

- observatieschema bij sollicitaties;

- legende bij gebruik evaluatieschema medewerkers;

- regelingen m.b.t. de onthaalprocedure;

- inhoudelijke aandachtspunten bij opmaken van het verslag;

- afspraken rond voorziene en onvoorziene afwezigheden;

- het afsluitingsgesprek.

een tiental interne nota’s.

Voor Begeleid Zelfstandig Wonen wordt een nieuwe cliënttevredenheidsmeting georgani-seerd, volledig volgens de procedure in het kwaliteitshandboek. Thuisbegeleiding heeft zijn laatste meting gedaan vorig jaar, maar kwam opnieuw tot de bevinding dat de meetresulta-ten te weinig aanzetten geven voor verbeteracties. Zij willen op zoek gaan naar alternatieve werkwijzen die meer kansen inhouden tot effectieve bijsturing van de hulp- en dienstverle-ning. Er kan o.a. aangeklopt worden bij de academische wereld, bij de Ondersteuningsstruc-tuur Bijzondere Jeugdbijstand (OSBJ) en bij de overlegstructuren Thuisbegeleiding binnen de Bijzondere Jeugdbijstand.

Personeelsbeleid

DIVERSITEIT

Het uitgewerkte diversiteitsbeleid, zoals weergegeven in ons eindrapport van het clusterdi-versiteitsplan (eind 2007) moet verder worden levendig gehouden. Algemeen heeft dit reeds voelbaar geleid tot een interne mentaliteitswijziging waarbij diversiteit al veel meer als een verrijking dan als een bedreiging wordt ervaren. Wij zetten dezelfde werkwijze door als in 2008. Een paar maal per jaar agenderen we het onderwerp op de agenda van het gemeen-schappelijk overleg en bereiden we een thema voor.

FUNCTIONERINGSGESPREKKEN

We hadden deze aangekondigd voor eind 2008. Een aantal ervan zijn, omwille van onvoor-ziene omstandigheden, niet kunnen doorgaan. We plannen die voor begin 2009.

EVALUATIEWEEKEND

Naar goede gewoonte gaan we om het anderhalf jaar op evaluatietweedaagse. Voor 2009 valt dit eind november. De te behandelen thema’s en te ondernemen activiteiten zijn bij de opmaak van dit jaaractieplan nog niet bekend. Het succes van de formule van vorig jaar waarbij één volledige dag werd besteed aan een soort outward bound activiteit, maakt iets dergelijks misschien wel voor herhaling vatbaar.

SECUNDAIRE TRAUMATISERING

In een ander hoofdstuk van dit jaarverslag leest u dat de werkgroep “secundaire traumatise-ring” reeds een jaar samenkomt en ook in 2009 zijn werkzaamheden zal verder zetten. Het punt wordt nu vooral een strategie te bepalen voor organisatorische bijsturingen en het ge-bruik van valide instrumenten zodat passend gevolg kan gegeven worden wanneer begelei-dingssituaties aanleiding zouden geven tot het voorkomen van secundair traumatische erva-ringen.

VEILIGHEIDSPLAN

Ook de ambulante werkingen van de Bijzondere Jeugdbijstand krijgen af en toe af te reke-nen met agressie van cliënten. Een aantal jaar voordien waren we in zekere mate ook al be-zig geweest met deze materie door het invoeren van een “incidentenregistratie”. Dit instru-ment werd gebruikt om o.a. incidenties van agressie en andere risicovolle situaties te melden en in een min of meer gestandaardiseerde opvolging te voorzien. Incidenten zijn inderdaad een aantal maal voorgekomen, maar na verloop van tijd raakte de registratie ervan in de vergeethoek. Dit zet er ons toe aan een globalere aanpak van deze problematiek uit te wer-ken. Dit kan gekoppeld worden, of minstens in overeenstemming gebracht met de voorstel-len van de werkgroep secundaire traumatisering.

Enkele medewerkers hebben reeds een inleidende vorming op deze materie gevolgd.

TEVREDENHEIDSMETING PERSONEEL

Een nieuwe afname van het personeelstevredenheidsinstrument uit het kwaliteitshandboek is voorzien voor de tweede helft van 2009. Bijzondere aandacht zal nu gaan naar de resulta-ten op vlak van de interne communicatie en hetgeen ermee samenhangt (o.a. de wijze waarop problemen worden aangepakt), gezien het actieplan dat hiertoe vorig jaar werd ont-worpen.

PROFILERING

In 2009 bestaat het C.A.B. 25 jaar. Het ligt niet in onze gewoontes een jubileum van deze orde ongemerkt voorbij te laten gaan. Zeer recentelijk zijn de pedagogische profielen van Begeleid Zelfstandig Wonen en van Thuisbegeleiding grondig herzien en bijgewerkt. Tijd dus om tegen het tijdstip van de viering (30 september) ook vernieuwde brochures voor beide werkvormen uit te brengen.

VORMING, TRAINING EN OPLEIDING (VTO)

Zoals u kan merken in het jaaroverzicht verder in dit jaarverslag, hebben vorming en oplei-ding, zoals ook de vorige jaren, een belangrijke plaats ingenomen binnen de extra activitei-ten van de medewerkers. Het C.A.B. blijft bereid hierin veel te investeren. De return slaat zowel op personeelstevredenheid (mate van ondersteuning) als op de zo noodzakelijke pro-fessionalisering (cliënten hebben recht op geëngageerde én professionele begeleiding).

Team BZW

Het BZW-team blijft er voor kiezen om minstens tot de zomer de gemeenschappelijke super-visie verder te zetten. Supervisor is mevrouw Mieke Van Daele van de Interactie Academie te Antwerpen. Op die manier ontwikkelen we een gemeenschappelijke systeemtheoretische kijk op de cliëntsituaties en de problematieken waarmee we te maken krijgen. Daarnaast volgen twee medewerkers verder een supervisie die specifiek gericht is op de werkvorm BZW. We blijven participeren aan de intervisie van de autonome BZW-diensten van West- en Oost-Vlaanderen.

We volgen zeer alert het aanbod van studiedagen en kort durende vormingen op. Regelma-tig schrijven teamleden zich in voor vormingsmomenten die aansluiten bij onze werking, de doelgroep of de problematieken waarmee we te maken krijgen.

Team Thuisbegeleiding

De interesse in team Thuisbegeleiding om zich bij te scholen en te vormen blijft groot. Vanuit onze medewerking aan het MFC-project binnen het GROB organiseren we in het voorjaar een methodiek team waarin we de evoluties en de haalbaarheid aan de hand van concrete situaties bespreken en opvolgen.

Verder volgen 2 begeleiders een lange contextueel gerichte opleiding, een andere teamge-noot onderhoudt dit in supervisieverband. Eén collega volgt de huidige evoluties binnen vi-deo-hometrainig op in een samenwerkingsverband met Nederland. Een andere collega gaat

kennismaken met het narratieve gedachtegoed. Twee teamleden blijven in intervisieverband met andere thuisbegeleidingsdiensten het werken met DUPLO verder oefenen.

Binnen het team gaan we een deel van de gezinsbesprekingen meer op de leest van intervi-sie schoeien waarin verschillende methodieken kunnen aangewend worden om zo beter aan de noden en vragen van begeleiders (meer tijd-kwaliteit-werkersgericht) tegemoet te komen. Verder voorzien we een deel van het budget om korte opleidingen en studiedagen te volgen.

Dit jaar willen we de kennismaking met TB voor jonge kinderen verder uitwerken. In het na-jaar voorzien we om samen met BZW de folder voor hulpverleners te vernieuwen.

Verder staan er functioneringsgesprekken tussen begeleiders en teamverantwoordelijke op de agenda.

We werken tot juni ‘09 mee aan het MFC-project en bekijken dit op zijn consequenties voor de werkvorm.

Ten slotte wordt maandelijks vanuit Jongerenbegeleiding, specifiek voor de thuisbegeleiders, een inhoudelijk- en/of vormingsmoment voorzien. Hierop tekenen geïnteresseerde begelei-ders in. Ook de teamverantwoordelijke neemt deel aan een tweemaandelijks intervisiemo-ment voor werkbegeleiders, georganiseerd vanuit Jongerenbegeleiding.

Team secretariaat & onthaal

In 2008 werd behoorlijk wat meer geïnvesteerd voor deze medewerkers. De ervaringen er-mee waren positief. Ook voor 2009 zullen we daarom dezelfde inspanningen leveren. Ener-zijds inventariseren we wat de specifieke behoeften zijn, anderzijds zal ook ingegaan worden op een aantal vormingsopportuniteiten die zich in de loop van het jaar zullen aandienen.

Organisatieontwikkeling

Na het verdwijnen van onze Leerprojecten en de Ouderstage, zal het C.A.B. zich noodge-dwongen terugplooien op zijn kerntaken horende bij de werkvormen Begeleid Zelfstandig Wonen en Thuisbegeleiding. Of dit een vernauwing van de actieradius zal betekenen, valt nog te bekijken. Als bestuurders van de nieuwe vzw HCA – Oost-Vlaanderen worden we nu meer betrokken bij de werkingen herstel, herstelgericht groepsoverleg en gemeenschaps-dienst. De medewerkers Ouderstage blijven vooralsnog in het gebouw van het C.A.B. ge-huisvest. Een aantal activiteiten zullen daarom nog gemeenschappelijk plaatsvinden zodat wederzijdse bevruchting mogelijk blijft.

Ondertussen maken we reeds een volledig jaar deel uit van de koepelorganisatie “Gentse Regionale Organisatie Bijzondere Jeugdbijstand vzw” (GROB). In een vorig hoofdstuk be-schreven we met welke materies wij daar bezig zijn en met welke inzet dit gepaard gaat. De grote uitdagingen op dit vlak zijn de verdere consolidatie van het samenwerkingsverband door het nemen van nieuwe of vernieuwende zowel structurele als inhoudelijke initiatieven. Daarbij zal onze evaluatie van het proefproject “Multifunctioneel Centrum” een belangrijke plaats innemen. Het is alles behalve evident een dergelijk proefproject tot een goed einde te brengen binnen een samenwerkingsverband dat zelf nog maar kersvers door een koepelvzw werd bezegeld. Onze eigen evaluatie zullen we moeten leggen naast die van de overheid, en er dan onze conclusies uit trekken …

Het extern beleid

Het C.A.B. is op diverse externe fora van vnl. jeugdhulpverlening aanwezig. Een opsomming hiervan kan u vinden in het laatste deel van dit jaarverslag (deel V, jaaroverzichten). Het blijft een aandachtspunt regelmatig de grote investering in deze netwerking te evalueren. Het mag niet ten koste gaan van de interne kernactiviteiten. Anderzijds vinden wij het van groot belang een lerende organisatie te zijn door het venster naar buiten toe open te houden. En zelf zullen we, waar we dit nodig achten, ook andere instanties en het beleid beïnvloeden op de fora die ons daartoe geboden worden.

Een gelegenheid om ook eens wat minder formeel naar buiten te treden, bieden ons alvast de feestevenementen die we eind september zullen opzetten ter gelegenheid van 25 jaar Centrum voor Ambulante Begeleiding.

Infrastructuurwerken

HERAANLEG VAN DE TUIN

Het plan voor de volledige heraanleg van de tuin dateert reeds van 2006. Als voorwaarde hiertoe moesten wij beschikken over een uitgang van de tuin naar de achtergelegen parking. De procedure bij de stad om dit “poortje” te mogen plaatsen heeft drie jaar in beslag geno-men! Maar eind 2008 was het zover. We proberen in het voorjaar, met behulp van de leer-krachten en de leerlingen van de school St. Jozef, de werken uit te laten voeren. We spreken eerst nog een tuinarchitect aan om het geheel mooi vorm te geven.

VERNIEUWING CENTRALE VERWARMING

Deze werken waren eveneens reeds voorzien voor 2008. De aannemer bleek toen niet in staat tijdens de geplande vakantieperiode tot uitvoering over te gaan. In andere periodes zou de plaatsing van de nieuwe elementen voor overlast hebben gezorgd zodat we tot uitstel moesten besluiten.

HERINRICHTING VAN DE PERMANENTIERUIMTE

Ook hier is er een jaar vertraging. De permanentieruimte is zowat “afgeleefd” en is dringend aan vernieuwing toe. We willen ook een oplossing om af te geraken van het winkelraam aan de buitengevel, dat niet echt in overeenstemming is met het gebruik van de permanentie- of onthaalruimte. Ook is er dringend een ingang nodig voor rolstoelgebruikers en voor ouders die met een kinderwagen het Centrum willen binnenkomen. De veranderingen aan het win-kelraam hebben uiteraard gevolgen voor de buitengevel. Na onderhandelingen met de archi-tect werd ook besloten de voorgevel te renoveren in één beweging met de permanentieruim-te. Ondertussen werden, eind vorig jaar, onvoorzien de afwateringsbuizen onder het gebouw vernieuwd. Er was al een tijdlang geurhinder op bepaalde plaatsen. Bleek bij nader onder-zoek dat de afvoerbuizen reeds in een redelijke staat van ontbinding waren…

RENOVATIE VAN DE VOORGEVEL

Sinds geruime tijd speelden we met de idee de voorgevel van het C.A.B. een grondige op-kuisbeurt te geven. We hebben geprobeerd hiertoe subsidies van de Stad te verkrijgen ge-

zien de Bevrijdingslaan 9 gecatalogeerd mag worden als “merkwaardige gebouw”. Het was vroeger een politiekantoor. Bovenaan staat nog steeds het insigne van de politiediensten in de gevel verwerkt. De plannen voor de herinrichting van de permanentieruimte, en in het bijzonder het wegwerken van het winkelraam, gaven aanleiding tot een ambitieuzer opzet: niet alleen het opschonen van de gevel werd ingeschreven, ook de hertekening van het on-derste deel van de buitengevel werd in de planning opgenomen. We konden hiervoor van de Stad subsidiëring krijgen wanneer de gevel volledig in zijn oorspronkelijke staat zou worden hersteld met specifieke eisen inzake bouwmaterialen. Een kostenberekening leerde ons dat zelfs met de subsidiëring de werken gevoelig duurder zouden zijn dan wanneer we niet aan deze bijkomende eisen moeten voldoen. De architect bezorgde ons de plannen voor een gevel in een moderner vormgeving, maar met behoud van de gevelstructuur. Eind 2008 be-kwamen we hiervoor de bouwvergunning. We hopen de werken te kunnen starten in het na-jaar. 25 jaar Centrum voor Ambulante Begeleiding in 2009

Het is opnieuw een jubileumjaar.

Op 30 september organiseren wij een volksfeest in de buurt van het C.A.B. voor ouders, kin-deren, jongeren, sympathisanten, collega’s, verwijzers, de buurt, en voor al wie betrokken is bij onze werking.

Dirk Meulyzer

IN MEMORIAM FONS “Elk mensenleven is eindig. We weten allemaal dat we eens zullen sterven maar we staan daar liefst niet bij stil. Onze jachtige maatschappij geeft ons daar ook weinig gelegenheid toe”.

Fons werd 82 jaar geleden geboren. Op 10 mei 2008 is hij overleden na een slepende ziek-te.

Sinds 1984 werkte Fons als vrijwilliger op het Centrum voor Ambulante Begeleiding. Hij deed vooral de boekhouding bij de budgetbegeleiding van onze jongeren. Cijfers moesten klop-pen, nooit hebben we hem op een foutje betrapt.

Ondertussen was hij aangenaam gezelschap tijdens onze pauzes en wist hij als nestor van ons huis de relativiteit van de dingen in de verf te zetten.

Ondanks zijn leeftijd was hij trouw elke week op afspraak, ook toen hij al ziek was en de pijn zijn aangezicht deed vertrekken. Klagen deed hij niet, hij droeg zijn leed in stilte.

Fons had vele hobby’s en interesses, hij hield van de natuur, van kunst, van mensen en in het bijzonder van de zwakste in onze samenleving.

Het meeste van zijn tijd besteedde hij als vrijwilliger aan het helpen van mensen met noden. Het waren vooral families uit verre contreien die een beter leven zochten in ons land, in het Gentse, maar vanwege hun origine heel wat obstakels op hun weg ontmoetten. Hij was als een vader en grootvader voor hen, bekommerd om hun lot, steeds onvoorwaardelijk ter be-schikking.

Fons kon eindeloos genieten van zijn tuin. We hadden hem al zo veel over zijn tuin horen praten en hadden ons een voorstelling gemaakt van een prachtig aangelegde tuin met bloei-ende borders en merkwaardige planten. Niets was minder waar… eigenlijk was het gewoon één groot kerstbomenbos.

Vol vuur kon hij vertellen over zijn bomen, zijn bloemen en plantjes.

Zo was hij ten voeten uit, met erg weinig tevreden en vol enthousiasme over dat kleine beetje.

Lekker eten kon Fons zeer appreciëren. Hier op het CAB wordt in de winter soep gemaakt en als die hem beviel kon hij zo smakelijk ‘lekker’ zeggen met die heel eigen gebrouwde ‘r’ van hem. Soms maakte hij thuis zelf soep (het was meestal kippensoep) en vertelde dan uitgebreid hoe die soep tot stand was gekomen. Hij at graag, maar hij deelde ook graag. Het was één van zijn grote principes, de dingen dienden om gedeeld te worden.

Digitale fotografie was zijn stokpaardje.

Als Fons gevraagd werd om speciale gelegenheden te fotograferen was hij blij en vereerd. Het waren de ideale gelegenheden om in contact te komen met zijn uniek gevoel voor stemming en sfeer, die hij als geen ander in foto’s wist vast te leggen. De resultaten waren erg professioneel. Hij was fier op zijn werk, doch hij bleef bescheiden.

Uiteraard besteedde hij graag zijn artistiek gevoel aan de nieuwjaarskaarten van het CAB.

Met eigen foto’s en tekeningen richtte hij de CAB-etalage in. Hij zocht naar meerwaarde, naar inhoud, naar artisticiteit bij het inrichten van de etalage. Wanneer fotografieclubs (de Vieze Gasten) of organisaties (De Moester) zich aanmeldden, diende het materiaal zorgvul-dig uitgekozen te worden. Hij was kieskeurig en hij had graag mensen om zich heen die zich echt interesseerden om mee te werken. Fons leidde alles in goede banen.

We kunnen niet zeggen dat Fons een gewillig man was. Fons had ‘zijn eigen gedacht’ en ging niks of niemand uit de weg om dat te vertellen. Hij was bereid tot dialoog, maar was zelden te overtuigen.

Hij was een man om honderd jaar te worden. Dat dachten we. Groot, flink rechtop, nooit ziek, een man van ijzer en staal. Tot het lot er anders over besliste…

Waarschijnlijk heeft hij zelf ook gedacht dat hij gemaakt was voor de eeuwigheid en hoe groot moet de schok geweest zijn toen hij ziek werd.

Fons was kwaad, hij ging in verzet. Het werd moeilijk, voor hem, voor ons.

Over zijn ziekte werd niet gepraat, hij stelde zijn regels: er wordt niets gevraagd, niet gedis-cussieerd en bezoek? Neen, liever niet, en als het dan toch moest, vijf minuutjes…

Vroeger hadden we zo veel gesprekken met hem gevoerd, over zijn huisje en zijn tuintje, over zijn familie, over zijn interesses en hobby’s… en nu mocht het plots niet meer. We blij-ven verweesd achter.

Uiteindelijk verhuisde hij naar de palliatieve afdeling van het Jan Palfijn ziekenhuis.

De goede zorgen daar, maakten hem terug toegankelijk. Hij glimlachte breed, was bereid tot gesprek, als we maar niet te lang bleven hangen.

Zo was Fons, stijfkoppig, eerlijk, recht voor de vuist.

Zo is hij ook de dood in gegaan. Rechtlijnig, zoals hij het wou.

Hij was een heel speciaal man, we zullen hem niet vergeten.

Het secretariaat

DE TEAMWERKING ONDER DE LOUPE Doorheen teamverslagen van de voorbije jaren komt het idee “we moeten iets doen met het team” steeds terug. Een aantal factoren spelen hierin mee.

Het BZW-team is een bijzonder vruchtbaar en dynamisch team. Elk van de aanwezige me-dewerkers zit ofwel in vervanging van een collega die afwezig is of van deeltijds tijdskrediet geniet, of is zelf in de afgelopen jaren langdurig afwezig geweest wegens zwangerschap en bevalling, of een paar ook om gezondheidsredenen. Er zijn zelfs nog wel enkele combina-ties… Een team dat voortdurend in beweging is, is wellicht ook voortdurend op zoek naar zijn identiteit, of op zijn minst naar nieuwe evenwichten.

Een andere factor is dat we vrij individueel werken. Het grootste deel van het werk gebeurt in directe individuele contacten met jongeren en hun omgeving. Toch is er tegelijkertijd een grote verwachting naar het team. We verwachten dat het team elk van ons ondersteunt, dat het veilig is, dat het houvast geeft in soms moeilijke situaties, dat het een plek van uitwisse-ling is, maar ook dat er voldoende ruimte is om het eigen werk op een eigen wijze te kunnen invullen. In dit veld van betekenissen en uiteen lopende verwachtingen zitten er nogal wat kansen om elkaar niet helemaal goed te begrijpen, kansen op niet ingeloste verwachtingen, misverstanden en spanningen.

We moesten dus iets doen met het team…

Maar wanneer dan best? Het leek er steeds op dat elk moment net niet het goede moment was. Die collega komt binnen enkele maanden terug na een jaar afwezigheid, zouden we niet beter wachten, anders heeft die “het” gemist, en hoe haal je zo een teambuildingmoment terug in? Maar als die éne terug was, was er gegarandeerd wel een ander die verdween.

En wat moesten we dan gaan doen? Als we het daarover hadden dan bleek dat de verwach-tingen zeer uiteen liepen, gaande van een gezellige dag om elkaar beter te leren kennen over een teambuildingsactiviteit tot een meer taakgericht denken rond het team.

Op het evaluatieweekend in april stond één dag in het teken van teambuildingsactiviteiten, weliswaar voor de gehele groep van CAB-medewerkers. Omdat we dat wisten konden wij met het eigen team andere accenten leggen.

De teamdag

Op 29 februari, toch een extra dag in het jaar, gingen we met zijn allen samenzitten. De uit-lokkers waren enkele centrale begrippen uit onze missie: “geëngageerd”, “professioneel”, “op zelfstandigheid gericht”, “kwetsbare jongeren”, “hulpverlening garanderen”.8 Vragen die we ons daarbij stelden: wat betekent dit voor ons, waar zijn we sterk in, wat kan beter?

Het werd een bewogen voormiddag waarin stevig werd uitgewisseld. Het was zeer duidelijk dat we er aan toe waren om met elkaar een stand van zaken op te maken rond onze team-

8 Onze missie luidt: de afdeling Centrum Begeleid Wonen van het Centrum voor Ambulante Begeleiding (CAB), werkzaam in de Bijzondere Jeugdbijstand, wil geëngageerde, professionele, ambulante op zelfstandigheid gerich-te hulpverlening bieden en helpen garanderen aan de meest kwetsbare jongeren opdat zij zich verder kunnen ontplooien.

werking. Uit de bespreking kwamen een heleboel ideeën en emoties naar voor, maar toch ook een aantal concrete aanknopingspunten om samen aan de slag te gaan.

De belangrijkste vaststelling was misschien dat er heel veel verschillen zijn. Verschillen in kijken naar de dingen, verschillen in wijze van zich te engageren, verschillen in stijl. Een teamwerking moet deze verschillen waarderen en tegelijk toch er in slagen om een éénheid te bewaren. Uiteraard is dit geen nieuwe vaststelling, maar de wijze waarop dit op tafel kwam, raakte elk van ons op een wijze dat we niet anders kunnen dan ermee aan de slag te gaan. Daaraan verbonden zit meteen de opdracht om de communicatie open te houden, zeker ook de communicatie op meta-niveau: hoe komen we naar elkaar over, hoe ervaren we elkaar en elkaars tussenkomsten. Daaraan werd meteen het voornemen gekoppeld om een bureauwissel te organiseren, opdat meer mensen elkaar beter zouden leren kennen en ook meer kansen voor uitwisseling zouden hebben. Die bureauwissel werd uiteindelijk begin april uitgevoerd, en gaf heel wat beweging, niet alleen letterlijk. En omdat het team ook daarna niet stilstond, met twee nieuwe zwangerschappen, bleef de stoeltjesdans nog even doorlopen.

Als we zo veel verschil vaststellen, ook onuitgesproken verschil, dan vloeit daaruit meteen voort: de noodzaak om met elkaar hierover in gesprek te gaan. Die communicatie dient zo wel in groep te gebeuren als tussen mensen in dialoog. Deze behoefte uitspreken is ze tege-lijk ook op de agenda zetten. We zullen met elkaar moeten evalueren in welke mate we hier-in inderdaad beweging zien binnen het team. Voor een aantal mensen was het wenselijk om dit samen met een externe te doen, maar die hebben we tot nu toe nog niet gezocht. Er werd afgesproken om daar in een teamvergadering op terug te komen.

Tenslotte was er ook het idee dat we misschien moeten zoeken naar andere vormen om met elkaar te vergaderen, en dan in het bijzonder in de vergaderingen over cliënten.

Verdere uitwerking

Enkele maanden later zaten we op het team samen om één en ander verder uit te praten en te concretiseren. Inmiddels waren de bureaus al door elkaar gehaspeld, en hadden mensen hun nieuwe bureaugenoten beter leren kennen. Inmiddels was ook “secundaire traumatise-ring” een thema dat bijzonder veel aandacht kreeg, niet alleen door het evaluatieweekend waar dit thema uitgewerkt werd, maar ook omdat we zelf merkten hoe zeer de begeleidingen ook hun weerslag hebben en kunnen hebben op ons eigen beleven. Het maakt ons des te scherper bewust van de nood aan een goede teamwerking.

We werkten verder op de inventarisatie van onze wensen en noden op de denkdag en pro-beerden van daaruit te komen tot verdere concretisering. We stelden daarbij vast dat door bezig te zijn met “het team” en hoe we elkaar beter kunnen ondersteunen, dat we er ook in slagen om dit te doen. De teamdag heeft ons “deugd” gedaan. Blijkbaar slagen we er in om te leren omgaan met verschillen. We blijven ons ervan bewust dat dit van elk teamlid alert-heid en openheid vraagt, en voldoende veiligheid in het team als geheel. We ervaren wel dat er voldoende gemeenschappelijke basis is om de verschillen te kunnen tot hun recht laten komen.

Misschien vraagt het vooral en het meest de nodige dosis creativiteit. In die zin maakten we ook concrete afspraken om teambesprekingen anders vorm te gaan geven.

Voor een eerste bespreking blijven we vasthouden aan het voorstellen van de jongere en zijn context aan de hand van een genogram. We inventariseren de sterktes van de jongeren en zijn hulpbronnen, maken een analyse van de probleemvelden en de hulpvraag, en werken van daaruit (voorstellen van) doelstellingen uit die in de begeleiding kunnen meegenomen worden. Dit kunnen zowel voorwaardelijke doelstellingen zijn als hulpverleningsdoelen.

Maar bij alle volgende besprekingen willen we uitgaan van de vraag van de begeleider. De begeleider maakt een blad op met de nodige informatie voor het team. Dit kan kort bevraagd worden naar verduidelijking. Dan gaan we in op de concrete vraag van de begeleider. Deze vraag kan over “alles” gaan. Tips om rond een concreet probleem te werken, de eigen hou-ding of het aanvoelen van de begeleider in de begeleiding, opnieuw een analyse maken van de probleemsamenhang,… Ook in de werkvorm kan de begeleider een voorstel doen: be-vragen door één persoon, een brainstorm, een rondje, werken in kleine groepjes,… Boorde-vol enthousiaste creatieve ideeën konden we verder aan de slag.

En nu?

Inmiddels zijn we zes maanden verder. Terwijl we dit artikel schrijven, springen een aantal vaststellingen in het oog. Vooreerst is het zeker zo dat de teammomenten van het afgelopen jaar hun vruchten hebben afgeworpen. De teambesprekingen zien er inderdaad anders uit dan een jaar geleden, ontegensprekelijk. Door de teamverschuivingen die er nu eenmaal zijn en de bureauherschikkingen die we bewust organiseerden, zijn er nieuwe communicatielij-nen gegroeid tussen mensen.

En toch blijf je merken dat een aantal sleutelwoorden voortdurend opnieuw onder de aan-dacht moeten gebracht worden. Drie halen we er uit: alertheid, openheid en creativiteit. Doorheen de dagdagelijkse werking loop je het risico minder alert te zijn om te blijven com-municeren met elkaar, te zien wat er zich afspeelt en er mee aan de slag te gaan.

De drukte maakt soms dat je wel ziet dat de ander anders is, maar dat je je niet de tijd maakt om je ervoor open te stellen, het verschil uit te spreken en je erdoor te laten verrijken. En nieuwe vormen zijn ook vormen, die risico lopen om terug routine te worden. Het is een uit-daging om creatief te blijven zijn, zowel in de teambesprekingen als in de teamwerking als in het werken met de cliënten.

Wellicht is één van de voordelen van een jaarverslag dat je stilstaat bij wat je hebt afgespro-ken en het ook nog eens op papier zet. Op die manier breng je de afspraken opnieuw onder de aandacht, voor je zelf en voor het hele team. En daarmee is de alertheid misschien terug, krijgt de creativiteit een duwtje en kunnen we weer in alle openheid met elkaar aan de slag…

Raf De Mulder

OP WEG NAAR EEN NIEUW PROFIEL (BIS)

In ‘Op weg naar een nieuw profiel’ (jaarverslag van 2006) sloot Raf De Mulder af met het voornemen om in 2007 een nieuw profiel klaar te hebben. De weg bleek echter een calva-rieweg te zijn. Het profiel wordt pas op dit moment gefinaliseerd. In dit artikel licht ik graag de verschillende haltes toe waar we in die twee jaar bij bleven stil staan.

Een profiel… voor wie schrijf je dat?

Je moet als dienst in ieder geval al een profiel voorleggen aan de bevoegde overheid om je erkenning en subsidiëring te kunnen verwerven en behouden als hulpverlenende instantie georganiseerd door de maatschappij.

Als begeleiders vinden we het profiel echter nog meer een werkinstrument voor onszelf.

Een instrument dat ons een kader biedt in de samenwerking met de verwijzers.

Een instrument dat nieuwe begeleiders (en die zijn er op tijd en stond in ons jong en overwe-gend vrouwelijk team!) inwerkt en dus duidelijk moet zijn.

Een instrument dat de neuzen van het team voor de algemene lijnen in dezelfde richting zet.

Een instrument dat door zijn nuanceringen ook meer ervaren begeleiders veiligheid biedt bij de minder klassieke BZW situaties.

Een instrument dat voortdurend in ontwikkeling is en waarvoor het team in zijn geheel de denktank is.

In oktober 2006 zaten we als team samen om de versie van het profiel te bekijken zoals het zes jaar eerder geschreven werd. We kozen voor die dag een werkvorm die uitging van de praktijk. Het team kreeg enkele (bestaande) BZW situaties voorgelegd en elk teamlid reflec-teerde op de situatie vanuit één specifieke rol die hij toegewezen kreeg. De rollen die ver-deeld werden, waren: jongere, begeleider, verantwoordelijke, verwijzer, ouder, kind van de jongere. Zo kregen we een beeld van verschillende perspectieven die heersten. Aan de fi-guur van de begeleider werd gevraagd: wat doe je als begeleider?

De situatieschetsen waren hoofdzakelijk situaties waarmee begeleiders nogal worstelen. Vanuit hun ervaringen formuleren begeleiders immers voortdurend moeilijkheden in hun werk, obstakels waarmee ze te maken krijgen en waar ze niet goed weg mee weten. Weer-spiegelde het profiel nog wel voldoende de realiteit? Kon het profiel een beter ondersteu-ningsmiddel worden in alle begeleidingen?

De bedenkingen die we uit die dag overhielden werden gegroepeerd, geïnventariseerd en later nog uitgediscussieerd. We waren het erover eens dat vele ideeën in het bestaande pro-fiel moesten bewaard blijven! Zoals daar zijn:

- dat een BZW-begeleiding ook kan in andere leefsituaties dan die van de alleen wonende jongere;

- oog voor de inzet en de kwaliteiten van de jongere;

- dat het belangrijk is dat jongeren een plaats vinden in hun netwerk;

- het principe van de maximale verantwoordelijkheid;

- het belang van de begeleidingsrelatie;

- het tempo van de jongere en het proces als waardevolle factoren;

- het belang van regelmatig reflecteren en nadenken over de begeleidingslijn;

- en natuurlijk… onze missie!

We kunnen ook enkele hoofdbrekers noemen die ons toen en nu nog steeds bezighielden, zoals:

- het werken met ‘nieuwe’ cliëntsystemen in het Begeleid Zelfstandig Wonen.

De tijd dat het haast uitsluitend om alleen wonende jongeren ging is gepasseerd.

- Het werken ‘op de grens’ van BZW.

Is het verantwoord om BZW te doen bij een jongere die té zwak, té gewelddadig, té ver-slaafd, té weinig gemotiveerd, té … is?

- Het (niet) realiseren van doelstellingen.

Kunnen we waarmaken wat we zeggen in ons profiel?

- De reikwijdte van de maximale verantwoordelijkheid en de gevolgen daarvan. Waar stopt het recht van de jongere om te experimenteren, te mislukken en de gevolgen te dra-gen? Hoe zit het met situaties waarin de jongere ook verantwoordelijk is voor een kind?

- De integriteit van de cliënt maar ook van begeleiders.

Aandacht voor de draagkracht en draaglast bij cliënten, maar ook bij begeleiders. En ook: hoever mag een cliënt gaan? Waar liggen de grenzen van de begeleider en hoe kan daar mee omgegaan worden rekening houdend met onze opdracht én met voldoende zelfzorg voor de begeleider?

Deze thema’s hielden het team al enkele jaren in de ban. We discussieerden intuïtief vanuit de ervaring en organiseerden een teamdag over jonge moeders in BZW en één over de be-tekenis van onze missie: welke lading dekt geëngageerd, professioneel? Welke rol heeft het team? We namen deel aan intervisies met andere BZW diensten en brainstormden op onze teamsupervisie vanuit systeemtheoretische hoek.

Toen we in de zomer van 2008 effectief aan het herschrijven van het profiel begonnen, reali-seerden we ons dat er eigenlijk al erg veel over deze ‘hoofdbrekers’ in het profiel gezegd werd. Maar alles stond nogal versnipperd, vaag omschreven en in (te) veel doorlopende tekst. Daarenboven hadden we sinds 2000 (het jaar waarin de vorige versie geschreven

werd) kennis gemaakt met Van Yperen (de man die een zeer bruikbaar werkkader aanreikt rond doelrealisatie in de jeugdhulpverlening) en hadden we verschillende vormingsdagen over secundaire traumatisering gevolgd alsook een interne werkgroep rond dit thema op het CAB opgericht. Deze opleidingen scherpten het ‘intuïtieve’ bewustzijn aan en gaven meer taal om er over te schrijven.

En zodoende werd het herschrijven van het BZW profiel als volgt aangepakt:

1. In functie van de duidelijkheid werd:

- de tekst meer opgesplitst in alinea’s;

- er meer gebruik gemaakt van opsommingen;

- er af en toe een paragraaf verzet omdat dit in de opbouw van ons verhaal logischer leek.

2. In functie van zorg voor de begeleider en het omgaan met risicosituaties werd de verwijzer meer in beeld gebracht:

- wat verwachten wij van de verwijzer, de relatie met de verwijzer werd meer uitge-schreven;

- expliciteren wat we doen bij gevaarsituaties en bij verandering van cliëntsysteem ge-durende de begeleiding;

- minimaliserende woorden/formuleringen werden geschrapt (bvb. sommige gevaarsi-tuaties).

3. In functie van doelrealisatie:

- meest kwetsbare jongeren: wat is dat? Beperkingen aanvaarden en maatschappij daar gevoelig voor maken;

- het belang van verschillende soorten doelen wordt beklemtoond: voorwaardelijke doelen, diagnostische doelen, hulpverleningsdoelen en ook onvoorwaardelijke doe-len;

- bij de operationele doelstellingen wordt er meer plaats gegeven aan het feit dat het streefdoelen zijn die in concrete begeleidingen geïndividualiseerd en overeen geko-men worden met de jongere;

- de kracht van het proces op zich blijven wij beklemtonen.

We schreven het al in de inleiding: het profiel moet in de eerste plaats een instrument en een houvast zijn voor de begeleiders. Het opmaken van een nieuw profiel is dan ook een werk waarbij we alle teamleden willen betrekken. Jammer genoeg vielen de afgelopen jaren af en toe vaste begeleiders uit omwille van zwangerschap. Ook daardoor is het een werk van lan-ge adem geworden.

Op het ogenblik dat ons hererkenningsdossier diende ingediend te worden, eind 2008, was het profiel nog niet af. Raf De Mulder heeft een voorlopige versie ingediend waarin de bo-venstaande krachtlijnen aanwezig zijn. Maar wat in het kwaliteitshandboek en op onze web-site komt, zal de uiteindelijke neerslag zijn van een denkproces van het team met al zijn nu-ances, maar vooral met voldoende duidelijkheid en zorg voor de begeleider om houvast te bieden in net die situaties waarin die houvast het meest nodig is.

De weg naar een nieuw profiel was een lange weg bezaaid met verschillende hoofdbrekers, opleidingsdagen, teamdagen. Maar de weg ernaar toe is minstens even zinvol als het resul-taat. Een gedachte die we trouwens als BZW dienst ook graag vasthouden in ons werk met de jongeren.

Sofie Rochtus

INLEIDING OP DE CIJFERGEGEVENS TELLEN, VASTSTELLEN EN ERMEE AAN DE SLAG

Het is en blijft een uitdaging om telkens opnieuw een invalshoek te vinden om naar de cijfers van onze werking te kijken.

De kerntaak van onze werking is uiteraard het begeleiden van jongeren op weg naar zelf-standigheid. Toch enkele cijfers rond die kerntaak. In het afgelopen jaar werden 44 jongeren door onze dienst begeleid.

Voor 15 jongeren startte de begeleiding in 2008, en van die 15 was er één die hetzelfde jaar ook weer afsloot. In totaal werden 17 begeleidingen afgerond in 2008. 13 jongeren waren al in begeleiding voor 1 januari 2008 en zijn het nog steeds op 1 januari 2009.

We willen ons dit jaar toespitsen op de in 2008 afgesloten begeleidingen.

Klaar om alleen verder te gaan?

De gemiddelde begeleidingsduur van de in 2008 afgeronde begeleidingen is 467 dagen, of anders gezegd iets meer dan 15 maanden. Dat is korter dan in de voorbije 4 jaar (tussen 16 en 18 maanden), maar langer dan alle voorgaande jaren. Het lijkt geen tendens te worden dat begeleidingen opnieuw korter zouden worden, want er zijn nog een aantal lange begelei-dingen aan het lopen. We kunnen op basis van de lopende begeleidingen verwachten dat de gemiddelde begeleidingsduur in 2009 opnieuw wat hoger zal liggen.

Als we zoeken naar verklaringen voor deze tendensen, dan zien we een aantal elementen naar voor komen:

- Het gebeurt de laatste jaren nog zelden dat jongeren zeer vroegtijdig afhaken. In 2008 bijvoorbeeld werden 2 begeleidingen afgesloten binnen de 6 maanden, vroeger kwam dit veel vaker voor.

- De niet-begeleide buitenlandse minderjarigen (NBBM) blijven doorgaans lang na hun 18de verjaardag in begeleiding. Ze hebben slechts een heel beperkt netwerk, ze zoeken met begeleiding naar oplossingen voor hun onzeker verblijfsstatuut en zitten vaak in een eco-nomisch zeer precaire situatie. Dit jaar sloten we slechts één dergelijke begeleiding af, er zijn er nog 4 lopende. Er startte ook maar één nieuwe NBBM op.

- We zien een aantal jongeren die vanuit een zeer traumatiserende situatie in begeleiding komen, en met langdurige ondersteuning er in slagen hun leven weer, soms heel stevig, soms met vallen en opstaan, op de rails te krijgen. Vaak zijn dit begeleidingen die zeer lang duren, en zo zijn er momenteel nog enkele lopende.

Het leek ons boeiend om een aantal cijfers bij het afsluiten te linken aan de startsituatie van de jongeren. Uiteraard zijn er nogal wat elementen die de startsituatie mee bepalen: de thuissituatie, de eigen problematiek bij de jongere, vaardigheden, schoolloopbaan, medische elementen, de mate waarin de jongere al in aanraking kwam met hulpverlening en andere maatschappelijke instanties,…

We kozen om als indicator de zwaarte-index te hanteren bij de start van de begeleiding. De zwaarte-index is een inventarisatie van risicofactoren in het leven van de jongere, op ver-schillende terreinen. Het eerst deel zijn variabelen binnen het gezin. Een tweede deel gaat over de geschiedenis van de jongere zelf, problemen die hij ervoer of waarin hij zelf actor was. Het derde luik gaat over de interventies vanuit maatschappelijke instanties en hulpver-leners ten aanzien van de jongere. Hier vindt ook de schoolcarrière zijn plaats, naast hulpverleningscarrière en justitiële tussenkomsten. De door ons toegevoegde delen zijn deel 4 over de startsituatie bij Begeleid Zelfstandig Wonen en deel 5 over de migratiegeschiedenis.9 In onderstaande tabel staan de 15 jongeren waarvan de begeleiding in 2008 afliep. In de tweede kolom ziet u de zwaarte-index bij start (ongeveer na één maand ingevuld).

De volgende 3 kolommen zeggen iets over de situatie bij afsluiten.

Eerst vindt u de begeleidingsduur in (begonnen) maanden.

In een volgende kolom staat de prognose bij afsluiten volgens de begeleider. Daarbij zijn vier categorieën mogelijk:

- “Goed”: de jongere kan zonder noemenswaardige problemen verder door het leven.

- “Kan zich handhaven”: misschien zal het wel eens moeilijk zijn maar de jongere zal zich weten overeind te houden.

- “Vermoedelijk hulp nodig”: we schatten in dat de jongere professionele steun nodig heeft op één of meerdere vlakken om verder te kunnen blijven functioneren.

- “Ernstige problemen”: we zien of verwachten ernstige problemen die het de jongere op termijn onmogelijk maken verder zelfstandig te functioneren (drugs, delicten, psychische problemen,…).

In de laatste rij tenslotte kan u zien of er, bij het afsluiten van onze begeleiding, verdere hulpverlening is geïnstalleerd.

9 Voor een uitgebreidere bespreking van de zwaarte-index verwijzen we naar het jaarverslag van 2007, p. 61-65.

Jongere Zwaarte-

index bij start

Duur begelei-ding

in maanden

Prognose bij afsluiten volgens begeleider

Vervolghulp geïnstalleerd

A 68 6 Ernstige problemen nee

B 53 30 Vermoedelijk nog hulp no-dig ja

C 45 18 Kan zich handhaven nee D 45 18 Ernstige problemen ja E 44 14 Ernstige problemen ja

F 37 12 Vermoedelijk nog hulp no-dig nee

G 37 3 Vermoedelijk nog hulp no-dig nee

H 34 17 Goed nee I 31 17 Ernstige problemen nee

J 29 7 Vermoedelijk nog hulp no-dig ja

K 29 31 Kan zich handhaven nee

L 20 14 Vermoedelijk nog hulp no-dig ja

M 19 12 Ernstige problemen ja N 5 19 Goed ja O 5 20 Kan zich handhaven nee

De jongeren in bovenstaande tabel zijn gerangschikt op basis van de zwaarte-index bij start.

We zien dat van de 7 jongeren met de hoogste score op zwaarte-index bij start, we bij 6 jon-geren inschatten dat ze nog verder hulp nodig zullen hebben of (in 3 gevallen) in ernstige problemen komen.

Daartegenover staat dat bij de 6 jongeren met de minst hoge zwaarte-index, er 4 zijn die zich volgens de begeleider zonder verdere hulp zullen handhaven. Opvallend in die groep is dat er hulp voorzien is voor die jongeren waarvan de begeleiders inschatten dat ze nog hulp no-dig hebben.

De inschatting van de begeleiders bij afsluiten is niet zeer optimistisch. We verwachten dat één derde van de jongeren blijvend goed of aanvaardbaar zal functioneren, één derde heeft vermoedelijk nog hulp nodig, en voor één derde zien of verwachten we verder ernstige pro-blemen. Die hebben te maken met een zware drugproblematiek of met agressie, soms bij de jongere, soms in de directe omgeving ervan, en één keer ook met een jongere met zeer be-perkte mentale mogelijkheden.

Bij 6 van de 10 jongeren met een minder gunstige prognose volgens de begeleider, zien we dat er vervolghulpverlening is ingeschakeld. Dat is niet gelukt bij de 2 jongeren die het kortst in begeleiding zijn gebleven, en waar de begeleiding op initiatief van de jongere is gestopt.

We kunnen bovenstaande tabel ook anders rangschikken, bijvoorbeeld volgens de duur van de begeleiding.

Jongere Zwaarte-

index bij start

Duur begelei-ding

in maanden

Prognose bij afsluiten volgens begeleider

Vervolghulp geïnstalleerd

K 29 31 Kan zich handhaven nee

B 53 30 Vermoedelijk nog hulp no-dig ja

O 5 20 Kan zich handhaven nee N 5 19 goed ja C 45 18 Kan zich handhaven nee D 45 18 Ernstige problemen ja H 34 17 goed nee I 31 17 Ernstige problemen nee E 44 14 Ernstige problemen ja

L 20 14 Vermoedelijk nog hulp no-dig ja

F 37 12 Vermoedelijk nog hulp no-dig nee

M 19 12 Ernstige problemen ja

J 29 7 Vermoedelijk nog hulp no-dig ja

A 68 6 Ernstige problemen nee

G 37 3 Vermoedelijk nog hulp no-dig nee

Wat in deze tabel opvalt, is dat bij alle afgesloten begeleidingen van minder dan 15 maand, de begeleider inschat dat er minstens nog verdere hulpverlening nodig is. In tijden waar niet alleen gesteld wordt dat hulpverlening doeltreffend moet zijn, maar ook dat de middelen in verhouding moeten staan tot het doel, stemt dit tot nadenken. Het lijkt er op dat langer du-rende begeleidingen meer kans inhouden op succes.

Uiteraard zijn wij bereid om na te denken of wij niet binnen een kort tijdsbestek gelijkaardige resultaten kunnen neerzetten, en welke strategieën we daarvoor zouden kunnen gebruiken. Maar tegelijkertijd leeft en groeit bij ons toch het besef dat hulp, zeker bij de doelgroep en in de context waarin wij werken, tijd nodig heeft. Tijd om eerst en vooral te werken aan de voorwaardelijke doelstellingen van de hulpverlening: het opbouwen van een begeleidingsre-latie die werkzaam is (en dat is bij de meest gekwetste jongeren vaak een intensief, zwaar en langdurig proces), en werken ook naar een probleembesef van de jongere of op zijn minst naar het bewustzijn dat de jongere zelf zijn leven en toekomst in handen kan nemen.

De opdracht om zelfstandig te wonen in een ingewikkelde samenleving die jongeren met argus-ogen bekijkt, gecombineerd met vaak een beperkt ondersteunend netwerk en een be-wogen tot soms traumatische voorgeschiedenis die soms ook in het nu doorwerkt, het vraagt tijd en geduld. De cijfers lijken ons te zeggen dat er meer kans is om je doel te bereiken als je die tijd ook neemt.

Wij stellen dit vast, op basis van heel beperkte cijfers en enkel onze eigen ervaring. We kij-ken er naar uit om deze bevindingen eerlang te kunnen toetsen aan cijfers van andere voor-

zieningen en werkvormen binnen de bijzondere jeugdzorg. Het registratie-project dat in 2008 verder voorbereid werd en in 2009 zal proefdraaien, is op dit vlak alvast veelbelovend.10

Het vraagt, zeker in langer lopende begeleidingen, een voortdurende alertheid van de bege-leider om samen met de jongere en in overleg met de verwijzer bewust te blijven waar de begeleiding naar toe werkt. Voor jongeren kan begeleiding ook een gemak worden: iemand die alles van je weet, bij wie je met alles terecht kan, die vanuit een positieve ingesteldheid met je op weg probeert te gaan en je toch je eigen, liefst overwogen, keuzes laat maken. En misschien is je begeleider ook wel iemand die taken van jou zou kunnen overnemen, iemand die je er aan herinnert als je iets vergeet of nalaat. Wie wil niet zo’n begeleider? Uiteraard loopt het niet altijd zo ideaal, maar als het moeilijk gaat is je begeleider ook iemand die steeds weer nieuwe kansen geeft, die (je) niet opgeeft, die luistert naar en stilstaat bij je trauma’s op het gevaar af zelf (secundair) getraumatiseerd te worden.11 We zeggen niet dat we in dat alles slagen, maar dit zijn toch uitgangspunten van onze hulpverlening. Het risico bestaat dat een jongere dit comfort niet meer kwijt wil, ook al is het misschien strikt genomen niet meer nodig, en dat de jongere daar gerust wat gezaag bij neemt. Voor jongeren die zeer zwaar met zichzelf en met de omgeving in de knoop komen, weegt dit comfort niet op tegen de last om telkens opnieuw met de problemen geconfronteerd te worden, en die haken wel eens af (zie de jongeren A, J en G in de bovenstaande tabellen). Maar sommige anderen zouden niets liever willen dan zo lang mogelijk in begeleiding te blijven…

De regelmatige evaluatiemomenten moeten er voor garant staan dat begeleider, jongere en verwijzer stilstaan bij het begeleidingsproces, zich afvragen of de doelstellingen nog helder zijn en de aangeboden (vrij intensieve) begeleiding nog verantwoordbaar is.

We stellen vast dat deze evaluaties, naar aanleiding van de evolutieverslagen, ook effectief gebeuren. Uit registratiegegevens blijkt dat in 7 op de 10 gevallen jongere, verwijzer en be-geleider samen zitten om de evoluties te bespreken naar aanleiding van een verslag. De jongeren zijn in 90% van de situaties betrokken bij het opstellen van het verslag, de consu-lenten in 80% van de situaties. Met de verwijzers zijn er gemiddeld 1,2 contacten per maand (telefonisch of face tot face). Uiteraard verschilt de intensiteit van begeleiding tot begeleiding, en merken we ook dat die frequentie gemiddeld hoger is in de voorbereidingsperiode, de eerste begeleidingsmaanden en rond de evaluatiemomenten.

Het afgelopen jaar hebben we binnen het team beslist om de effectevaluatie die we voor-heen alleen bij start, na een vijftal maanden en bij afsluiten afnamen, voortaan bij elk onpaar evolutieverslag af te nemen. Dit maakt dat we in langer durende begeleidingen jaarlijks met de jongeren in dialoog zullen gaan op basis van een evaluatie- en communicatie-instrument dat bevraagt in welke mate, volgens begeleider en jongere, vooruitgang is geboekt op een aantal functioneringsgebieden van de jongere. Het kan zeker helpen om evoluties bewuster op te volgen en om doelstellingen scherp te houden in begeleidingen die langer lopen.

10 Meer informatie over dit project kunt u vinden op de website van het OSBJ, www.osbj.be, onder registratie, doorklikken naar “registratieproject BJZ”. 11 Elders in dit jaarverslag vindt u een artikel over secundaire traumatisering.

Nog meer cijfers

Het bovenstaande is maar een greep uit een reeks cijfers die we verzamelen met betrekking tot ons directe begeleidingswerk. Voor meer cijfers verwijzen we naar de bijlagen bij dit jaar-verslag met cijfergegevens. Misschien is het toch interessant om eens alle kengetallen die we verzamelen op een rijtje te zetten…

Startregistratie

Van alle jongeren die in de loop van een kalenderjaar starten, worden een reeks startgege-vens verzameld: leeftijd, geslacht, etnische origine, thuissituatie, schoolloopbaan, hulpverle-ningsgeschiedenis, inschatten van vaardigheden en ontwikkeling van de jongere in vergelij-king met leeftijdsgenoten, woonsituatie,… Een gedeelte van die registratie is gemeenschap-pelijk voor alle autonome diensten van BZW in Vlaanderen. Een element in die registratie is, voor wat het CAB betreft, ook de zwaarte-index.

EFFECTEVALUATIE12

Dit is een binnen onze dienst ontworpen werkinstrument voor evaluatie met de jongeren. Op 13 terreinen kunnen de jongere en de begeleider scoren hoe de jongere functioneert. Dit instrument is in zeer leesbare doelstellingen opgesteld (ik weet, ik kan, ik zorg ervoor dat,…). Het wordt ingevuld door de jongere bij handelingsplan, en door jongere en begeleider apart bij elk onpaar evolutieverslag en bij afsluiten van de begeleiding.

CONTACTEN

Begeleiders houden in hun dossier bij hoe vaak ze de jongeren en andere betrokkenen in het begeleidingsproces zien, bellen of schrijven. Deze informatie wordt bij handelingsplan en evolutieverslagen overgemaakt aan de verwijzer, maar wordt ook gegroepeerd om een zicht te houden op de globale evolutie in onze begeleidingen. Die gegevens worden per kalender-jaar samengebracht voor alle begeleidingen van dat jaar. REGISTRATIE INDICATOREN

Voor een aantal belangrijke procedures in de begeleiding werden kritische succesfactoren aangeduid, en op basis van een registratie van indicatoren kunnen we zien of we goed sco-ren op die kritische succesfactoren. Het gaat met name over de mate waarin jongeren actief participeren in het intake-proces, en de mate waarin jongeren en verwijzers betrokken wor-den in de verplichte verslaggeving (handelingsplanning en evolutieverslagen).

TEVREDENHEIDSMETING JONGEREN.13

Gemiddeld om het anderhalf jaar nemen we een tevredenheidmeting af bij de jongeren die op dat ogenblik in begeleiding zijn. Een nieuwe tevredenheidsmeting is voorzien in het voor-jaar 2009.

12 Voor een bespreking van dit instrument zie: jaarverslag 2005, p. 66-69 13 Voor resultaten van eerdere tevredenheidsmetingen, zie onder meer jaarverslag 2007.

REGISTRATIE BIJ AFSLUITEN

Aan het einde van de begeleiding vult de begeleider registratiegegevens in bij afsluiten. Een deel van de gegevens zijn hoger verwerkt in deze tekst. Het betreft duur van de begeleiding, reden van afsluiten, prognose, woon-, werk- en financiële situatie (wat we in kruistabellen kunnen linken aan de situatie van dezelfde jongere bij start), diensten waarmee we contact hadden gedurende de begeleiding en begeleidingsdomeinen. Deze gegevens worden per jaar samengevoegd voor de in dat jaar afgesloten jongeren.

Wat we niet hebben, maar zeker ook boeiend zou zijn, is een onderzoek over de evoluties van onze jongeren op langere termijn. Waar staan zij, één of meerdere jaren na de begelei-ding, en in welke mate heeft de begeleiding daar invloed op gehad, al is het natuurlijk zeer de vraag hoe je dat meet. In elk geval kan naar de beleving van de jongeren gevraagd wor-den. Even dachten we daarover nog een bevraging te organiseren voor dit jaarverslag, maar het leek ons wijzer er een project op langere termijn van te maken.

NAZORG

Vaak hebben we na de begeleiding nog contact met jongeren of mensen uit hun omgeving. Deze contacten trachten we te registreren in een registratie nazorg: met wie hadden we con-tact, wie nam initiatief, op welke manier, hoe lang duurde dit contact, en wat was de inbreng van de begeleiding (gaande van een “social talk” tot een doorverwijzing of een korte inter-ventie). Wellicht niet de best bijgehouden registratie binnen onze afdeling, maar we maken er werk van. Op basis van de registratie zouden we het afgelopen jaar ongeveer één werk-week (van één persoon, uiteraard) bezig zijn geweest met ex-jongeren.

KLACHTENREGISTRATIE EN INCIDENTENREGISTRATIE

Beiden zijn voorzien, maar blijkt dat er zeer weinig tot geen klachten of incidenten worden geregistreerd. Dit heeft zeker te maken met een te lage registratiegevoeligheid op dit vlak. Klachten zijn eerder zeldzaam, omdat heel veel last in directe communicatie tussen cliënt en/of cliëntsysteem en begeleider wordt opgevangen. Hoewel incidenten wel voorkomen, worden ze vaak niet als dusdanig geregistreerd. Dit is zeker een werkpunt voor 2009.14 We denken daarbij aan getuige zijn van agressie, bedreigd worden,…

TEVREDENHEIDSMETING VERWIJZERS

Tenslotte, maar zeker niet onbelangrijk, is de tevredenheidsmeting bij de verwijzers. Na elke begeleiding wordt aan de verwijzer een uitnodiging gestuurd om de tevredenheidsmeting in te vullen over de afgelopen begeleiding. Bij het opmaken van dit verslag hadden we een antwoord ontvangen op 9 van de 15 doorgestuurde bevragingen. Onderstaand een tabel met de scoringen.15

14 Hiervan wordt werk gemaakt bij de verder uitwerking van een beleid rond agressie en meer algemeen secun-daire traumatisering. Zie hiervoor het jaaractieplan en de bijdrage rond secundaire traumatisering, elders in dit jaarverslag. 15 1 = zeer ontevreden, 2 = ontevreden, 3 = eerder ontevreden, 4 = eerder tevreden, 5 = tevreden, 6 = zeer tevre-den.

Topic 2008 2007frequentie informatie 6 5 5 6 5 6 6 5 6 5,56 4,75 relevantie informatie 6 5 5 6 5 6 6 6 6 5,67 5,25 inbreng begel. overleg 6 5 5 6 5 6 6 4 6 5,44 5,00 tijdigheid verslagen 5 5 5 6 5 6 NVT 5 6 5,38 4,71 verwacht. cons. in verslag 5 5 5 6 5 6 5 6 6 5,44 5,00 duidelkhd evol in verslag 6 5 5 6 5 6 5 6 6 5,56 5,00 bereikt effect tav vropgest doelen 6 4 5 5 3 4 5 6 6 4,89 4,71 bijdrage BZW a begelproces 6 5 5 6 4 5 5 5 6 5,22 4,88 GEMIDDELD 5,75 4,88 5,00 5,88 4,63 5,63 5,43 5,38 6,00 5,39 4,92 We zien dat de verwijzers meestal tevreden tot zeer tevreden zijn. Minst hoog scoren zij ons voor “bereikt effect t.a.v. doelstellingen”, waar de scores variëren van (de enige) eerder on-tevreden tot zeer tevreden, met een gemiddelde van 4,89 (bijna tevreden). De hoogste sco-res zien we voor “relevantie van de gekregen informatie vanuit de begeleiding” (5,67), ge-volgd door “frequentie van informatie van begeleider” en “verslagen geven duidelijk beeld van de evolutie”.

De gemiddelde score ligt bijna een half punt hoger dan vorig jaar, we kregen wel iets minder tevredenheidsmetingen terug gestuurd (60% tegenover 68% in 2007). We merken op elk van de punten een hogere score, met uitschieters voor frequentie van informatie (+0,81) en tij-digheid van verslagen (+0,66).

Regelmatig maken verwijzers ook gebruik van de mogelijkheid onderaan het scoreformulier om uit te drukken waar ze het meest en het minst tevreden over zijn. Bij minst tevreden schreven de consulenten er 3 keer geen opmerkingen bij, en 3 keer formuleerde de consu-lent iets als “geen opmerkingen”. In de andere commentaren wordt vooral verwezen naar elementen bij de jongere: fluctuerende motivatie, wijze waarop de cliënt de begeleiding be-eindigde. Het blijft ons er aan herinneren dat begeleiding in onze werksetting vaak is om toch te trachten een weg af te leggen met weinig gemotiveerde jongeren. Het is een blijvende uitdaging om middelen te vinden om gebrekkige motivatie om te bouwen tot een werkbare relatie.

Positief zijn consulenten over het geduld van de begeleiding (1) en het respect voor en bege-leiden op tempo van de jongere (1). Het sluit nauw aan bij wat we hoger stelden over de duur van de begeleiding. Ook het confronteren wordt als sterk punt benoemd (2), het aanklam-pend werken (1) en het blijvend een aanbod doen (1), de bereidheid om te werken met een jongere met een specifieke handicap (1) en het werken met ouders (2). Eén consulente looft de onverwacht positieve evolutie van de doorverwezen jongere als een verdienste van jon-gere én begeleidster.

MULTI-FUNCTIONEEL CENTRUM

In het kader van het MFC-experiment zijn er een aantal registraties die we tijdelijk bijhouden. Vooreerst registreren we het hulpverleningstraject van de MFC-cliënten. Het blijkt dat er zich bij MFC-cliënten in BZW slechts zelden schakelingen voordoen. Twee jongeren startten in een tijdelijke woning ter beschikking gesteld door de voorziening, en gingen nadien over naar een andere woonsituatie. Van de 5 MFC-jongeren die het afgelopen jaar binnen onze dienst in begeleiding waren, zijn er 3 die, al dan niet tijdelijk, terugkeerden naar hun thuissituatie,

waarvan twee nog steeds daar verblijven. De inzet van functies blijft gelijk (individuele bege-leiding en contextbegeleiding, dit laatste weliswaar met een andere invalshoek), maar de woonsituatie wijzigt dus wel.

Daarnaast wordt ook een registratie bijgehouden van de tijdsinvestering van de medewer-kers specifiek voor MFC. We zien dat dit vooral voor de pedagogisch verantwoordelijke be-langrijk is. Bij begeleiders beperkt extra tijdsinzet voor MFC zich tot de (zeldzame) momen-ten dat het MFC-statuut besproken wordt of dat er een schakeling overwogen wordt.

Besluit

Grasduinend door cijfers en vaststellingen bij registraties hebben we u een beeld proberen te geven hoe wij, binnen onze afdeling, met zorg trachten cijfers verzamelen. Niet alleen om te weten, maar ook om vanuit dit weten bij te sturen, te behouden en versterken wat goed is, en te blijven groeien.

Vaak zijn het niet de grote verschuivingen, maar kleine bijsturingen om ons op koers te hou-den. Een hogere alertheid om consulenten tijdig te betrekken, een frequenter gebruik van de effectevaluatie. Anderzijds kan een aanvoelen of een bepaald probleem ons aanzetten om meer, beter en zorgvuldiger te gaan registreren. In de voorbije jaren werd de registratie BZW aangevuld met een aantal indicatoren rond de huisvesting, omdat we merkten dat dit pro-bleem uit de pan rees. In 2009 moeten we zoeken naar een beter registratiesysteem voor agressie en andere incidenten, om daaruit lessen te halen voor een goed onderbouwd vei-ligheidsbeleid.

En wellicht zullen de cijfers die we in 2009 vergaren, ons er opnieuw toe aanzetten om onze praktijk verder bij te sturen…

Raf De Mulder

EINDVERSLAG LEERPROJECT 2008 2008: EEN BEWOGEN JAAR, EEN JAAR MET VEEL BEWEGING

Inleiding Begin juni 1999 bereikte ons de projectoproep van minister Luc Martens “inzake alternatieve afhandeling van als misdrijf omschreven feiten door minderjarigen”. Het onderwerp boeide ons sterk. Na enig intern beraad en overleg met het CAW Artevelde, waarmee reeds een samenwerking liep rond Begeleid Zelfstandig Wonen, werd besloten de projectaanvraag in te dienen. Binnen de werking van het CAW Artevelde is er sinds 1996 een team daderbegelei-ding dat zich zowel naar jongeren als naar volwassenen richt. Het leerproject zou binnen dit team een plaats krijgen. Dit schreven we in het eindverslag van 1999.

Vandaag zijn we bijna 10 jaar verder.

Op 1 november 1999 werd het “Leerproject voor minderjarige plegers van een als misdrijf omschreven feit” van het Centrum voor Ambulante Begeleiding erkend. Het leerproject wordt nog steeds aangeboden in de gerechtelijke arrondissementen van Gent, Oudenaarde en Dendermonde. De samenwerking met het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde be-staat ook nog steeds. Ondertussen hebben we als projectwerking de kaap van de 9 jaar ge-rond. Aangezien we vanaf 1 januari 2009 door het leven gaan als deelwerking van de HCA Oost-Vlaanderen binnen de nieuwe erkenningscategorie 8, wordt dit het laatste eindverslag in deze vorm.

Belangrijk om te vermelden is dat er binnen het team daderbegeleiding op het CAW ook heel wat aan het bewegen is. Vanuit de Vlaamse overheid, begeleid door het SAW (steun-punt algemeen welzijnswerk) werd het volgend actieplan opgesteld: ‘Ontwikkelen van een geïntegreerd aanbod rond gerechtelijk opgelegde hulpverlening in het algemeen welzijns-werk (zie verder)’. Concreet betekent dit voor het team daderbegeleiding waar wij, tot op he-den nog steeds deel van uitmaken:

- een substantiële uitbreiding van de medewerkers;

- een vernieuwde teamwerking met heel wat praktische en inhoudelijke veranderingen tot gevolg.

Dat we momenteel in een overgangsfase zitten,

- van werkvorm binnen de vzw CAB naar herstelgerichte en constructieve afhandeling bin-nen de nieuw opgerichte vzw HCA Oost-Vlaanderen

- en van een daderteam in expansie

heeft als gevolg dat de medewerkers van het leerproject twee maal in het oog van een storm16 zitten. Of spreken we beter van een harde wind?

Ter afsluiting van ons bestaan als project krijgt u in dit verslag een overzicht van het par-cours dat we afgelegd hebben.

16 Storm is een zeer harde wind. Storm is gedefinieerd als wind met een windkracht van 9 op de schaal van Beaufort. Dat betekent dat de gemiddelde snelheid van de wind gedurende 10 minuten een snelheid bereikt van tenminste 75 km/u. Is de windsnelheid gemiddeld over 10 minuten tenminste 90 km/u dan wordt gesproken van zware storm, windkracht 10. Bij een gemiddelde snelheid van 103 km/u spreekt men van zeer zware storm, windkracht 11.

Doelgroep en opzet

Het project richt zich in het kader van de herstelgerichte en constructieve afhandelingen (HCA) tot minderjarige plegers van geweld,- vermogens,- en/of seksuele delicten. Dit jaar hebben we besloten om ook jongeren te begeleiden die zich schuldig gemaakt hebben aan bezit en verkoop van drugs. De verwijzingen gebeuren door de jeugdrechtbanken van Gent, Oudenaarde en Dendermonde.

Het wettelijk kader is het artikel 37, § 2 bis, 5° van de wet op de jeugdbescherming van 8 april 1965: ‘deelnemen aan één of meer opleidingsmodules of modules ter bewustwording van de gevolgen van de gestelde handelingen, alsook van de invloed daarvan op de eventu-ele slachtoffers’.

De projectuitvoerders werken met een vaste structuur van intakefase, begeleidingsfase en evaluatiefase die afhankelijk van de aard van het delict, inhoudelijk zal verschillen.

Zij staan in voor de uitwerking van individuele leerprojecten van:

- gewelddelicten;

- vermogensdelicten;

- seksuele delicten;

- drugsdelicten.

Zoals u verder in dit verslag zult kunnen lezen, bieden we sinds dit jaar ook een leerproject aan jongeren die zich schuldig gemaakt hebben aan een drugsdelict. Wanneer we dit aan-bod verder willen optimaliseren zullen we wellicht contact moeten opnemen met andere diensten die reeds met deze jongeren werken. Dit wordt één van de uitdagingen voor 2009.

Een uitdaging waar we dit jaar al daadwerkelijk op ingegaan zijn, is het werken met een groep. Vanuit de jeugdrechtbank Gent kregen we de vraag of er geen mogelijkheid was om met enkele seksuele delictplegers een groepsaanbod uit te werken. Daar we op dat moment ook pas begonnen waren met enkele begeleidingen met dezelfde problematiek in Dender-monde, konden we een groep samenstellen.

We kozen er voor om met de jongeren individueel te werken (10 uur) en organiseerden daar-naast 4 groepssessies van 2,5 uur. Ter introductie van de volgende sessie werd soms een huistaak meegegeven. Deze huistaak wordt mee in rekening gebracht van de 20 opgelegde uren.

Tijdens deze groepsbijeenkomsten kwam onder meer het volgende aan bod:

- kennismaking – vertrouwen – groepsvorming – regels en afspraken;

- seksuele voorlichting;

- sociale vaardigheden (weerbaarheid, bekrachtiging);

- de zes G’s (geschiedenis, gebeurtenis, gedachten, gevoelens, gedrag en gevolgen);

- grenzen en hoe er mee om te gaan;

- verandering en keuzes maken.

Om een groep te kunnen vormen heb je minimum een 5-tal deelnemers nodig. Dit betekent dat sommige jongeren vanuit een ander arrondissement dienden te komen. Deze tijdsinves-tering voor de jongere is haalbaar gezien de duurtijd van een groepssessie.

We kozen er voor om binnen de groepswerking het accent te leggen op vorming. Dit houdt onder meer in dat de jongeren niet verplicht zijn om over hun eigen delict te spreken. De sessies zijn wel steeds gelinkt aan het type delict, dat de jongeren gemeenschappelijk heb-ben.

Groepsgesprekken, vaak geïntroduceerd aan de hand van een oefening of een spel, vorm-den de leidraad doorheen het gebeuren. De jongeren zorgen voor de inhoud en de begelei-der is hierbij de moderator. Het voordeel hiervan is dat jongeren elkaar bijsturen, dat inhoud gemakkelijker aanvaard wordt en dat thema’s levendiger worden. Ook voor de jongeren biedt het werken in groep een zekere vorm van veiligheid en comfort om over delicate ‘jongeren –jongens - cultuurgebonden’ zaken te praten. Personeelsbestand

Dit jaar kenden we de wijzigingen in het personeelsbestand:

- Elke Fontaine, in dienst sinds 2007, werd vanaf oktober 2008, omwille van moeder-schapsbescherming, vervangen door Joke Van De Poel. Joke werkt voltijds.

- Bart Haes, die aan de wieg stond van het leerproject, heeft in het voorjaar de werking verlaten.

- Sinds september maakt Melissa Chalmet, die halftijds werkt, deel uit van het leerproject.

- Sinds november werkt Geert De Roo, die er ook vanaf de start bij was, 75%.

Ondanks het feit dat er binnen het personeelsbestand grote verschuivingen en wisselingen waren, kunnen we schrijven dat dit niet geleid heeft tot nefaste nevenwerkingen. Integen-deel, Melissa was reeds collega binnen het daderteam. Zij kende ‘de cultuur van het huis’ en kon dus vrij makkelijk instappen binnen het leerproject minderjarigen. Joke die de zwangere Elke voor een jaar komt vervangen weet van aanpakken en heeft zich op korte tijd ingewerkt binnen de wereld van de ‘toch wat moeilijker dossiers’. Geert schakelde van halftijds werken over naar 75%. Zo blijft de nodige ervaring aanwezig binnen het leerproject. Bart die de werking vaarwel zei, is toch niet helemaal weg want hij maakt nog steeds deel uit van het

daderteam, zij het voor de meerderjarigen. Zijn inhoudelijke inbreng heeft ‘het gebouw dus niet verlaten’.

Standplaatsen

Net zoals vorige jaren beschikt het leerproject over verschillende standplaatsen, verspreid over Oost-Vlaanderen.

Aangezien we voor de ganse provincie Oost-Vlaanderen werken is het logisch dat we ons ook verplaatsen binnen dit ganse grondgebied. Van bij de start van de werking is het de keu-ze geweest van het leerproject om zo toegankelijk mogelijk te zijn voor de jongeren. Zo trachten we laagdrempelig en vlot toegankelijk te zijn voor de jongeren die in de uithoeken van de provincie wonen.

Vanuit praktische overwegingen is het interessant om op verplaatsing over een computer te kunnen beschikken. De organisatie ging in op de vraag van de medewerkers en kocht voor elk van hen een laptop.

GENT

De projectuitvoerders hebben hun uitvalsbasis in de gebouwen van het Centrum Algemeen Welzijnswerk Artevelde te Gent. Voornaamste reden hiervoor is het inhoudelijk samenwer-ken met de collega’s binnen het team daderbegeleiding. De projectuitvoerders vormen met hen een structureel team en houden teamvergaderingen (driewekelijks) en intervisie (weke-lijks).

De projectmedewerkers zijn respectievelijk 32 uur (Joke Van De Poel, ter vervanging van Elke Fontaine), 20 uur (Geert De Roo) en 14 uur (Melissa Chalmet) aanwezig te Gent. De overige uren presteren ze op de andere locaties.

Dit jaar waren er 18 doorverwijzingen vanuit de jeugdrechtbank Gent.

AALST

De standplaats in Aalst draait op volle toeren. Joke Van De Poel die voltijds voor het leerpro-ject werkt, is wekelijks een dag aanwezig in Aalst. Zij ziet er 5 jongeren.

Indien er in de toekomst meer doorverwijzingen komen uit deze regio zal er moeten gekeken worden hoe we onze aanwezigheid in Aalst kunnen vergroten. Daar de locatie, waar we ge-bruik van maken bijna aan haar plafond zit, zal dit niet evident zijn.

De gesprekken gaan door in de gebouwen van CAW Regio Aalst, deelwerking Gezins - en Relationeel Werk. Hoewel er geen structurele overlegmomenten zijn, is er enigszins sprake van een inbedding in het bestaand team. Op informele manier kan de projectuitvoerder er terecht voor informatie en advies. Vermeldenswaard is ook dat dit team over een goed voor-ziene bibliotheek beschikt en dat gebruik kan gemaakt worden van video’s en pedagogisch spelmateriaal.

SINT NIKLAAS

Om doorverwijzingen uit het Waasland adequaat op te vangen houdt Geert De Roo een we-kelijkse zitdag in Sint-Niklaas. Op dinsdag kunnen er 5 jongeren gezien worden.

De werking van het leerproject te Sint-Niklaas is niet ingebed in een bestaand team. Hier wordt louter gebruik gemaakt van de lokalen van het CAW Waasland (JAC).

DENDERMONDE

Sinds 2007 beschikken we ook over een standplaats in Dendermonde. Melissa, die halftijds voor het leerproject werkt, heeft er een wekelijkse zitdag in de gebouwen van CAW ’t Dak-Teledienst. Zij ziet er 4 jongeren en dit op maandag.

Eénmaal per maand komt het forensisch team van CAW ’t Dak-Teledienst samen voor een forensische unit. De bedoeling van dit overleg is zowel inhoudelijke- en organisatorische uitwisseling als casusbespreking vanuit de verschillende forensische invalshoeken. Aan dit overleg participeren zowel mensen uit slachtofferhulp, JWW, partnergeweld als daderbege-leiding, allen werkzaam in het gerechtelijk arrondissement Dendermonde. Melissa neemt op geregelde basis deel aan dit overleg.

De standplaatsen Aalst, Sint-Niklaas en Dendermonde draaien voornamelijk op doorverwij-zingen vanuit het gerechtelijk arrondissement Dendermonde.

De teller stond dit jaar op 28.

OUDENAARDE

Daar we in het laatste kwartaal ook enkele doorverwijzingen (drie) hebben gekregen vanuit de jeugdrechtbank Oudenaarde, waar we heel tevreden mee zijn, zijn er stappen gezet om ook in die regio een standplaats te hebben. Hoogstwaarschijnlijk kunnen we in de toekomst beschikken over een locatie binnen het plaatselijk CAW Zuid–Oost-Vlaanderen.

Herstructurering

U las het reeds in de titel: 2008: een bewogen jaar en/of een jaar met veel beweging.

Op twee fronten is er heel wat aan het bewegen. Vooreerst wil ik stilstaan bij de opdracht van de Vlaamse overheid om ‘een geïntegreerd aanbod rond gerechtelijk opgelegde hulpver-lening in het algemeen welzijnswerk te ontwikkelen’. Dit wil zeggen:

- een betere organisatie en aanspreekbaarheid van het aanbod GOH (gerechtelijk opge-legde hulpverlening) op niveau van de gerechtelijke arrondissementen realiseren. Zo zou er in elk gerechtelijk arrondissement één duidelijk aanspreekpunt moeten komen;

- de inhoudelijke werking beter afstemmen op en laten aansluiten bij de basisprincipes van het AWW (Algemeen Welzijnswerk) om zo ontkoppeling en verzelfstandiging van het aanbod te vermijden.

Concreet betekent dit voor het team daderbegeleiding een substantiële uitbreiding van me-dewerkers. Naast de

- twee collega’s die werken binnen het HSD-team (hulpverlening aan seksuele delinquen-ten);

- en de twee collega’s die werkzaam zijn binnen de globaal plan projecten (leerprojecten voor meerderjarige plegers van vermogens – en gewelddelicten),

zou het team uitgebreid worden met

- het nationaal leerproject DIZ (dader in zicht voor meerderjarige plegers van vermogens – en gewelddelicten);

- het nationaal leerproject voor meerderjarige seksuele delinquenten (LDSG);

- het nationaal project SIB (slachtoffer in beeld voor meerderjarige plegers).

Zoals u reeds in de inleiding kon lezen, zal dit zijn gevolgen hebben op verschillende domei-nen: - organisatie: teambegeleiding en herbekijken verantwoordelijkheden en coördinerende

taken;

- locatie: er dient verhuisd te worden;

- profilering en contacten met doorverwijzers;

- naast elkaar leggen en bespreken van visies en methodieken;

- veiligheid van het team;

- intervisie;

- … De tweede grote beweging, van CAB naar HCA, is voor ons nog belangrijker en ingrijpen-der.

De volgende deelwerkingen maken deel uit van HCA Oost-Vlaanderen.

- DASV (Dienst alternatieve sancties en voogdijraad) die zijn oorsprong heeft in een autonome vzw;

- de afhandelingen Herstelbemiddeling en Hergo, ingebed binnen de vzw Martens-Sotteau;

- het individueel leerproject, ingebed binnen de vzw CAB, samen met de ouderstage.

Ook hier is het de Vlaamse overheid die besliste dat: ‘herstelgerichte en constructieve af-handelingsvormen voor jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd’ on-der één inrichtende macht per gerechtelijk arrondissement dienden georganiseerd te wor-den. In Oost-Vlaanderen is er gekozen om dit niet per arrondissement te organiseren maar om te werken met een provinciale dienst, en voor wat het leerproject betreft met standplaat-sen in de belangrijkste steden.

Hierbij rijzen dan ook heel wat vragen. We spreken wel van ‘onder één inrichtende macht’ maar spreken we ook van ‘onder één dak’.

- Waar en wanneer zullen we dit dak vinden?

- Zullen we nog deel uitmaken van het team daderbegeleiding?

- Wat met de intervisie waar we reeds jaren verdieping en uitwisseling uit halen?

Ter illustratie: momenteel kiest de nieuwe VZW de stad Gent als standplaats en uitvalsbasis voor alle werkvormen. Maar wat als er in de toekomst nog meer doorverwijzingen komen uit het gerechtelijk arrondissement Dendermonde, zal men dan niet genoodzaakt zijn om per-manent over een locatie te beschikken in deze regio? Wie zal deze bemannen? Wat zijn de financiële consequenties? …

Op papier staat de nieuwe VZW er maar er zijn nog veel praktische onduidelijkheden én aan de inhoudelijke afstemming moet nog begonnen worden.

Een greep uit wat nog op tafel ligt: - het naast elkaar leggen en stroomlijnen van de arbeidsvoorwaarden;

- vormingsbeleid;

- aanstellen eindverantwoordelijke en vastleggen takenpakket;

- herschikken en vastleggen takenpakket medewerkers;

- hoe ver zal de integratie gaan op vlak van:

o missie;

o visie;

o wat brengt ons ‘samen’;

o proeven van elkaars werkvorm;

o methodieken;

o Q-handboek;

o profilering;

o overleg met doorverwijzers;

o samenwerkingsverbanden;

o behouden van linken met werkingen meerderjarigen, CAW’s,… die reeds bestaan.

Ter illustratie: in de aanloop van de fusie zijn enkele medewerkers op bezoek gegaan bij an-dere HCA-diensten die reeds jaren geleden gefuseerd zijn. Onder meer volgende vragen werden gesteld:

- Hoe ziet het organigram eruit (waarom zo gekozen/praktisch/visie)?

- Worden de afhandelingsvormen gemengd (voor - en nadelen, visie)?

- Werken jullie met één of meerdere locaties (voor en nadelen, visie)?

- Is er sprake van andere samenwerkingsverbanden met andere sectoren en hoe worden die georganiseerd?

- Hoe wordt de instroom georganiseerd? Wordt er gewerkt met één aanmeldingspunt?

Het is boeiend om te horen en te lezen waarom men bepaalde keuzes heeft gemaakt. Bij-voorbeeld: ‘kan een medewerker ingeschakeld worden binnen twee verschillende afhande-lingen’? Keuzes werden gemaakt ofwel vanuit inhoudelijke argumentatie ofwel vanuit prag-matische overwegingen of soms vanuit beide. Ook de medewerkers van HCA Oost-Vlaanderen zullen zich ooit over deze vraag moeten buigen. Inderdaad, hoever zal de inte-gratie (moeten) (kunnen) (durven) gaan?

Teamwerking

De overlegmomenten binnen de werking blijven momenteel behouden zoals ze in de voorbije jaren zijn gegroeid. De projectuitvoerders blijven op zeer regelmatige basis overleg hebben binnen de stuurgroep, het team daderbegeleiding en de intervisiegroep. Door de tweevou-dige herstucturering is het momenteel koffiedik kijken hoe de teamwerking er binnen, zeg maar, een half jaar zal uitzien.

De stuurgroep die sinds de start van het leerproject in 1999 werd uitgebouwd heeft de be-doeling om de projectuitvoerders zowel inhoudelijk als organisatorisch te ondersteunen. Om de anderhalve maand komt ze samen. Naast de drie projectuitvoerders zijn ook steeds aan-wezig: Raf De Mulder, pedagogisch verantwoordelijke van het CAB en Mieke Van Durme, teambegeleidster van het team daderbegeleiding van het CAW-Artevelde. Ook de collega’s van het project Ouderstage maken deel uit van dit overlegmoment. We hebben onlangs de keuze gemaakt om dit overleg zoals dit vandaag bestaat, voorlopig verder te blijven organi-seren.

Naast de stuurgroep is er ook het driewekelijks overleg binnen het team daderbegeleiding. Dit team bestaat momenteel uit 6 leden die allen werken met minderjarige of meerderjarige plegers van delicten. De samenstelling van deze groep blijft tot nader order behouden.

Wekelijks is er een intervisiemoment waar twee uur voor uitgetrokken wordt. Tijdens de intervisie komen 2 à 3 cases aan bod. Dit overlegmoment staat garant voor inhoudelijke groei en verdieping. In de loop van dit jaar is dit intervisiemoment uitgebreid met één mede-werker van DIZ.

In de marge van de team-intervisie groeide ook de noodzaak van een bijkomende ‘kleiner intervisiemoment’ tussen de drie medewerkers van het leerproject. Tijdens dit samenzitten komt onder meer het volgende aan bod:

- praktische afspraken rond dossieropmaak;

- bespreken en verdelen nieuwe aanmeldingen;

- afspraken met jongeren en verwijzers en hoe er mee om te gaan;

- inhoudelijke vragen omtrent verloop van de begeleidingen.

De projectmedewerkers namen ook deel aan het trimestrieel gemeenschappelijk informatie – en overlegmoment (Gim – Gom) van het CAB.

Contacten en samenwerking met de verwijzers

We blijven het belangrijk vinden dat er een voortdurende communicatie blijft bestaan tussen onze dienst en de doorverwijzers. Op geregelde tijdstippen hebben we dan ook formele en informele contacten met de respectieve jeugdrechters en sociale diensten van de drie ge-rechtelijke arrondissementen van Oost-Vlaanderen.

Een duidelijke profilering, het bespreken van eventuele knelpunten en het verder op punt stellen van de procedures zijn items die iedere keer op het programma staan.

In 2008 was er formeel overleg met:

- De sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank Gent. We onthouden voornamelijk dat:

o de samenwerking met het leerproject prima verloopt;

o de inhoud van de doorverwijzingen zeer goed aansluit bij het aanbod van het leerpro-ject. Dit betekent onder meer dat éénmaal opgestart, de begeleidingen goed lopen;

o er afspraken werden gemaakt om de communicatie bij opstart van een dossier vlotter te laten verlopen. In concreto: wanneer het leerproject een beschikking of vonnis ont-vangt en de behandelende consulent is niet gekend, wordt direct een mail gestuurd naar de sociale dienst met de vraag om contact op te nemen met onze dienst door de consulent die het dossier behandelt;

o er werd opgemerkt dat er dit jaar weinig doorverwijzingen zijn. De leidend consulent gaf hierbij aan dat dit ligt aan:

het gering aantal MOF-dossiers die voor een leerproject in aanmerking kunnen komen;

dat er weinig dossiers door het parket worden gevorderd;

dat de sociale dienst hoofdzakelijk POS-dossiers doorgestuurd krijgt;

een gewijzigd beleid als gevolg van de nieuwe jeugdwet. Er wordt meer herstel-bemiddeling en hergo uitgesproken. Ook krijgen veel meer jongeren ‘huisarrest’ opgelegd als maatregel.

- De sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank Oudenaarde.

Hieruit kwam het volgende naar voor:

o de sociale dienst heeft de laatste jaren een grote personeelswissel gekend. De con-sulenten waren daardoor niet steeds op de hoogte van het volledige aanbod in de sector;

o we kregen er ruim de tijd om het leerproject voor te stellen en in te gaan op de vele inhoudelijke en praktische vragen.

Het is dan ook niet toevallig dat we sinds dit overleg enkele doorverwijzingen kregen vanuit de Jeugdrechtbank Oudenaarde.

- De sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank Dendermonde.

o Er werden verschillende pogingen gedaan om een overlegmoment vast te leggen. Maar door omstandigheden werd dit uitgesteld. Eind januari wordt er samen gezeten. Op het programma staat onder meer:

vlottere communicatie bij doorverwijzingen en start van het leerproject. Ook hier in-troduceerden we dezelfde procedure als in de regio Gent;

het uitspreken van het leerproject als ‘onderzoeksmaatregel’. Dit moet uitgeklaard worden. We komen als projectuitvoerders in een moeilijke situatie terecht wanneer wij moeten uitzoeken of een jongere al dan niet een misdrijf heeft begaan. Dit is ook niet onze opdracht of onze bevoegdheid.

Tijdens de samenwerkingsverbanden in de drie gerechtelijke arrondissementen is er moge-lijkheid om met de aanwezige jeugdrechters te overleggen.

Zo kwam er vanuit de jeugdrechters van Gent de vraag of het mogelijk was om een groeps-project te organiseren voor seksueel delinquenten die zich schuldig gemaakt hadden aan een groepsdelict (zie verder).

Met de jeugdrechters van Dendermonde werd een apart overleg gehouden. Ook hier was er tevredenheid over de samenwerking en het aanbod. Men stelde er wel de vraag of het niet mogelijk was om een leerproject aan te bieden aan drugsdealers.

Met de jeugdrechter van Oudenaarde was er geen overleg dit jaar. Hij was niet aanwezig op de samenwerkingsverbanden.

In Gent stelden we het leerproject voor aan politie en parket. Alhoewel deze diensten niet kunnen doorverwijzen naar onze werking, ervoeren we deze contacten als zinvol.

Het leerproject werd voorgesteld aan de parketmagistraten van Dendermonde. Ook hier werd de vraag gesteld om een leerproject te organiseren voor drugsdealers.

Binnen de samenwerkingsverbanden van Oudenaarde zijn de politie en parket meestal aanwezig. Zij weten onderhand wat het leerproject te bieden heeft.

In Dendermonde was de moeilijkheid voor toelichting aan politie, doordat het gerechtelijk arrondissement Dendermonde verschillende politiezones heeft. Ieder politiecorps heeft zijn eigen organigram rond jeugd en eigen aanpak naar jeugddelinquentie, waardoor het niet zo overzichtelijk is om de juiste personen aan te spreken.

Eigenlijk geldt diezelfde bedenking ook voor de andere arrondissementen.

Aangezien deze overlegmomenten hun gevolgen hebben voor de werking (het opstarten van een groepsproject voor seksuele delinquenten en het werken met drugsdealers) kunnen we niet anders besluiten dan dat deze fora zéér belangrijk zijn.

Illustrerend is bijvoorbeeld dat het overleg met de sociale dienst van Oudenaarde als gevolg had dat er heel vlug enkele dossiers doorkwamen.

Contacten met andere actoren

Ter voorbereiding van de HCA-fusie gingen er enkele overlegmomenten door met de colle-ga’s van de diensten herstelbemiddeling, hergo, gemeenschapsdienst en ouderstage. Deze overlegmomenten zullen dit jaar nog intensiever worden.

Er is het luik: samenwerking met Vlaamse diensten die in het kader van de gecoördineerde decreten Bijzondere Jeugdbijstand erkend zijn om alternatieve sancties op te zetten. Dit fo-rum wordt ons voornamelijk aangeboden door de OSBJ.

De samenwerkingsverbanden

De samenwerkingsverbanden kwamen tot stand enerzijds vanuit een vraag van de overheid naar een meer gecoördineerd aanbod van de vier herstelgerichte afhandelingen, anderzijds vanuit het streven van het OSBJ naar een betere afstemming en samenwerking tussen de verschillende actoren die betrokken zijn bij de reactie op delicten gepleegd door minderjari-gen.

Het model dat hiervoor als voorbeeld kon dienen was de stuurgroep voor herstelrecht en bemiddeling. Eind 2004 sloten de HCA-diensten met de Vlaamse overheid een overeen-komst waarin de diensten er zich toe verbonden om een samenwerkingsverband op te rich-ten in elk arrondissement.

De deelnemers aan dit samenwerkingsverband, de doelstellingen, de beoogde effecten en de concrete taken van de verschillende partners werden vastgelegd in een samenwerkings-protocol per gerechtelijk arrondissement.

De deelnemers aan deze samenwerkingsverbanden werden onderverdeeld in drie catego-rieën:

- de minimale partners: de HCA-diensten, de sociale dienst van de Vlaamse Gemeenschap bij de jeugdrechtbank, de regiomanager en het OSBJ;

- de wenselijke partners: de jeugdrechters, de parketmagistraten, de balie, de politie en AWW en de ruime hulpverleningswereld.

Wij vinden nog steeds dat deze samenwerkingsverbanden een kans zijn om tot een betere uitwisseling en afstemming te komen tussen de vier herstelgerichte en constructieve afhan-delingsvormen, ouderstage en de andere betrokken actoren. Ook tijdens het afgelopen jaar zijn we ons blijven engageren. We vermelden dat dit engagement voor onze organisatie een grote tijdsinvestering vergt, voornamelijk voor het samenwerkingsverband van Dendermon-de waar wij het secretariaatswerk op ons nemen.

Hoe de afvaardiging vanuit HCA Oost-Vlaanderen binnen dit overlegplatform in de toekomst zal verlopen, is nog niet duidelijk. Door het fuseren van de vier Oost-Vlaamse HCA-diensten tot één organisatie zitten we met een ander gegeven.

Volgende vragen worden hierbij gesteld:

- Zal iedere afhandeling een afvaardiging sturen?

- Hoe zullen de taken verdeeld worden?

- Wordt het bijwonen van de vergaderingen het werk van de coördinator. Zo ja, wordt hij bijgestaan door één of meerdere medewerkers?

- Wie doet het secretariaatswerk voor de verschillende regio’s?

We gaan er vanuit dat alles nog even bij het oude blijft en dat naarmate de ééngemaakte dienst meer vorm krijgt dit duidelijker wordt. SAMENWERKINGSVERBAND OUDENAARDE

In Oudenaarde gingen er drie overlegmomenten door dit jaar.

Op de eerste werd een ruime voorstelling gebracht rond het thema ‘beroepsgeheim’.

Deze uiteenzetting gebeurde door Dhr. Bert Florizoone (gewezen lector Ipsoc-Kortrijk en mede-oprichter CAB). Binnen het thema beroepsgeheim kwamen volgende onderwerpen aan bod:

- discretieplicht en privacy;

- zwijgplicht en zwijgrecht;

- spreekrecht en spreekplicht;

- informatieplicht;

- meldingsplicht en meldingsrecht;

- hulpverleningsplicht;

Er blijven echter nog heel wat vragen en onduidelijkheden liggen omtrent dit thema. Vanuit het OSBJ kregen we de boodschap dat er op Vlaams niveau ‘iets’ moet gebeuren. Er is nood aan een duidelijke wettelijke basis en een deontologische code. Om daar enigszins aan te-gemoet te komen, werd er later op het jaar een studienamiddag georganiseerd omtrent dit thema (zie verder).

Tijdens de twee overige bijeenkomsten kwamen volgende thema’s aan bod:

- stand van zaken van de verschillende afhandelingen;

- overleg met verwijzers;

- stand van zaken fusie HCA Oost-Vlaanderen;

- vanuit het OSBJ werd een presentatie gebracht over de evaluatie van de samenwerkings-verbanden Vlaanderen;

- stelden zich voor:

o het proefproject van ‘de Lijn’;

o het ‘persoonlijk ontwikkelingstraject’ van vzw de Werf .

SAMENWERKINGSVERBAND GENT Volgende thema’s kwamen aan bod dit jaar:

- decreet rechtspositie minderjarigen werd gestoffeerd door Mevr. Sofie Van Rumst (jeugdadvocate en tevens werkzaam binnen het OSBJ);

- mededelingen en vragen van partners;

- koepelstructuur HCA Oost-Vlaanderen;

- voorstelling proefproject van ‘de Lijn’.

SAMENWERKINGSVERBAND DENDERMONDE

Dit jaar werden drie overlegmomenten georganiseerd in Dendermonde.

Volgende onderwerpen kwamen aan bod:

- cijfers 2007 en een stand van zaken 2008;

- plaats SGGJ (Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag gepleegd door Jongeren) binnen het HCA-aanbod;

- procedure jeugdadvocaten;

- toelichting functie Parketcriminoloog;

- voorstelling en evaluatie Therapeutisch Project;

- toelichting stuurgroep Exit-SGGJ;

- evaluatie ouderstage en Hergo;

- toelichting HCA-evoluties.

Deelname aan werkgroepen

Melissa Chalmet (en voor oktober Elke Fontaine) maakt deel uit van de Werkgroep seksueel grensoverschrijdend gedrag bij jongeren (SGGJ) die een zestal keer per jaar samenkomt. Binnen de werkgroep worden alle projectuitvoerders uitgenodigd die werken met minderjari-ge seksuele delinquenten om inhoudelijke thema’s uit te wisselen. Het is een intersectoraal overleg waaraan zowel deelnemers uit de Bijzondere Jeugdzorg, het Algemeen Welzijns-werk, de Centra Geestelijke Gezondheidszorg en de Kinder- en Jeugdpsychiatrie deelne-men.

We gaan in op het aanbod en concrete vragen van de Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand (OSBJ). Concreet kreeg dit aanbod dit jaar vorm in:

- deelname aan een ervarings-uitwisselings-dag leerprojecten. Met veel interesse volgden Elke (momenteel in zwangerschapsverlof) en Geert de introductie ‘rots en water’17. Daar-naast was er ook uitwisseling rond SOVA-training18 en begeleidershouding.

17 Rots en Water” is een psycho-fysiek programma, waarbij vertrekkend vanuit een fysieke invalshoek (met veel fysieke oefe-ningen), mentale en sociale vaardigheden worden aangereikt en verworven, met als doel het zelfvertrouwen en de weerbaar-heid te doen toenemen. Rots staat hierbij voor een harde, onverzettelijke, onwrikbare houding, terwijl de Waterhouding meer beweeglijk, verbindend en communicatief is. Centraal thema van het Rots en Waterprogramma is het letterlijk en figuurlijk ‘ste-vig staan’. Bouwstenen hiertoe zijn gronden, centreren, focussen en het ontwikkelen van de ademkracht. Aan de hand van contactoefeningen en stoeivormen worden de begrippen ‘Rots’ en ‘Water’ op een speelse en ervaringsgerichte manier bijge-bracht. Ook lichamelijke verdedigingstechnieken en stoot- en trapoefeningen kunnen hierbij aan bod komen. Vertrekkend vanuit

- Deelname binnen de werkgroep ‘registratie’.

- Vormingsmoment: rapportage en beroepsgeheim gevolgd Joke en Melissa. Thema’s als zwijgplicht, zwijgrecht, getuigen in rechte, aangifteplicht en -recht, noodtoestand en ver-dediging in rechte werden behandeld.

Bijzondere aandacht werd besteed aan het ‘meldingsrecht’ t.a.v. minderjarigen, zoals om-schreven in Art. 458 bis uit het strafwetboek. Dit “meldingsrecht” staat naast de ‘noodtoe-stand’ zoals omschreven in Art. 422 bis uit het strafwetboek.

Art. 458 bis: “Eenieder, die uit hoofde van zijn staat of beroep houder is van geheimen en die hierdoor kennis heeft van een misdrijf zoals omschreven in de art. 372 tot 377, 392 tot 394, 396 tot 405ter, 409, 423, 425 en 426, gepleegd op een minderjarige kan, onvermin-derd de verplichtingen hem opgelegd door art. 422 bis, het misdrijf ter kennis brengen van de Procureur des Konings, op voorwaarde dat hij het slachtoffer heeft onderzocht of door het slachtoffer in vertrouwen werd genomen, er een ernstig en dreigend gevaar bestaat voor de psychische of fysieke integriteit van de betrokkene en hij deze integriteit zelf of met hulp van anderen niet kan beschermen.

- In de praktische oefeningen volgend op de theoretische uiteenzetting, werden in kleine groepjes ervaringen uitgewisseld en casussen uitgewerkt. Blijkt wederom dat de imple-mentatie van de theorie in de praktijk niet eenvoudig is, en bijgevolg niet overal eenvormig verloopt. Het is en blijft dan ook erg belangrijk om bij het doorbreken van je beroepsge-heim niet over één nacht ijs te gaan. Het advies luidt dan ook: ‘elke individuele casus dient grondig besproken te worden binnen het team én met de leidinggevenden, en vraag desnoods raad aan de juridische dienst van het OSBJ’.

- Overleg rond standaardisering leerprojecten.

- Voorstelling leerproject CAB aan collega’s van de leerprojecten uit het Vlaamse land. Dit was onder meer aanleiding om een powerpoint projectie uit te werken (zie CAB website, in afwachting dat HCA Oost-Vlaanderen een eigen website heeft). Tijdens de voorstelling kwamen onder meer volgende methodieken aan bod: oefeningen rond motiverende ge-sprekstechnieken en werken met duplo’s.

Geert De Roo volgde dit jaar het ‘Coördinatorenoverleg HCA’ op. Voor de werking en het aanbod van de OSBJ verwijzen we graag naar hun jaarverslag en website.

Aan de werkgroep: ‘Concrete planning en timing inzake verkenning van de verdere imple-mentatie van een leerproject SGGJ (seksueel grensoverschrijdend gedrag door jongeren) in Vlaanderen’ neemt Geert De Roo deel.

Hieronder worden de drie kernopdrachten omschreven van deze werkgroep waarbinnen Els Vandecasteele (Exit) de opdracht kreeg om dit verder uit te werken:

de fysieke component wordt gaandeweg het accent meer verlegd naar een mentale en verbale weerbaarheid en assertiviteit (als Rots en als Water). Het werken met de lichaamstaal, het voelen en stellen van grenzen, het trainen van de intuïtie, enz., zijn hierbij belangrijke onderdelen. Op die manier wordt de vaardigheid verworven om in verschillende situaties de keuze te kunnen maken tussen een rots - of een waterhouding. Alhoewel er vooral ervaringsgericht gewerkt wordt, komen er ook be-sprekingsmomenten in groep voor, waarbij er ruimte is voor zelfreflectie en het uitwisselen van ervaringen met elkaar. 18 Sociale vaardigheidstraining.

- ‘een duidelijke profilering en omschrijving van de identiteit van een leerproject rond SGGJ in het raam van de opdracht van de geïntegreerde HCA-diensten. Deze identiteit wordt ontwikkeld binnen de realiteit van het ruimere aanbod voor plegers van SGGJ;

- uitwerken van een minimale standaard voor een leerproject voor jongeren die seksueel grensoverschrijdend gedrag stelden;

- aanbevelingen inzake het aanbieden van een registratiesysteem.

Registratie

Wij vinden het in het kader van onze leerprojecten belangrijk om een degelijke registratie bij te houden van de cliëntgegevens. We zijn immers zeer benieuwd welke jongeren verwezen worden en of hierin evoluties te bespeuren vallen. Voor het uitwerken van deze registratie legden we de modellen van het AWW en de registratie binnen het Centrum voor Ambulante Begeleiding (meer bepaald Begeleid Zelfstandig Wonen) naast elkaar.

Daarnaast is er ook nog het registratieprogramma uitgewerkt door de OSBJ. Alhoewel één van de doelstellingen was om tot één bruikbare registratie te komen voor alle diensten zien we, wat ons leerproject betreft, dat we toch nood blijven hebben om ook met ons eigen pro-gramma te blijven werken. Enkele besluiten en vaststellingen kunt u in volgend hoofdstuk lezen.

Huidig statuut van de dossiers en cijfergegevens

Sinds 1 januari 2008 werden 49 dossiers aangemeld.

Van de 49 doorverwijzingen werden 40 dossiers wel en 5 dossiers niet opgestart.

De redenen hiervoor zijn:

- nieuwe feiten waardoor een nieuwe maatregel volgde;

- volledig ontkennen van de feiten. Vier dossiers zullen pas in 2009 opstarten omdat we de beschikkingen pas in de laatste week van december ontvingen.

Over 25% van de dossiers beschikken we niet over de gegevens wat betreft: hulpverlenings-verleden, aantal plaatsingen, eerdere contacten met de jeugdrechtbank; woonverband van de ouders en opleiding. Redenen hiervan zijn:

- dossiers werden niet opgestart;

- dossiers die we eind december ontvingen. Van de 49 dossiers werden er:

- 28 dossiers (57%) doorverwezen door de Jeugdrechtbank van Dendermonde;

- 18 dossiers (37%) werden doorverwezen door de Jeugdrechtbank van Gent;

- 3 dossiers (6%) waren afkomstig van de jeugdrechtbank van Oudenaarde.

Het aantal aanmeldingen is met 25% gestegen in vergelijking met vorig jaar. Dit is te danken aan een groter aantal dossiers uit Dendermonde en de 3 dossiers uit Oudenaarde. Het aan-tal dossiers uit Gent bleef status quo.

In 2008 werden 22 dossiers verder opgevolgd die in 2007 opgestart of aangemeld werden. Al deze dossiers werden in de loop van 2008 afgerond.

Alle doorverwezen minderjarigen in 2008 zijn jongens.

Net zoals andere jaren hebben de meeste jongeren (76%) de Belgische nationaliteit.

We vermelden verder dat er van de 49 dossiers:

- 3 dossiers gerelateerd zijn met drugsdelicten (dealen);

- 10 dossiers genoteerd staan als seksuele delicten;

- 19 dossiers hebben betrekking op vermogensdelicten;

- 17 dossier hebben te maken met gewelddelicten.

Op te merken valt dat het aantal seksueel gerelateerde dossiers in vergelijking met vorige jaren veel minder is. Enkele jaren geleden hadden we tot 60% seksuele delictplegers in be-geleiding.

Met betrekking tot de leeftijd van de jongeren zien we dat in 2008:

- één jongere bij aanmelding 12 jaar is;

- 9 jongeren de leeftijd hebben van 14 jaar;

- 4 jongeren 15 jaar zijn;

- 11 jongeren hebben de leeftijd van 16 jaar;

- 20 jongeren 17 jaar zijn;

- 4 jongeren reeds de leeftijd van 18 jaar hadden bereikt op datum van de aanmelding.

In vergelijking met voorbije jaren zien we dat de leeftijd van de jongeren bij aanmelding steeds hoger wordt. In 2008 was 72% van jongeren 16 jaar of ouder. Sinds 2004 is dit cijfer aan het stijgen.

24% van de begeleide jongeren loopt school in het beroepsonderwijs. Nog eens 24% volgt deeltijds onderwijs of loopt school binnen het kader van een leercontract. 69% van de bege-leide jongeren verblijft op het moment van de doorverwijzing thuis bij de ouder(s).

8% van de jongeren heeft geen plaatsing achter de rug. Voor zij die wel een plaatsing achter de rug hebben, kan het volgen van een leerproject een voorwaarde zijn om opnieuw bij de ouder(s) te wonen en de instelling te verlaten.

Knelpunten

Bepaalde knelpunten komen bijna ieder jaar terug. Het zijn structurele knelpunten waar niet direct een antwoord of oplossing voor bestaat:

- Beperking begeleidingsmogelijkheden. Nogal wat begeleidingen hebben te maken met ‘geweld of grensoverschrijdend gedrag binnen het gezin’. We trachten steeds te werken rond de volgende aspecten: inzicht in de feiten en de context, de gevolgen voor de dader en het slachtoffer, de verantwoordelijkheid van de jongere. Met betrekking tot het gezin hebben we niet alle kaarten in handen. Gezien de vaak jeugdige leeftijd van onze cliënten kunnen we ons inziens moeilijk de gehele verantwoordelijkheid van een disfunctionerend gezinssysteem bij hen leggen.

- Door de vele verplaatsingen die de projectuitvoerders maken (= keuze vanuit de organisa-tie) en door de wisselende belasting van bepaalde standplaatsen, is er het gegeven dat jongeren soms maar om de twee weken gezien kunnen worden. Jongeren die in het begin van de begeleiding zitten, komen wekelijks. Jongeren die we tweewekelijks op gesprek la-ten komen, hebben minstens de helft van de begeleiding achter de rug.

- Bepaalde jongeren doorlopen niet het volledige programma omdat ze afhaken eens ze de leeftijd van 18 jaar bereikt hebben. Schreven we vroeger: ‘in de meeste gevallen is het weinig zinvol om een leerproject op te leggen kort voor de jongere 18 wordt’ moeten we deze uitspraak dit jaar bijstellen. Want, meerdere jongeren van +18 blijven komen tot het leerproject afgerond is.

- We constateren ook dat de aanmeldingsprocedure niet altijd correct wordt gevolgd. Dit heeft tot gevolg dat de opstartfase in bepaalde dossiers stroef verloopt. We zijn hier zeker alert voor en communiceren dit ook duidelijk aan onze doorverwijzers.

- Op vragen tot het opnemen van begeleidingen door het Comité, instellingen, CLB’s en scholen kunnen wij, gezien ons mandaat, niet ingaan. Die vragen handelen meestal over seksueel grensoverschrijdend gedrag en agressiecontrole. Op dit ogenblik is er weinig tot geen aanbod in de regio voor dergelijke dossiers. We merken dat tal van deze dossiers worden aangemeld bij onze collega’s van HSD. Maar aangezien deze dossiers zich bin-nen het ‘vrijwillige kader’ bevinden kunnen zij maar mondjesmaat opgenomen worden. Hier is duidelijk een hiaat aanwezig binnen de hulpverlening.

Om u enigszins een meer totaalbeeld te geven vindt u hieronder in een zestal grafieken de evolutie van het leerproject gedurende de afgelopen 9 jaar. We hebben een selectie gehou-den van volgende scores:

- het totaal aantal doorverwijzingen;

- de doorverwijzingen per arrondissement;

- de aanleiding van het delict;

- de leeftijd van de jongere bij aanvang van het leerproject;

- eerdere contacten met de jeugdrechtbank;

- aantal plaatsingen van de jongeren, zowel binnen als buiten de bijzondere jeugdzorg.

Doorverwijzingen per arrondissement

8 8

18 19

27

13

21

17 18

0 02 1

4

0

5

034

6

14

6 79 10

20

28

0

5

10

15

20

25

30

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Jaartal

Aan

tal d

oorv

erw

ijzin

gen

GentOudenaardeDendermonde

Tussen 2000 en 2004 kent het leerproject een gestage groei en dit is voornamelijk te danken aan de doorverwijzingen vanuit de jeugdrechtbank Gent.

In 2005 kenden we evenwel een terugval. Maar vanaf dat jaar zien we een constante stijging van het aantal doorverwijzingen. Dit is hoofdzakelijk te danken aan een groeiend aantal doorverwijzingen vanuit de jeugdrechtbank Dendermonde.

Dit is een positieve evolutie en we hopen dat ook de jeugdrechtbank van Oudenaarde einde-lijk de weg naar onze werking gevonden heeft.

Het blijft opmerkelijk dat de jeugdrechtbank van Gent in al die jaren de drempel van 20 dos-siers op jaarbasis met moeite haalt.

Totaal aantal doorverwijzingen

1417

37

29

41

24

37 39

49

0

10

20

30

40

50

60

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Jaartal

Aan

tal d

oorv

erw

ijzin

gen

Aanleiding tot maatregel

0

5

10

15

20

25

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Jaartal

Aan

tal b

egel

eidi

ngen Vermogens

GeweldZedenfeitenGeweld/ VermogensGeweld/ ZedenfeitenDrugs

Sinds de zomer van dit jaar nemen we ook drugsgerelateerde dossiers op. Over een evolutie binnen dit segment van de begeleidingen zullen we pas binnen enkele jaren iets zinvols kun-nen schrijven.

Wat betreft de geweld – en vermogensdelicten (en de combinatie van beide) zien we door-heen de jaren een schommelend doorverwijzingsbeleid.

Opmerkelijk is dat het aantal dossiers seksuele delicten een serieuze terugval kent in verge-lijking met de vorige jaren.

Leeftijd bij aanvang

05

10152025303540

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Jaartal

Aan

tal

tussen 12 en 15 jaartussen 16 en 18 jaar

Op 2004 na zien we weinig verschil tussen deze twee leeftijdscategorieën.

De evolutie die we de laatste drie jaar zien is meer opmerkelijk.

We zien dat het aantal jongeren in de jongste groep danig vermindert en de oudere groep een hoger cijfer heeft. Vanuit de meer gedetailleerde registratie kunnen we opmaken dat de bijna 18 jarigen en de plus 18 jarigen het laatste jaar sterk gestegen is.

Eerdere contacten met jeugdrechtbank

05

101520253035

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Jaartal

Aan

tal

geen contactenéén contactmeerdere contactengeen gevenens

Aantal plaatsingen

0

5

10

15

20

25

30

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Jaartal

Aan

tal

geen tussen 1 en 3meer dan 3geen gegevens

In de grafiek: ‘eerdere contacten met jeugdrechtbank op het niveau van delicten’zien we de laatste jaren weinig evolutie in de cijfers. Het merendeel van de jongeren heeft nog geen contact gehad met de jeugdrechtbank. Dit wil zeggen dat één van onze eerste doelstellingen: werken met firstoffenders nog steeds actueel is en wordt uitgevoerd.

De laatste grafiek leert ons dat de grootste groep van jongeren nog niet geplaatst zijn we-gens delictpleging.

Uit beide grafieken kunnen we aflezen dat het staafje ‘geen gegevens’ van 2008 vrij groot is.

Zoals we reeds eerder schreven heeft dit te maken met een aantal dossiers die niet werden opgestart of dossiers die pas op het einde van het jaar werden doorverwezen.

Daar de verschillende afhandelingen van HCA Oost-Vlaanderen vandaag nog los van elkaar werken kunnen, we nog geen globale cijfers geven. Het lijkt ons wel boeiend om vanaf vol-gend jaar de cijfers samen te presenteren en zo mogelijke wijzigingen en evoluties in kaart te brengen.

Zal de ééngemaakte dienst gevolgen hebben op het vlak van de doorverwijzingen?

Zullen doorverwijzers de weg makkelijker vinden naar één dienst? Opmerking hierbij is dat we nog niet direct onder hetzelfde dak zullen zitten en dus nog niet kunnen spreken over één aanmeldingspunt, lees: één telefoonnummer.

Wat zal een uniforme profilering als gevolg hebben?

Wat de toekomst kan brengen

Vanuit de jeugdwet is het mogelijk om een project van maximum 45 uur uit te voeren voor minderjarige plegers. Daar deze mogelijkheid bestaat en we af en toe wel de noodzaak zien om met een bepaalde jongere een langere weg af te leggen, zullen we er in de toekomst werk moeten van maken om dit meer gestalte te geven.

Zoals u reeds kon lezen, hebben we dit jaar voor de eerste keer met een viertal jongeren in groep gewerkt. Omdat dit zowel bij de jongeren als bij de begeleiders zeer goed is meegevallen, smaakt dit naar meer. Vanuit de ervaring en de evaluatie van dit groepsproject volgt zeker en vast een verder uitwerken en verdiepen van deze methodiek.

Ook op de vraag om te werken met dealers zijn we ingegaan. De eerste ervaringen zijn ach-ter de rug. Binnenkort zijn deze begeleidingen afgerond en zullen we ook hier onze besluiten trekken. Zonder voorop te lopen op de evaluatie kunnen we reeds melden dat deze begelei-dingen goed lopen. De kans is dus vrij groot dat we dit aanbod in de toekomst verder zullen uitwerken.

Uit gesprekken met de collega’s van het project Ouderstage groeide het besef om enkele uitwisselingmomenten vast te leggen rond volgende thema’s:

- (meer) betrekken van ouders bij het leerproject;

- kansen en valkuilen van huisbezoeken;

- groepswerking;

- interfamiliaal geweld.

Uiteraard kunnen deze thema’s ook op de agenda staan van de inhoudelijke uitwisseling die er zit aan te komen met de collega’s van de andere HCA-afhandelingen.

En last but not least wacht er ons een zéér boeiende uitdaging om van de nieuwe vzw die vandaag nog in de kinderschoenen staat een bloeiende organisatie te maken waar jonge delictplegers een zinvol aanbod krijgen.

Besluit

De doorverwijzingen fluctueren in aantal per jaar en per arrondissement. De ene keer dreigt de wachtlijst en op andere momenten kan een leerproject onmiddellijk opgestart worden. Het is moeilijk om hierin een tendens op te merken. Voor de standplaats Aalst, Dendermonde en Sint-Niklaas zitten we soms aan ons plafond.

Wat betreft de procedure trachten we steeds kort op de bal te spelen maar na overleg met de verwijzers merken we keer op keer dat bepaalde zaken toch nog net iets beter kunnen. Ook wat betreft de dossieropmaak blijven we streven naar een verdere verfijning, bijvoor-beeld door een aangepaster taalgebruik te hanteren naar de jongere.

Op meerdere vlakken zitten wij in een overgangsfase en soms stormt het of waait er een harde wind. Maar we geloven sterk dat we binnen afzienbare tijd in stillere wateren zullen varen.

Als afsluiter van dit verslag vindt u twee beschouwende bijdragen vanuit de werking. De eer-ste is van een nieuwe medewerkster Melissa Chalmet, de tweede van Bart Haes, die na zo-wat negen jaar deeltijds werken binnen onze dienst, stopte omdat hij meer uren aangeboden kreeg in zijn andere job.

Een nieuwe job, nieuwe collega’s, andere regels en gewoontes,… Het is altijd een zoeken, aftasten, veel luisteren en voelen.

Dat is het voor mij ook geweest, totnogtoe.

Ik werkte al 6 maanden binnen de gerechtelijke opgelegde hulpverlening binnen hetzelfde huis en dacht dat de stap van meerderjarige cliënten naar minderjarige cliënten niet zo heel groot zou zijn. Gelijkaardig kader en gelijkaardige feiten. Na een drietal maanden kan ik zeg-gen dat er een wezenlijk verschil is en dat de stap groter is dan verwacht.

Vooreerst vertrekt de jongere vanuit een systeem waarin hij zelf vaak niet aan zet is. Zijn ouders, familie, school, … deze zaken liggen meestal vast en de mogelijkheden tot verande-ring zijn vrij beperkt. Het samen zoeken naar eigen interpretatie en ruimte voor de jongere binnen hetzelfde systeem, rekening houdend met persoonlijke groei die de jongere door-maakt, vraagt, zacht uitgedrukt veel creativiteit van de projectuitvoerder én de jongere.

Tevens is onze opdracht van pedagogische aard. Ook hier zijn een altijd regels, waarden en normen die moeten gevolgd worden. Net zoals het bij opvoeden gaat, zijn duidelijke afspra-ken en consequentie zeer belangrijk. Tegelijkertijd staat groeien bijna gelijk aan fouten ma-ken en zoeken. Het is niet altijd gemakkelijk een goed evenwicht te vinden. Tussen afspra-ken en ruimte om te leren en te experimenteren, respect voor weerstand en nood aan open-heid, tussen het aanbieden van een kans en de grens trekken, tussen aanklampend werken en de verantwoordelijkheid van de cliënt.

Dit evenwicht vinden is voor mij een voortdurende zoektocht. Zoeken naar de mogelijkheden en/of beperktheden van de jongere en het aangeven van eigen grenzen en deze van het leerproject.

Mijn rol als begeleidster is onlosmakelijk verbonden met mijn eigen persoonlijkheid. Eigen kwetsbaarheid en openheid naar cliënten komt nog sterker tot uiting in het werken met jon-geren die zelf op zoek zijn naar hun identiteit, hun rol, en hun grenzen.

Deze bijzondere gevoeligheden die gepaard gaan met het werken met deze doelgroep zie ik ook vertaald op hoger niveau. De inhoudelijke werking van het leerproject in Oost-Vlaanderen laat zich niet gemakkelijk bestempelen en bevindt zich ergens in de groene zone tussen vorming, begeleiding, en begeleiding met een therapeutische affiniteit. Anders dan de leerprojecten in andere gerechtelijke arrondissementen, waar vorming veel duidelijker op de voorgrond treedt.

Een andere taal en andere gevoeligheden vind ik ook terug in overleg met onze doorverwij-zers. Waarom de ene jeugdrechter veel dossiers doorstuurt en de andere niet,… het is niet altijd gemakkelijk te achterhalen.

Het is soms zoeken naar erkenning, naar een genuanceerde stem om doelen duidelijk te maken, naar een rol, zonder onder een stempel te willen vallen die het ‘groeien’ in de weg kan staan.

Melissa Chalmet

Een carrière move. Een logische stap in mijn loopbaan. Een weldoordachte keuze. En we blijven even goede vrienden.

Tot de herinneringen scherper worden: de intense evaluatie tweedaagse gelardeerd met de nodige luim, de afscheidsfeestjes, de werkgroepen, de GAM GIM GOMmen. De zelden ge-ziene gedrevenheid om de werking steeds kwaliteitsvoller te maken en de werkvreugde laai-end te houden. Bezorgdheid die in de eerste plaats naar de jongeren gericht is, maar het volle besef dat het daarom ook nodig is om gehoor te geven aan het comfort tijdens het werk.

En de geruite huispantoffels, gekregen bij mijn afscheid. Zeg maar sletsen.

Het had uiteraard nog allemaal beter gekund. Maar niet veel.

Net geen 10 jaar heb ik bovenstaande ervaren. Aanvankelijk een beetje van op afstand, want ja, die projectuitvoerders waren toch de speciallekes van het CAB. Maar langzamerhand groeide toch een steeds hechtere collegialiteit. Mede door het lidmaatschap van Stefanie in de werkgroep animatie, ere wie ere toekomt.

Eigenlijk zou het kunnen dat ik het niet zag zitten om bovenstaande te verliezen. Dat ik geen projectuitvoerder wil zijn zonder tweedaagse, zonder GAM, zonder GIM, zonder GOM. Zon-der verkleedpartijtjes.

Gelukkig houden mijn sletsen mij nog warm. Niet alleen aan mijn voeten.

Bart Haes Geert De Roo, Melissa Chalmet, Joke Van De Poel, Raf De Mulder

PROJECT OUDERSTAGE

Inleiding

Ja, beste lezer, het is de tweede maal en tevens de laatste maal dat je in een jaarverslag van het CAB een onderdeel vindt over ouderstage. Officieel valt het project immers vanaf 1/1/09 onder de nieuwe vzw HCA Oost-Vlaanderen, waarbij HCA staat voor herstelgerichte en constructieve afhandelingen. Niettemin geven we een beknopt eindverslag over de wer-king in 2008: Ouderstage en Groepsaanbod voor ouders met pubers.

Ouderstage

Eind december ’07 waren we vol twijfels of ouderstage in 2008 nog wel zou bestaan. Het arrest gaf duidelijkheid: ouderstage blijft bestaan en er komen geen aanpassingen. Dan maar de vraag of dit een invloed zou hebben op het aantal aanmeldingen. Een jaar verder blijkt het antwoord ‘nee’ te zijn. In 2008 werd het enige aangemelde dossier behandeld en afgesloten.

Opnieuw gingen we “de boer” op naar onze verwijzers in de drie arrondissementen met de concrete uitwerking19 van wat we te bieden hebben. Deze keer was het project al gekend, maar we ontvingen dezelfde reacties en bezwaren over het wettelijk kader. Het profiel20 van onze werking op zich kreeg de goedkeuring, maar men heeft geen publiek dat voldoet aan de wettelijke criteria.

Verwijzers spreken ons aan met de vraag of er geen aanbod mogelijk is waarbij ouders on-dersteund kunnen worden in hun opvoeding van hun pubers, los van het feit of hun jongeren een als “misdaad omschreven feit” gepleegd hebben of los van het begrip “onverschilligheid”.

Rekening houdend met de bovenstaande reacties van verwijzers en vanuit de eigen voorzie-ning (CAB) en samenwerkingsverbanden, meenden we dat het zinvol kon zijn om een groepsaanbod uit te bouwen voor ouders van pubers. Het groepsgedeelte van de oudersta-ge diende immers inhoudelijk uitgewerkt te worden, en kon dan ook meteen in de praktijk toegepast worden met een groep ouders uit de bijzondere jeugdbijstand. Dit idee kreeg vorm in een intern project waarbij ouders zich weliswaar op vrijwillige basis inschrijven. We hielden daarbij rekening met het bestaand aanbod in het welzijnslandschap. We kozen voor een groepsaanbod wat meteen ook de gelegenheid geeft om expertise uit te bouwen en de theo-rie van ouderstage wat betreft het collectieve gedeelte aan de praktijk te toetsen.

19 Folder ouderstage: zie bijlage 20 Profiel ouderstage: zie bijlage

Groepsaanbod voor ouders met pubers

In onze voorbereiding gingen we te rade bij professor dr. Vandemeulebroeck21 die opvoe-dingsondersteuning omschrijft als “een verzamelnaam voor alle maatregelen, voorzienin-gen en activiteiten gericht op het aanspreken, verrijken en/of optimaliseren van de mogelijk-heden van primaire opvoedingsmilieus ten einde aan kinderen en jongeren optimale opvoe-dings- en ontwikkelingskansen te bieden”.

Daarnaast geeft hij aan dat opvoedingsondersteuning verschillende functies kan vervullen, met name als verrijking, als preventie en als pedagogische hulpverlening. We kiezen voor de functie verrijking die vertrekt vanuit de sterke kanten en mogelijkheden van gezinnen, waar-bij ouders opvoedingscompetent zijn en de ondersteuning zoveel mogelijk aansluit bij de vragen en noden van de ouders zelf.

Als methode kiezen we voor het groepswerk waarbij ouders een aantal keren bijeenkomen, afgebakend in tijd. Het groepswerk is gebaseerd op het leren vanuit ervaringen, de (h)erkenning van elkaar en het leren van elkaar.

In september maakten we ons aanbod “omgaan met pubers!?”, een groep overdag en een groep ’s avonds, bekend aan de GROB-diensten en aan de Thuisbegeleidingsdiensten in het Gentse die voor de toeleiding zorgen.

Gezien het een nieuw initiatief betreft dat tegelijk een groot engagement van ouders ver-wacht (o.a. zes maal samenkomen op verplaatsing) waren we tevreden met de aanmelding van vijf ouders, waarvan vier mama’s en vier alleenstaanden, die begeleid worden door een thuisbegeleider. In oktober konden we overgaan tot de uitvoering. Het opzet was om 6 maal

21 Bron: Opvoedingsondersteuning allochtone ouders

We stelden een programma op dat als lei-draad dient voor de groepswerker met als al-gemeen doel: ouders (her)ontdekken hun pe-dagogische vaardigheden en competenties envoelen zich gesterkt om zich in te zetten voorde opvoeding van hun puber.

Aan de hand van verschillende methodiekenzoals brainstorming, vraagstelling, oefeningen,rollenspel en thuisopdracht, werken we op vlakvan kennis, inzicht, vaardigheden en houdingmet betrekking op het heden, het verleden ende toekomst.

Thema’s die hierbij aan bod komen zijn: op-voeden en de beïnvloedingsfactoren; het spe-cifieke aan puberteit; het gedrag van de puber;communicatie met je puber; grenzen stellen;onderhandelen; leiden of loslaten?

Uit de syllabus voor de ouders

tussen oktober en december bijeen te komen. Na enkele bijeenkomsten gaf de groep aan dat ze de bijeenkomsten als een echte ondersteuning ervaart (enkele uitspraken: ‘het geeft me inzicht’; ‘het gevoel niet alleen te staan doet deugd’; ‘ik leer bij’) en vroegen de deelne-mers of het nog langer kon duren. De groep loopt nu nog en daarom kunnen we nog geen volledige evaluatie geven.

Van verwijzers horen we verder dat er vraag is naar zo’n aanbod, maar we zijn beperkt in onze bekendmaking en rekrutering omdat ons mandaat bij ouderstage ligt.

Vooruitzichten…

In 2009 zal ouderstage als project verder lopen, gesitueerd binnen de HCA-dienst Oost-Vlaanderen. Op overheidsniveau plant men een evaluatie omdat het aantal aanmeldingen minimaal is. In afwachting daarvan werken we verder met het beperkt aanbieden van groepsvorming voor ouders met pubers waarbij ouderstage niet in het gedrang komt. Uit con-tacten met verwijzers die toevallig van dit aanbod hoorden, leren we ook dat er bij hen een nood is aan dergelijk aanbod voor ouders van pubers in probleemsituaties (waaronder ook MOF-situaties). Zij stellen dat het werken met ouders van pubers rond het versterken van de ouderrol, opvoeding en opvoedingsvaardigheden nodig is, en dat daarvoor een doelgroep is. Helaas is het concept “ouderstage” omwille van de regelgeving geen passend antwoord voor deze behoefte. Het lijken ons overwegingen die zeker moeten meegenomen worden bij de evaluatie van de ouderstage, en die trouwens zeer sterk aansluiten bij kritieken die van meetaf werden geformuleerd op het concept van de ouderstage zoals dat in de wet werd ingeschreven.

Voor de werkvorm ouderstage,

Sabine Temmerman, ter vervanging van Naomi Van De Moortele, en Anja Labaere

VAN LEERPROJECT – OUDERSTAGE CAB NAAR HCA OOST-VLAANDEREN

Vorig jaar in het jaarverslag schreven we over de dienst voor herstelgerichte en constructie-ve afhandelingen (HCA) die in Oost-Vlaanderen zou opgericht te worden. Daarin komen de diensten voor herstelbemiddeling en hergo22, gemeenschapsdiensten en het leerproject sa-men in één structuur, samen met de ouderstage. De Vlaamse overheid had immers beslist dat deze afhandelingsvormen voor jongeren die een als misdrijf omschreven feit hebben ge-pleegd, en de betrokkenen daarbij, onder één inrichtende macht per gerechtelijk arrondisse-ment dienden georganiseerd te worden. We scheven daarover onder de titel: “Wat moois kan er uit een gedwongen huwelijk voortkomen?”. Het huwelijk, om in die termen verder te gaan, werd bezegeld op 3 november 2008. Die avond werd de vzw HCA Oost-Vlaanderen officieel opgericht.

Het was de bezegeling van een stevige voorbereiding in het afgelopen jaar. De drie diensten die tot dit jaar de herstelgerichte en constructieve afhandelingen organiseerden23 hadden in 2007 al beslist dat ze samen zouden werken naar één nieuwe vzw. Zo konden we beant-woorden aan de opdracht van de overheid, met dien verstande dat het werkgebied niet één gerechtelijk arrondissement, maar de hele provincie Oost-Vlaanderen zou beslaan. We kre-gen groen licht van het IVA Jongerenwelzijn.

Zoeken naar gemeenschappelijke grond

Elk van de diensten heeft echter een heel eigen achtergrond en geschiedenis. Dit alles sa-men brengen in één nieuwe vzw is een niet zo eenvoudige opgave. Om dit proces van naar elkaar toegroeien te faciliteren, beslisten de drie organisaties om consultant Patricia De Boodt aan te spreken. Zij ging aan de slag, in eerste instantie met vertegenwoordigers van de drie inrichtende machten. Voor het CAB namen beheerder André De Paepe, directeur Dirk Meulyzer en pedagogisch verantwoordelijke Raf De Mulder deel aan die gesprekken. Mede geïnspireerd door een aangename omgeving langs de Moervaart, en gestuurd met een aantal opdrachten vanuit de facilitator, konden de delegaties van de drie vzw’s elkaar al snel vinden. Het klikte tussen de mensen, en het lukte ook om gedeelde basiswaarden voor de nieuw op te richten vzw te formuleren, met als sleutelwoorden respect, integriteit en auto-nomie. Op deze fundamenten werd dan verder gebouwd aan een structuur voor de algeme-ne vergadering en de Raad van Bestuur van de nieuwe vzw, en aan de statuten als basis voor de werking. We zijn daarbij uitgegaan van een vzw van vzw’s, met uiteraard een gelijke vertegenwoordiging van elke deel-vzw. Het feit dat het CAB eerder al betrokken was bij de oprichting van het Grob, was daarbij handig meegenomen. We konden ons door die statuten laten inspireren.

Tevens moest onderzocht worden op welke manier de op sommige punten toch erg uiteen-lopende regelingen binnen de verschillende werkingen, met elkaar zouden kunnen verzoend worden. We hebben het dan niet in de eerste plaats over de directe praktijk, want die hangt samen met de eigenheid van elke werkvorm, maar veeleer over de arbeidsregeling. CAO 32 22 hergo: herstelgricht groepsoverleg 23 Die drie diensten waren: vzw Dienst Alternatieve Sanctie en Voogdijraad (DASV) voor de gemeenschapsdiensten, vzw Mar-tens-Sotteau voor herstelbemiddeling en hergo, en het Centrum voor Ambulante Begeleiding voor de leerprojecten en de ou-derstage.

bis bepaalt dat bij een fusie de mensen hun rechten en plichten behouden en biedt op dit terrein, op korte termijn dan toch, de nodige houvast. Op iets langere termijn zal er moeten gewerkt worden naar een betere integratie van deze regelingen, zonder afbreuk te doen aan verworven rechten.

Met dit punt zijn we aanbeland bij wellicht het belangrijkste element van het hele fusie-proces. Anders dan bij de oprichting van de GROB koepelvzw, waren er in dit geval heel wat personeelsleden in de bestaande vzw’s die heel deze operatie, terecht, met argus-ogen volgden. Het gaat immers over hun tewerkstelling, over hun toekomstige werkgever, over hun arbeidsvoorwaarden en perspectieven. Daarom organiseerde Patricia De Boodt ook voor hen een aantal ontmoetingsmomenten waarin geluisterd werd hoe zij tegen deze opera-tie aankijken, wat voor hen belangrijke waarden zijn, waarin zij als personeelsleden kansen en meerwaarde zien in de hele fusieoperatie. Daarbij gingen de personeelsleden ook over het muurtje kijken naar andere organisaties in andere regio’s die al wel als een geïntegreer-de HCA-dienst werken. De mensen leerden elkaar beter kennen, maar doorheen het hele jaar bleef toch vooral een bezorgdheid om wat komen zou, en vooral ook heel wat ongeduld. Heel wat vragen waar de personeelsleden mee zaten en zitten, konden vanuit het intern be-leid nog niet beantwoord worden: waar zouden zij op termijn gaan zitten, wie zal hen leiden, hoe ver zal de integratie gaan? Meer dan een aantal principiële uitgangspunten konden we daar nog niet tegenover stellen. Uiteraard was het antwoord dat er op 1 januari 2009, behal-ve het feit dat zij formeel een nieuwe werkgever zouden hebben, op het terrein voorlopig niet veel zou veranderen, niet echt geruststellend. Het integratieproces op beleidvlak was echter nog lang niet toe aan deze heel concrete zaken. Er moesten nog juridische fundamenten gelegd worden…

Het huwelijk voltrokken

Inmiddels is de nieuwe vzw een feit. De oprichtingsvergadering besliste om een dagelijks bestuur aan te stellen om de nodige dossiers uit te werken en voor te bereiden. Hierin zitten de voorzitter van de nieuwe vzw, Filip Maertens (van Martens-Sotteau), ondervoorzitter Phi-lippe Van Steenkiste (van DAS&V) en Raf De Mulder vanuit onze dienst en tevens penning-meester van de nieuwe vzw.

De laatste weken van het afgelopen jaar werd hard gewerkt om het erkenningsdossier rond te krijgen om te kunnen erkend worden als een dienst van de nieuwe categorie 8: “diensten voor herstelgerichte en constructieve afhandeling”. Dat dit moest en moet gebeuren op een moment dat de overheid zelf ook nog niet echt uitsluitsel kon geven of de hele operatie wel op 1 januari 2009 van start zou kunnen gaan, was niet echt bevorderlijk voor de zekerheid en duidelijkheid die we met zijn allen zoeken, maar inmiddels blijkt de wijziging van het erken-ningsbesluit dus wel een feit. We zochten ook partners voor alle administratieve taken: bank, verzekeringsmaatschappij, boekhoudkantoor, sociaal secretariaat. Meteen werd ook een procedure opgestart om een directeur aan te werven.

Op 1 januari ging de nieuwe vzw formeel van start. In huwelijkstermen zitten we nu in de witte broodsweken, maar bij een gearrangeerd huwelijk lopen die wellicht anders dan wat romantici zich daarbij voorstellen. De nieuwe vzw maakt zich sterk dat de medewerkers in de eerste plaats geen last zullen ondervinden van de overgang van de éne werkgever naar de

andere. Het lijkt minimaal, maar rekening houdend met al wat er in enkele weken diende geregeld te worden, is dat al een hele prestatie. We zijn ervan overtuigd dat gaandeweg de nieuwe structuren ook hun meerwaarde zullen gaan bewijzen. Maar laten we daarvoor rustig de tijd nemen. De aan te werven directeur wacht een boeiende en uitdagende taak, waarin hij zeker de rol kan opnemen van verbindende factor om de fusie geleidelijk verder concreet te maken.

Zij verlaten het nest…

Binnen het CAB hebben wij net geen tien jaar het leerproject georganiseerd voor “minderja-rige plegers van een al misdrijf omschreven feit”, in nauwe samenwerking met het daderteam van CAW Artevelde. Voor het laatst krijgt deze werkvorm zijn plaats in ons jaarverslag, vol-gend jaar zullen zij hun stuk schrijven in het jaarverslag van de vzw HCA Oost-Vlaanderen. Het is met fierheid dat we hen uitwuiven. Het leerproject heeft doorheen de jaren een plaats verworven in het landschap van reacties op minderjarigen die normoverschrijdend gedrag stellen. Het is een inhoudelijk sterk antwoord, dat gaandeweg erkend en gewaardeerd werd door de verwijzende magistraten en de hen adviserende sociale diensten, dan toch zeker in 2 van de drie Oostvlaamse arrondissementen. Getuige het feit dat nooit zo veel jongeren werden doorverwezen als in het afgelopen jaar.

De ouderstage is een ander verhaal. De juridische onzekerheid en de zeer ongelukkige for-muleringen in de wet hebben ertoe geleid dat de ouderstage in heel Vlaanderen niet of nau-welijks wordt toegepast. Het brengt ons in een erg ongemakkelijke positie. Moeten we re-clame gaan maken voor een maatregel waar we zelf ook kanttekeningen bij maken, maar waarvan de overheid wel verwacht dat we die uitvoeren? In elk geval hebben de medewerk-sters van de ouderstage inmiddels wel bewezen dat er een doegroep is voor een gestructu-reerd aanbod van ouderondersteuning in groep voor ouders van pubers. We kunnen alleen maar hopen dat de overheid daar oren naar heeft en ermee rekening houdt bij de evaluatie van de ouderstage, en verdere opties.

Als we vandaag deze twee werkvormen uitwuiven is dat geen bruusk afscheid. Voorlopig kunnen zij nog steeds op onze ondersteuning rekenen zoals die in de voorbije tijd was uitge-bouwd. We willen er mee aan werken dat op termijn structuren uitgebouwd worden binnen de nieuwe vzw die garant staan voor een stevige positionering en omkadering van de werk-vormen en hun medewerkers. En uiteraard blijven wij ons verder engageren in de nieuwe vzw, niet alleen ten aanzien van de mensen en werkvormen die tot 31 december 2008 deel uitmaakten van het CAB, maar om samen met anderen een slagvaardige, integere, geïnte-greerde HCA-dienst uit te bouwen voor Oost-Vlaanderen. Een dienst die constructieve en werkzame antwoorden formuleert ten aanzien van regelovertredend gedrag van jongeren, en zo inhoudelijk tegengewicht biedt tegen de roep om meer repressie.

Raf De Mulder

PEDAGOGISCH PROFIEL I.F.V. DE HERERKENNING Inleidend

Naar aanleiding van onze aanvraag voor hererkenning, maakten we de oefening om ons profiel te bekijken vanuit de pijlers van het globaal plan, waarop de overheid zijn beleid uit-zet.

Contextgericht en multimodaal werken

De natuurlijke omgeving waarin wij als thuisbegeleider aan de slag gaan, biedt een krachtig kader waarin interactiepatronen worden aangeleerd, die bepalend zijn voor de rest van het leven. En die over generaties heen worden doorgegeven. Deze natuurlijke omgeving om-schrijven wij als de groep van (al dan niet wisselende) volwassen ouderfiguren en kinderen die een deel van hun leven samen doorbrengen. De wijze waarop er binnen een gezin met elkaar wordt omgegaan, weerspiegelt zich in de wijze van omgaan met de ruimere omge-ving.

De mens is een sociaal wezen. Verbinding met anderen versterkt de kans op overleving, verbondenheid verhoogt de kans op meer levenskwaliteit. Verbinding met anderen kan sti-mulerend werken, maar kan best ook heel frustrerend of problematisch zijn. Onze hulpverle-ning heeft oog voor beide kanten.

Het gezin is de primaire plaats waar mensen zich verbinden. Van daaruit worden stappen gezet naar een ruimere omgeving en gaandeweg een gehele maatschappij waarbinnen je als persoon plaats neemt. Verbinding op deze verschillende niveaus is belangrijk.

Het gezin (in alle mogelijke samenstellingen) is een ideale oefenbodem om, samen met ouderfiguren en kinderen, te kijken naar en te leren uit hun omgang met elkaar en de buitenwereld. Met de bedoe-ling op die manier sterker te worden in hun verbondenheid.

We vertrekken van een holistische mensvisie die de verbondenheid van de mens met zijn omgeving centraal stelt. Alle interventies worden hierdoor gekleurd.

Vanuit deze visie leren we het aanwezige opvoedingsklimaat kennen, begrijpen: we zoomen uit naar de bredere speel-, leer-, werk-, woon- en leefomgeving; naar de persoonlijke levens-geschiedenissen die samenkomen en naar de bredere familiale en sociale context.

Om hier een weg in te vinden, hanteren we als werkkader vijf gezinstaken waarrond elk ge-zin zich organiseert.

We kijken hoe ouders en kinderen met elkaar communiceren en hoe ze omgaan met elkaar om van daaruit naar integratie in de ruimere leefomgeving te werken.

Daarnaast zoeken we mee naar de ruimte voor elk individu -kind en volwassenen- om te kunnen groeien en te ontwikkelen in een veilig klimaat.

Hiertoe moeten een aantal basisvoorwaarden op materieel vlak en naar dagstructuur aan-wezig zijn of gecreëerd worden.

We worden op die manier geconfronteerd met complexe situaties waarin gezinnen zich be-vinden. In die complexiteit zoeken we met hen naar een basis voor rust, orde, veiligheid en mogelijke directe ondersteuning zodat ruimte vrijkomt voor opvoeding.

Indien bepaalde belemmeringen ook maatschappelijk verankerd zijn, zullen we dit signaleren aan de betreffende overheid of dienst.

Emancipatorisch en responsabiliserend werken

Omdat de ouders verantwoordelijk blijven voor de uitbouw van hun gezinsleven en voor hun deelname op maatschappelijk vlak, zijn zij onze belangrijkste partners in het uitzetten van de begeleidingsopties. Samen met hen én in contact met de kinderen, geven we aandacht aan de wijze waarop zij naar de situatie kijken, wat dit met hen (en de kinderen) doet, wat ze steeds geneigd zijn te ondernemen en op welke wijze ze daadwerkelijk al die tijd hebben gehandeld. De begeleiding wordt daardoor een gezamenlijke zoek- en ontdekkingstocht van (niet) effectieve omgangsvormen t.a.v. (niet) ingeloste reële wensen en verlangens.

Aan deze gezamenlijke zoektocht worden de werkdoelen van de begeleiding ontleend. Deze hebben zowel betrekking op het functioneren van het kerngezin als op hun betrokkenheid in het breder maatschappelijk geheel. Ze worden concreet gemaakt in samenspraak met de ouders en de kinderen, rekening houdend met hun mogelijkheden en beperkingen.

Hierbij worden aanwezige krachten versterkt en nieuwe hulpbronnen gezocht in het gezin en / of direct netwerk.

In het werken met onze doelgroep komen we evenwel niet snel tot gedeelde werkpunten. Veelal moeten we vooraf inzichtelijk en motivatieverhogend werken door gebrek aan pro-bleembesef en/of medewerking. Het is een bijzonder aandachtspunt waar heel veel tijd en energie naar toe gaat en dat gepaste attitudes en vaardigheden vraagt van de begeleider.

We hebben oog voor de vele dimensies van last en spanning die het samenleven in een ge-zin teweegbrengen, evenals voor de factoren die druk van buitenaf binnenbrengen. We wer-ken aanvankelijk vooral faciliterend, vertrekkend van de krachten van het gezin. Bescher-mende factoren worden opgezocht, uitvergroot en versterkt.

We helpen om keuzes te maken maar reiken geen pasklare oplossingen aan. De gezinsle-den worden uitgedaagd zelf na te denken over, deel te nemen aan hun gezinsleven en rui-mere activiteiten. Om te komen met oplossingen vanuit en met het gezin.

We werken met open verslaggeving, met ruimte waarin cliënten zelf kunnen meeschrijven aan de tekst, waarin zij eigen meningen of een niet akkoord zijn kunnen (laten) opnemen.

Competentieverhogend werken

Wanneer we ervan uitgaan dat mensen autonome wezens zijn, die zelf richting aan hun le-ven kunnen geven, dan is een van de voorwaarden hiertoe dat zij voldoende competenties hebben ontwikkeld om in hun opzet te slagen. Onder competentie verstaan wij een gezond wereldbeeld dat de basis vormt voor de overtuigingen, waarden en normen die de vaardig-heden om tot concreet gedrag te komen, aansturen.

We werken afwisselend op beleving / betekenisgeving enerzijds en activerend en ervarings-gericht anderzijds. We onderzoeken samen hoe de gezinsleden tot bepaalde overtuigingen gekomen zijn en wat ze nu nodig hebben om tot motivatie en ander gedrag te komen. Direc-te interventies zijn bijna nooit mogelijk: de Thuisbegeleider kan materiaal aanreiken maar het is aan de gezinsleden om hun visie en gedrag al dan niet te wijzigen. Dit vraagt vooral veel tijd en erkenning van hun inzet. We bevragen de gezinsleden, onderzoeken samen, confron-teren hen met tegenstrijdigheden, helpen hen komen tot eigen meningen en nieuwe overtui-gingen. We bouwen voort op de gave functioneringsdomeinen van zowel kinderen, jongeren, hun ouders, de bredere omgeving.

Bij het uitvoeren van een aantal taken werken we ervaringsgericht: deze worden samen ac-tief opgenomen en geoefend met gezin en omgeving. We zorgen voor rechtstreekse contac-ten, duidelijke en concrete afspraken, spelen kort op de bal. Zo ondervinden mensen aan den lijve welk effect het kan hebben om regelmatig samen te overleggen en over voldoende en correcte wederzijdse informatie te beschikken.

We activeren, motiveren de mensen om zoveel mogelijk zelf op te nemen vanuit hun verant-woordelijkheid en betrokkenheid t.a.v. hun kinderen.

Als bepaalde gezinstaken te zwaar wegen voor het gezin, onderzoeken we welke diensten waar kunnen compenseren. Modulair werken

Wij beschouwen onze werkwijze als een basismethodiek om met onze doelgroep te kunnen werken. Vanuit deze overtuiging presenteren wij onze werkwijze in één module, die wij niet verder op te delen zien in verschillende modules.

Waar nodig schakelen wij andere modules in van diensten die zich richten naar kinderen (CKG, CLB, CGGZ, kinderpsychiatrie, enz…) en naar volwassenen (arbeidstrajectbegelei-ding, OCMW, AWW, CGGZ, psychiatrie, CAT…enz).

Werken met diverse expertise

Binnen onze integrale / multimodale benadering worden we geconfronteerd met een brede waaier van specifieke problematieken. We verwijzen naar psychiatrische problemen, drug-gebruik bij ouders en jongeren, alle socio-economische problemen, ontwikkelingsproblemen bij kinderen enz. Elk gezin vraagt een aanpak op maat met eigen methodieken. Dit wil niet zeggen dat Thuisbegeleiding pretendeert voor al deze specifieke problemen een oplossing te hebben. Wel kijken we met elk gezin wie hen hierbij kan helpen of, indien aangewezen, door wie de begeleider kan gecoached worden (vanuit een gespecialiseerde dienst) om het pro-

bleem in het gezin aan te pakken. Op deze wijze bouwen we noodzakelijke samenwerking-verbanden uit met CAT, VC, (kinder)psychiatrische diensten enz.

Elke begeleider heeft ook zijn eigen specialiteiten, gebaseerd op vroegere ervaringen, inte-resses en verdere opleiding en vorming.

Intensieve teamwerking biedt tweewekelijks een kader van overleg waar reflectie, uitwisse-ling, ondersteuning en samenwerking tussen begeleiders mogelijk is. Bespreking van de ge-zinssituaties op de teamvergadering, laat toe dat er verdiepend kan gewerkt worden en dat de individuele begeleider de nodige ondersteuning krijgt. De begeleider brengt met vaste regelmaat zijn gezinnen in, vanuit de vragen die hem bezig houden en vanuit verantwoording voor zijn werkwijze.

Deze werkwijze zorgt ook voor continuïteit binnen een begeleiding bij het wegvallen van een begeleider.

Teamwerking versterkt enerzijds de individuele competenties van de begeleiders maar zorgt ook voor evolutie en vernieuwing van de werkvorm anderzijds. Maandelijks worden inhoude-lijke thema’s van binnen of van buitenuit aangebracht en besproken.

Regelmatig en continu overleg is ook van belang om als team, tot gedeelde standpunten en visie te komen om op constructieve wijze met de omgeving, binnen en buiten de organisatie om te gaan. Wetenschappelijk onderbouwd

De belangrijkste methodische referentiekaders die onze dienst hanteert, vertrekkend vanuit de opvoedingssituatie als invalshoek, zijn de systeemtheoretische en de contextuele bena-deringen, maar evenzeer de invloeden vanuit de gedragstheorie, experiëntiële- en de ont-wikkelingspsychologie, naast natuurlijk het othopedagogisch gedachtengoed. De uitwerking hiervan binnen thuisbegeleiding is gebaseerd op:

- het integraal werken (op alle levensdomeinen een vraaggestuurd aanbod);

- het werken op verplaatsing;

- het bieden van intensieve hulp (gemiddeld één maal per week);

- aanklampende hulpverlening en laagdrempelig werken;

- de participatieve wijze waarop de hele begeleiding gebouwd is.

Dit veronderstelt dat begeleiders goed kunnen communiceren, structureren en overzicht houden, betrokkenheid en vasthoudenheid als attitude uitdragen, flexibel en zo activerend mogelijk werken. De begeleidingsplicht zorgt ervoor dat er van bij aanvang zo weinig moge-lijk uitsluitingsmechanismen kunnen spelen.

Dit kader maakt het mogelijk om vanuit een holistische visie de kinderen in de gezinnen bin-nen hun netwerken te bereiken. Bij de gezinnen met weinig motivatie / probleembesef is het aanvaardbaar en werkbaar maken van de hulpverleningsrelatie op zich, een noodzakelijk proces binnen de begeleidingen. Deze werkwijze is een specialisatie op zich: zij krijgt een vertaling in voorwaardelijke doelen (werken aan motivatie) waar concrete hulpverleningsdoe-len (doelen van de gezinnen zelf) nog te hoog gegrepen zijn.

Alle begeleiders op onze dienst worden in de mogelijkheid gesteld om een meerjarige oplei-ding te volgen om deze vaardigheden onder de knie te krijgen (vanuit verschillende model-len).

Specifieke interventies rond specifieke problemen worden, zoals reeds hoger aangegeven, gekaderd binnen de basismethodiek.

We hanteren het kwaliteitshandboek om de nodige procedures uit te werken en op te volgen en we werken mee, naast eigen registraties, aan overkoepelende registratiesystemen rond doelgroep en eindregistratie en tevredenheid van verwijzer.

Werken met complementaire trajecten voor POS en MOF

Onze hulpverlening richt zich in de eerste plaats naar de Problematische Opvoedingssitua-ties. Gerechtelijke diensten kunnen het plegen van een nieuw misdrijf door de jongere mar-keren en er een gepast gevolg aan geven. Binnen de begeleiding kan dan opgevolgd worden of en hoe de jongere daarmee omgaat, eventueel in overleg met de gemandateerde diensten om de afhandeling van het misdrijf op te volgen. Samen met de HCA dienst Oost-Vlaanderen wordt zo een complementair traject gerealiseerd.

Werken met versterkte regie en traject

Binnen de huidige werking komt dit beperkt naar voor. De (door ons zeer gewaardeerde) samenwerking situeert zich hoofdzakelijk in de klassieke driehoek van verwijzer, gezin en begeleider. Hierin bewaakt de verwijzer als externe regisseur het traject. Gezien onze voor-ziening op zich, slechts uit twee diensten bestaat, met elk een autonome werking, kunnen we niet van een interne regie spreken.

Dit is geheel anders binnen het experiment MFC, waaraan onze voorziening binnen het GROB deelneemt. Hier komt de functie van interne regisseur wel te pas als er geschakeld wordt tussen de aanwezige voorzieningen. Onze huidige ervaringen zijn terug te vinden in het tussentijds evaluatierapport dat wij aan de subsidiërende overheid hebben bezorgd n.a.v. één jaar MFC-experiment.

Veiligheid

Werken aan veiligheid binnen de gezinnen zelf veronderstelt ook een veilig kader waarbin-nen de begeleider zijn werk kan opnemen. Enkele jaren geleden maakten we als thuisbege-leidingsdienst reeds werk van het eerste luik, nl. het omgaan met risico’s in gezinnen, waar-aan we een stappenplan en registratie gekoppeld hebben.

Momenteel wordt er binnen de organisatie werk gemaakt van een algemeen beleid t.a.v. het personeel waarin er aandacht besteed wordt aan preventie t.a.v. en omgaan met onveilige situaties (fysiek en emotioneel). We volgden het voorbije jaar een gezamenlijke vorming over de gevolgen van secundaire traumatisering. Er werd een werkgroep opgericht die elementen vanuit het basiswerk aanbrengt en samen met de stuurgroep kwaliteit willen we komen tot een globaal kader rond veiligheid (een visie op en een aantal procedures waarop kan terug-gevallen worden om de persoon in deze situatie op te vangen).

Hilde Celis

ONDERZOEK NAAR DE VERWACHTINGEN EN BELEVING VAN KINDEREN (-12J.) OVER DE THUISBEGELEIDER

In het kader van haar stage24 deed Helena Sienaert voor ons een onderzoek naar beleving en verwachting van lagere schoolkinderen rond thuisbegeleiding. Hieronder krijgt u een sa-menvatting van haar onderzoek en bevindingen.

Probleemstelling

Vraagstelling: Wat verwachten kinderen onder 12 jaar van hun thuisbegeleider? En ruimer: hoe kijken kinderen naar de thuisbegeleiding?

Doelstelling: de beleving en verwachtingen van kinderen onder 12 jaar in beeld te krijgen.

De resultaten van deze bevraging speelde ik terug naar de thuisbegeleiders om hierover een gesprek uit te lokken. Op die manier hoopte ik het kind meer stem en/of een centralere plaats te geven binnen de begeleiding om zo bij te dragen aan de kwaliteit van de hulpverle-ning. Verder wilde ik ook materiaal bieden voor het team dat kan bijdragen aan het verder uitwerken van een visie rond de plaats van het kind in de begeleiding en aan het ontwikkelen van brochures voor kinderen.

Onderzoeksvragen

Het gesprek met de kinderen bestond uit een combinatie van open en gesloten vragen. In eerste instantie stelde ik open vragen, om na te gaan wat de kinderen zelf aanbrengen. Aan-gezien open vragen voor veel (jonge) kinderen moeilijk zijn, werkte ik ook met gesloten vra-gen. Hierbij vroeg ik echter geregeld meer verduidelijking met behulp van open of gesloten bijvragen.

De vragen werden in eenvoudige taal geformuleerd en waar nodig mondeling toegelicht.

Onderzoeksmethodiek

In eerste instantie vulde ik samen met de kinderen een aantal werkblaadjes in over verschil-lende thema’s van thuisbegeleiding. Hierbij kwamen voornamelijk open vragen aan bod, al werden er ook gesloten vragen met verschillende keuzemogelijkheden in verwerkt. Via speelse elementen als kleuren, kleven, stempelen probeerde ik de kinderen zoveel mogelijk te bereiken.

Omdat ik de methodiek in verschillende contexten en bij kinderen van uiteenlopende leeftij-den toepaste, was enige flexibiliteit vereist.

Bij sommige kinderen herformuleerde ik de vraag, ging ik na of de betekenis van woorden duidelijk was, veranderde ik de voorziene volgorde van onderwerpen.

24 Ugent, orthopedagogiek, 3de master

Onderzoeksgroep

SELECTIE

Om een gevarieerde groep kinderen te bereiken, koos ik ervoor om kinderen tussen 4 en 11 jaar te bevragen. De ondergrens koos ik op basis van het boek van Martine Delfos, waarin tips beschreven staan voor gespreksvoering vanaf deze leeftijd. De bovengrens hing samen met mijn keuze om kinderen van lagere schoolleeftijd te bevragen.

Ik ging bij de begeleiders na welke kinderen binnen deze leeftijdsgrenzen ze op dit moment begeleidden, en welke dossiers recent afgesloten waren. Per leeftijd ging ik na wat de verde-ling van de geslachten was.

Ik koos binnen elke leeftijdsgroep een kind uit van het geslacht dat het meest voorkwam.

Er waren een aantal pragmatische aanpassingen nodig in mijn keuze. Voorbeelden van re-denen zijn: sommige ouders wilden niet meewerken, ik streefde een gelijke belasting van de begeleiders na, afwezigheid van een begeleider maakte het praktisch onmogelijk om een bepaald gezin te bereiken,…

BENADERING

Ik koos ervoor om de thuisbegeleiders elk apart de introductie van het project te laten doen in de gezinnen die ze begeleiden. Ouders zijn immers soms moeilijk te motiveren, vooral wanneer ze wantrouwig of sceptisch tegenover hulpverlening staan.

Wanneer de ouders toestemming hadden gegeven, had ik contact met de gezinnen los van de thuisbegeleiders. Voornamelijk voor de kinderen was dit belangrijk, aangezien ik als onaf-hankelijk persoon waarschijnlijk op minder schroom zou botsen wanneer het specifiek over de thuisbegeleider ging.

Ik bezocht de gezinnen éénmaal. Tijdens dit bezoek legde ik de bedoeling van het onder-zoek concreter uit aan de ouders. Ik gaf hen een informatiebrief en een informed consent. Daarna sprak ik met het kind.

Ik verwerkte de antwoorden van het kind met bijhorende nuanceringen in een verslag. In het verslag gaf ik ook een aantal algemene opmerkingen over de samenwerking met het kind. Dit verslag stuurde ik samen met kopies van de werkblaadjes naar de ouders. Indien ik meerdere kinderen in één gezin sprak, stuurde ik het verslag naar de ouders en de werk-blaadjes naar de kinderen.

Later belde ik de ouders om kort feedback te vragen over het verslag. Ik vroeg hen ook toe-stemming om de inhoud van het verslag te kunnen doorgeven aan de thuisbegeleider.

Alle kinderen praatten Nederlands, maar 2 van hen hadden anderstalige ouders. Bij deze ouders ging ik zelf langs met het verslag. Ik nam het samen met hen en een tolk door en vroeg toestemming om de gegevens met de thuisbegeleider te bespreken.

Nadien zat ik samen met de thuisbegeleiders om de verslagen te bespreken en stelde ik de algemene bevindingen voor tijdens de teamvergadering.

Ook in het benaderen van de gezinnen en de kinderen was er flexibiliteit vereist. Sommige gezinnen waren moeilijk bereikbaar, waardoor ik afspraken verschillende malen moest ver-leggen, langsging om het verslag af te geven of meerdere keren vruchteloos belde.

PROFIEL VAN DE ONDERZOEKSGROEP

In totaal praatte ik met 9 kinderen, waarvan 5 jongens en 4 meisjes. De leeftijd varieerde tussen 4 en 11 jaar.

Nuancering van de bevindingen

Een aantal elementen bemoeilijkten het onderzoek of zorgden ervoor dat de bevindingen genuanceerd moeten bekeken worden.

De doelgroep was enkel representatief voor de populatie lagere schoolkinderen (32). Er wer-den slechts negen kinderen onderzocht. De verdeling was gebaseerd op leeftijd, geslacht en pragmatische beslissingen.

De gegevens werden niet wetenschappelijk verwerkt.

Bij aanvang van de gesprekken koos ik ervoor om enkel de hoogstnodige achtergrondinfor-matie in te winnen. De thuisbegeleiders gaven de contactgegevens van het gezin en een aantal globale kenmerken van de kinderen mee. Ik zocht ook het genogram op om een beter zicht te krijgen op de context. Deze beperkte informatie maakte enerzijds dat ik minder be-vooroordeeld in het gezin kwam. Ik vertrok vanuit de idee dat het even boeiend zou zijn om de kinderen zelf om uitleg te vragen indien ik inhoudelijk niet kon volgen. Anderzijds zorgde dit ervoor dat ik weinig inzicht had in het kind, zijn leefwereld en interesses.

Ik ontmoette de meeste kinderen slechts éénmaal. De ruimte om kennis te maken was klein en ik kreeg niet de kans om de gegevens erg uit te diepen.

Om gericht met het kind te werken, vroeg ik aan de ouders om met het kind apart te zitten. Ik vond het belangrijk om de kinderen apart te kunnen spreken zodat ze zich niet al te veel ge-remd zouden voelen in hun uitspraken. Dit bleek echter in de praktijk om verschillende rede-nen moeilijk uitvoerbaar. In sommige huizen was er niet de nodige ruimte, de ouders hadden te weinig vertrouwen in mij en/of de kinderen, de andere kinderen kwamen een kijkje ne-men,… De aanwezigheid van anderen haalde soms de concentratie van de kinderen omlaag of beïnvloedde de antwoorden.

Ook de leeftijd van de kinderen maakt het moeilijk om de juistheid van de informatie in te schatten. Vooral voor de jongsten bleek het vaak niet evident om fantasie en werkelijkheid, de gewenste en de huidige situatie, de normale situatie en de situatie onder invloed van de thuisbegeleider te scheiden. Sommige kinderen hadden ook nog moeite om personen van elkaar te scheiden (bvb. verwarring van de thuisbegeleider met andere personen) of met perspectiefname (bvb. wat ik leuk vind, vindt een ander ook leuk).

Tijdens het gesprek probeerde ik deze invloeden te minimaliseren. Ik ging flexibel om met het materiaal en probeerde het gesprek zo kort mogelijk te houden. Ik probeerde alert te zijn om naargelang de noden van het kind pauzes in te bouwen. Via combinaties met spel en

ontspannende elementen in de methodiek kon ik de motivatie bij de meeste kinderen hoog houden. De antwoorden

ALGEMENE BEVINDINGEN

Het valt op dat er veel variatie is in de manier waarop kinderen naar de thuisbegeleider kij-ken. Voor sommigen is de thuisbegeleider heel tastbaar aanwezig in het gezin, voor anderen is het een vage figuur. De kinderen gaven door deze uiteenlopende visies uiteenlopende antwoorden. In sommige gevallen was er ook een contrast tussen de beleving van de kinde-ren en de beleving van de ouders en/of thuisbegeleider.

Er is weinig lijn te krijgen in de antwoorden van de kinderen wanneer ze vergeleken worden op basis van leeftijd. Aan de ene kant merk ik heel gevatte opmerkingen bij zeer jonge kinde-ren. Dit wijst op een goed inzicht in de situatie en doet vermoeden dat ook kleine kinderen heel wat meepikken van de aanwezigheid van de thuisbegeleider. Aan de andere kant blijkt dat de kinderen heel onwetend kunnen zijn over basale informatie over thuisbegeleiding.

Wat wel opvalt is dat de jonge kinderen meer concrete antwoorden geven die gelinkt zijn aan het heden. Oudere kinderen kunnen ook hypothetisch denken en merken meer subtiele ver-anderingen op. Deze bemerking is echter niet voor alle kinderen zo. Sommige kleine kinde-ren herinneren zich bijvoorbeeld situaties van een tijd terug of kunnen de sfeer tijdens huis-bezoeken goed oproepen.

Een algemene bemerking is dat kinderen niet zomaar hulp verlangen of verwachten. Ze kun-nen hier selectief of zelfs afhoudend in zijn. Sommige kinderen kunnen duidelijk de thema’s aflijnen waarbinnen ze hulp willen. Hiervoor kunnen verschillende motiveringen zijn.

Hebben kinderen het gevoel dat de thuisbegeleider voornamelijk voor de ouders komt?

Zijn de kinderen hier tevreden over en welke redenering schuilt hier dan achter?

Cijferen kinderen zich weg ten voordele van de ouders?

Over het algemeen merken de kinderen dat de thuisbegeleider met zowel ouders als kinde-ren praat, maar hier lijkt voor hen weinig verband tussen te bestaan. Deze kinderen hebben sneller het gevoel dat de thuisbegeleider wordt opgeëist door de ouders. Zij staan hier meestal negatief tegenover maar reageren er gelaten op. Dat de volwassenen praten lijkt voor hen een logisch gegeven. De vraag is in welke mate de opstelling van het huisbezoek dit in de hand werkt en of dit een gewenst effect is.

Ongeveer de helft van de kinderen denkt dat de thuisbegeleider er is om de sfeer thuis te verbeteren. Maar er zijn slechts enkele kinderen die het effect kunnen zien van de gesprek-ken op het gedrag van de ouders. Deze kinderen lijken minder interactie met de thuisbege-leider te verlangen of verwachten.

Bepaalde kinderen reageren eerder onverschillig en geven aan dat thuisbegeleiding iets is voor volwassenen, dat hen niet aangaat.

Hebben de kinderen onvoldoende vertrouwen in de thuisbegeleider?

Is de thuisbegeleider voldoende bereikbaar voor kinderen?

Het kwam een aantal keren terug dat kinderen het gevoel hebben dat de thuisbegeleider (of iemand anders) hen niet kan of mag helpen. Positief is dat kinderen soms aangeven dit zelf te kunnen oplossen of bij anderen terecht te kunnen. Het wijst op de veerkracht en de oplos-singsgerichtheid van kinderen. Het blijft echter een vraagteken of kinderen indien nodig naar de thuisbegeleider zullen stappen met moeilijkheden.

Uit de gesprekken bleek dat kinderen – ook hele jonge - over het algemeen veel dingen op-merken, zowel in verband met de thuissituatie als met de begeleiding. Ook wanneer kinderen niet actief in de begeleiding worden betrokken, blijven er elementen van hangen. De ouders en begeleiders bleken meermaals verrast over het inzicht van de kinderen.

Dit gegeven kan ook betekenen dat kinderen met bedenkingen blijven zitten. Ze zijn duidelijk bezig met wat ze meemaken, dus lijkt het niet onbelangrijk dat dit ook opgenomen wordt. Zo kunnen onduidelijkheden of verkeerde inschattingen worden uitgeklaard en eventueel bijge-stuurd.

Los van de idee om met de thuisbegeleider te werken rond zichzelf, lijken kinderen vooral te verlangen naar aandacht van de thuisbegeleider. De meesten willen gezien en/of aange-sproken worden, aanwezig zijn voor de begeleider. Zelf verwijzen ze erg naar hun eigen leefwereld. Ze lijken een thuisbegeleider te appreciëren die meegaat in die wereld: ze willen spelen, knutselen, praten over wat hen bezighoudt.

Het verlanglijstje van de kinderen bevat ook heel wat concrete en materiële dingen. Ze hou-den ervan wanneer de begeleider tekeningen geeft, spelletjes meebrengt,…

INVULBLAADJES MET OPEN EN GESLOTEN VRAGEN

De open vragen werden door de kinderen, zoals verwacht, heel divers ingevuld. Toch zijn er een aantal thema’s die terugkomen en het vermelden waard zijn.

Waarom komt de thuisbegeleider volgens de kinderen?

Opvallend is dat veel kinderen niet (of niet spontaan) weten waarom de thuisbegeleider komt. De meeste kinderen kunnen hier pas een antwoord op formuleren na een aantal bij-vragen. Vaak antwoorden ze dan wat de thuisbegeleider concreet doet, zonder de ruimere reden hiervoor te benoemen. Dit linken ze dan meestal eerst aan de ouders. De thuisbege-leider praat met hen en geeft volgens het oudste kind ook concrete hulp (bvb. bij huisves-ting). Ongeveer de helft van de kinderen (5/9) zegt dat de thuisbegeleider ook voor hen komt, voornamelijk om te spelen en/of om speelgoed te geven. Slechts één kind geeft als reden opvoedingshulp aan de ouders.

Indien de kinderen in een lijstje kozen uit mogelijke redenen waarom de thuisbegeleider bij hen thuis kwam, blijken de kinderen wel ruimer te kunnen kijken. De helft van de kinderen duidde bijvoorbeeld aan dat de thuisbegeleider komt ‘omdat het thuis niet altijd even prettig is’.

Deze antwoorden evolueren weinig onder invloed van de leeftijd en hangen ook weinig sa-men met de aanwezige thuisbegeleider.

Wat willen de kinderen graag doen samen met de thuisbegeleider?

Als de kinderen zouden mogen kiezen wat ze met de thuisbegeleider kunnen doen, lijken ze het liefst van al met hun thuisbegeleider te willen spelen. Een aantal kinderen (3) geeft aan dat ze eender wat samen met de thuisbegeleider zouden willen doen. De overigen kunnen wel relatief duidelijk afbakenen wat ze niet willen doen. Af en toe houdt dit verband met de positie als thuisbegeleider, maar meestal geven kinderen activiteiten op die ze in het alge-meen niet graag doen.

Wat willen de kinderen leren van de thuisbegeleider?

De helft van de kinderen (5/9) heeft niet het gevoel dat ze iets kunnen of moeten leren van hun thuisbegeleider. De anderen willen vooral hun schoolse vaardigheden of eigen interes-ses verder uitwerken.

Wat is er in de ogen van de kinderen veranderd sinds de thuisbegeleider komt?

Sinds de thuisbegeleider komt, merkt de meerderheid kinderen (7/9) geen veranderingen voor zichzelf. De veranderingen die ze wel opmerken, zijn heel concreet (speelgoed krijgen). Één kind merkt een verandering in zijn eigen gedrag onder invloed van de thuisbegeleider.

Of er veranderingen zijn voor het gezin, is een moeilijke vraag voor kinderen. Indien ze er een antwoord op formuleren, refereert dit vooral naar het gedrag van de gezinsleden tijdens het huisbezoek. Ze zien weinig effecten van de interventies van de thuisbegeleider. Het oud-ste kind kon wel zien dat de stemming en het gedrag van zijn vader was gewijzigd.

Hoe goed durven de kinderen vertellen dat de thuisbegeleider komt?

De kinderen durven beter aan anderen vertellen over de thuisbegeleider (4/9) dan over het feit dat het soms moeilijk is thuis (2/9). Redenen om niet over de thuisbegeleider te praten zijn minder duidelijk, maar lijken gelinkt aan de redenen om niet over thuis te praten (angst, schaamte,...).

Wat doet de thuisbegeleider allemaal volgens de kinderen?

Wanneer gevraagd wordt wat de thuisbegeleider allemaal doet, duiden de kinderen het meest aan dat de thuisbegeleider praat met het gezin. Alle leden worden ongeveer evenveel aangeduid. De meeste kinderen (7/9) zeggen dat de thuisbegeleider ook soms een spelletje met hen speelt. De thuisbegeleider belt volgens de helft van de kinderen (4/9) ook met ande-re mensen. Geen enkele thuisbegeleider zou de kinderen helpen met huiswerk.

Wat doet de thuisbegeleider specifiek voor de kinderen?

De kinderen menen globaal gezien dat de thuisbegeleider hen het vaakst helpt via het thema spelen. Tekeningen maken, spelletjes spelen en speelgoed geven komt het meest voor. Maar de kinderen komen ook op andere dingen zoals stoeien, knutselen of een verhaaltje

lezen. Praten wordt ook vaak aangehaald (over thuis, hun eigen leefwereld, school). Één kind had het over uitstapjes maken, een ander zag het ruimer en zei dat de thuisbegeleider hem blij maakte.

Wat kan de thuisbegeleider nog meer doen voor de kinderen?

Als de thuisbegeleiders nog méér zouden willen helpen, kan dit volgens de kinderen door nog meer te spelen. Zowel rustige activiteiten (knutselen, puzzelen, verhaaltjes lezen) als actievere spelen spreken de kinderen aan. Slechts 2 kinderen wilden meer praten met de thuisbegeleider. Enkele kinderen wilden ook schoolse vaardigheden bijleren of wilden dat de thuisbegeleider iets kocht voor hen (voornamelijk speelgoed).

Wat doet de thuisbegeleider voor het gezin?

De kinderen zien de thuisbegeleider met de moeders vooral praten. Vaak kunnen de kinde-ren wel een aantal thema’s oproepen. Ze weten over het algemeen dat er nog méér bespro-ken wordt, maar kunnen niet zeggen wat precies. De thuisbegeleider zou de moeders ook helpen met dagelijkse taken. Er waren 2 kinderen die zich toeleiding naar andere diensten konden herinneren.

Het was voor kinderen veel minder duidelijk wat de thuisbegeleider doet voor de vaders. Wanneer ik navroeg of de thuisbegeleider soms met hen praatte, konden kinderen hier meestal wel op antwoorden. Maar de inhoud van de gesprekken leek nog vager dan die uit de gesprekken met de moeders. De kinderen konden ook minder andere hulp van de thuis-begeleider benoemen voor de vaders.

In de beleving van kinderen is de voornaamste hulp aan hun broers en zussen “praten”. De thuisbegeleider zou ook met hen spelen en materiële dingen geven. Sommige kinderen zien ook geen hulp aan een bepaalde broer of zus.

Wat kan de thuisbegeleider nog meer doen in het gezin?

Vaak hebben kinderen geen concrete nieuwe verwachtingen over hulp aan de andere ge-zinsleden. De meeste kinderen geven dezelfde thema’s aan als in de huidige situatie.

Gewenste hulp voor de moeders gaat bijvoorbeeld over dagelijkse taken, al geven verschei-dene kinderen ook aan dat de moeders het zouden appreciëren om samen te spelen met de thuisbegeleider.

Bij de vaders komen er minder voorstellen van de kinderen. ‘Ik weet het niet’ en ‘niks’ zijn de meest voorkomende antwoorden.

De kinderen denken dat hun broers en zussen het meest gebaat zijn bij samen spelen met de thuisbegeleider. Zowel actieve spelen als meer rustige activiteiten komen hier aan bod. In mindere mate vermelden kinderen ook praten en schoolse opvolging.

Het is hierbij opvallend dat verschillende kinderen hun eigen interesses lijken te projecteren naar de anderen.

Er werd de kinderen ook naar hun gedrag tijdens een huisbezoek gevraagd. Ze schatten zichzelf niet expliciet afwachtend in, maar ook niet echt spontaan. Ze durven wel naar binnen gaan wanneer de thuisbegeleider er is, maar stellen weinig vragen.

Ik vroeg ook hoe de kinderen zich voelen bij de aanwezigheid van de thuisbegeleider. Voor-namelijk bij de kleinere kinderen is het moeilijker in te schatten in hoeverre ze de betekenis van de emoties kunnen vatten. Het lijkt voor sommige kinderen ook moeilijk om zich bij deze vragen te beperken tot emoties in verband met de thuisbegeleider.

Over het algemeen zeggen de kinderen dat ze zich heel goed voelen. De helft van de kinde-ren (5/9) geeft zichzelf 10/10, de overige scores liggen ver uiteen (1/10, 4/10 en 7/10).

De kinderen noemen zichzelf niet verlegen of nieuwsgierig. De helft van de kinderen meent dat het bezoek van de begeleider hen weinig doet.

Van de verschillende emoties geven kinderen vooral aan zich blij te voelen. Het feit dat de thuisbegeleider komt, vinden zij heel positief. Zeker wanneer de thuisbegeleider samen met hen speelt of bezig is. Verschillende kinderen voelen zich verdrietig of alleen wanneer de thuisbegeleider weggaat of niet komt. Enkele kinderen (3/9) voelen zich zenuwachtig wan-neer de thuisbegeleider komt.

De kenmerken van de thuisbegeleider die kinderen het meest lijken te waarderen, hangen samen met concreet gedrag dat naar hen gericht is. Kinderen vinden het leuk als de thuisbe-geleider samen met hen speelt. Maar ook het aanwezig zijn op zich kunnen kinderen waar-deren. Oudere kinderen kunnen meer globale kenmerken beschrijven zoals ‘naar mij lachen’ en ‘mij tevreden maken’. Soms komen er ook ruimere eigenschappen die ook opgaan voor het gezin als geheel, zoals ‘goede dingen doen’ en ‘ruzie oplossen’.

De kinderen hebben minder gevarieerde ideeën over wat er niet leuk is aan de thuisbegelei-der. De helft van hen (5/9) weet geen enkele negatieve eigenschap op te noemen. Het jong-ste kind herinnert zich één voorval dat minder prettig was. Het oudste kind zou liever hebben dat de thuisbegeleider minder stilzit en meer speelt.

KAARTJES MET GESLOTEN VRAGEN

De visie van kinderen op de feitelijke situatie en de beleving ervan werd via de gesloten vra-gen nagegaan. Hier bespreek ik enkel de antwoorden waar alle kinderen het over eens wa-ren.

‘Feitelijke situatie’:

- Informatieve vragen

o De kinderen zijn het erover eens dat de thuisbegeleider weinig dingen doet samen met hen tijdens een huisbezoek.

- Persoonlijke aandacht van de thuisbegeleider

o De kinderen zijn het erover eens dat de thuisbegeleider hen minder helpt dan de ande-ren thuis.

- Gevoelens

o De kinderen zijn het erover eens dat de thuisbegeleider het weinig ziet wanneer ze ver-drietig zijn.

o De kinderen zijn het erover eens dat de thuisbegeleider weinig praat over angst.

Tevredenheid: - Gevoelens

o De kinderen zijn tevreden over de frequentie waarmee de thuisbegeleider praat over be-zorgdheid (7/7).

o De kinderen zijn tevreden over de frequentie waarmee de thuisbegeleider praat over braaf zijn en stout thuis.

o De kinderen zijn tevreden over de frequentie waarmee de thuisbegeleider praat over braaf zijn en stout op school.

Het valt op dat de kinderen het bij vragen over de feitelijke situatie voornamelijk eens zijn over wat weinig opgenomen wordt. Bij vragen over tevredenheid lopen de meningen vooral gelijk bij uitspraken over wat goed loopt.

Na vergelijking van de antwoorden van kinderen binnen hetzelfde gezin, bleek dat zij redelijk gelijklopend antwoorden over de ‘feitelijke situatie’ bij het thema ‘hulp van de thuisbegeleider aan het gezin’.

Het lijkt erop dat kinderen in verband met gevoelens weinig interventie van de thuisbegelei-der verlangen of verwachten.

Dit dient echter genuanceerd te worden aangezien de verklaringen voor de antwoorden heel erg uiteenlopen. Indien een kind blij is dat de thuisbegeleider ‘soms’ over angst praat, wordt dit gescoord als ‘de thuisbegeleider praat weinig over angst en ik vind dit goed’. Hiermee is uiteraard niet gezegd dat het kind helemaal niet over angst wil praten. Het zegt wel dat het de frequentie waarmee dit gebeurt goed vindt. Ik vroeg na of kinderen wilden dat dit méér gebeurde, maar het blijft een vraagteken in hoeverre kinderen hierbij rekening hielden met wat in hun ogen mogelijk of haalbaar lijkt.

Algemene resultaten

Wat kinderen weten over thuisbegeleiding is heel uiteenlopend: sommige weinig, anderen veel.

Het is wel duidelijk dat kinderen zichzelf niet zien als centraal aandachtspunt binnen de thuisbegeleiding. Ze zien het meer als hulp voor de ouders (hoe ouder hoe meer). Meer spe-cifiek zien ze de thuisbegeleider vooral praten met mama.

Uit de gesprekjes met de kinderen blijkt dat het helemaal niet zo logisch is om te verwachten dat kinderen hulp nodig hebben: ze zijn heel selectief in de hulp die ze vragen: hebben ie-mand anders die hen helpt, zeggen geen hulp nodig te hebben. Daar tegenover staat hun grote vraag om gezien te worden en aangesproken te worden, liefst in een speelse sfeer.

Bij het bespreken bleken ouders en kinderen meermaals verrast door het inzicht van de kin-deren.

Helena Sienaert Eerste teambesluiten vanuit de voorstelling van het onderzoek

Ondanks het feit dat wij er op staan dat zoveel mogelijk kinderen (samen met de ouders) aanwezig zijn op de intake, is het duidelijk niet makkelijk om eenvoudig en concreet aan jongere kinderen uit te leggen wat de thuisbegeleider komt doen thuis. Ze zien wel goed dat de thuisbegeleider erg veel met de ouders (inderdaad) vooral verbaal bezig is.

Kinderen van die leeftijd hebben blijkbaar weinig boodschap aan een probleemgerichte aan-pak. Dit kan ons alleen maar aanmoedigen om samen met de ouders te kijken hoe zij op een aangename en speelse wijze kunnen verbinding maken en tegemoet kunnen komen aan de vraag naar aandacht van de kinderen.

Dit onderzoek zal ons zeker inspireren om te komen tot verdere uitdieping van het thema “werken met jongere kinderen in de begeleiding” en het maken van informatiebrochures over thuisbegeleiding voor deze leeftijdsgroep.

Hilde Celis

CIJFERGEGEVENS I. CLIENTENTEVREDENHEID: ZIJN WE HIERMEE TEVREDEN?25

De meting

Sedert ’02 voeren we periodiek een enquête uit bij de ouders én plus 12-jarigen die peilt naar hun tevredenheid over onze tussenkomsten.

Gespecificeerd naar beide doelgroepen bieden we hen een zelfontwikkelde vragenlijst aan. Hierop kunnen zij -anoniem- hun mate van tevredenheid uitdrukken door het aankruisen van scoringsgebieden, gaande van helemaal niet (-2 score) tot zeker (+2 score). In de vragenlijst komen diverse aspecten aan bod die zowel de cliënten als wijzelf belangrijk vinden als maat-staf voor ‘goede praktijk’. De vragenlijst eindigt met een te markeren scorecijfer tussen 0 en 10 voor de ‘globale tevredenheid’ over onze hulp.

Breder toegepast

Dit keer beperkte de meting zich niet alleen tot alle gezinnen in begeleiding op het moment van afname. Ook zeer recente afgesloten gezinsbegeleidingen werden er in opgenomen, zodat de instroom van feedback kon verhogen.

Bijkomend werden bij een beperkt aantal gezinnen twee formulieren voor ouders meegege-ven - normaliter is er 1 exemplaar per ouderpaar voorzien - omwille van gebrek aan solide overlegmomenten tussen de ouders door omstandigheden (o.a. lopende scheiding).

Met als uitkomst

EEN LAGE RESPONS

Van de 80 uitgedeelde enquêteformulieren zijn er 25 terug verzameld om te verwerken (12 van de 34 formulieren bestemd voor de ouders, 13 van de 46 formulieren bestemd voor de jongeren). Dit betekent een respons van 31%, wat een opmerkelijke daling betekent in vergelijking met voorgaande jaren (55% in 2002 / 2004 en 44% in 2006).

We hebben geen precieze verklaring voor deze lage respons. Maar we veronderstellen dat een verlofperiode (paasvakantie in dit geval) binnen de afnametijd minder gunstig werkt. Daarnaast zal wellicht onze meer ‘neutrale’ introductie van de meting, met een minder aan-klampende opvolging ‘of ze de vragenlijst al ingevuld hebben’ ook wel zijn effect hebben ge-had. In ieder geval dienen we bij een nieuwe afname ervoor te zorgen dat de respons niet veel lager gaat worden, door o.a. te letten op de afnameperiode, de gelijkvormige introductie en opvolging van de vragenlijsten.

25 Voor de concrete en volledige verwerkingstabellen en grafieken: zie deel II van het jaarverslag

TERUG POSITIEVE SCORES

Voor wat betreft de ouders:

Alle gemiddelde scores van de eerste 18 concrete vraagstellingen situeren zich tussen +0,92 en +1,83. Het meest tevreden zijn de ouders over respectievelijk de wijze waarop de bege-leider respect toont voor hen, de zinvolle invulling van de begeleidingstijd, het vasthouden van afspraken en de bijdrage in het beter omgaan met mensen en diensten uit hun omge-ving. Het minst tevreden zijn zij over de impact van de begeleiding op henzelf (‘Heb je er zelf iets aan gehad?’) en de beschikbaarheid van de begeleiding (‘Vind je dat de begeleiding er voldoende is als je er nood aan hebt?’).

En de gemiddelde score op de algemene tevredenheid? Die gaat dit jaar enigszins achteruit. We krijgen een rapportcijfer van 7,5/10 en dit is toch beduidend minder dan de voorgaande jaren (tweemaal 8,7 en een 9). Opvallend is dat twee ouders vrijwel over de gehele lijn van de meting bijzonder negatief scoren en bijgevolg drukken op deze uitslag. We vermoeden dat het gaat over twee moeizame begeleidingsprocessen die werden afgesloten op het mo-ment van de meting.

gemiddelde score vragen ouders '08

0,00 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 1,20 1,40 1,60 1,80 2,00

1. Luistert je begeleider goed naar jou?

2. Klikt het tussen jou en je begeleider?

3. Krijg je duidelijke informatie van je begeleider?

4. Voel je je voldoende gesteund door je begeleider? 5. Heb je doorheen de begeleiding de nodige hulp ervaren bij de opvoeding van de

kinderen?6. Kan je goed praten met je begeleider?

7. Vind je dat de begeleiding er voldoende is als je er nood aan hebt?

8. Vind je dat de begeleiding aansluit bij datgene waar jij mee bezig bent?

9. Heeft de begeleiding je geholpen om beter met elkaar te praten in je gezin?

10. Heb je voor jezelf wat gehad aan de begeleiding?11. Heeft de begeleiding geholpen bij het omgaan met de mensen en diensten uit je

omgeving?12. Vindt je dat alle gezinsleden correct betrokken worden?

13. Houdt de begeleiding zich voldoende aan de afspraken die rond jouw begeleidinggemaakt worden? 13

14. Houdt de begeleiding voldoende rekening met jouw wensen/mogelijkheden?

15. Wordt de begeleidingst ijd zinvol gebruikt?

16. Toont je begeleider voldoende respect voor jou als persoon?

17. Beschrijf t het verslag goed wat er in je gezin en de begeleiding gebeurt?

18. Kan je voldoende meewerken aan het verslag?

19. Bij wissel: ben je tevreden over de wijze waarop de overgang gelopen is?

Voor wat betreft de jongeren:

Alle gemiddelde scores van de eerste 10 concrete vraagstellingen situeren zich tussen +0,62 en +1,54. Het meest tevreden zijn de jongeren over de interesse die de begeleider toont in hen en over hun gevoel van ‘erbij te horen’ als de begeleider komt. Het minst tevreden zijn ze over de vooruitgang in het beter praten met anderen in het gezin en daarbuiten.

Voor de algemene tevredenheid krijgen we van de jongeren een gemiddelde van 7,1/10. Dit rapport is vergelijkbaar met het resultaat van ’06 (7,2/10).

EEN VERLOREN VRAAG

Dit jaar hebben we terug een nieuwe vraag toegevoegd aan de meting, deze keer m.b.t. de vele begeleidingwissels die we het afgelopen jaar kenden. Vraag 19 bij de ouders en vraag 11 bij de jongeren luidt als volgt: ‘Indien je een wissel van begeleider hebt meegemaakt: ben je tevreden over de wijze waarop de overgang gelopen is?’ Precies deze vraag scoort bij beide groepen het allerlaagst. Maar we voegen er meteen aan toe dat we hier inconsequent scoringsgedrag zien. De vraagstelling is wellicht niet altijd correct geïnterpreteerd. We heb-ben deze vraag bijgevolg uit de bovenstaande analyse gehaald.

Concluderend

De meting levert voor de 4de keer opnieuw een overwegend positief resultaat op. Toch moe-ten we waakzaam zijn voor de geringe respons en een paar meer extreme antwoorden van zeer ontevreden cliënten.

Omwille van de anonimiteit van de meting en weinig concrete vragen kunnen we met het verkregen resultaat opnieuw geen directe vertaalslag maken naar concrete werkpunten.

De vraag komt daardoor alweer aan de oppervlakte of de meting in zijn huidige vorm wel een goed en efficiënt instrument is om verbeteracties op te zetten. Of hebben we een te hoog verwachtingspatroon en mogen we ons best tevreden stellen met de huidige uitkomsten?

gemiddelde score vragen jongeren ' 08

0,00 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 1,20 1,40 1,60 1,80

1. Luistert je begeleider goed naar jou?

2. Klikt het tussen jou en je begeleider?

3. Heeft de begeleider ervoor gezorgd dat je beter kan praten met deanderen in je gezin?

4. Heb je zélf iets gehad aan de begeleiding?

5. Heeft de begeleider ervoor gezorgd dat je beter kan omgaan met anderemensen buiten het gezin?

6. Kan je goed praten met je begeleider?

7. Heb je het gevoel dat je erbij hoort als je begeleider komt?

8. Is de begeleider voldoende geïnteresseerd in wat je doet?

9. Beschrijft het verslag goed wat er in je gezin en de begeleiding gebeurt?

10. Kan je voldoende meewerken aan het verslag?

11. Bij wissel: ben je tevreden over de wijze waarop de overgang gelopen is?

De kwaliteitsmaat van de meting

In ieder geval merken we dat op organisatie- en beleidsniveau onze huidige meting als een acceptabel en bruikbaar instrument wordt beschouwd. Het geeft voldoende richting om de cliëntentevredenheid -als kwaliteit van zorg- op te volgen. Op dit vlak stelt zich geen directe nood.

Het verwachtingspatroon om uit een dergelijke meting méér te halen ligt veeleer bij onszelf, de begeleiders. Bij de analyse van de verwerking wordt het voor ons stilaan lastig om telkens te moeten gissen naar de invulling van één of andere uitvallende score. We slagen er zelden in om te detecteren waarover het precies gaat. Dit schept voor ons de nood aan meer diep-tebevraging, zodat we hiermee iets kunnen op de concrete werkvloer.

Dit is ook de reden waarom wij onze eigen ervaringen en noden hieromtrent hebben afge-toetst met andere thuisbegeleiders binnen het overlegplatform Jongerenbegeleiding. En wat blijkt: ook daar horen we gelijkaardige ervaringen en wensen, ondanks de grote verschei-denheid en inventiviteit aan metingsystemen die gehanteerd worden m.b.t. de ‘gebruikerste-vredenheid’ in de diverse diensten.

Een gezamenlijk project?

Er gaat dus veel verspreide energie naar het zoeken, uitwerken en uitproberen van allerlei en naast elkaar bestaande metingen, waarbij de ene al wat meer methodisch onderbouwd is dan de andere. We moeten durven onderkennen dat onze huidige metingcompetenties beter kunnen en vooralsnog onvoldoende specifiek resultaat opleveren waarmee we iets kunnen in de praktijk.

Stilaan groeit een bredere vraag naar een algemeen wetenschappelijk gefundeerd onder-zoeksopzet rond cliëntentevredenheid voor onze doelgroep en een ontwikkeling van een basis-meetinstrument, waaraan iedere dienst toch nog eigen accenten kan toevoegen. Als team kunnen we hier alleen maar achter staan en steunen we de signalen die hierover alvast naar de OSBJ worden uitgestuurd.

Michel Dujardin

II. BESPREKING CIJFERS: KINDEREN IN DE BEGELEIDING Aangemelde gezinnen

Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 %2005 %2004 Sociale Dienst Jeugdrechtbank 7 38,89% 30,77% 15,38% 20,00% 15,38% Sociale Dienst CBJ 11 61,11% 69,23% 84,62% 80,00% 84,62% Totaal 18 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

We zien het voorbije jaar een opvallende toename van toewijzing van dossiers van de jeugd-rechtbank. Gezien dit op de TAP (toewijzing ambulante plaatsen) gebeurt, hebben wij hier geen echte verklaring voor. We zien wel dat het in de verwijzingen van de rechtbank hoofd-zakelijk over oudere kinderen (5 van de 7) gaat. We zouden kunnen denken dat dit te maken heeft met onze deelname aan het project MFC (Multi Funtioneel Centrum) maar daar zitten de aanvragen ongeveer verdeeld (4 jeugdrechtbank, 3 Comité Bijzondere jeugdbijstand).

Ondanks het feit dat we 18 kinderen aangemeld krijgen, bereiken we een veel grotere groep kinderen (46) die ook betrokken worden in de begeleiding.

Leeftijd van alle kinderen in het gezin aanwezig

Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 %2005 %2004 Jonger dan 3 jaar 3 6,52% 16,67% 16,00% 9,52% 14,71% Tussen 3 en 6 jaar 5 10,87% 22,22% 16,00% 23,81% 26,47% Tussen 7 en 12 jaar 13 28,26% 22,22% 24,00% 35,71% 44,12% Tussen 13 en 15 jaar 10 21,74% 25,00% 32,00% 19,05% 14,71% Tussen 16 en 18 jaar 10 21,74% 13,89% 12,00% 9,52% 0,00% > 18 jaar 5 10,87% 0,00% 0,00% 2,38% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Leeftijd aangemelde jongeren

Aantal ‘08 %2008 Aantal ‘07 %2007 Aantal ‘06 %2006 Jonger dan 3 jaar 2 11,00% 6 40,00% 0 0,00% Tussen 3 en 6 jaar 2 11,00% 3 20,00% 3 25,00% Tussen 7 en 12 jaar 3 16,00% 1 6,00% 2 16,00% Tussen 13 en 15 jaar 8 44,00% 0 0,00% 6 50,00% Tussen 16 en 18 jaar 3 16,00% 5 33,00% 1 8,00% Totaal 18 100,00% 15 100,00% 12 100,00%

Als we naar alle kinderen kijken die we met thuisbegeleiding bereiken, zien we dat dit niet altijd een weerspiegeling inhoudt van de leeftijdscategorieën van de aangemelde kinderen. Op zich is dat niet erg, gezien de ervaring leert dat de problematiek vaak niet vast hangt aan de aangemelde jongere maar eerder verwijst naar de wijze waarop er binnen het gezinssys-teem met elkaar wordt omgegaan. Vaak is het ook zo dat het dossier uit eerder praktische motieven aan de naam van één kind gehangen wordt en dat de opdracht vooral in relationele termen tussen ouders en kinderen geformuleerd wordt. Bij oudere kinderen (pubers en ado-lescenten) wordt er ook naar de eigen inzet en mogelijkheden van de jongere verwezen.

Etnische origine

Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 %2005 %2004

Belgisch 28 60,87% 72,22% 96,00% 85,71% 94,12% Andere EG-burger 5 10,87% 5,56% 0,00% 0,00% 0,00% Magreb-Turkse 8 17,39% 22,22% 0,00% 9,52% 5,88% Gemengde 1 2,17% 0,00% 4,00% 4,76% 0,00% Andere 4 8,70% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

We zien een opvallende toename van anderstalige gezinnen. De jongeren kunnen allemaal goed Nederlands. Bij een aantal ouders blijft de taal een probleem. Het voorbije jaar werd er in 5 lopende begeleidingen met tolk gewerkt. Dit houdt in dat wij systematisch de Gentse tolkendienst aanspreken wat inhoudelijk de begeleiding erg ondersteunt. Jammer genoeg blijven de financiële complicaties volledig voor onze dienst ondanks het feit dat wij dit pro-bleem de voorbije jaren op alle echelons aangekaart hebben. Anderzijds zijn we blij dat deze groepen eindelijk in onze ambulante werkvorm vertegenwoordigd zijn en dat de hulpverle-ning op die manier een afspiegeling vormt van onze samenleving. Eigenaardig genoeg spre-ken de andere thuisbegeleidingsdiensten van onze regio deze tendens tegen. Het lijkt alsof vooral op onze dienst deze gezinnen aangemeld worden. Gezien de toewijzing gebeurt op de TAP hebben wij er geen zicht op hoe dit komt. We nemen deze vraag mee naar ons jaar-lijks overleg met de toewijzers.

Onderwijsniveau van het kind (werkende kinderen: hoogst bereikte niveau) Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 %2005 %2004 Nog niet schoolgaand 3 6,52% 16,67% 16,00% 9,52% 11,76% Buitengewoon kleuteronder-wijs

1 2,17% 0,00% Kleuteronderwijs 4 8,70% 27,78% 4,00% 0,00% 23,53% Buitengewoon onderwijs 5 10,87% 11,11% 12,00% 21,43% 20,59% Lager onderwijs 9 19,57% 16,67% 8,00% 11,90% 26,47% Buitengewoon secundair on-derwijs

1 2,17% 8,33% 24,00% 28,57% 8,82% Secundair onderwijs 21 45,65% 16,67% 24,00% 0,00% 8,82% Deeltijds onderwijs 2 4,35% 2,78% 8,00% 21,43% 0,00% Leercontract 0 0,00% 0,00% 4,00% 0,00% 0,00% N.U.H.O. 0 0,00% 0,00% 0,00% 4,76% 0,00% Universitair onderwijs 0 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% Onbekend 0 0,00% 0,00% 0,00% 2,38% 0,00% Andere 0 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Hulpverleningsverleden van het kind

Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 %2005 %2004 Neen 10 21,74% 25,00% 24,00% 35,71% 23,53% Ja 35 76,09% 63,89% 76,00% 64,29% 76,47% Geen gegevens 1 2,17% 11,11% 0,00% 0,00% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 90,91% 100,00% Welke hulpverlening kwam voor? Binnen Bijzondere Jeugdbijstand 22 47,83% 27,78% 24,00% 33,33% 38,24% Onder toezicht 10 21,74% 5,56% 0,00% 9,52% 2,94% Pleeggezin 5 10,87% 5,56% 0,00% 7,14% 5,88% Residentie 10 21,74% 16,67% 4,00% 11,90% 5,88% Thuisbegeleiding 7 15,22% 13,89% 16,00% 11,90% 26,47% Dagcentrum 1 2,17% 2,78% 4,00% 0,00% 2,94% BZW 0 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00% OOOC 7 15,22% 11,11% 8,00% 9,52% 8,82% Crisishulp aan huis 3 6,52% 8,33% 12,00% 11,90% 0,00% Andere 2 4,35% 5,56% 8,00% 2,38% 14,71% Buiten Bijzondere Jeugdbijstand 33 71,74% 58,33% 52,00% 50,00% 70,59% Psychiatrie 4 8,70% 2,78% 8,00% 0,00% 26,47% AWW (JAC, residentie) 2 4,35% 2,78% 4,00% 0,00% 2,94% Kind en Gezin (CKG, pleeggezin) 12 26,09% 22,22% 12,00% 35,71% 44,12% CGGZ 0 0,00% 0,00% 0,00% 14,29% 17,65% Vlaams Fonds (revalidatie, MPI) 4 8,70% 5,56% 24,00% 4,76% 8,82% CLB 16 34,78% 11,11% 0,00% 14,29% Andere 2 4,35% 27,78% 16,00% 0,00% 0,00%

Als we kijken naar het hulpverleningsverleden van de kinderen zien we dat slechts 21,74% van hen nog geen voorafgaande hulp gehad heeft. Binnen bijzondere Jeugdbijstand vallen de hoge cijfers voor residentie en OOOC op. Ook heel wat gezinnen hebben al een thuisbe-geleiding achter de rug. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat we dit jaar terug meer gezinnen hebben met oudere kinderen. Buiten bijzondere jeugdbijstand worden vooral kind en gezin en CLB aangesproken om de ouders en de kinderen te ondersteunen.

Ontwikkeling van het kind

Is de gezondheid en lich. ontw. in overeenstemming met leeftijd?

Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 %2005 %2004

Neen 5 10,87% 19,44% 16,00% 9,52% 11,76% Ja 41 89,13% 75,00% 80,00% 90,48% 88,24% Onvoldoende Gegevens 0 0,00% 5,56% 4,00% 0,00% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is de cognitieve ontw. in overeenstemming met leeftijd? Neen 7 15,22% 30,56% 40,00% 14,29% 38,24% Ja 36 78,26% 61,11% 56,00% 83,33% 61,76% Onvoldoende gegevens 3 6,52% 8,33% 4,00% 2,38% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is de identiteitsontw. in overeenstemming met leeftijd? Neen 22 47,83% 41,67% 44,00% 30,95% 55,88% Ja 23 50,00% 52,78% 52,00% 61,90% 44,12% Onvoldoende gegevens 1 2,17% 5,56% 4,00% 7,14% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is de band met gezin van herkomst voldoende? Neen 31 67,39% 47,22% 64,00% 69,05% 70,59% Ja 15 32,61% 36,11% 32,00% 28,57% 29,41% Onvoldoende gegevens 0 0,00% 16,67% 4,00% 2,38% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is de band met de ruimere omgeving voldoende? Neen 13 28,26% 47,22% 40,00% 19,05% 55,88% Ja 30 65,22% 41,67% 56,00% 69,05% 44,12% Onvoldoende gegevens 3 6,52% 11,11% 4,00% 11,90% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is sociaal voorkomen in overeenstemming met de leeftijd? Neen 8 17,39% 22,22% 4,00% 0,00% 20,59% Ja 38 82,61% 75,00% 92,00% 100,00% 79,41% Onvoldoende gegevens 0 0,00% 2,78% 4,00% 0,00% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is emotionele ontw. in overeenstemming met de leeftijd ?

Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 %2005 %2004 Neen 27 58,70% 55,56% 60,00% 57,14% 64,71% Ja 18 39,13% 30,56% 32,00% 40,48% 29,41% Onvoldoende gegevens 1 2,17% 13,89% 8,00% 2,38% 5,88% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is gedragsontw. in overeenstemming met de leeftijd? Neen 15 32,61% 58,33% 56,00% 40,48% 55,88% Ja 30 65,22% 33,33% 40,00% 59,52% 44,12% Onvoldoende gegevens 1 2,17% 8,33% 4,00% 0,00% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Is het kind voldoende zelfredzaam voor zijn leeftijd ? Neen 10 21,74% 30,56% 24,00% 16,67% 20,59% Ja 35 76,09% 58,33% 72,00% 80,95% 79,41% Onvoldoende gegevens 1 2,17% 11,11% 4,00% 2,38% 0,00% Totaal 46 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00%

Als we meer specifiek naar de ontwikkeling van kinderen kijken merken we dat de meeste op heel wat domeinen redelijk goed functioneren. De problemen bij onze jongeren zitten vooral in de relatie met hun ouders, op vlak van identiteit en emotionele ontwikkeling.

Dit zijn drie domeinen die nauw samenhangen. In onderstaande kolom kan je zien dat er ook heel wat kinderen geen contact hebben met één van hun natuurlijke ouders. Naast het feit dat het mis kan gaan tussen ouders en kinderen die samen leven, kan ook het feit dat 28,26% van de kinderen geen contact hebben met hun natuurlijke ouder hierin mee spelen.

Contacten met niet-inwonende natuurlijke ouder

Aantal ‘08 %2008

Niet inw. nat. ouder overleden 13 28,26% Niet van toepassing (beide nat. ouders in gezin) 9 19,57% Ja 11 23,91% Neen 13 28,26% Totaal 46 100,00%

Verdere hulpverlening voorzien voor de kinderen waar de begeleiding afsluit

Aantal ‘08 %2008 %2007 %2006 Neen 0 0% 29% 21% Ja 16 100% 71% 79% Totaal 16 100% 100% 100%Psychiatrie 1 6% 7% 7%AWW (residentieel, ambulant) 0 0% 7% 0%CLB 3 19% 7% 21%CGGZ 0 0% 7% 0%Vlaams Fonds (revalidatie, MPI, ,,,) 5 31% 14% 21%Hulpverlening Bijzondere Jeugdzorg 11 69% 50% 43%Kind en Gezin (CKG, …) 1 6% 7% 0%Internaat 1 6% 7% 0%Andere 3 19% 7% 14%

Voor de 16 gezinnen waar de begeleiding afgesloten werd dit jaar, was er geen enkel gezin waar er geen verdere hulpverlening rond één of meerdere van de aanwezige kinderen geor-ganiseerd werd. Ook de vorige jaren lag de verdergezette hulpverlening hoog.

Dit blijft aangeven dat de doelgroep waarmee we werken, gezinnen zijn die het nooit hele-maal zonder hulpverlening kunnen stellen, omwille van de vele, complexe en chronische problemen. Toch wil dit niet zeggen dat thuisbegeleiding niet zinvol is: het is vaak een eerste (of een verdere) stap naar meer onderlinge verbinding van het gezin in zijn geheel en/of voor eigen ontwikkeling van de leden afzonderlijk.

MFC- jongeren

Het project van multi-functionele centra (MFC) startte in juli 2007. Wij stelden 6 van onze 32 reguliere plaatsen ter beschikking.

In de loop van 2008 liep onze case-laod van 6 MFC-dossiers voor thuisbegeleiding binnen het GROB vol. We staan even stil bij de doelstelling van het MFC, nl. “een naadloos hulpver-leningstraject op maat van de cliënt” uitwerken doorheen verschillende hulpverleningsvor-men. Dit wil zeggen dat met de cliënt gekeken wordt welk aanbod we vanuit ons samenwer-kingsverband kunnen doen om de jongere terug op weg te helpen én ondertussen zoveel mogelijk continuïteit te garanderen binnen de hulpverlening. Tot nu toe maken we nog niet veel gebruik van het flexibel hulpverleningstraject: slechts in 1 afgesloten en in 2 van de 6 lopende dossiers wordt geschakeld.

Dit heeft verschillende oorzaken:

- het feit dat het mogelijk is om terug te vallen op een residentie of opvangmogelijkheid biedt soms al voldoende garanties om de thuisbegeleiding rustig te laten verlopen;

- we kennen nog onvoldoende de verschillende mogelijkheden van de verschillende voor-zieningen en blijven erg werken vanuit ons eigen werkkader. Het experiment is nog jong;

- de verwijzers zijn zelf nog op zoek aan welke jongere ze best een MFC-traject aanbieden.

- de residentiële voorzieningen binnen het MFC, staan voor een zware doelgroep waar de jongeren die wij begeleiden niet echt tot rust zouden kunnen komen.

- het vergt erg veel overleg en samenwerking om tussen autonome voorzieningen een overschrijdende hulpverlening op te zetten: hier zitten we nog in een pril stadium met ook heel wat technische en financiële belemmeringen.

De ervaringen in de 2 lopende dossiers zijn wel positief wat betreft het snel kunnen terugval-len op residentiële opvang en de samenwerking hierrond. Tegelijkertijd stellen we vast dat het schakelmoment ook voor de begeleider een heel intensieve periode is: er zijn meer con-tacten omdat de begeleider de spilfiguur blijft om in eerste instantie de continuïteit te kunnen blijven garanderen. In samenspraak met de andere voorziening blijft de begeleider al dan niet de individuele begeleiding opnemen terwijl de contextbegeleiding doorloopt en worden er heel wat afspraken gemaakt rond opvolging en afstemming.

Wij hopen volgend jaar op ruimere ervaringen te kunnen terug kijken en hier dan meer uitge-breid verslag over te brengen.

Besluit

De integrale werkwijze van thuisbegeleiding maakt het mogelijk om een veel grotere groep kinderen te bereiken dan enkel de aangemelde. Vaak gaat het ook niet om problematisch gedrag van de aangemelde jongere maar ligt de problematiek veel meer op relationeel vlak. Zodoende heeft het hele gezin er baat bij als er aan de omgangsvormen tussen (al dan niet aanwezige) ouders en kinderen gewerkt wordt. Dit komt zeker de identiteits- en emotionele ontwikkeling van de kinderen ten goede.

Onze dienst slaagt er ondertussen ook meer en meer in om allochtone gezinnen te bereiken. Vraag blijft wanneer er op financieel vlak een structurele oplossing uit de bus zal komen zo-dat onze dienst niet zelf voor de tolkkosten moet opdraaien. Verder nemen we de vraag mee naar het toewijzingsoverleg hoe het komt dat vooral onze dienst deze gezinnen in begelei-ding heeft.

Bij afsluiting zien we dat heel wat kinderen binnen onze doelgroep verdere ondersteuning vanuit de hulpverlening nodig hebben. Problemen zijn verminderd maar er blijven er nog heel wat liggen. Dit kan ook niet anders als we weten dat het overgrote deel van onze gezinnen multi-problemgezinnen zijn. Vanuit het besef dat hun problemen niet in één generatie opge-lost geraken blijft het belangrijk om deze gezinnen te omringen met diensten die een verder aanbod kunnen doen naar de kinderen die dit nodig hebben.

Binnen het MFC-project blijven we ervaringen opdoen om de jongere een naadloos hulpver-leningstraject aan te bieden binnen ons samenwerkingsverband van het GROB.

Hilde Celis

SAMENSTELLING RVB EN PERSONEEL Raad van Bestuur

Luc Billiet, voorzitter (tot 19/03/08) Bernard Goetghebuer, secretaris Patrick Van Hende André De Paepe Guido Martens Dirk Vandenhout, penningmeester Hadewig Stinissen Odilon Vereecke Perquy Katia, voorzitter (vanaf 20/03/08) Auman Simonne Personeel

Dirk Meulyzer, lic. psychologie, eindverantwoordelijke BEGELEID ZELFSTANDIG WONEN

Raf De Mulder, lic. criminologie, pedagogisch verantwoordelijke Liceray Araujo Nava, gegradueerde in gezinswetenschappen, begeleidster ad interim Sofie Boesman, lic. criminologie, begeleidster Véronique De Brucker, lic. pedagogische wetenschappen, begeleidster ad interim

(vanaf 19/05/08) Katrien De Duytsche, gegradueerde orthopedagogie – lic. criminologie (tot 31/08/08) Mieke De Fré, maatschappelijk assistent, begeleidster ad interim Charlotte Delacourt, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster ad interim

(vanaf 30/07/08) Vanessa Hoskens, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster ad interim Nadia Lauwers, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Albano Lo Bue, student VSPW, vrijwilliger - begeleider ad interim (vanaf 23/04/08) Sandrine Lippens, maatschappelijk assistent, begeleidster – eerste begeleider Sofie Rochtus, lic. psychologie, begeleidster Thomas Van Laecke, maatschappelijk assistent, begeleider ad interim (tot 31/01/08, en van 24/03 tot 18/04/08) THUISBEGELEIDING

Hilde Celis, lic. orthopedagogiek, pedagogisch verantwoordelijke Veerle De Zutter, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Michel Dujardin, gegradueerde orthopedagogie, begeleider – eerste begeleider Inge Ryckaert, gegradueerde orthopedagogie, begeleidster Bea Vandewalle, psychiatrisch verpleegkundige, begeleidster ad interim Chris Vanhoucke, lic. orthopedagogiek, begeleidster Tom Veys, maatschappelijk assistent, begeleider LEERPROJECT

Melissa Chalmet, maatschappelijk assistent, begeleidster (vanaf 01/09/08) Geert De Roo, regent, begeleider Elke Fontaine, maatschappelijk assistent, begeleidster Bart Haes, ergotherapeut, begeleider (tot 31/03/08) Joke Van De Poel, kandidaat in de psychologie, begeleidster ad interim (vanaf 17/11/08)

OUDERSTAGE

Anja Labaere, maatschappelijk assistent (vanaf 07/04/2008) Naomi Van de Moortele, lic. psychologie Sabine Temmerman, lic. psychologische en pedagogische wetenschappen (vanaf 1/11/08) ADMINISTRATIE

Nancy Cooman Fons De Crom, vrijwilliger (overleden op 10/05/08) Marleen De Ruyte Selma Kücük, interim medewerkster Veerle Scheir ONTHAAL

Chantal Deyne ONDERHOUD

Alain De Roo Carine Galens

OVERZICHT VORMING 2008 Gevolgde vorming extern

Naam Omschrijving Organisatie / plaats Duur Meerjarenopleiding (2 jaar of meer) Mieke De Fré Supervisiegroep BZW Oostende 5 halve

dagen Nadia Lauwers Supervisiegroep BZW Oostende 2 halve

dagen Inge Ryckaert 2-jarige opleiding Contextuele Hulpverle-

ning Balans 8 dagen

Bea Vandewalle Opleiding Contextuele Hulpverlening Balans 7 dagen

Korte opleidingen (een jaar of minder) Sofie Boesman Introductiecursus systeemtheorie Antwerpen 2 halve

dagen BZW Supervisie Gent 3 halve

dagen Hilde Celis Opleiding NLP

Supervisie werkbegeleiders Diksmuide Gent

5 dagen 5 halve dagen

Nancy Cooman Opleiding HTML Webleren 30 uren

Marleen De Ruyte Cursus dubbel boekhouden Affligem 4 dagen

Veerle De Zutter Vorming secundaire traumatisering Berchem 2 dagen

Charlotte Delacourt Vorming secundaire traumatisering Berchem 2 dagen

Michel Dujardin Opleiding supervisie Vorming secundaire traumatisering

Lokeren Berchem

2 dagen 2 dagen

Elke Fontaine Werken met tolken Gent 2 halve dagen

Selma Kücük Cursus dubbel boekhouden Affligem 4 dagen

Anja Labaere Vorming “Juridische positie van de min-derjarige in de praktijk: ’t Zitemzo”

Gent 9 halve dagen

Sandrine Lippens Vorming “Juridische positie van de min-derjarige in de praktijk: ‘t Zitemzo”

Gent 9 halve dagen

Albano Lo Bue Opleiding “Kansarmoede” VSPW 5 dagen

Sofie Rochtus Vorming secundaire traumatisering Berchem 2 dagen

Veerle Scheir Cursus dubbel boekhouden Affligem 4 dagen

Sabine Temmerman Vorming “Juridische positie van de min-derjarige in de praktijk: ’t Zitemzo”

Gent 1 halve dag

Chris Vanhoucke Supervisie vanuit opleiding contextuele hulpverlening Individuele supervisie

Antwerpen Gent

5 dagen

15u

Naam Omschrijving Organisatie / plaats Duur

Studiedagen (1 of 2 dagen of halve dagen) Liceray Araujo Intervisie Brugge ½ dag

Sofie Boesman Workshop diversiteit MFC-medewerkers GROB-dag Vorming “Juridische positie van de min-derjarige in de praktijk: ‘t Zitemzo”

De Totem CAB Gent

½ dag 1 dag ½ dag

Hilde Celis Luisterdag getuigenissen van mensen in de armoede Feestzitting Mobilé

Gent Gent

½ dag

½ dag Melissa Chalmet Intervisie Kortrijk ½ dag

Nancy Cooman Opleiding “jaarlijkse vakantie” Opleiding “vakantiegeld bij jaareinde”

SSC SSC

½ dag ½ dag

Véronique De Brucker Intervisie BZW Waasmunster 1 halve dag

Mieke De Fré Intervisie BZW Workshop Diversiteit GROB Vorming rond agressie-aanpak Delen van verontrustende informatie

Diverse Bekwame Boon Idewe Aalst

4 halve dagen 1 dag ½ dag ½ dag

Raf De Mulder Roppov-dag Rechtspositie van de minderjarige Bommarchées info BJB Vorming rond agressie-aanpak Vorming “Juridische positie van de min-derjarige in de praktijk: ‘t Zitemzo”

Steevliet Gent Gent Idewe Gent

½ dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag

Geert De Roo Introductie “Rots en Water” Rechtspositie van de minderjarige Herstel: wat zou het kunnen zijn Intervisie

Antwerpen Gent Schaarbeek Kortrijk

½ dag ½ dag 1 dag ½ dag

Marleen De Ruyte Bijscholing EHBO Rode Kruis Gent 2 halve dagen

Veerle De Zutter Duplo-intervisie Gent 4 halve dagen

Michel Dujardin Feestzitting Mobilé AIT-Vlaanderen Symposium Familiezorg “Thuiskomen” Digitale videobewerking AIT congres en workshops VHT WOK – VHT/VIB

Gent Antwerpen Gent VSPW Ede (Nederland) Wezembeek-Oppem

½ dag ½ dag ½ dag

4 dagen 1 dag ½ dag

Elke Fontaine Introductie CAW Vorming Diversiteit Forensische intervisie Vorming Cyberseks Rechtspositie van de minderjarige Herstel: wat zou het kunnen zijn ESSAY-conferentie Opleiding Interactie Academie Introductie “Rots en Water”

Gent Gent Dendermonde Beernem Gent Shaarbeek Utrecht Antwerpen Antwerpen

½ dag ½ dag 1 dag ½ dag ½ dag 1 dag 1 dag 1 dag ½ dag

Bart Haes Vorming Diversiteit Vorming Cyberseks

Gent Beernem

1 dag ½ dag

Vanessa Hoskens GROB-dag CAB 1 dag

Selma Kücük Studiedag Kwaliteit Lokaal Sociaal Beleid i.v.m. sociaal tol-ken

Gent Gent

1 dag ½ dag

Anja Labaere Intervisie Duplo Studiedag Blij Leven

Gent Bassevelde

3 halve dagen ½ dag

Nadia Lauwers Bommarchées info BJB Gent ½ dag

Albano Lo Bue Supervisie VSPW ½ dag

Dirk Meulyzer Roppov-dag Computerseminarie Herstel: wat zou het kunnen zijn Feestzitting Mobilé Studie-avond sociale inspectie Studiedag Blij Leven Emiraat Van Oost Lokaal Sociaal Beleid i.v.m. sociaal tol-ken

Steevliet Gent Schaarbeek Gent Erov Bassevelde Gent Gent

½ dag ½ dag 1 dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag ½ dag

Inge Ryckaert GROB-dag Huiswerkgroep opleiding contextuele therapie

CAB Stekene

1 dag ½ dag

Sofie Rochtus GROB-dag Delen van verontrustende informatie

De Totem Aalst

½ dag ½ dag

Veerle Scheir Studiedag Kwaliteit Gent 1 dag

Helena Sienaert Symposium Familiezorg “Thuiskomen” Gent ½ dag

Naomi Van de Moortele Intervisie ouderlijke vaardigheden Ouderwerking Vorming “juridische positie van de min-derjarige: ’t zitemzo”

Geuzenhuis Diverse Gent

1 dag 2 halve dagen ½ dag

Bea Vandewalle Duplo-intervisie Workshop Diversiteit GROB Bijscholing cursus EHBO Van verhalen en poppen

Gent Stappen Gent VSPW Kortrijk Kortrijk

4 halve dagen 1 dag ½ dag 2 halve dagen

Chris Vanhoucke Symposium Familiezorg “Thuiskomen” Intervisie Van verhalen en poppen Terugkomdag “duplo”

Gent Antwerpen Kortrijk Kortrijk

½ dag 2 dagen

1 dag 1 dag

Tom Veys Symposium Familiezorg “Thuiskomen” Studiedag “hechting”

Gent Guislain

½ dag ½ dag

Naam Omschrijving Aan-tal

Locatie

Geven van vorming / voorstellingen Hilde Celis Interview studenten gezinswetenschappen

Interview studenten orthopedagogie Interview met student over thesis

1 2 1

CAB CAB CAB

Raf De Mulder Voorstelling BZW aan studenten Voorstelling geven rond hoe CAB teambespreking

organiseert

1 3

Gent CAW

Geert De Roo Voorstelling Leerproject en Ouderstage aan Parket Toelichting individueel leerproject op maat aan

HCA-dienst Voorstelling Leerproject aan studenten Voorstelling Leerproject aan team traject Aalst

1 1

1 1

Oudenaarde Mechelen Gent Aalst

Michel Dujardin Voorstelling TB aan Hoge school Vorming geven over VHT

1 1

Gent Sint-Amandsberg

Elke Fontaine Voorstelling Leerproject aan studenten Voorstelling aan jeugdadvocatuur Voorstelling LP aan team traject Aalst Toelichting individueel leerproject op maat aan

HCA-dienst Voorstelling Leerproject en Ouderstage aan Parket

Dendermonde

1 1 1 1

2

Gent Gent Aalst Mechelen Dendermonde

Bart Haes Voorstelling Leerproject aan studenten 1 Gent Anja Labaere Voorstelling over Ouderstage

Uitleg over concept groepsaanbod Groepsaanbod Ouderstage

1 2 5

Mobilé Diverse CAB + verwij-zers

Nadia Lauwers Bezoek Spijkerinstituut aan BZW 1 CAB Sandrine Lippens Info vrijetijdsbesteding in BZW aan stagiair 1 CAB Naomi Van de Moortele

Voorstelling Ouderstage aan maatschappelijke cel Politie Gent

Voorstelling Ouderstage aan JR Dendermonde Voorstelling over Ouderstage

1

1

1

Gent Dendermonde Mobile

Chris Vanhoucke Bezoek van buurtschool aan Thuisbegeleiding 1 CAB Begeleiden stages Mieke De Fré Albano Lo Bue, 4de & 5de module graduaat orthopedagogie beëindigd,

VSPW Liceray Araujo Eline Vyvey, 2de jaarsstage maatschappelijk assistent Tom Veys Helena Sienaert, tweede master orthopedagogiek, ong. 5 maanden Thesisbesprekingen Bea Vandewalle Thesisverdediging: mogelijke stigmatisering door buurtbewoners van een

beschut wonen betreffende mensen met ernstige en langdurige psychische problemen

Interne organisatie

Interne werkgroepen Deelnemers Aantal vergaderingen

2008 Stuurgroep kwaliteit Dirk Meulyzer, Raf De Mulder, Hilde Celis, Mi-chel Dujardin, Sandrine Lippens & Nancy Co-oman

9

Werkgroep animatie Marleen De Ruyte, Selma Kücük, Nadia Lau-wers, Mieke De Fré, Carine Galens en Vanessa Hoskens, Bea Vandewalle & Geert De Roo

6

Werkgroep diversiteit Dirk Meulyzer, Hilde Celis, Nadia Lauwers, Raf De Mulder, Michel Dujardin & Chantal Deyne 1

Werkgroep permanentie Chantal Deyne, Alain De Roo, Carine Galens, Marleen De Ruyte, Michel Dujardin, Vanessa Hoskens, Hilde Celis, Dirk Meulyzer

1

Werkgroep secundaire traumatisering Bea Vandewalle, Chantal Deyne, Naomi Van de Moortele, Nancy Cooman, Mieke De Fré, Lice-ray Araujo, Elke Fontaine, Bart Haes, Michel Dujardin

6

Werkgroep voorbereiding evaluatieweekend Raf De Mulder, Hilde Celis, Selma Kücük, Elke Fontaine, Marleen De Ruyte 1

Werkgroep 25 jaar CAB Dirk Meulyzer, Geert De Roo, Bea Vandewalle, Nadia Lauwers, Hilde Celis, Mieke De Fré, Chantal Deyne, Raf De Mulde, Sofie Boesman, Veerle Scheir

3

Werkgroep tuin Dirk Meulyzer, Hilde Celis, Marleen De Ruyte, Carine Galens, Alain De Roo 1

OVERZICHT EXTERNE ACTIVITEITEN MEDEWERKERS 2008

Naam Omschrijving Aantal Locatie

1. Eénmalig inhoudelijk overleg Liceray Araujo Bezoek aan RKJ De Sleutel 1 Eeklo Hilde Celis Bezoek aan RKJ De Sleutel

Overleg differentiatie TB Voorstelling registratie back-up Voorstelling Vlaams registratieproject Testing nieuwe registratie Overleg verwijzers MFC

1 1 1 1 1 1

Eeklo Brussel Brussel Gent Brussel Gent

Melissa Chalmet Overleg integratie diensten CAW 1 Gent Mieke De Fré Bezoek aan vzw De Werf 1 Sint-

Amandsberg Raf De Mulder Uitreiking Jeugdzorg Award aan Roppov

Debatlunch Ouderstage Brainstormvergadering electronisch dossier Jonge-

renwelzijn Overleg verwijzers m.b.t. MFC

1

1 1

1

Vlaams Parle-ment Gent Overijse Gent

Geert De Roo Bezoek aan RKJ De Sleutel Overleg traject Aalst Overleg OSBJ rond ondersteuning en samenwerking

LP Overleg integratie diensten CAW Asap: testing bij seksuele delinquenten Agentschap Jongerenwelzijn

1 1 1

2 1 1

Eeklo Aalst Antwerpen Gent Antwerpen Brussel

Elke Fontaine Overleg OSBJ rond ondersteuning en samenwerking

LP Overleg integratie diensten CAW Asap: testing bij seksuele delinquenten Overleg JRB – SD Agentschap Jongerenwelzijn

1

1 1 1 1

Antwerpen Antwerpen Antwerpen Dendermonde Brussel

Bart Haes Terugkomdag Herstelgericht Forensisch Welzijns-werk

1 Berchem

Anja Labaere Bespreking vrijwillige oudergroepen 1 De Mee-ander Sandrine Lippens Bezoek aan RKJ De Sleutel

Voorstelling Vlaams registratieproject Informatie over project “Woonzinnig”

1 1 1

Eeklo Gent Stappen

Albano Lo Bue Bezoek aan vzw De Werf 1 Sint-Amandsberg

Dirk Meulyzer Regio-overleg met verwijzers Bezoek aan RKJ De Sleutel AV Vertrouwenscentrum Debatlunch MFC Lente-contactdag Sint-Jan-Baptist AV OSBJ Onthaaloverleg CAW-Artevelde Koepeloverleg Globaal Plan Bis Bezoek aan vzw De Werf Agentschap Jongerenwelzijn Werkbezoek aan De Cocon ICT-verantwoordelijken

1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1

Steevliet Eeklo Gent Gent Gent Brussel Gent Brussel Dendermonde Brussel Gent Gent

Stichtingsvergadering HCA Oost-Vlaanderen Adviesraad Integrale Jeugdhulp Overleg verwijzers m.b.t. MFC

1 1 1

Gent Brussel Gent

Sofie Rochtus Overleg met Victoria Deluxe i.v.m. feestzitting CAB 1 CAB Naomi Van De Moortele

Debatlunch Ouderstage Bespreking vrijwillige oudergroepen Voorstelling Leerproject en Ouderstage aan Parket

1 1 1

Gent De Mee-ander Dendermonde

Bea Vandewalle Bezoek aan RKJ De Sleutel Bevraging omtrent ouders met een mentale handi-

cap en Bijzondere Jeugdzorg

1 1

Eeklo CAB

Chris Vanhoucke Bezoek aan vzw De Werf 1 Sint-Amandsberg

2. Tijdelijke werkgroepen Hilde Celis Vergadering project registratie BJB-OSBJ 7 CAB Raf De Mulder Vergadering project registratie BJB-OSBJ 8 CAB Elke Fontaine Diversiteitsbeleid CAW Artevelde 1 Gent

Sandrine Lippens Werkgroep “Wonen” 1 Stappen

Dirk Meulyzer Vergadering geïntegreerde dienst HCA Werkgroep profilering GROB

2

1

Gent Gent

Bea Vandewalle Ronde tafelgesprek: Ouder? Je bent het en je blijft het

1 Gent

Tom Veys Ronde tafelgesprek: Ouder? Je bent het en je blijft het

1 Gent

3. Permanent overleg Hilde Celis Regionaal overleg thuisbegeleidingsdiensten

Overleg Jongerenbegeleiding verantwoordelijken TB Oudergroep Zuidpoort Stuurgroep Oudergroep Zuidpoort Werkbegeleiders Jongerenbegeleiding TB Pedagogische Werkgroep Bekwame Boon Overleg MFC voor teamverantwoordelijken

4 4 9 4 4 2

13

Diverse Gent Gent Gent CAB Bekwame BoonDiverse

Melissa Chalmet Samenwerkingsverband herstelgerichte en construc-tieve afhandelingen

3 Diverse

Raf De Mulder Overleg BZW-diensten Oost-Vlaanderen Federatie diensten BZW Overleg Federatie diensten BZW met administratie Werkgroep registratie Federatie diensten BZW Vergadering Couturierfonds Ouderwerking Roppov Denkgroep Rungproject Denkgroep Roppov Overleg MFC voor teamverantwoordelijken

2 4 1 3 6 7 1 5

12

Diverse Antwerpen Brussel Antwerpen Diverse Gent Stappen Gent Diverse

Marleen De Ruyte Vergadering administratieve medewerkers GROB 1 Hadron Geert De Roo Samenwerkingsverband herstelgerichte en construc-

tieve afhandelingen 4 Diverse

Michel Dujardin Overleg thuisbegeleiders Welzijnsoverleg Brugse Poort

3 3

Gent Gent

Elke Fontaine Overleg SGGJ Samenwerkingsverband herstelgerichte en construc-

tieve afhandelingen Werkgroep Leerproject Forensische Unit

3 5

1 2

Antwerpen Diverse OSBJ Dendermonde

Bart Haes Samenwerkingsverband herstelgerichte en construc-tieve afhandelingen

1 Oudenaarde

Werksoortelijk overleg SAW 1 Berchem

Selma Kücük Vergadering administratieve medewerkers GROB 1 Hadron Anja Labaere OSBJ overleg Ouderstage

Voorbereiding éénmaking herstelgerichte en con-structieve afhandelingen

1 4

Brussel Diverse

Dirk Meulyzer RvB, AV en denkdag Jongerenbegeleiding Stuurgroep, AV en RvB Roppov Vergadering AV & denkdag GROB RvB & AV Artevelde Stuurgroep, RvB, AV & feestzitting Regionaal Wel-

zijnsoverleg RvB vertrouwenscentrum Vergadering Stent AV De Bekwame Boon RvB HCA

9 5 4 8

11

3 6 1 1

Gent Diverse Gent Gent Gent Gent Diverse Drongen Gent

Helena Sienaert Overleg thuisbegeleiders 2 Gent Sabine Temmer-man

Samenwerkingsverband herstelgerichte en construc-tieve afhandelingen

2 Diverse

Naomi Van De Moortele

Samenwerkingsverband herstelgerichte en construc-tieve afhandelingen

OSBJ overleg ouderstage

4

1

Diverse Brussel

Bea Vandewalle Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding 3 Gent Chris Vanhoucke Overleg thuisbegeleiders Jongerenbegeleiding 1 Gent Tom Veys Overleg thuisbegeleiders 3 Gent

4. Overleg op beleidsniveau Raf De Mulder Werkoverleg geïntegreerde dienst HCA

Beleidsdag Roppov Dagelijks Bestuur HCA Stichtingsvergadering HCA Oost-Vlaanderen

3 1 1 1

Diverse Steevliet CAB Gent

Geert De Roo Coördinatorenoverleg HCA 5 OSBJ - BrusselDirk Meulyzer Stuurgroep + AV Oost-Vlaams Overlegplatform BJB

Samenkomst Raden van Bestuur GROB Regio-overleg directies Directies ambulante diensten Directiecomité GROB Overleg consultancy HCA Stichtingsvergadering GROB Werkoverleg geïntegreerde dienst HCA Beleidsvergadering CAW-onthaal

7 4 2 1

16 3 1 5 1

Diverse Diverse Steevliet Brugge Diverse Diverse Hadron Diverse Gent

BEZETTINGSGRADEN 2008 De bezettingsgraden worden in onderstaande tabel per werkvorm en per maand genoteerd. Per werkvorm is er een onderverdeling in de percentages per maand (oneven kolommen) en de cumulatieve percentages (C_: even kolommen). Cumulatieve percentages geven de be-rekening weer voor die maand vanaf de eerste maand van het jaar zodat de evolutie op jaar-basis kan bekeken worden.

Tenslotte wordt de berekening nog eens apart gemaakt voor BZW en TB samen als globale bezetting voor de Bijzondere Jeugdbijstand: kolommen 5 en 6.

% 2008 1 2 3 4 5 6 B.Z.W. C_B.Z.W. T.B. C_T.B. B.J.B. C_B.J.B.

JAN 76,11% 76,11% 89,82% 89,82% 82,96% 82,96% FEB 78,13% 77,08% 91,27% 90,52% 84,70% 83,80% MAA 88,81% 81,08% 91,33% 90,80% 90,07% 85,94% APR 96,88% 84,99% 91,15% 90,88% 94,01% 87,94% MEI 96,88% 87,42% 93,75% 91,47% 95,31% 89,44% JUN 98,44% 89,23% 91,46% 91,47% 94,95% 90,35% JUL 96,57% 90,30% 89,01% 91,11% 92,79% 90,71% AUG 91,53% 90,46% 92,34% 91,27% 91,94% 90,86% SEP 95,31% 90,99% 92,60% 91,41% 93,96% 91,20% OKT 92,24% 91,12% 92,64% 91,54% 92,44% 91,33% NOV 95,63% 91,52% 91,88% 91,57% 93,75% 91,54% DEC 94,96% 91,81% 91,94% 91,60% 93,45% 91,71%

LIJST AFKORTINGEN AV Algemene Vergadering AIT Associatie voor Interactiebegeleiding en Thuisbehandeling AWW Algemeen Welzijnswerk

BC Bemiddelingscommissie BJB Bijzondere Jeugdbijstand BZW Begeleid Zelfstandig Wonen

C.A.B. Centrum voor Ambulante Begeleiding CAT Centrum Alcoholisme - Toxicomanieën CAW Centrum Algemeen Welzijnswerk CBJ Comité voor Bijzondere Jeugdzorg CGGZ Centrum Geestelijke Gezondheidszorg CJGB Centrum voor Jongeren- en Gezinsbegeleiding CKG Centrum voor Kinderzorg- en Gezinsondersteuning CLB Centrum voor leerlingenbegeleiding

DAS&V Dienst Alternatieve Sancties en Voogdijraad DIZ Dader in zicht (voor meerderjarige plegers van vermogens- en gewelddelicten)

GAM Gemeenschappelijk animatiemoment GIM Gemeenschappelijk informatiemoment GOH Gerechtelijk opgelegde hulpverlening GOM Gemeenschappelijk overlegmoment GROB Gentse Regionale Organisatie Bijzondere Jeugdbijstand (samenwerkingsverband)

HCA Herstelgerichte en constructieve afhandeling HERGO Herstelgericht groepsoverleg HSD Hulpverlening seksuele delinquenten

ICOBA Initiatief Competentiebevordering Agressiebeheersing IJH Integrale Jeugdhulp IRC Interne regisseur op cliëntniveau IRO Interne regisseur op organisatieniveau IVA Intern Verzelfstandigd Agentschap

JAC Jongeren Adviescentrum JIP Jongeren informatiepunt JRB Jeugdrechtbank JWW Jeugdwelzijnswerk

LDSG Leerproject voor meerderjarige seksuele delinquenten LP Leerproject

MFC Multifunctioneel centrum (Globaal Plan voor de Jeugdzorg) MOF Als Misdrijf Omschreven Feit MPI Medisch Pedagogisch Instituut

NBBM Niet begeleide buitenlandse minderjarigen NLP Neuro-Linguistic Programming

OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn OOOC Onthaal-, observatie- en oriëntatiecentrum OSBJ Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdbijstand

PAC Provinciaal Administratief Centrum POS Problematische opvoedingssituatie

RKJ Residentieel kortdurend programma voor jongeren ROPPOV Regionaal OverlegPlatform Participatie Oost-Vlaanderen RvB Raad van Bestuur

SAW Steunpunt Algemeen Welzijnswerk SDJRB Sociale dienst Jeugdrechtbank SGGJ Seksueel grensoverschrijdend gedrag jongeren SIB Slachtoffer in beeld SSC Sociaal Secretariaat Caritas

TAP Toewijzing ambulante plaatsen (verwijzers BJB) TB Thuisbegeleiding

UG Universiteit Gent

VC Vertrouwenscentrum VGF Vragenlijst gezinsfunctioneren VHT Videohometraining VIB Video-interactiebegeleiding VSPW Vormingsleergang voor Sociaal en Pedagogisch Werk VTO Vorming, training en opleiding VZW Vereniging zonder winstoogmerk

WOK Werk ontwikkelingskringen